Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 10 juni 2014, nr. MINBUZA-2014.304011, tot vaststelling van beleidsregels voor het verstrekken van subsidie in het kader van onderdeel 1 van het Dutch Good Growth Fund

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op artikel 6 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Gelet op artikel 7.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;

Besluit:

Artikel 1

Voor subsidieverlening in het kader van onderdeel 1 van het Dutch Good Growth Fund door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, met het oog op het financieren van activiteiten van het midden- en kleinbedrijf dat ontwikkelingsrelevante investeringen wil doen in lage- en middeninkomenslanden, gelden de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.

Artikel 2

Voor de toepassing van dit besluit geldt een subsidieplafond van € 175 miljoen.

Bij de berekening van het voor subsidieverstrekking ten laste van dit plafond beschikbare bedrag worden verstrekte middelen die op grond van de aan de subsidie verbonden verplichtingen door de subsidieontvangers aan de minister zijn terugbetaald toegerekend aan het plafond.

Artikel 3

Aanvragen worden in volgorde van binnenkomst behandeld.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2014.

Dit besluit wordt met de bijlage in de Staatscourant geplaatst.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.K.J. Ploumen

BIJLAGE

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. [...] van de Commissie van [..] waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard1;

  • De-minimisverordening: de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun2;

  • DGGF landen: de lage- en middeninkomenslanden, vermeld in annex 1;

  • Eerste wezenlijke toeleverancier: directe leverancier van producten, halfproducten of grondstoffen die voor het productieproces waarop de beoogde financiering betrekking heeft van substantiële betekenis zijn;

  • Financier: een bank of een participatiemaatschappij (investeringsfonds) ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie, bank in een DGGF land of een andere voor de toepassing van deze beleidsregels daarmee gelijk te stellen rechtspersoon;

  • Fragiele staten: de landen, als zodanig aangeduid in annex 1;

  • Kinder- of dwangarbeid: elke vorm van arbeid die de Internationale Arbeidsorganisatie beoogt te verhinderen met het Verdrag betreffende den gedwongen of verplichten arbeid, 1930 (C29, Stb. 1933, 236), het Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, 1957 (C105, Trb. 1957, 210), het Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973 (C138, Trb. 1974, 71) of het Verdrag betreffende de ergste vormen van kinderarbeid, 1999 (C182, Trb. 2000, 152);

  • Minister: minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;

  • MKB: onderneming als omschreven Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen3;, met een vestiging of filiaal in Nederland op het tijdstip waarop de financiering wordt verstrekt;

  • Onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent.

Hoofdstuk 2. Doelstelling, doelgroep, juridische verankering en staatssteunkader

2.1. Doelstelling DGGF

In de nota ‘Wat de wereld verdient’4 is een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen gepresenteerd. Drie doelstellingen staan daarbij centraal: het uitbannen van extreme armoede, duurzame en inclusieve groei overal ter wereld en succes voor ondernemingen in Nederland. Om ervoor te zorgen dat iedereen kan profiteren van handel en investeringen is het noodzakelijk om obstakels die ontwikkeling hinderen weg te nemen en kansen te creëren voor kwetsbare groepen in lage- en middeninkomenslanden om volwaardig te participeren in economie en samenleving.

Duurzame en inclusieve groei begint bij verbetering van het ondernemingsklimaat. De randvoorwaarden moeten voor het bedrijfsleven op orde zijn om volwaardig te functioneren. Een goed ondernemingsklimaat is niet alleen van groot belang voor private partijen in lage- en middeninkomenslanden, maar ook voor de midden- en kleinbedrijven die in deze landen actief willen zijn. Hoe beter een private sector is ontwikkeld, des te beter mensen in lage- en middeninkomenslanden in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien en des te aantrekkelijker het wordt om er zaken te doen. Een beter ondernemingsklimaat bevordert inclusieve en duurzame economische groei en maakt het mogelijk om handelsrelaties met landen op te bouwen.

Het Dutch Good Growth Fund (DGGF) geeft invulling aan de nieuwe agenda door middel van het aanbieden van financieringen voor investeringen in en export naar lage- en middeninkomenslanden. Het is additioneel aan de diensten van financiers, die nu vaak terughoudend zijn met het verstrekken van financiering vanwege de – gepercipieerde – risico’s in dergelijke landen.

De activiteiten die uit het DGGF gefinancierd worden moeten bijdragen aan:

  • de lokale werkgelegenheid in lage- en middeninkomenslanden, inclusief indirecte werkgelegenheid van bijvoorbeeld lokale toeleveranciers;

  • de productiekracht van het lokale bedrijfsleven;

  • de duurzame overdracht van kennis, vaardigheden en technieken.

Het gebrek aan financieringsmogelijkheden vormt een rem op de groei van MKB ondernemingen en dat terwijl het MKB van cruciaal belang is voor het scheppen van werkgelegenheid.

Het DGGF zal via drie onderdelen tot uitvoering worden gebracht, te weten via:

  • 1. Financiering van activiteiten van het MKB dat ontwikkelingsrelevante investeringen wil doen in lage- en middeninkomenslanden;

  • 2. Financiering van activiteiten van het lokale MKB in lage- en middeninkomenslanden;

  • 3. Financiering van het MKB dat wil exporteren naar lage- en middeninkomenslanden.

Deze beleidsregels hebben uitsluitend betrekking op bovengenoemd onderdeel 1.

2.1.1. DGGF onderdeel 1

De doelstelling van DGGF onderdeel 1 is het intensiveren van ontwikkelingsrelevante investeringen in en handel met lage- en middeninkomenslanden. Voor dit onderdeel dient dit bereikt te worden via het commercieel financieren van activiteiten van het midden- en kleinbedrijf5 dat ontwikkelingsrelevante investeringen wil doen in lage- en middeninkomenslanden.

Hierbij gaat er extra aandacht uit naar ondernemers die actief zijn in fragiele staten en jonge en vrouwelijke ondernemers uit DGGF landen. Zij leveren vaak een relatief grote bijdrage aan ontwikkeling, maar hebben vaak meer moeite om aan kapitaal te komen.

Investeringen in lage- en middeninkomenslanden vinden op dit moment onvoldoende plaats omdat ondernemingen vanuit Nederland moeite hebben met het vinden van financiering. Private financiers zijn huiverig om financiering te verstrekken, omdat zij relatief onbekend zijn met de lokale markt en risico’s vaker hoger percipiëren dan zij daadwerkelijk zijn, vooral in landen waar zij geen eigen vestigingen hebben. Hierdoor is het lastig en kostbaar om het potentiële rendement op een investering goed in te schatten. Door een gebrek aan zekerheden willen of kunnen private partijen deze transacties daarom niet financieren. Lokale financiers bieden evenmin uitkomst. Dit verhindert investeringen die een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van lage- en middeninkomenslanden en lopen ondernemers kansen mis.

DGGF onderdeel 1 biedt daarom (deels via financiers) financieringsmogelijkheden aan MKB ondernemingen met een goed investeringsplan waarbij niet alleen gekeken wordt naar de financiële prestaties, maar ook naar of het bedrijf en de investering voldoet aan de eisen van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en ontwikkelingsrelevantie.

Uitgangspunt is dat uitsluitend activiteiten gefinancierd worden waar een goede business case aan ten grondslag ligt en die rendabel zijn.

2.2. Doelgroep

Hoewel DGGF onderdeel 1 erop gericht is om financieringsmogelijkheden aan MKB ondernemingen te bieden, kunnen ook grotere ondernemingen in aanmerking komen voor zover dat noodzakelijk is voor het MKB waarmee zij samenwerken en als in die samenwerking het accent op het MKB ligt.

2.3. Juridische verankering

Financiering in de vorm van leningen in het kader van DGGF onderdeel 1 zal worden verankerd in een financieringsovereenkomst die als uitvoeringsovereenkomst bij de subsidiebeschikking hoort6. Voor deze vormgeving is gekozen omdat verstrekking van de financiering – ondanks het bestaan van een terugbetalingsplicht – onder omstandigheden kan worden aangemerkt als een ‘aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten’ en daardoor dus op grond van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden aangemerkt als ‘subsidie’. De totstandkoming van de subsidiebeschikking wordt beheerst door het publiekrecht, de inhoud van de financieringsovereenkomst door het privaatrecht. Dit betekent dat de subsidiebeschikking niet de details van de financieringsovereenkomst omvat. Voor elke financieringsmogelijkheid is er een model financieringsovereenkomst.

Het verlenen van garanties in het kader van DGGF onderdeel 1 zal worden verankerd in een garantstellingsovereenkomst die als uitvoeringsovereenkomst bij de subsidiebeschikking hoort. De totstandkoming van de subsidiebeschikking wordt beheerst door het publiekrecht, de inhoud van de garantstellingsovereenkomst en de daaruit voorvloeiende individuele garantieverleningen door het privaatrecht. Dit betekent dat de subsidiebeschikking niet de details van de garantstellingsovereenkomst omvat. Voor elke garantiemogelijkheid is er een model garantstellingsovereenkomst.

De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat binnen een in de beschikking bepaalde termijn de beoogde financieringsovereenkomst tot stand komt. Een positieve beschikking biedt de aanvrager daarom nog niet de zekerheid dat de beoogde transactie doorgang zal vinden: die zekerheid bestaat pas als de overeenkomst tot stand is gekomen. Wel biedt de beschikking grond voor het vertrouwen dat de intentie van de minister gericht is op het bereiken van overeenstemming. In geval van garantieverlening zal de daadwerkelijke verstrekking van de garantie plaats vinden onder de opschortende voorwaarde dat de aanvragende financier daadwerkelijk tot verstrekking van de financiering waarvoor garantie is aangevraagd is overgegaan.

2.4. Staatssteunkader

Randvoorwaarde is dat de financiering binnen de bedding van de Europese staatssteunregels blijft.

Er is geen sprake van staatssteun als de minister bij de toekenning van financieringen toepassing geeft aan het ‘principe van de investeerder in een markteconomie’ of binnen de grenzen van de De-minimisverordening blijft. Binnen de grenzen van de Algemene groepsvrijstellingsverordening is er sprake van geoorloofde staatssteun. Steun voor met de uitvoer verband houdende activiteiten (‘exportsteun’) is hiermee ook uitgesloten.

Hoofdstuk 3. Financieringsmogelijkheden

3.1. Algemeen

RVO zal beoordelen of de investering gezond is en dus of zij deze op verantwoorde wijze kan steunen. Afhankelijk van het risicoprofiel van de investering (op basis van het risico op de MKB onderneming, het land en de activiteiten) en afhankelijk van de bereidheid van andere financiers om (gedeeltelijk) mee te investeren wordt een financiering, garantie of een combinatie van financieringen en/of garanties verstrekt. Per instrument zal uiteindelijk een zelfstandige risicoafweging plaatsvinden, waarbij indien mogelijk RVO een coördinerende rol zal spelen met betrekking tot de benodigde informatievoorziening.

Financiering in het kader van DGGF onderdeel 1 kan in verschillende vormen worden verstrekt. Het kan daarbij gaan om leningen en garanties, zowel afzonderlijk als in combinatie. De beleidsregels bieden ten behoeve van het MKB de volgende mogelijkheden om financiering beter toegankelijk te maken:

  • 1. Lening aan een MKB onderneming;

  • 2. Lening aan een financier zijnde een bank die gevestigd is in een DGGF land;

  • 3. Lening aan een financier zijnde een investeringsfonds ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie met het oog op het verwerven van participaties door deze financier (Fund-in Fund financiering);

  • 4. Garantie aan een financier ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie;

  • 5. Garantie aan een financier, zijnde een bank die gevestigd is in een DGGF land.

Financiering op grond van deze beleidsregels bedraagt niet meer dan € 10 miljoen per aanvraag.

3.2. Leningen aan een MKB onderneming

De minister kan op aanvraag van een MKB onderneming een subsidie in de vorm van lening verstrekken ten behoeve van de financiering van ontwikkelingsrelevante investeringen in een DGGF land.

Aangezien bij de toepassing van deze beleidsregels het ‘principe van de investeerder in een markteconomie’ richtsnoer is, zal de minister – exceptionele gevallen daargelaten – kunnen en moeten verlangen dat de beoogde transactie mede wordt gefinancierd door een of meer co-financiers in een mate die recht doet aan voornoemd uitgangspunt.

De vergoeding voor de leningen dient marktconform te zijn. Indien het niet mogelijk is om door middel van benchmarking een marktconforme vergoeding vast te stellen, wordt het percentage vastgesteld volgens de Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en verdisconteringspercentages worden vastgesteld7. De vast te stellen vergoeding kan naast een vaste vergoeding eveneens een variabele component bevatten.

3.3. Leningen aan een bank in DGGF land

De minister kan op aanvraag van een financier zijnde een bank gevestigd in een DGGF land een subsidie in de vorm van een lening verstrekken ten behoeve van de financiering van ontwikkelingsrelevante investeringen in het desbetreffende DGGF land door een MKB onderneming.

Met dergelijke leningen kan een financier in een DGGF land, die in de basis bereid is om tot financiering van de lokale vestiging van een MKB-onderneming over te gaan, maar om bijvoorbeeld balanstechnische redenen hier niet toe in staat is, geholpen worden om deze financiering toch te kunnen verstrekken.

Het streven is om met lokale banken samen te werken en dan bij voorkeur met zogenaamde netwerkbanken, zijnde banken met een uitgebreid netwerk en/of vestigingen in meerdere DGGF-landen. Met deze netwerkbanken kunnen dan koepelovereenkomsten worden aangegaan, wat de efficiëntie in de uitvoering vergroot.

De financier, de betreffende MKB onderneming en de aanvraag dienen te voldoen aan de in annex 2 opgesomde (relevante) voorwaarden en de overige (relevante) voorwaarden uit de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

3.4. Leningen aan een financier ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie (Fund in Fund)

De minister kan op aanvraag van een financier, zijnde een participatiemaatschappij, (investeringsfonds) een lening verstrekken voor het verkrijgen van participaties in MKB ondernemingen voor het doen van ontwikkelingsrelevante investeringen in een DGGF land.

Een investeringsfonds kan op deze wijze maximaal 50% van zijn investeringen financieren met de lening. Terugbetaling vindt plaats voor zover de participaties inkomsten opleveren, waarbij de terugbetaling niet plaatsvindt in een verhouding naar rato van het ingebrachte kapitaal maar in een verhouding die voldoende gunstig is voor het investeringsfonds. Dit levert een hefboomwerking op voor het rendement van de private kapitaalverschaffers van het investeringsfonds en stimuleert private kapitaalverschaffers (meer) te gaan investeren in ontwikkelingsrelevante expansie van MKB ondernemingen in DGGF landen.

De financier, de betreffende MKB onderneming en de aanvraag dienen te voldoen aan de in annex 2 opgesomde (relevante) voorwaarden en de overige (relevante) voorwaarden uit de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

3.5. Garanties aan financier ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie

De minister kan op aanvraag van een financier subsidie verstrekken in de vorm van een garantie ter dekking van eventuele verliezen op een verstrekte financiering (leningen en/of aandelenkapitaal), die de financier op grond van een overeenkomst met een MKB onderneming is aangegaan voor het doen van ontwikkelingsrelevante investeringen in een DGGF land.

Door middel van deze mogelijkheid kan er vanuit DGGF borg gestaan worden voor een percentage van de financiering die een financier verstrekt. De minister neemt een deel van de risico’s over waardoor de financier eerder geneigd zal zijn financiering te verschaffen.

De financier, de betreffende MKB onderneming en de aanvraag dienen te voldoen aan de in annex 2 opgesomde (relevante) voorwaarden en de overige (relevante) voorwaarden uit de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

3.6. Garanties aan een bank in een DGGF land

De minister kan op aanvraag van een bank die gevestigd is in een DGGF land subsidie verstrekken in de vorm van een garantie ter dekking van eventuele verliezen op een verstrekte lening, die de financier op grond van een overeenkomst met de lokale vestiging in het desbetreffende DGGF land van een MKB-onderneming is aangegaan voor het doen van ontwikkelingsrelevante investeringen in dat land.

Het streven is om met lokale banken samen te werken en dan bij voorkeur met zogenaamde netwerkbanken, zijnde banken met een uitgebreid netwerk en/of vestigingen in meerdere DGGF-landen. Met deze netwerkbanken kunnen dan koepelovereenkomsten worden aangegaan, wat de efficiëntie in de uitvoering vergroot.

De financier, de betreffende MKB onderneming en de aanvraag dienen te voldoen aan de in annex 2 opgesomde (relevante) voorwaarden en de overige (relevante) voorwaarden uit de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

3.7. Leningen of garanties onder de-minimis voorwaarden

Indien een garantie of lening aan een MKB onderneming of financier niet onder marktconforme voorwaarden of onder de voorwaarden van de Algemene groepsvrijstellingsverordening kan worden verstrekt, kunnen de voorwaarden van de De-minimis verordening toegepast worden.

Voor een lening geldt dan dat voor de lening zekerheden zijn gesteld van ten minste 50% van de lening en het een lening betreft van ofwel maximaal € 1.000 000 (of maximaal € 500.000 voor ondernemingen die in het goederenvervoer over de weg actief zijn) met een looptijd van maximaal vijf jaar ofwel maximaal € 500.000 (of maximaal € 250.000 voor ondernemingen die in het goederenvervoer over de weg actief zijn) met een looptijd van maximaal tien jaar (artikel 4, derde lid, onderdeel b, van de De-minimisverordening).

Voor een garantie geldt dan dat de garantie niet meer dan 80% van de onderliggende lening bedraagt en ofwel het garantiebedrag maximaal€ 1.500.000 bedraagt (of maximaal € 750.000 bedraagt voor ondernemingen die in het goederenvervoer over de weg actief zijn) en de garantie een looptijd van maximaal vijf jaar heeft, ofwel het garantiebedrag maximaal € 750.000 bedraagt (of maximaal € 375.000 voor ondernemingen die in het goederenvervoer over de weg actief zijn) en de garantie een looptijd van maximaal tien jaar heeft (artikel 4, zesde lid, onderdeel b, van de De-minimisverordening).

Er zal geen financiering worden verstrekt op basis van de de mimimis-verordeningen voor landbouw8 en visserij9.

Hoofdstuk 4. Hoofdstuk Criteria

In het kader van deze beleidsregels vindt de beoordeling van aanvragen voor financiering en de besluitvorming over de inhoud van de daarop betrekking hebbende financieringsovereenkomst plaats aan de hand van een aantal criteria. Dit zijn onverminderd het bepaalde in het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken de hierna opgenomen criteria.

4.1. Commerciële haalbaarheid

Leningen en garantieverstrekkingen die ten laste komen van DGGF moeten commercieel haalbaar zijn, er moet dus sprake zijn van een goed uitgewerkte business case. De financiering wordt verstrekt als ondernemingsfinanciering en niet als projectfinanciering. Er zal in ieder geval aan de volgende voorwaarden moeten worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor een DGGF lening en/of garantie:

  • De rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de MKB onderneming dient bevredigend te zijn;

  • De rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de investering van de MKB onderneming in het DGGF land dient bevredigend te zijn;

  • De MKB onderneming die financiering aanvraagt of aan wie financiering is verstrekt waarop garantie wordt aangevraagd mag niet in financiële moeilijkheden verkeren;10

  • Er mogen in de voorafgaande periode van twaalf maanden niet meer middelen aan de MKB onderneming onttrokken zijn dan een redelijk te achten bedrijfsvoering meebrengt en er zijn ook geen verplichtingen tot een zodanige onttrekking aangegaan;

  • De MKB onderneming heeft op het moment van verstrekking van de financiering een vestiging of filiaal in Nederland;

  • De investering waarop de aanvraag betrekking heeft, heeft niet in overwegende mate betrekking op het behalen van resultaten door waardestijging van onroerend goed of andere activa zonder dat er sprake is van significante waarde toevoeging door eigen productieve activiteiten;

  • De financiering of garantie heeft niet als doel de afwenteling van bestaande risico’s op de Staat;

  • De gevraagde financiering of de financiering waarop garantie wordt gevraagd dient niet ter vervanging van een bestaande financiering.

Naast bovenstaande algemene criteria zullen in ieder geval de volgende instrument specifieke criteria gelden:

4.1.1. Lening aan een MKB onderneming
  • Het dient voldoende aantoonbaar te zijn dat de deskundigheid, betrouwbaarheid, financiële draagkracht en stabiliteit van de (co-)financier voldoende gewaarborgd is;

  • De MKB-onderneming die de lening aanvraagt oefent niet het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf uit en heeft ook geen participatiemaatschappij;

  • De vereiste (co)-financiering dient in zijn geheel in geld te worden verstrekt.

4.1.2. Lening aan een financier, zijnde een bank die gevestigd is in een DGGF land
  • De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd voor het verstrekken en beheren van financieringen, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van de Staat als contractpartij;

  • Bij of in verband met het verstrekken van financiering op te verstrekken (co)-financiering verstrekt de financier geen andere goederen dan geld;

  • De financier draagt er voor zorg dat degenen die met het verstrekken en beheren van financieringen zijn belast beschikken over de nodige deskundigheid;

  • De financier staat er voor in dat degenen die zijn belast met het verstrekken en beheren van financieringen en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter zake betrouwbaar zijn;

  • De MKB-onderneming die de lening aanvraagt bij desbetreffende bank oefent niet het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf uit en heeft ook geen participatiemaatschappij.

4.1.3. Lening aan een financier zijnde een investeringsfonds ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie met het oog op het verwerven van participaties door deze financier (Fund-in Fund financiering)
  • De financier betreft een vennootschap in de vorm van kapitaalvennootschap of een vennootschap met afgescheiden vermogen, ingericht naar het recht van één van de andere lidstaten van de Europese Unie, waarin tenminste drie aandeelhouders of hoofdelijk aansprakelijke vennoten deelnemen respectievelijk samenwerken zonder dat twee of drie van hen tot dezelfde groep behoren en zonder dat één van hen een meerderheidsbelang heeft in de vennootschap;

  • Het dient voldoende aannemelijk te zijn dat de financier gedurende de investeringsperiode daadwerkelijk zal beschikken over de middelen die de financier aan het investeringsbudget bijdraagt;

  • De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd voor het verstrekken en beheren van financieringen, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van de Staat als verstrekker van een lening;

  • Er dient voldoende vertrouwen te bestaan dat de betrokkenen de capaciteiten hebben voor het verkrijgen van participaties en voor het beheer van de financier op een wijze zoals bij participatiemaatschappijen gebruikelijk is. Daarnaast staat de financier er voor in dat degenen die zijn belast met het verstrekken en beheren van financieringen en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter zake betrouwbaar zijn;

  • Bij of in verband met het verkrijgen van een participatie verstrekt de financier geen andere goederen dan geld;

  • Het fondsplan gebaseerd is op de uitgangspunten dat:

    • het aansluit bij de beleidsdoelstellingen van DGGF;

    • een financier participaties verkrijgt gedurende een investeringsperiode van ten hoogste zes jaar en deze uiterlijk zes jaar na afloop van de investeringsperiode vervreemdt;

    • de totale verkrijgingsprijs van de participaties die gedurende de investeringsperiode in een MKB onderneming worden verkregen, ten minste € 100.000 en ten hoogste € 3.500.000 bedraagt;

    • de gemiddelde totale verkrijgingprijs van de participaties die een financier gedurende de investeringsperiode per MKB onderneming verkrijgt, over alle MKB ondernemingen genomen ten hoogste € 1.200.000 bedraagt;

    • de beheerskosten jaarlijks ten hoogste 5 procent bedragen van het investeringsbudget;

    • de fondsbeheerder voor zijn werkzaamheden een beloning verkrijgt die afhankelijk is van zijn individuele prestatie;

    • voor achtergestelde vorderingen een rente wordt bedongen die ten minste gelijk is aan de referentierente;

    • bij de beslissing van de financier inzake de verkrijging van een participatie rekening wordt gehouden met het ondernemingsplan van de desbetreffende MKB onderneming;

  • Het fondsplan dient voldoende te zijn onderbouwd;

  • Er dient voldoende vertrouwen te bestaan dat het fondsplan naar behoren wordt uitgevoerd.

4.1.4. Garantie aan een financier ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie
  • De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd voor het verstrekken en beheren van financieringen, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller;

  • De financier draagt er voor zorg dat degenen die met het verstrekken en beheren van financieringen zijn belast beschikken over de nodige deskundigheid;

  • De financier staat er voor in dat degenen die zijn belast met het verstrekken en beheren van financieringen en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter zake betrouwbaar zijn;

  • De te garanderen financiering dient in zijn geheel in geld te worden verstrekt;

  • De MKB-onderneming die de lening aanvraagt waarvoor garantie wordt aangevraagd oefent niet het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf uit en heeft ook geen participatiemaatschappij.

4.1.5. Garantie aan een financier, zijnde een bank die gevestigd is in een DGGF land
  • De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd voor het verstrekken en beheren van financieringen, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller;

  • De financier draagt er voor zorg dat degenen die met het verstrekken en beheren van financieringen zijn belast beschikken over de nodige deskundigheid;

  • De financier staat er voor in dat degenen die zijn belast met het verstrekken en beheren van financieringen en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter zake betrouwbaar zijn;

  • De te garanderen financiering dient in zijn geheel in geld te worden verstrekt;

  • De MKB-onderneming die de lening aanvraagt waarvoor garantie wordt aangevraagd oefent niet het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf uit en heeft ook geen participatiemaatschappij.

4.2. Ontwikkelingsrelevantie

Ontwikkelingsrelevantie wordt gezien als de positieve bijdrage aan minimaal één van de volgende aspecten, waarbij geldt dat de score op ten minste een van deze aspecten positief moet zijn en de score op de overige aspecten ten minste neutraal:

  • 1. Groei van de lokale werkgelegenheid;

  • 2. Duurzame overdracht van kennis en vaardigheden, technologie en innovatie;

  • 3. Het verbeteren van de lokale productiekracht van de betrokken onderneming.

4.3. Additionaliteit

De te verstrekken financieringen zijn additioneel aan de markt en concurreren niet met bestaande financiers (geen ‘crowding-out’ effecten). Er kan dus alleen worden aangevraagd voor financiering als de commerciële markt niet bereid is (volledig) in de financiering te voorzien.

4.4. Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)

De MVO-beoordeling is een integraal onderdeel van de financieringsaanvraag. Aanvragers dienen te voldoen aan de OESO11 richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Deze richtlijnen maken duidelijk wat de Nederlandse overheid van het gedrag van ondernemingen verwacht. Ze bieden een handvat voor gedragscodes van ondernemingen om met verschillende aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen om te gaan. De richtlijnen gaan onder andere in op milieukwesties, mensenrechten en arbeidsomstandigheden, maar bijvoorbeeld ook op corruptie, mededinging, ketenverantwoordelijkheid, belastingen en informatieverstrekking.

In het kader van de OESO richtlijnen wordt vereist dat bedrijven hun ketenverantwoordelijkheid serieus nemen. Hiertoe zullen zij, waar nodig ondersteund door RVO.nl, een risicoanalyse volgens de OESO-richtlijnen uitvoeren met betrekking tot de belangrijkste toeleveringsketens van de te financieren activiteit. Het betreft een analyse van de ketens van de meest elementaire grondstoffen en halffabricaten benodigd voor de fabricage van het eindproduct.

Voor de MVO-beoordeling wordt de aangeleverde informatie beoordeeld aan de in het desbetreffende DGGF-land geldende wet- en regelgeving. De hierbij gehanteerde internationale richtlijnen zijn de IFC Performance Standards12. 13

Op basis van de risicoanalyse zal voor projecten met een hoog risico een plan moeten worden opgesteld om eventuele negatieve effecten te voorkomen dan wel te mitigeren. Afgesproken IMVO maatregelen zijn onderdeel van de financieringsovereenkomst. De aanvrager zal de in dit plan voorgestelde maatregelen uitvoeren en hierover communiceren.

Aanvragers dienen een goede reputatie te hebben op het gebied van IMVO. Dit blijkt uit een vastgelegd IMVO-beleid voor de eigen onderneming. Het IMVO-beleid moet gebaseerd zijn op de uitgangspunten van OESO, en eventueel gecertificeerd volgens ISO 26.000. Het plan geeft aan hoe het IMVO-beleid in de praktijk wordt gebracht en wie daarvoor verantwoordelijk is.

De mate waarin de wederpartij van RVO zelf in staat moet zijn om de vereiste due diligence onderzoeken en de monitoring en rapportages met betrekking tot de voor de ontwikkelingsdoelstellingen en de IMVO relevante aspecten uit te voeren, hangt mede af van de betrokkenheid van meerdere partijen en de wijze waarop de financiering wordt vormgegeven: indien een lening of garantie wordt verstrekt aan een financier met het oog op de financiering van een derde partij, kunnen due diligence en monitoring worden uitgevoerd door de RVO indien deze als cofinancier optreedt van dezelfde onderneming. Indien RVO niet als cofinancier optreedt, zal de financier due diligence, monitoring en rapportages voor zijn rekening moeten nemen. Case by case zal beoordeeld worden welke partij hiermee zal worden belast.

Het DGGF zal geen activiteiten financieren die op de FMO uitsluitingslijst, te vinden op http://www.fmo.nl/exclusion-list, worden genoemd. Tevens zal van aanvragers worden geëist dat zij geen gebruik maken van kunstmatige constructies om hun winsten of te betalen bronheffingen te verlagen in DGGF landen. ‘Onder kunstmatige constructies’ vallen alle (juridisch legale) constructies, die enkel gericht zijn op het geheel of gedeeltelijk ontlopen van belastingen in DGGF landen dan wel het kunstmatig verlagen van de belastingaanslag in die landen.

Aan de financiering zal de bijzondere meldingsplicht, bedoeld in de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten subsidies, worden verbonden: De ontvanger van de financiering dient er zorg voor te dragen dat de projectpartners en de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maken van kinderarbeid en/of dwangarbeid, noch voor het project waar de aanvraag betrekking op heeft, noch voor andere activiteiten. De ontvanger dient eventuele feiten of omstandigheden die wijzen op kinder- of dwangarbeid bij deze bedrijven onverwijld te melden bij RVO.nl.

Hoofdstuk 5. Procedure

5.1. Uitvoerder

De Minister heeft de uitvoering van deze beleidsregels opgedragen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en heeft RVO daartoe een passend mandaat en volmacht verstrekt. RVO is onderdeel van het ministerie van Economische Zaken en werkt bij de toepassing van deze beleidsregels onder verantwoordelijkheid van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

5.2. Aanvraag

Afhankelijk van het gewenste instrument kan de MKB onderneming of de financier een aanvraag indienen bij RVO. RVO behandelt de aanvragen in volgorde van binnenkomst. RVO zal een aanvraagformulier beschikbaar stellen. De aanvraag kan in de Nederlandse of Engelse taal worden ingediend.

In aanvulling op artikel 25 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken dient er bij toepassing van het bepaalde in 3.5 van deze beleidsregels een ingevulde en ondertekende de-minimisverklaring bijgevoegd te worden.

5.3. Besluitvorming

RVO bepaalt of de aanvraag zelfstandig of in combinatie met andere financiers verder wordt behandeld. RVO heeft het mandaat om op basis van eigen beoordeling zowel indirect als direct financiële overeenkomsten aan te gaan met een MKB onderneming.

Uit oogpunt van een evenwichtige portefeuilleopbouw en risicobeheersing zal bij de toepassing van deze beleidsregels worden gestreefd naar een evenwichtige spreiding over aanvragers, type debiteuren, landen, sectoren en type financieringen.

5.4. Afwijzingsgronden

Aanvragen worden allereerst getoetst aan ontvankelijkheidsvereisten als bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht14. De aanvragen die op grond van deze ontvankelijkheidstoets in behandeling worden genomen, worden vervolgens beoordeeld in het licht van de criteria van deze beleidsregels. De minister wijst een aanvraag in ieder geval af indien niet wordt voldaan aan één of meer van deze criteria.

De minister kan een aanvraag voorts afwijzen indien honorering van de aanvraag tot een onevenwichtige spreiding als bedoeld in artikel 8, derde lid, onder d, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken zou leiden.

5.5. Transparantie

Vanuit het oogpunt van transparantie wordt 30 dagen voor afgifte van een financiering de niet-bedrijfsgevoelige informatie openbaar gemaakt. De datum van publicatie geldt als de eerste dag van de 30 dagen termijn.

De volgende informatie wordt op de website van RVO geplaatst:

  • Titel project zonder de naam van de onderneming

  • Korte omschrijving

  • Investeringsland

  • Risicocategorie

  • Naam en telefoonnummer contactpersoon DGGF

5.6. Klachtprocedure

Onverminderd de ingevolge de Algemene wet bestuursrecht openstaande mogelijkheden van bezwaar en beroep beschikt RVO over een klachtenprocedure, die waarborgen biedt voor een behoorlijke, zorgvuldige, vlotte en onafhankelijke afhandeling van klachten over de wijze waarop RVO zich gedraagt in het kader van het beheer van het fonds.

5.7. Monitoring en evaluatie

Ten behoeve van het monitoren en evalueren van de werking van de beleidsregels en de bereikte resultaten en doelstellingen zal RVO de daartoe benodigde gegevens bij de betrokken aanvragers op kunnen vragen. Een daartoe strekkende verplichting zal aan de beschikking of de uitvoeringsovereenkomst verbonden kunnen worden.

Annex 1. Landenlijst

Landen met de aanduiding ‘F’ gelden voor de toepassing van deze beleidsregels als fragiele staat.

Afghanistan (F)

Albanië

Algerije

Angola

Armenië

Bangladesh

Benin

Bhutan

Bolivia

Bosnië Herzegovina (F)

Burkina Faso

Burundi (F)

Cambodja

Colombia

Congo, Democratische Republiek (F)

Djibouti

Egypte

Eritrea (F)

Ethiopië

Filipijnen

Gambia

Georgië

Ghana

Guatemala

India

Indonesië

Jemen (F)

Jordanië

Kaapverdië

Kenia

Kosovo (F)

Laos

Libië (F)

Macedonië

Madagaskar (F)

Malawi (F)

Maldiven

Mali (F)

Marokko

Moldavië

Mongolië

Mozambique

Myanmar (F)

Nepal (F)

Nicaragua

Niger

Nigeria

Pakistan

Palestijnse Gebieden (F)

Peru

Rwanda

Sao Tomé

Senegal

Sierra Leone (F)

Somalië (F)

Sri Lanka

Suriname

Tanzania

Thailand

Tunesië

Uganda

Vietnam

Zambia

Zimbabwe (F)

Zuid-Afrika

Zuid-Sudan (F)

Annex 2. Artikel 21 van de Algemene groepsvrijstellingverordening15

  • 1. Risicofinancieringssteunregelingen ten behoeve van kmo's zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2. Op het niveau van de financiële intermediairs kan de risicofinancieringssteun aan onafhankelijke particuliere investeerders de vorm hebben van:

    • (a) eigen vermogen of quasi-eigen-vermogen, of een financiële dotatie om risicofinancieringsinvesteringen direct of indirect aan in aanmerking komende ondernemingen te verschaffen, ofwel

    • (b) leningen om – direct of indirect – risicofinancieringsinvesteringen te verschaffen aan in aanmerking komende ondernemingen, ofwel

    • (c) garanties om verliezen te dekken op – direct of indirect – aan in aanmerking komende ondernemingen verschafte risicofinancieringsinvesteringen.

  • 3. Op het niveau van de onafhankelijke particuliere investeerders kan de risicofinancieringssteun de in lid 2 van dit artikel genoemde vormen hebben, of de vorm van fiscale prikkels voor zover de particuliere investeerders natuurlijke personen zijn die direct of indirect risicofinanciering aan in aanmerking komende kmo's verschaffen.

  • 4. Op het niveau van de in aanmerking komende ondernemingen kan de risicofinancieringssteun de vorm hebben van investeringen van eigen vermogen, quasi-eigen-vermogen, leningen, garanties of een mix daarvan.

  • 5. In aanmerking komen ondernemingen die op het tijdstip van de initiële risicofinancieringsinvestering niet-beursgenoteerde kmo's zijn en aan één van de volgende voorwaarden voldoen:

    • (a) zij zijn niet op een markt actief geweest;

    • (b) zij zijn minder dan zeven jaar na hun eerste commerciële verkoop actief op een markt;

    • (c) zij vergen een initiële risicofinancieringsinvestering die, op basis van een ondernemingsplan dat is opgesteld met het oog op het betreden van een nieuwe productmarkt of geografische markt, meer bedraagt dan 50% van de gemiddelde jaaromzet in de voorafgaande vijf jaar.

  • 6. De risicofinancieringssteun kan ook betrekking hebben op vervolginvesteringen in in aanmerking komende ondernemingen, ook na de in lid 5, onder b), van dit artikel vermelde periode van zeven jaar, mits elk van de volgende voorwaarden is vervuld:

    • (a) het totale bedrag aan risicofinanciering bedoeld in lid 9 wordt niet overschreden;

    • (b) de vervolginvesteringen waren voorzien in het oorspronkelijke ondernemingsplan;

    • (c) de onderneming die de vervolginvesteringen ontvangt, is niet verbonden geraakt, in de zin van artikel 3 van bijlage II, met een andere onderneming dan de financiële intermediair of de onafhankelijke particuliere investeerder die in het kader van de maatregel risicofinanciering verschaft, tenzij de nieuwe entiteit aan de voorwaarden van de kmo-definitie in de zin van bijlage II voldoet.

  • 7. Voor investeringen van eigen vermogen en quasi-eigen-vermogen in in aanmerking komende ondernemingen, mag de risicofinancieringsmaatregel alleen steun ten behoeve van vervangingskapitaal verlenen indien dit wordt gecombineerd met nieuw kapitaal dat ten minste 50% van iedere investeringsronde in de in aanmerking komende ondernemingen vertegenwoordigt.

  • 8. Voor eigenvermogens- en quasi-eigenvermogensinstrumenten die onder artikel 2, punt a), van dit artikel vallen, kan ten hoogste 30% van de totale kapitaalbijdragen van de financiële intermediair en het niet-gestorte toegezegd kapitaal worden gebruikt voor liquiditeitsbeheer.

  • 9. Het totale, in lid 4 van dit artikel bedoelde bedrag aan risicofinanciering bedraagt bij iedere risicofinancieringsmaatregel ten hoogste 15 miljoen EUR per in aanmerking komende onderneming.

  • 10. Voor risicofinancieringsmaatregelen die eigenvermogens-, quasi-eigenvermogens- of leningsinvesteringen aan in aanmerking komende ondernemingen verschaffen, dient de risicofinancieringsmaatregel als hefboom voor aanvullende financiering van onafhankelijke particuliere investeerders op het niveau van de financiële intermediairs of de in aanmerking komende ondernemingen, zodat het totale particuliere deelnemingspercentage de volgende minimumdrempels bereikt:

    • (a) 10% van de risicofinanciering verschaft aan de in aanmerking komende ondernemingen vóór hun eerste commerciële verkoop op een markt;

    • (b) 40% van de risicofinanciering verschaft aan de in aanmerking komende ondernemingen als bedoeld in lid 5, onder b), van dit artikel;

    • (c) 60% van de risicofinanciering die wordt verschaft ten behoeve van investeringen aan in lid 5, onder c), van dit artikel bedoelde, in aanmerking komende ondernemingen en ten behoeve van vervolginvesteringen in in aanmerking komende ondernemingen na de in lid 5, onder b), van dit artikel vermelde periode van zeven jaar.

  • 11. Ingeval de risicofinancieringsmaatregel ten uitvoer wordt gelegd door een financiële intermediair gericht op in aanmerking komende ondernemingen in verschillende ontwikkelingsfasen als bedoeld in lid 10 en in geval deze intermediair niet de mogelijkheid kent van private deelname op het niveau van de in aanmerking komende ondernemingen, zal de i9ntermediair een niveau van private deelname behalen dat tenminste overeenkomt met het gewogen gemiddelde gebaseerd op het volume van de individuele investeringen in de onderliggende portefeuille en dat wordt verkregen door de toepassing van de minimale deelnemingspercentages op deze investeringen als bedoeld in lid 10.

  • 12. De risicofinancieringsmaatregel discrimineert niet tussen financiële intermediairs op grond van hun plaats van vestiging of registratie in een lidstaat. Van financiële intermediairs kan worden geëist dat zij voldoen aan vooraf vastgestelde criteria die objectief gerechtvaardigd zijn door de aard van de investeringen.

  • 13. De risicofinancieringsmaatregel voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • (a) hij wordt ten uitvoer gelegd via één of meer financiële intermediairs, behalve voor fiscale prikkels voor particuliere investeerders ten aanzien van hun directe investeringen in in aanmerking komende ondernemingen;

    • (b) financiële intermediairs, alsmede investeerders of fondsmanagers worden geselecteerd via een open, transparante en niet-discriminerende oproep in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en nationale recht met als doel passende regelingen inzake risico-/beloningsverdeling tot stand te brengen, waarbij asymmetrische winstdeling de voorkeur krijgt boven neerwaartse bescherming;

    • (c) in het geval van asymmetrische verliesdeling tussen publieke en particuliere investeerders, wordt het eerste, voor rekening van de publieke investeerder komende verlies gemaximeerd op 25% van diens totale investering;

    • (d) in het geval van garanties die onder lid 2, punt c), vallen, wordt het garantiepercentage beperkt tot 80% en geldt voor de totale verliezen die een lidstaat op zich neemt, een plafond van 25% van de onderliggende gegarandeerde portefeuille. Alleen garanties die de verwachte verliezen op de onderliggende gegarandeerde portefeuille dekken, kunnen kosteloos worden afgegeven. Indien een garantie ook de dekking van onverwachte verliezen omvat, betaalt de financiële intermediair voor het gedeelte van de garantie dat de onverwachte verliezen dekt, een marktconforme garantiepremie.

  • 14. De volgende voorwaarden zijn vervuld om te garanderen dat financieringsbesluiten winstgericht zijn:

    • (a) de financiële intermediair is opgericht volgens het toepasselijke recht

    • (b) de Lidstaat, of de entiteit aan wie de implementatie van de maatregel is opgedragen, zorgt voor een boekenonderzoek om voor een zakelijk verantwoorde investeringsstrategie te zorgen ter uitvoering van de risicofinancieringsmaatregel, met onder meer een passend beleid inzake risicodiversificatie dat is gericht op het bereiken van economische levensvatbaarheid en van een efficiënte schaal in termen van omvang en geografische spreiding van zijn portefeuille investeringen, en

    • (c) de verschaffing van risicofinanciering aan in aanmerking komende ondernemingen is gebaseerd op een levensvatbaar ondernemingsplan, dat nadere gegevens bevat over product, verkopen en winstgevendheidsontwikkeling, waarbij de financiële levensvatbaarheid vooraf is bepaald, en

    • (d) voor iedere investering van eigen vermogen en quasi-eigen-vermogen is er een heldere en realistische exitstrategie voorhanden.

  • 15. De financiële intermediairs worden beheerd op zakelijke basis. Dit vereiste wordt geacht te zijn vervuld wanneer de financiële intermediair en, afhankelijk van het soort risicofinancieringsmaatregel, de fondsmanager ervan voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • (a) zij zijn wettelijk of contractueel verplicht met de nodige professionele zorgvuldigheid en te goeder trouw te handelen en belangenconflicten te vermijden. Daarbij zijn goede praktijken en wettelijk toezicht van toepassing;

    • (b) hun vergoeding is marktconform. Dit vereiste wordt geacht te zijn vervuld wanneer de manager of de financiële intermediair wordt geselecteerd via een open, transparante en niet-discriminerende tender, op basis van objectieve criteria die verband houden met ervaring, deskundigheid en operationele en financiële capaciteiten;

    • (c) zij ontvangen een prestatieafhankelijke vergoeding of dragen een deel van de investeringsrisico's door eigen middelen mee te investeren tegen dezelfde risicovoorwaarden als de publieke investeerder, zodat hun belangen steeds gelijklopen met die van de publieke investeerder;

    • (d) zij bepalen een investeringsstrategie, criteria en het voorgenomen tijdschema voor investeringen;

    • (e) de investeerders kunnen vertegenwoordigd zijn in de bestuursorganen van het investeringsfonds, zoals de raad van toezicht of het adviescomité.

  • 16. Een risicofinancieringsmaatregel waarbij garanties of leningen aan in aanmerking komende ondernemingen worden verstrekt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • (a) als gevolg van de maatregel verricht de financiële intermediair investeringen die deze zonder de steun niet, dan wel in beperktere mate of op een andere wijze zou hebben verricht. De financiële intermediair is in staat aan te tonen dat hij een mechanisme hanteert dat ervoor zorgt dat alle voordelen zo veel mogelijk aan de uiteindelijke begunstigden worden doorgegeven in de vorm van hogere volumes aan financiering, een hoger risicoprofiel van de portefeuille, lagere eisen inzake zekerheden, lagere garantiepremies of lagere rentepercentages;

    • (b) in het geval van leningen wordt het nominale kredietbedrag in aanmerking genomen bij het berekenen van het maximale investeringsbedrag ten behoeve van lid 9 van dit artikel;

    • (c) in het geval van garanties wordt het nominale bedrag van de onderliggende gegarandeerde lening in aanmerking genomen bij het berekenen van het maximale investeringsbedrag ten behoeve van lid 9 van dit artikel. De garantie bedraagt ten hoogste 80% van de onderliggende lening.

  • 17. De lidstaat kan de tenuitvoerlegging van de risicofinancieringsmaatregel aan een met het beheer belaste entiteit toevertrouwen.

  • 18. Risicofinancieringssteun voor kmo's die niet voldoet aan de in lid 5 vastgestelde voorwaarden, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits:

    • (a) op het niveau van de kmo's de steun voldoet aan de voorwaarden van de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, en

    • (b) alle in dit artikel vastgestelde voorwaarden zijn vervuld, behalve de voorwaarden bedoeld in de leden 5, 6, 9, 10 en 11, en

    • (c) voor risicofinancieringsmaatregelen die eigenvermogens-, quasi-eigenvermogens- of leningsinvesteringen aan in aanmerking komende ondernemingen verschaffen, de risicofinancieringsmaatregel als hefboom dient voor aanvullende financiering van onafhankelijke particuliere investeerders op het niveau van de financiële intermediairs of de kmo's, zodat het totale particuliere deelnemingspercentage ten minste 60% van de aan de kmo's verschafte risicofinanciering bedraagt.


X Noot
1

Pb. 2014 L [...].

X Noot
2

Pb. 2013, L 352/1.

X Noot
3

Pb. 2003, L 124

X Noot
4

Behorend bij de kamerbrief van 5 april 2013

X Noot
5

Zie de definitie van dit begrip in hoofdstuk 1

X Noot
6

Artikel 4:36 Algemene wet bestuursrecht

X Noot
7

Pb. 2008, C 14/6.

X Noot
8

Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, Pb. 2013, L 352/9.

X Noot
9

Verordening (EU) Nr. [...] van de Commissie van [...] inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij en aquacultuursector, Pb. 2014 L[..].

X Noot
10

Mededeling van de Commissie – Communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (Mededeling aan de lidstaten en voorstel voor zinvolle maatregelen) (Voor de EER relevante tekst) [Publicatieblad C 288 van 9.10.1999].

X Noot
11

OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, versie 2011. Zie voor Nederlandse versie: http://www.oesorichtlijnen.nl/oeso-richtlijnen/de-richtlijnen-t-kort

X Noot
13

In aanvulling hierop kunnen ook richtlijnen van multilaterale ontwikkelingsbanken, de Europese Unie of internationaal erkende sectorspecifieke standaarden worden gebruikt.

X Noot
15

Deze versie is gebaseerd op de voorlopig vastgestelde tekst van 21 mei 2014. De Nederlandse versie van deze verordening die in de loop van 2014 in het Publicatieblad zal verschijnen, is leidend.

Naar boven