Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 21 november 2018, nr. 1430747 tot wijziging van de Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES, de Regeling studiefinanciering 2000, de Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en de Regeling studiefinanciering BES

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 2.12, onderdeel d, onder 3°, 3.16d, tweede lid, 3.16e, 6.3, 7.4, vijfde lid, 11.1, eerste lid, en 12.21 van de Wet studiefinanciering 2000, artikelen 17 en 19, vierde lid, van het Besluit studiefinanciering 2000, de artikelen 7.3, vierde lid, en 11.1, eerste lid, van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, artikel 5 van het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de artikelen 4.3, 5.2, derde lid, en 8.1 van de Wet studiefinanciering BES;

Besluit:

ARTIKEL I. REGELING NORMEN WSF 2000, WTOS EN WSF BES

De Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘1,69 procent’ vervangen door ‘1,57 procent’.

2. In het tweede lid wordt ‘0,32 procent’ vervangen door ‘1,38 procent’.

3. In het derde lid wordt ‘0,53 procent’ vervangen door ‘1,88 procent’.

B

In artikel 3 wordt in het eerste tot en met derde lid ‘voor het jaar 2018’ vervangen door ‘voor het jaar 2019’.

C

In het opschrift van hoofdstuk 2 wordt ‘WSF 2000’ vervangen door ‘WSF 2000 en BSF 2000’.

D

In artikel 5 wordt ‘1 januari 2018’ vervangen door ‘1 januari 2019’ en wordt ‘€ 17.621,88 onderscheidenlijk € 22.325,99’ vervangen door ‘€ 17.898,54 onderscheidenlijk € 22.676,51’.

E

Artikel 5a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘1 januari 2018’ vervangen door ‘1 januari 2019’ en wordt ‘€ 15.793,38’ vervangen door ‘€ 16.041,34’.

2. In het tweede lid wordt ‘1 januari 2018’ vervangen door ‘1 januari 2019’ en wordt ‘€ 20.009,18’ vervangen door ‘€ 20.323,32’.

F

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘1 januari 2018’ vervangen door ‘1 januari 2019’ en wordt ‘€ 14.456,00’ vervangen door ‘€ 14.682,96’.

2. In het tweede lid wordt ‘1 januari 2018’ vervangen door ‘1 januari 2019’ en wordt ‘€ 338,46’ vervangen door ‘€ 343,32’.

G

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7. Normbedragen studiefinanciering

Met ingang van 1 januari 2019 luiden de bedragen, genoemd in de overzichten 1, 2 en 3 van artikel 3.18 van de WSF 2000, als volgt:

Overzicht 1. Normbedragen voor de kosten van levensonderhoud

A. Beroepsonderwijs

 

Normbedrag thuiswonend

€ 513,11

Normbedrag uitwonend

€ 724,68

B. Hoger onderwijs

 

Normbedrag

€ 882,47

Overzicht 2. Financieringsbronnen

A. Beroepsonderwijs

 

Basisbeurs (exclusief toeslag eenoudergezin)

 

thuiswonend

€ 83,70

uitwonend

€ 273,17

Basislening

 

thuis- en uitwonend

€ 182,34

Maximale aanvullende beurs/lening of veronderstelde ouderlijke bijdrage

 

thuiswonend

€ 343,32

uitwonend

€ 365,42

B. Hoger onderwijs

 

Basislening

€ 486,08

Maximale aanvullende beurs/lening of veronderstelde ouderlijke bijdrage

€ 396,39

Overzicht 3. Aanvullende financieringsbron
 

Hoger onderwijs

Beroepsonderwijs

Toeslag eenoudergezin

€ 255,32

€ 255,32

H

In artikel 8 wordt ‘Van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018’ vervangen door ‘Met ingang van 1 januari 2019’ en wordt ‘€ 934,49’ vervangen door ‘€ 947,39’.

I

In artikel 8a wordt ‘1 januari 2018’ vervangen door ‘1 januari 2019’ en wordt ‘€ 1.253,63’ vervangen door ‘€ 1.270,93’.

J

Artikel 8b komt te luiden:

Artikel 8b. Normbedragen cohortgarantie

Met ingang van 1 januari 2019 luiden de bedragen, genoemd in artikel 12.14, tweede lid, van de WSF 2000, als volgt:

 

thuiswonende

uitwonende

a. maandbedrag als bedoeld in overzicht 1 van artikel 3.18

€ 670,87

€ 882,47

b. basisbeurs als bedoeld in overzicht 2 van artikel 3.18

€ 106,18

€ 295,63

c. maximale aanvullende beurs of lening als bedoeld in overzicht 2 van artikel 3.18

€ 260,96

€ 283,11

d. basislening als bedoeld in overzicht 2 van artikel 3.18

€ 303,73

€ 303,73

K

Na artikel 8b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8c. Waarde van de voucher

Met ingang van 1 januari 2019 bedraagt het bedrag, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het BSF 2000, € 2.034,09.

L

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘schooljaar 2018–2019’ vervangen door ‘schooljaar 2019–2020’ en wordt ‘€ 34.772,40’ vervangen door ‘€ 35.318,33’.

2. In het tweede lid wordt ‘1 januari 2018’ vervangen door ‘1 januari 2019’ en wordt ‘€ 3.909,11’ vervangen door ‘€ 3.970,48’.

M

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘1 januari 2018’ vervangen door ‘1 januari 2019’.

2. In onderdeel a wordt ‘€ 113,66’ vervangen door ‘€ 115,23’.

3. In onderdeel b wordt ‘€ 265,01’ vervangen door ‘€ 268,67’.

N

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11. Normbedragen tegemoetkoming schoolkosten ex artikel 4.6

Met ingang van schooljaar 2019–2020 luidt de tegemoetkoming schoolkosten, bedoeld in artikel 4.6 van de WTOS, als volgt:

Overzicht bedragen tegemoetkoming schoolkosten per maand 2019–2020

a. onderbouw volledig op grond van de WVO bekostigd onderwijs en onderbouw + bovenbouw volledig op grond van de WEB bekostigd voorbereidend beroepsonderwijs verzorgd in een agrarisch opleidingscentrum

€ 81,25

b. bovenbouw volledig op grond van de WVO bekostigd onderwijs

€ 88,95

c. onderbouw niet volledig en rechtstreeks bekostigd vo

€ 111,24

d. bovenbouw niet volledig en rechtstreeks bekostigd vo

€ 118,99

e. speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs

€ 53,97

f. voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (vavo)

€ 118,99

O

In artikel 12 wordt ‘schooljaar 2018–2019’ vervangen door ‘schooljaar 2019–2020’ en wordt ‘€ 738,24’ vervangen door ‘€ 748,43’.

P

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13. Normbedragen tegemoetkoming schoolkosten ex artikel 5.10

Met ingang van schooljaar 2019–2020 luidt de tegemoetkoming schoolkosten, bedoeld in de overzichten 1 en 2 van artikel 5.10 van de WTOS, als volgt:

Overzicht 1. Onderwijs gedurende gehele schooljaar of geen onderwijs meer vanaf 1 januari

aantal minuten per week

Schoolkosten

540 of meer

€ 320,23

540 of meer en voor 1 januari 270 tot 540

€ 160,11+ € 160,11 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd

270 tot 540

€ 215,75

270 tot 540 en voor 1 januari minder dan 270

€ 107,87+ € 107,87 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd

minder dan 270

Nihil

Overzicht 2. Geen onderwijs meer volgen na 30 september en voor 1 januari

aantal minuten per week

Schoolkosten

540 of meer

€ 160,11

540 of meer en voor 1 januari 270 tot 540

€ 80,06 + € 80,06 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd

270 tot 540

€ 107,87

270 tot 540 en voor 1 januari minder dan 270

€ 53,93 + € 53,93 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd

Minder dan 270

Nihil

Q

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘2018–2019’ vervangen door ‘2019–2020’.

2. In onderdeel a wordt ‘€ 738,00’ vervangen door ‘€ 748,00’.

3. In onderdeel b wordt ‘€ 315,87’ vervangen door ‘€ 320,23’.

4. In onderdeel c wordt ‘€ 212,81’ vervangen door ‘€ 215,75’.

R

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15. Normbedragen studiefinanciering en opstarttoelage BES

Met ingang van 1 januari 2019 luiden de bedragen, bedoeld in artikel 2.2 van de WSF BES, als volgt:

Bedragen studiefinanciering BES:

I. Onderwijstype

II. Plaats opleiding

III. Prestatiebeurs of gift per maand

IV. Lening tijdens prestatiebeurs per maand

V. Lening na prestatiebeurs per maand

Beroepsonderwijs

Eigen openbaar lichaam

USD 76,37

USD 152,74

USD 229,11

 

Ander openbaar lichaam, Aruba, Curaçao, Sint Maarten

USD 248,18

USD 496,36

USD 744,54

 

Overig deel Caribische regio

USD 381,81

USD 763,62

USD 1.145,43

 

Verenigde Staten van Amerika en Canada

USD 523,77

USD 1.047,54

USD 1.571,31

Hoger onderwijs

Eigen openbaar lichaam

USD 143,17

USD 286,34

USD 429,51

 

Ander openbaar lichaam, Aruba, Curaçao, Sint Maarten

USD 286,35

USD 572,70

USD 859,05

 

Overig deel Caribische regio

USD 381,81

USD 763,62

USD 1.145,43

 

Verenigde Staten van Amerika en Canada

USD 523,77

USD 1.047,54

USD 1.571,31

Bedragen opstarttoelage BES:

I. Onderwijstype

II. Plaats opleiding

III. Prestatiebeurs

IV. Lening

Beroepsonderwijs opleiding niveau 3 of 4 en hoger onderwijs

Europees deel van Nederland

USD 2.635,73

USD 5.271,46

ARTIKEL II. REGELING STUDIEFINANCIERING 2000

De Regeling studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2a.1 komt te luiden:

Artikel 2a.1. Aanvraag, toekenning en betaling levenlanglerenkrediet

  • 1. Een aanvraag van het levenlanglerenkrediet heeft betrekking op één studiejaar.

  • 2. Toekenning van het levenlanglerenkrediet vindt plaats per studiejaar.

  • 3. Betaling van het levenlanglerenkrediet vindt plaats overeenkomstig de wijze van betaling van de reguliere studiefinanciering.

B

Artikel 2a.2 komt te luiden:

Artikel 2a.2. Levenlanglerenkrediet voor experiment vraagfinanciering

In aanvulling op de opleidingen, genoemd in de artikelen 2.4 en 2.12 van de wet komt een student tevens in aanmerking voor levenlanglerenkrediet, indien hij is ingeschreven voor het volgen van een module als bedoeld in het Besluit experiment vraagfinanciering hoger onderwijs.

C

Na artikel 2a.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a.3. Hoogte en berekening van het levenlanglerenkrediet voor studenten aan een onderwijseenheid

  • 1. Voor een student die is ingeschreven voor het volgen van een onderwijseenheid als bedoeld in artikel 2.12, onderdeel d, van de wet, wordt onder de voorwaarden, genoemd in dit artikel, afgeweken van de maximale hoogte van het levenlanglerenkrediet per maand, genoemd in artikel 3.16d, aanhef en onder a, van de wet.

  • 2. Bij de berekening van de hoogte van het levenlanglerenkrediet dat een student per maand toegekend krijgt, is het aantal studiepunten van de onderwijseenheid waarvoor de student het levenlanglerenkrediet aanvraagt bepalend.

  • 3. Het aantal studiepunten behorende bij de onderwijseenheid waarvoor de student het levenlanglerenkrediet aanvraagt, wordt gedeeld door vijf. Het getal dat daaruit komt wordt naar boven afgerond op een geheel getal en vormt het aantal maanden waarover het levenlanglerenkrediet voor de desbetreffende onderwijseenheid wordt uitbetaald.

  • 4. De hoogte van het bedrag dat per maand wordt uitbetaald aan een student wordt berekend door het aangevraagde bedrag aan levenlanglerenkrediet voor een onderwijseenheid te delen door het aantal maanden als berekend in het derde lid.

D

In artikel 6.1, derde lid, wordt ‘1 januari 2018’ vervangen door ‘1 januari 2019’ en wordt ‘€ 165,99’ vervangen door ‘€ 168,28’.

ARTIKEL III. REGELING TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

In artikel 3.1, derde lid, van de Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt ‘1 januari 2018’ vervangen door ‘1 januari 2019’ en wordt ‘€ 62,48’ vervangen door ‘€ 63,34’.

ARTIKEL IV. REGELING STUDIEFINANCIERING BES

In artikel 5.1, derde lid, van de Regeling studiefinanciering BES wordt ‘1 januari 2018’ vervangen door ‘1 januari 2019’ en wordt ‘USD 247,20’ vervangen door ‘USD 251,85’.

ARTIKEL V. INWERKINGTREDING

  • 1. Deze regeling treedt, met uitzondering artikel II, onderdelen A tot en met C, in werking met ingang van 1 januari 2019.

  • 2. Indien de Staatscourant, waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2018, treedt zij, met uitzondering van artikel II, onderdelen A tot en met C, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2019.

  • 3. Artikel II, onderdelen A tot en met C, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 september 2017.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

TOELICHTING

1. Algemeen

Deze ministeriële regeling wijzigt de Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES, de Regeling studiefinanciering 2000 (hierna: RSF 2000), de Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (hierna: RTOS), en de Regeling studiefinanciering BES (hierna: RSF BES).

2. Wijziging Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES

De normbedragen die zijn opgenomen in de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: WSF 2000), de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (hierna: WTOS), en de Wet studiefinanciering BES (hierna: WSF BES) worden jaarlijks aangepast aan de loon- en prijsontwikkelingen. Dit dient te geschieden vóór 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de normbedragen betrekking hebben. In deze wijzigingsregeling worden de normbedragen en percentages vastgesteld die gelden voor het jaar 2019 dan wel het studie- respectievelijk schooljaar 2019–2020.1

3. Wijziging Regeling studiefinanciering 2000, Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en Regeling studiefinanciering BES

In deze wijzigingsregeling worden tevens de bedragen bepaald waarmee te veel uitbetaalde bedragen kunnen worden verrekend.

Daarnaast wordt een aantal technische wijzigingen aangebracht met betrekking tot het levenlanglerenkrediet. Per school- respectievelijk studiejaar 2017–2018 is met de Wet studievoorschot hoger onderwijs het levenlanglerenkrediet geïntroduceerd in de WSF 2000.2 Het levenlanglerenkrediet betreft een lening voor de betaling van het lesgeld (beroepsonderwijs) of het (instellings)collegegeld (hoger onderwijs). De regels over de aanspraak op en de duur en hoogte van het levenlanglerenkrediet zijn neergelegd in de WSF 2000.3 Daarnaast bepaalt de WSF 2000 dat voor een goede uitvoering van het levenlanglerenkrediet bij ministeriële regeling regels vastgesteld worden over de aanvraag, toekenning, betaling en andere uitvoeringsaspecten.4 Tijdens de uitvoering van het levenlanglerenkrediet is door de Dienst Uitvoering Onderwijs geconstateerd dat de RSF 2000 dient te worden aangepast. Tevens is met de Wet accreditatie op maat de WSF 2000 op een aantal punten verduidelijkt en gerepareerd.5 Ook hierop dient de RSF 2000 te worden aangepast. Dit wordt met de onderhavige wijzigingsregeling geregeld.

4. Overig WSF 2000

Hoewel de reisvoorziening, bedoeld in de artikelen 4.8, eerste lid, en 5.3, eerste lid, van de WSF 2000, en de draagkrachtvrije voet, bedoeld in artikel 6.10, tweede lid, van de WSF 2000, niet bij ministeriële regeling worden vastgesteld, worden de bedragen in het kader van de duidelijkheid in de toelichting genoemd.

Reisvoorziening

In de artikelen 4.8, eerste lid (mbo), en 5.3, eerste lid (hoger onderwijs), van de WSF 2000 is vastgesteld dat het deel van de prestatiebeurs dat betrekking heeft op het recht op de reisvoorziening, gelijk is aan een twaalfde deel van de waarde die daarvoor per studerende door het vervoerbedrijf aan de Minister in rekening wordt gebracht. Dit deel van de prestatiebeurs bedraagt voor kalenderjaar 2019 € 95,51 en wordt, overeenkomstig artikel 4.8, eerste lid, laatste volzin, en artikel 5.3, eerste lid, laatste volzin, niet uitbetaald of verrekend.

Draagkrachtvrije voet

In artikel 6.10, tweede lid, van de WSF 2000 wordt geregeld dat bij de vaststelling van de draagkracht, de draagkrachtvrije voet op het draagkrachtinkomen in mindering wordt gebracht. Deze bedragen worden berekend door middel van een percentage van het belastbaar minimumloon en vloeien daarmee rechtstreeks voort uit het geregelde op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Voor 120 procent van het belastbaar minimumloon wordt € 24.130,48 gelezen. Voor 84 procent van het belastbaar minimumloon wordt € 16.891,34 gelezen. Voor 143 procent wordt € 28.755,49 gelezen. Voor 100 procent wordt € 20.108,74 gelezen.

5. Overig WTOS

Hoewel de tegemoetkoming onderwijsbijdrage voor de verschillende categorieën die de WTOS bedient, niet bij ministeriële regeling worden vastgesteld, worden de bedragen in het kader van de duidelijkheid in de toelichting genoemd.

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage

Op grond van artikel 4.4, eerste lid, van de WTOS is de tegemoetkoming onderwijsbijdrage vavo en niet bekostigd onderwijs voor een kalendermaand een twaalfde deel van het bedrag, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet. Dit lesgeldbedrag is voor het schooljaar 2019–2020 vastgesteld op € 1.168. Een twaalfde deel hiervan is € 97,33.

Voor studenten aan een lerarenopleiding (artikel 5.3 WTOS) is het tegemoetkomingsbedrag gefixeerd en bedraagt € 567,23.

Voor leerlingen in het deeltijd voortgezet onderwijs en vavo is de hoogte van de onderwijsbijdrage 2019–2020 afhankelijk van de periode waarin en het aantal minuten per week dat onderwijs gevolgd wordt (artikel 5.10 en artikel 10.7, tweede lid, WTOS). De onderwijsbijdrage bedraagt € 369,60 indien per week meer dan 540 minuten onderwijs wordt gevolgd en € 246,40 wanneer 270 tot 540 minuten onderwijs per week wordt gevolgd. Indien minder dan 270 minuten per week onderwijs wordt gevolgd is de onderwijsbijdrage nihil.

6. Grondslagen

  • Op grond van artikel 2.12, onderdeel d, onder 3°, van de WSF 2000, kan een student die is ingeschreven aan een of meer onderwijseenheden bij een bekostigde instelling voor hoger onderwijs in bij ministeriële regeling bepaalde gevallen, waarin bij wijze van experiment op grond van artikel 1.7a van de WHW, in afwijking van artikel 7.32, derde lid, van de WHW inschrijving voor een onderwijseenheid is toegestaan, in aanmerking komen voor het levenlanglerenkrediet.

  • Op grond van artikel 3.16d, tweede lid, van de WSF 2000 kan – in afwijking van artikel 3.16, eerste lid, dat de hoogte van het levenlanglerenkrediet per maand regelt – bij ministeriële regeling vast te stellen groepen studerenden een hoger bedrag per maand worden toegekend.

  • Op grond van artikel 3.16e van de WSF 2000 kunnen voor een goede uitvoering van de artikelen 3.16b tot en met 3.16d bij ministeriële regeling regels vastgesteld worden over de aanvraag, toekenning, berekening, betaling en andere uitvoeringsaspecten.

  • Op grond van artikel 6.3 van de WSF 2000 stelt de Minister jaarlijks uiterlijk in december een rentepercentage vast ten aanzien van de lening beroepsonderwijs (eerste lid) en de lening hoger onderwijs (tweede lid). Op grond van artikel 4.3 van de WSF BES stelt de Minister jaarlijks uiterlijk in december een rentepercentage vast.

  • Op grond van artikel 7.4, vijfde lid, van de WSF 2000 geschiedt de terugbetaling en verrekening als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid van dat artikel, overeenkomstig bij ministeriële regeling vastgestelde redelijke terugbetalingsregels. Op grond van artikel 7.3, vierde lid, van de WTOS geschiedt de terugbetaling en verrekening bedoeld in het eerste tot en met derde lid van dat artikel, tevens overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen redelijke terugbetalingsregels. Op grond van artikel 5.2, derde lid, van de WSF BES geschiedt terugbetaling en verrekening bedoeld in het eerste en tweede lid van dat artikel, overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen redelijke terugbetalingsregels. Deze artikelen vormen de grondslag voor de wijziging van artikel 6.1 RSF 2000, 3.1 RTOS en 5.1, RSF BES.

  • Op grond van artikel 11, eerste lid, van de WSF 2000 worden de in dit artikellid bepaalde bedragen per 1 januari van elk kalenderjaar op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven wijze, aangepast aan de hand van de loon- of prijsontwikkelingen in het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar. Dit wordt voor wat betreft de WTOS geregeld in artikel 11.1, eerste lid, van de WTOS. In artikel 12.21 van de WSF 2000 is bepaald dat de bedragen genoemd in paragraaf 12 van de WSF 2000 (Overgangsbepalingen in verband met de Wet studievoorschot hoger onderwijs) overeenkomstig artikel 11.1 van de WSF 2000 worden aangepast. In artikel 17, eerste tot en met derde lid, van het Besluit studiefinanciering 2000 (BSF 2000) is bepaald op welke wijze bepaalde bedragen worden aangepast. Voor de WTOS geldt dat in artikel 5, eerste en tweede lid, van het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (BTOS) wordt bepaald op welke wijze bepaalde bedragen worden aangepast. Op grond van artikel 17, vierde lid van de WSF 2000 en artikel 5, derde lid, van de WTOS wordt bij ministeriële regeling bepaald wat onder de consumentenprijsindex en het indexcijfer van de cao-lonen wordt verstaan. Op grond van artikel 8.1, eerste lid, van de WSF BES worden bepaalde bedragen per 1 januari van ieder kalenderjaar aangepast bij ministeriële regeling. Deze bedragen worden berekend aan de hand van de consumentenprijsindex in het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar. Op grond van artikel 8.1, tweede lid, van de WSF BES wordt hetgeen onder consumentenprijsindex nader vastgesteld bij ministeriële regeling.

  • Op grond van artikel 19, vierde lid, wordt het vouchertegoed overeenkomstig artikel 17, tweede lid, van het BSF 2000, aangepast.

7. Gevolgen voor de regeldruk

De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de regeldruk.

Artikelsgewijs

Artikel I

A, artikel 2 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES

Op grond van artikel 11.1, eerste lid, van de WSF 2000 en artikel 11.1, eerste lid, van de WTOS, worden de normbedragen jaarlijks aangepast aan de loon- en prijsontwikkelingen. Op grond van artikel 8.1 van de WSF BES worden de normbedragen BES jaarlijks aangepast aan de hand van de consumentenprijsindex Caribisch Nederland. In artikel 17, vierde lid, van de BSF 2000 en artikel 5, derde lid van de BTOS, is geregeld dat bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder het consumentenprijsindex en het indexcijfer van de cao-lonen wordt verstaan. In artikel 8.1, tweede lid, van de WSF BES is geregeld dat bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder de consumentenprijsindex voor de BES moet worden verstaan. Dit wordt in artikel 2 van de normenregeling geregeld. Tevens wordt in artikel 2 de van toepassing zijnde procentuele ontwikkeling genoemd.

Onderdeel 1. Als indexcijfer van de cao-lonen wordt gehanteerd de reeks ‘CAO-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen (2010 = 100)’ zoals die wordt berekend en bekendgemaakt door het Centraal Bureau voor de Statistiek en is gepubliceerd in het Statistisch Bulletin. De indexering is bepaald door de procentuele wijziging die het indexcijfer van de cao-lonen over de maand december van het tweede jaar voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van de maand december van het daaraan voorafgaande jaar. Bedoeld indexcijfer over 2016 bedraagt 108,5 en over 2017 110,2. De procentuele ontwikkeling is 1,57 procent. De loongevoelige WSF 2000-(grens)bedragen en WTOS-(grens)bedragen voor het jaar 2018 zijn berekend met gebruikmaking van deze laatste procentuele ontwikkeling.

Onderdeel 2. Als consumentenprijsindex wordt gehanteerd de reeks ‘consumentenprijsindex alle huishoudens (2015 = 100)’ zoals die wordt berekend en bekendgemaakt door het Centraal Bureau voor de Statistiek en is gepubliceerd in het Statistisch Bulletin. De indexering is bepaald door de procentuele wijziging die het consumentenprijsindexcijfer over het tweede jaar voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar. Bedoeld indexcijfer over 2016 bedraagt 100,32 en over 2017 101,70. De procentuele ontwikkeling is 1,38 procent. De prijsgevoelige WSF 2000 en WTOS-bedragen worden jaarlijks aangepast met deze procentuele wijziging.

Onderdeel 3. Als consumentenprijsindex voor de WSF BES wordt gehanteerd de index in de reeks ‘consumentenprijsindex Caribisch Nederland’ met de grootste procentuele stijging. De indexering naar bedragen van 2019 is bepaald door de procentuele wijziging die het consumentprijsindexcijfer over het tweede jaar voorafgaand (2017) aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar (2016). Onder de consumentenprijsindex wordt de index in de reeks ‘consumentenprijsindex Caribisch Nederland’ met de grootste procentuele stijging verstaan. Bij de berekening van dit jaar is gebleken dat Sint Eustatius de grootste procentuele stijging had. Bedoeld indexcijfer over 2016 bedraagt 120,23 en over 2017 122,49. De procentuele ontwikkeling is 1,88 procent.

B, artikel 3 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES

Artikel 6.3 van de WSF 2000, en artikel 4.3 van de WSF BES schrijven voor dat jaarlijks uiterlijk in december een rentepercentage wordt vastgesteld. In artikel 3 van de normenregeling wordt het rentepercentage WSF 2000 en WSF BES bepaald.

Op grond van artikel 6.3, eerste lid, van de WSF 2000 wordt voor de lening beroepsonderwijs uitgegaan van een rentepercentage dat gelijk is aan het gemiddeld effectief rendement over de maand september van dat jaar van de openbare lening, uitgegeven door de Staat der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter beurze van Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 3 tot 5 jaren. Het gemiddeld effectief rendement over september 2018 was negatief, wat betekent dat het rentepercentage op grond van de tweede volzin van artikel 6.3, eerste lid, van de WSF 2000, voor het jaar 2019 wordt vastgesteld op nul.

Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de WSF 2000 wordt voor de lening hoger onderwijs uitgegaan van het rentepercentage dat gelijk is aan het gemiddeld effectief rendement over de periode van 12 maanden, gerekend van oktober van het voorafgaande jaar tot en met september van het lopende jaar, van de openbare lening, uitgegeven door de Staat der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter beurze van Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 5 jaren. Het gemiddeld effectief rendement over deze periode van 12 maanden was negatief. Dit betekent dat het rentepercentage op grond van de tweede volzin van artikel 6.3, tweede lid, van de WSF 2000, voor het jaar 2019 – evenals bij de lening beroepsonderwijs – voor de lening hoger onderwijs wordt vastgesteld op nul.

Op grond van artikel 4.3 van de WSF BES moet worden uitgegaan van een rentepercentage dat gelijk is aan het gemiddeld effectief rendement over de maand september van dat jaar van de openbare lening, uitgegeven door de Staat der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter beurze van Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 3 tot 5 jaar. Het gemiddeld effectief rendement over de maand september 2018 was negatief. Dit betekent dat het rentepercentage op grond van de tweede volzin van artikel 4.3 van de WSF BES, voor het jaar 2019 wordt vastgesteld op nul.

C

Omdat de waarde van het voucherbedrag is genoemd in het BSF 2000 en tevens jaarlijks geïndexeerd en vastgesteld wordt in de normenregeling, wordt een artikel 8c toegevoegd aan hoofdstuk 2 van de normenregeling. Daardoor dient ook het opschrift van hoofdstuk 2 te worden aangepast.

D, artikel 5 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES

In dit onderdeel vindt aanpassing van de vrije voet veronderstelde ouderlijke bijdrage beroepsonderwijs plaats, bedoeld in 3.9, tweede lid, van de WSF 2000.

E, artikel 5a Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES

In dit onderdeel vindt aanpassing van de vrije voet veronderstelde ouderlijke bijdrage hoger onderwijs plaats, bedoeld in artikel 3.9a van de WSF 2000.

F, artikel 6 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES

In dit onderdeel vindt aanpassing van de vrije voeten eigen inkomsten plaats, bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de WSF 2000 en artikel 3.17, vierde lid, WSF 2000.

G en H, artikelen 7 en 8 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES

In deze onderdelen vindt aanpassing plaats van de prijsgevoelige WSF 2000-normbedragen, bedoeld in de artikelen 3.18, 4.7, derde lid, 4.18, tweede lid, en 5.2, vierde lid, van de WSF 2000.

I, artikel 8a Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES

In dit onderdeel vindt aanpassing plaats van de waarde van de kwijtschelding studieschuld voor studenten met een handicap of chronische ziekte, bedoeld in artikel 6.2a, tweede lid, van de WSF 2000.

J, artikel 8b Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES

In artikel 12.14, tweede lid, van de WSF 2000 zijn de normbedragen geregeld die voor studenten met cohortgarantie in de plaats komen van de bedragen in artikel 3.18 van de WSF 2000. Deze normbedragen dienen op grond van artikel 12.21 van de WSF 2000 overeenkomstig artikel 11.1 van de WSF 2000 te worden aangepast. In dit onderdeel vindt aanpassing van deze normbedragen plaats.

K, artikel 8c Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES

In artikel 19, eerste lid, van het BSF 2000 wordt de waarde van de voucher genoemd. Op grond van het vierde lid van dit artikel wordt het vouchertegoed overeenkomstig artikel 17, tweede lid, van het BSF 2000, aangepast (procentuele wijziging consumentenprijsindex).

L, artikel 9 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES

Het grensbedrag draagkracht, bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, van de WTOS, en het grensbedrag toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 10.5, tweede lid, van de WTOS, zijn loongevoelig. In dit onderdeel worden deze bedragen aangepast.

M, N, O, P, Q, artikelen 10 t/m 14 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES

In deze onderdelen vindt aanpassing plaats van de WTOS-normbedragen, bedoeld in de artikelen 4.3, 4.6, 5.4, 5.10, en 10.7, derde lid, van de WTOS.

R, artikel 15 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES

In dit onderdeel vindt aanpassing plaats van de WSF BES-normbedragen in artikel 2.2 van de WSF BES.

Artikel II

A, artikel 2a.1 Regeling studiefinanciering 2000

Op grond van artikel 3.16e van de WSF 2000 kunnen voor een goede uitvoering van de artikelen 3.16b tot en met 3.16d bij ministeriële regeling regels vastgesteld worden over de aanvraag, toekenning, berekening, betaling en andere uitvoeringsaspecten. In dit artikel wordt geregeld dat een aanvraag levenlanglerenkrediet betrekking heeft op één studiejaar. Dat wil zeggen dat de aanvraag niet automatisch – zoals bij reguliere studiefinanciering – wordt gecontinueerd. Dit is van belang nu DUO actuele gegevens nodig heeft voor de toekenning van het levenlanglerenkrediet. Deze actuele gegevens betreffen de hoogte van het (instellings)collegegeld (inclusief een bewijsstuk van het te betalen collegegeld), het door de student gevraagde bedrag, en of er sprake is van een vergoeding van de kosten voor het lesgeld of het collegegeld door een derde.6 Tevens wordt geregeld dat toekenning van het levenlanglerenkrediet per studiejaar plaatsvindt. In artikel 3.21 van de WSF 2000 is voor reguliere studiefinanciering geregeld dat studiefinanciering wordt toegekend per studiefinancieringstijdvak. Dit betekent dat reguliere studiefinanciering wordt toegekend per kalenderjaar of het gedeelte daarvan waarop de toekenning van studiefinanciering betrekking heeft (art. 1.1 van de WSF 2000). Het is echter wenselijk dat het levenlanglerenkrediet per studiejaar wordt toegekend in plaats van per kalenderjaar. De reden hiervoor is dat voor het levenlanglerenkrediet de toekenningsnormen alleen gerelateerd zijn aan het studiejaar (collegegeld, inschrijving), en niet ook aan het kalenderjaar (zoals de normbedragen die gelden voor reguliere studiefinanciering).

B, artikel 2a.2 Regeling studiefinanciering 2000

Met de Wet accreditatie op maat (Stb. 2018, 209) is de WSF 2000 op een aantal punten verduidelijkt en gerepareerd, zodat ook helder is dat studenten die zijn ingeschreven voor het volgen van een of meer onderwijseenheden van in de wet bepaalde geaccrediteerde opleidingen, gebruik kunnen maken van het levenlanglerenkrediet. Het gaat hier om studenten die zijn ingeschreven voor het volgen van een geaccrediteerde opleiding aan de Open Universiteit of een rechtspersoon voor hoger onderwijs (niet-bekostigde instelling). Daarnaast is de mogelijkheid vastgelegd om bij ministeriële regeling het levenlanglerenkrediet mogelijk te maken voor onderwijseenheden van opleidingen bij bekostigde instellingen die binnen een experiment vallen en als gevolg daarvan inschrijving voor een of meer onderwijseenheden toelaten.7 Zoals reeds opgenomen in de toelichting bij het Besluit experiment vraagfinanciering (Stb. 2016, 146) geldt voor studenten die deelnemen aan het experiment vraagfinanciering, dat zij in aanmerking kunnen komen voor het levenlanglerenkrediet voor de betaling van het collegegeld. Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt deze groep in de RSF 2000 vastgelegd.

C, artikel 2a.3 Regeling studiefinanciering 2000

In de huidige RSF 2000 zijn nadere regels gesteld over de toekenning en betaling van het levenlanglerenkrediet voor een specifieke groep studenten die is ingeschreven voor het volgen van een opleiding waarbij het jaarlijks te betalen bedrag aan collegegeld niet vooraf is vast te stellen. In de toelichting bij de Regeling tot wijziging van de Regeling studiefinanciering 2000 in verband met de vaststelling van regels omtrent de aanvraag, toekenning en uitbetaling van het levenlanglerenkrediet (Stcrt. 2017, 54986) werd reeds aangegeven dat het mogelijk was dat een aantal maanden in het jaar de grens van per maand maximaal vijfmaal een twaalfde deel van het wettelijk collegegeld, zou worden overschreden (maar binnen het maximale bedrag per jaar). Dit is mogelijk nu een student meerdere modules tegelijk kan volgen met gebruikmaking van het levenlanglerenkrediet. Een overschrijding van het maximale bedrag per maand gebeurde tot nu toe op grond van de hardheidsclausule in de WSF 2000 (artikel 11.5 van de WSF 2000). Met de Wet accreditatie op maat (Stb. 2018, 209) is in het tweede lid van artikel 3.16d van de WSF 2000, wettelijk de mogelijkheid gecreëerd om, binnen het maximale bedrag dat jaarlijks aan levenlanglerenkrediet kan worden toegekend, in bepaalde maanden een hoger maandbedrag uit te keren. Het artikel regelt de mogelijkheid om bij ministeriële regeling groepen aan te wijzen voor wie dit geldt. Naar aanleiding van het voorgaande dient artikel 2a.2 van de RSF 2000 te worden aangepast. Dat gebeurt met onderhavige wijzigingsregeling. Doordat artikel 2a.2 een nieuwe inhoud krijgt (de opleidingen binnen een experiment die ook aanspraak geven op levenlanglerenkrediet), wordt dit onderwerp thans geregeld in artikel 2a.3.

De werking van deze bepaling blijft gelijk aan het artikel dat voorheen artikel 2a.2 was; dat geldt ook voor de voorwaarden. Het artikel is vooral redactioneel aangepast en het vijfde lid is vervallen aangezien die voorwaarde met de bovengenoemde wetswijziging al in de wet is opgenomen (artikel 3.16d, derde lid, WSF 2000).

D, artikel 6.1 Regeling studiefinanciering 2000

Op grond van artikel 7.4, vijfde lid, van de WSF 2000 worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de terugbetaling en verrekening van tegemoetkomingen. Dit is gebeurd in de RSF 2000. In artikel 6.1, derde lid, van de RSF 2000 is het bedrag bepaald waarmee te veel uitbetaalde bedragen worden verrekend, indien de maandbetalingen hoger zijn dat dat bedrag. In artikel 6.2 van de RSF 2000 is bepaald dat dit bedrag wordt aangepast door middel van de procentuele wijziging bedoeld in artikel 17, tweede lid, van het BSF 2000 (de procentuele ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer).

Artikel III, artikel 3.1 Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

Op grond van artikel 8.1, eerste lid, van de WTOS worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de terugbetaling en verrekening van tegemoetkomingen. Dit is gebeurd in de RTOS. In artikel 3.1, derde lid, van de RTOS, is het bedrag bepaald waarmee te veel uitbetaalde bedragen worden verrekend, indien de betalingen hoger zijn dan dat bedrag. In artikel 3.3 van de RTOS is bepaald dat dit bedrag wordt aangepast door middel van de procentuele wijziging bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het BTOS (de procentuele ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer).

Artikel IV, artikel 5.1 Regeling studiefinanciering BES

Artikel 5.2, derde lid, van de WSF BES bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot de terugbetaling en verrekening van bedragen. Dit is gebeurd in de RSF BES. In artikel 5.1, derde lid, van de RSF BES is het bedrag bepaald waarmee te veel uitbetaalde bedragen worden verrekend, indien de maandbetalingen hoger zijn dan dat bedrag. In artikel 5.2 van RSF BES is bepaald dat overeenkomstig 8.1 van de WSF BES dit bedrag op gelijke wijze wordt aangepast als de normbedragen in artikel 2.2 van de WSF BES (indexering aan de hand van de consumentenprijsindex).

Artikel V, inwerkingtreding

De regeling treedt, met uitzondering van de artikelen met betrekking tot de uitvoering van levenlanglerenkrediet, in werking met ingang van 1 januari 2019. De artikelen die betrekking hebben op de uitvoering van het levenlanglerenkrediet, werken terug tot en met 1 september 2017, de ingangsdatum van het levenlanglerenkrediet in het hoger onderwijs.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Door de techniek van een jaarlijkse wijzigingsregeling zijn via wetten.nl de eerdere versies met eerdere normen gemakkelijk te raadplegen. De normbedragen van eerdere jaren zijn via onderstaande URL’s te benaderen:

X Noot
2

Stb. 2015, 50.

X Noot
3

De artikelen 3.16b tot en met 3.16d van de WSF 2000.

X Noot
4

Artikel 3.16e van de WSF 2000.

X Noot
5

Stb. 2018, 209.

X Noot
6

Op grond van artikel 3.16b, tweede lid, onder c, van de WSF 2000, wordt het levenlanglerenkrediet slechts verstrekt voor zover de kosten voor het lesgeld of het collegegeld niet door een derde worden vergoed.

X Noot
7

Deze mogelijkheid wordt geboden door artikel 2.12, onderdeel d, onder 3°, van de WSF 2000.

Naar boven