TOELICHTING
1. Algemeen
Deze ministeriële regeling wijzigt de Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES, de
Regeling studiefinanciering 2000 (hierna: RSF 2000), de Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage
en schoolkosten (hierna: RTOS), en de Regeling studiefinanciering BES (hierna: RSF
BES).
2. Wijziging Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
De normbedragen die zijn opgenomen in de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: WSF
2000), de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (hierna: WTOS), en
de Wet studiefinanciering BES (hierna: WSF BES) worden jaarlijks aangepast aan de
loon- en prijsontwikkelingen. Dit dient te geschieden vóór 31 december van het jaar
voorafgaand aan het jaar waarop de normbedragen betrekking hebben. In deze wijzigingsregeling
worden de normbedragen en percentages vastgesteld die gelden voor het jaar 2019 dan
wel het studie- respectievelijk schooljaar 2019–2020.1
3. Wijziging Regeling studiefinanciering 2000, Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage
en schoolkosten, en Regeling studiefinanciering BES
In deze wijzigingsregeling worden tevens de bedragen bepaald waarmee te veel uitbetaalde
bedragen kunnen worden verrekend.
Daarnaast wordt een aantal technische wijzigingen aangebracht met betrekking tot het
levenlanglerenkrediet. Per school- respectievelijk studiejaar 2017–2018 is met de
Wet studievoorschot hoger onderwijs het levenlanglerenkrediet geïntroduceerd in de
WSF 2000.2 Het levenlanglerenkrediet betreft een lening voor de betaling van het lesgeld (beroepsonderwijs)
of het (instellings)collegegeld (hoger onderwijs). De regels over de aanspraak op
en de duur en hoogte van het levenlanglerenkrediet zijn neergelegd in de WSF 2000.3 Daarnaast bepaalt de WSF 2000 dat voor een goede uitvoering van het levenlanglerenkrediet
bij ministeriële regeling regels vastgesteld worden over de aanvraag, toekenning,
betaling en andere uitvoeringsaspecten.4 Tijdens de uitvoering van het levenlanglerenkrediet is door de Dienst Uitvoering
Onderwijs geconstateerd dat de RSF 2000 dient te worden aangepast. Tevens is met de
Wet accreditatie op maat de WSF 2000 op een aantal punten verduidelijkt en gerepareerd.5 Ook hierop dient de RSF 2000 te worden aangepast. Dit wordt met de onderhavige wijzigingsregeling
geregeld.
4. Overig WSF 2000
Hoewel de reisvoorziening, bedoeld in de artikelen 4.8, eerste lid, en 5.3, eerste
lid, van de WSF 2000, en de draagkrachtvrije voet, bedoeld in artikel 6.10, tweede
lid, van de WSF 2000, niet bij ministeriële regeling worden vastgesteld, worden de
bedragen in het kader van de duidelijkheid in de toelichting genoemd.
Reisvoorziening
In de artikelen 4.8, eerste lid (mbo), en 5.3, eerste lid (hoger onderwijs), van de
WSF 2000 is vastgesteld dat het deel van de prestatiebeurs dat betrekking heeft op
het recht op de reisvoorziening, gelijk is aan een twaalfde deel van de waarde die
daarvoor per studerende door het vervoerbedrijf aan de Minister in rekening wordt
gebracht. Dit deel van de prestatiebeurs bedraagt voor kalenderjaar 2019 € 95,51 en
wordt, overeenkomstig artikel 4.8, eerste lid, laatste volzin, en artikel 5.3, eerste
lid, laatste volzin, niet uitbetaald of verrekend.
Draagkrachtvrije voet
In artikel 6.10, tweede lid, van de WSF 2000 wordt geregeld dat bij de vaststelling
van de draagkracht, de draagkrachtvrije voet op het draagkrachtinkomen in mindering
wordt gebracht. Deze bedragen worden berekend door middel van een percentage van het
belastbaar minimumloon en vloeien daarmee rechtstreeks voort uit het geregelde op
grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Voor 120 procent van het belastbaar
minimumloon wordt € 24.130,48 gelezen. Voor 84 procent van het belastbaar minimumloon
wordt € 16.891,34 gelezen. Voor 143 procent wordt € 28.755,49 gelezen. Voor 100 procent
wordt € 20.108,74 gelezen.
5. Overig WTOS
Hoewel de tegemoetkoming onderwijsbijdrage voor de verschillende categorieën die de
WTOS bedient, niet bij ministeriële regeling worden vastgesteld, worden de bedragen
in het kader van de duidelijkheid in de toelichting genoemd.
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage
Op grond van artikel 4.4, eerste lid, van de WTOS is de tegemoetkoming onderwijsbijdrage
vavo en niet bekostigd onderwijs voor een kalendermaand een twaalfde deel van het
bedrag, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet. Dit lesgeldbedrag
is voor het schooljaar 2019–2020 vastgesteld op € 1.168. Een twaalfde deel hiervan
is € 97,33.
Voor studenten aan een lerarenopleiding (artikel 5.3 WTOS) is het tegemoetkomingsbedrag
gefixeerd en bedraagt € 567,23.
Voor leerlingen in het deeltijd voortgezet onderwijs en vavo is de hoogte van de onderwijsbijdrage
2019–2020 afhankelijk van de periode waarin en het aantal minuten per week dat onderwijs
gevolgd wordt (artikel 5.10 en artikel 10.7, tweede lid, WTOS). De onderwijsbijdrage
bedraagt € 369,60 indien per week meer dan 540 minuten onderwijs wordt gevolgd en
€ 246,40 wanneer 270 tot 540 minuten onderwijs per week wordt gevolgd. Indien minder
dan 270 minuten per week onderwijs wordt gevolgd is de onderwijsbijdrage nihil.
6. Grondslagen
-
– Op grond van artikel 2.12, onderdeel d, onder 3°, van de WSF 2000, kan een student
die is ingeschreven aan een of meer onderwijseenheden bij een bekostigde instelling
voor hoger onderwijs in bij ministeriële regeling bepaalde gevallen, waarin bij wijze
van experiment op grond van artikel 1.7a van de WHW, in afwijking van artikel 7.32,
derde lid, van de WHW inschrijving voor een onderwijseenheid is toegestaan, in aanmerking
komen voor het levenlanglerenkrediet.
-
– Op grond van artikel 3.16d, tweede lid, van de WSF 2000 kan – in afwijking van artikel
3.16, eerste lid, dat de hoogte van het levenlanglerenkrediet per maand regelt – bij
ministeriële regeling vast te stellen groepen studerenden een hoger bedrag per maand
worden toegekend.
-
– Op grond van artikel 3.16e van de WSF 2000 kunnen voor een goede uitvoering van de
artikelen 3.16b tot en met 3.16d bij ministeriële regeling regels vastgesteld worden
over de aanvraag, toekenning, berekening, betaling en andere uitvoeringsaspecten.
-
– Op grond van artikel 6.3 van de WSF 2000 stelt de Minister jaarlijks uiterlijk in
december een rentepercentage vast ten aanzien van de lening beroepsonderwijs (eerste
lid) en de lening hoger onderwijs (tweede lid). Op grond van artikel 4.3 van de WSF
BES stelt de Minister jaarlijks uiterlijk in december een rentepercentage vast.
-
– Op grond van artikel 7.4, vijfde lid, van de WSF 2000 geschiedt de terugbetaling en
verrekening als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid van dat artikel, overeenkomstig
bij ministeriële regeling vastgestelde redelijke terugbetalingsregels. Op grond van
artikel 7.3, vierde lid, van de WTOS geschiedt de terugbetaling en verrekening bedoeld
in het eerste tot en met derde lid van dat artikel, tevens overeenkomstig bij ministeriële
regeling vast te stellen redelijke terugbetalingsregels. Op grond van artikel 5.2,
derde lid, van de WSF BES geschiedt terugbetaling en verrekening bedoeld in het eerste
en tweede lid van dat artikel, overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen
redelijke terugbetalingsregels. Deze artikelen vormen de grondslag voor de wijziging
van artikel 6.1 RSF 2000, 3.1 RTOS en 5.1, RSF BES.
-
– Op grond van artikel 11, eerste lid, van de WSF 2000 worden de in dit artikellid bepaalde
bedragen per 1 januari van elk kalenderjaar op een bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur aan te geven wijze, aangepast aan de hand van de loon- of prijsontwikkelingen
in het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar. Dit wordt voor wat betreft de WTOS
geregeld in artikel 11.1, eerste lid, van de WTOS. In artikel 12.21 van de WSF 2000
is bepaald dat de bedragen genoemd in paragraaf 12 van de WSF 2000 (Overgangsbepalingen
in verband met de Wet studievoorschot hoger onderwijs) overeenkomstig artikel 11.1
van de WSF 2000 worden aangepast. In artikel 17, eerste tot en met derde lid, van
het Besluit studiefinanciering 2000 (BSF 2000) is bepaald op welke wijze bepaalde
bedragen worden aangepast. Voor de WTOS geldt dat in artikel 5, eerste en tweede lid,
van het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (BTOS) wordt bepaald
op welke wijze bepaalde bedragen worden aangepast. Op grond van artikel 17, vierde
lid van de WSF 2000 en artikel 5, derde lid, van de WTOS wordt bij ministeriële regeling
bepaald wat onder de consumentenprijsindex en het indexcijfer van de cao-lonen wordt
verstaan. Op grond van artikel 8.1, eerste lid, van de WSF BES worden bepaalde bedragen
per 1 januari van ieder kalenderjaar aangepast bij ministeriële regeling. Deze bedragen
worden berekend aan de hand van de consumentenprijsindex in het tweede daaraan voorafgaande
kalenderjaar. Op grond van artikel 8.1, tweede lid, van de WSF BES wordt hetgeen onder
consumentenprijsindex nader vastgesteld bij ministeriële regeling.
-
– Op grond van artikel 19, vierde lid, wordt het vouchertegoed overeenkomstig artikel
17, tweede lid, van het BSF 2000, aangepast.
7. Gevolgen voor de regeldruk
De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de regeldruk.
Artikelsgewijs
Artikel I
A, artikel 2 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
Op grond van artikel 11.1, eerste lid, van de WSF 2000 en artikel 11.1, eerste lid,
van de WTOS, worden de normbedragen jaarlijks aangepast aan de loon- en prijsontwikkelingen.
Op grond van artikel 8.1 van de WSF BES worden de normbedragen BES jaarlijks aangepast
aan de hand van de consumentenprijsindex Caribisch Nederland. In artikel 17, vierde
lid, van de BSF 2000 en artikel 5, derde lid van de BTOS, is geregeld dat bij ministeriële
regeling wordt bepaald wat onder het consumentenprijsindex en het indexcijfer van
de cao-lonen wordt verstaan. In artikel 8.1, tweede lid, van de WSF BES is geregeld
dat bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder de consumentenprijsindex voor
de BES moet worden verstaan. Dit wordt in artikel 2 van de normenregeling geregeld.
Tevens wordt in artikel 2 de van toepassing zijnde procentuele ontwikkeling genoemd.
Onderdeel 1. Als indexcijfer van de cao-lonen wordt gehanteerd de reeks ‘CAO-lonen per maand inclusief
bijzondere beloningen (2010 = 100)’ zoals die wordt berekend en bekendgemaakt door
het Centraal Bureau voor de Statistiek en is gepubliceerd in het Statistisch Bulletin.
De indexering is bepaald door de procentuele wijziging die het indexcijfer van de
cao-lonen over de maand december van het tweede jaar voorafgaand aan de aanpassing
heeft ondergaan ten opzichte van de maand december van het daaraan voorafgaande jaar.
Bedoeld indexcijfer over 2016 bedraagt 108,5 en over 2017 110,2. De procentuele ontwikkeling
is 1,57 procent. De loongevoelige WSF 2000-(grens)bedragen en WTOS-(grens)bedragen
voor het jaar 2018 zijn berekend met gebruikmaking van deze laatste procentuele ontwikkeling.
Onderdeel 2. Als consumentenprijsindex wordt gehanteerd de reeks ‘consumentenprijsindex alle huishoudens
(2015 = 100)’ zoals die wordt berekend en bekendgemaakt door het Centraal Bureau voor
de Statistiek en is gepubliceerd in het Statistisch Bulletin. De indexering is bepaald
door de procentuele wijziging die het consumentenprijsindexcijfer over het tweede
jaar voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van het daaraan voorafgaande
jaar. Bedoeld indexcijfer over 2016 bedraagt 100,32 en over 2017 101,70. De procentuele
ontwikkeling is 1,38 procent. De prijsgevoelige WSF 2000 en WTOS-bedragen worden jaarlijks
aangepast met deze procentuele wijziging.
Onderdeel 3. Als consumentenprijsindex voor de WSF BES wordt gehanteerd de index in de reeks ‘consumentenprijsindex
Caribisch Nederland’ met de grootste procentuele stijging. De indexering naar bedragen
van 2019 is bepaald door de procentuele wijziging die het consumentprijsindexcijfer
over het tweede jaar voorafgaand (2017) aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte
van het daaraan voorafgaande jaar (2016). Onder de consumentenprijsindex wordt de
index in de reeks ‘consumentenprijsindex Caribisch Nederland’ met de grootste procentuele
stijging verstaan. Bij de berekening van dit jaar is gebleken dat Sint Eustatius de
grootste procentuele stijging had. Bedoeld indexcijfer over 2016 bedraagt 120,23 en
over 2017 122,49. De procentuele ontwikkeling is 1,88 procent.
B, artikel 3 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
Artikel 6.3 van de WSF 2000, en artikel 4.3 van de WSF BES schrijven voor dat jaarlijks
uiterlijk in december een rentepercentage wordt vastgesteld. In artikel 3 van de normenregeling
wordt het rentepercentage WSF 2000 en WSF BES bepaald.
Op grond van artikel 6.3, eerste lid, van de WSF 2000 wordt voor de lening beroepsonderwijs
uitgegaan van een rentepercentage dat gelijk is aan het gemiddeld effectief rendement
over de maand september van dat jaar van de openbare lening, uitgegeven door de Staat
der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter beurze van
Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 3 tot 5 jaren. Het gemiddeld
effectief rendement over september 2018 was negatief, wat betekent dat het rentepercentage
op grond van de tweede volzin van artikel 6.3, eerste lid, van de WSF 2000, voor het
jaar 2019 wordt vastgesteld op nul.
Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de WSF 2000 wordt voor de lening hoger onderwijs
uitgegaan van het rentepercentage dat gelijk is aan het gemiddeld effectief rendement
over de periode van 12 maanden, gerekend van oktober van het voorafgaande jaar tot
en met september van het lopende jaar, van de openbare lening, uitgegeven door de
Staat der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter beurze
van Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 5 jaren. Het gemiddeld effectief
rendement over deze periode van 12 maanden was negatief. Dit betekent dat het rentepercentage
op grond van de tweede volzin van artikel 6.3, tweede lid, van de WSF 2000, voor het
jaar 2019 – evenals bij de lening beroepsonderwijs – voor de lening hoger onderwijs
wordt vastgesteld op nul.
Op grond van artikel 4.3 van de WSF BES moet worden uitgegaan van een rentepercentage
dat gelijk is aan het gemiddeld effectief rendement over de maand september van dat
jaar van de openbare lening, uitgegeven door de Staat der Nederlanden en toegelaten
tot de notering aan de officiële markt ter beurze van Amsterdam, met een gemiddelde
resterende looptijd van 3 tot 5 jaar. Het gemiddeld effectief rendement over de maand
september 2018 was negatief. Dit betekent dat het rentepercentage op grond van de
tweede volzin van artikel 4.3 van de WSF BES, voor het jaar 2019 wordt vastgesteld
op nul.
C
Omdat de waarde van het voucherbedrag is genoemd in het BSF 2000 en tevens jaarlijks
geïndexeerd en vastgesteld wordt in de normenregeling, wordt een artikel 8c toegevoegd
aan hoofdstuk 2 van de normenregeling. Daardoor dient ook het opschrift van hoofdstuk
2 te worden aangepast.
D, artikel 5 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
In dit onderdeel vindt aanpassing van de vrije voet veronderstelde ouderlijke bijdrage
beroepsonderwijs plaats, bedoeld in 3.9, tweede lid, van de WSF 2000.
E, artikel 5a Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
In dit onderdeel vindt aanpassing van de vrije voet veronderstelde ouderlijke bijdrage
hoger onderwijs plaats, bedoeld in artikel 3.9a van de WSF 2000.
F, artikel 6 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
In dit onderdeel vindt aanpassing van de vrije voeten eigen inkomsten plaats, bedoeld
in artikel 3.17, eerste lid, van de WSF 2000 en artikel 3.17, vierde lid, WSF 2000.
G en H, artikelen 7 en 8 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
In deze onderdelen vindt aanpassing plaats van de prijsgevoelige WSF 2000-normbedragen,
bedoeld in de artikelen 3.18, 4.7, derde lid, 4.18, tweede lid, en 5.2, vierde lid,
van de WSF 2000.
I, artikel 8a Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
In dit onderdeel vindt aanpassing plaats van de waarde van de kwijtschelding studieschuld
voor studenten met een handicap of chronische ziekte, bedoeld in artikel 6.2a, tweede
lid, van de WSF 2000.
J, artikel 8b Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
In artikel 12.14, tweede lid, van de WSF 2000 zijn de normbedragen geregeld die voor
studenten met cohortgarantie in de plaats komen van de bedragen in artikel 3.18 van
de WSF 2000. Deze normbedragen dienen op grond van artikel 12.21 van de WSF 2000 overeenkomstig
artikel 11.1 van de WSF 2000 te worden aangepast. In dit onderdeel vindt aanpassing
van deze normbedragen plaats.
K, artikel 8c Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
In artikel 19, eerste lid, van het BSF 2000 wordt de waarde van de voucher genoemd.
Op grond van het vierde lid van dit artikel wordt het vouchertegoed overeenkomstig
artikel 17, tweede lid, van het BSF 2000, aangepast (procentuele wijziging consumentenprijsindex).
L, artikel 9 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
Het grensbedrag draagkracht, bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, van de WTOS, en
het grensbedrag toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 10.5, tweede lid, van de WTOS,
zijn loongevoelig. In dit onderdeel worden deze bedragen aangepast.
M, N, O, P, Q, artikelen 10 t/m 14 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
In deze onderdelen vindt aanpassing plaats van de WTOS-normbedragen, bedoeld in de
artikelen 4.3, 4.6, 5.4, 5.10, en 10.7, derde lid, van de WTOS.
R, artikel 15 Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES
In dit onderdeel vindt aanpassing plaats van de WSF BES-normbedragen in artikel 2.2
van de WSF BES.
Artikel II
A, artikel 2a.1 Regeling studiefinanciering 2000
Op grond van artikel 3.16e van de WSF 2000 kunnen voor een goede uitvoering van de
artikelen 3.16b tot en met 3.16d bij ministeriële regeling regels vastgesteld worden
over de aanvraag, toekenning, berekening, betaling en andere uitvoeringsaspecten.
In dit artikel wordt geregeld dat een aanvraag levenlanglerenkrediet betrekking heeft
op één studiejaar. Dat wil zeggen dat de aanvraag niet automatisch – zoals bij reguliere
studiefinanciering – wordt gecontinueerd. Dit is van belang nu DUO actuele gegevens
nodig heeft voor de toekenning van het levenlanglerenkrediet. Deze actuele gegevens
betreffen de hoogte van het (instellings)collegegeld (inclusief een bewijsstuk van
het te betalen collegegeld), het door de student gevraagde bedrag, en of er sprake
is van een vergoeding van de kosten voor het lesgeld of het collegegeld door een derde.6 Tevens wordt geregeld dat toekenning van het levenlanglerenkrediet per studiejaar
plaatsvindt. In artikel 3.21 van de WSF 2000 is voor reguliere studiefinanciering
geregeld dat studiefinanciering wordt toegekend per studiefinancieringstijdvak. Dit
betekent dat reguliere studiefinanciering wordt toegekend per kalenderjaar of het
gedeelte daarvan waarop de toekenning van studiefinanciering betrekking heeft (art.
1.1 van de WSF 2000). Het is echter wenselijk dat het levenlanglerenkrediet per studiejaar
wordt toegekend in plaats van per kalenderjaar. De reden hiervoor is dat voor het
levenlanglerenkrediet de toekenningsnormen alleen gerelateerd zijn aan het studiejaar
(collegegeld, inschrijving), en niet ook aan het kalenderjaar (zoals de normbedragen
die gelden voor reguliere studiefinanciering).
B, artikel 2a.2 Regeling studiefinanciering 2000
Met de Wet accreditatie op maat (Stb. 2018, 209) is de WSF 2000 op een aantal punten verduidelijkt en gerepareerd, zodat
ook helder is dat studenten die zijn ingeschreven voor het volgen van een of meer
onderwijseenheden van in de wet bepaalde geaccrediteerde opleidingen, gebruik kunnen
maken van het levenlanglerenkrediet. Het gaat hier om studenten die zijn ingeschreven
voor het volgen van een geaccrediteerde opleiding aan de Open Universiteit of een
rechtspersoon voor hoger onderwijs (niet-bekostigde instelling). Daarnaast is de mogelijkheid
vastgelegd om bij ministeriële regeling het levenlanglerenkrediet mogelijk te maken
voor onderwijseenheden van opleidingen bij bekostigde instellingen die binnen een
experiment vallen en als gevolg daarvan inschrijving voor een of meer onderwijseenheden
toelaten.7 Zoals reeds opgenomen in de toelichting bij het Besluit experiment vraagfinanciering
(Stb. 2016, 146) geldt voor studenten die deelnemen aan het experiment vraagfinanciering,
dat zij in aanmerking kunnen komen voor het levenlanglerenkrediet voor de betaling
van het collegegeld. Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt deze groep in de
RSF 2000 vastgelegd.
C, artikel 2a.3 Regeling studiefinanciering 2000
In de huidige RSF 2000 zijn nadere regels gesteld over de toekenning en betaling van
het levenlanglerenkrediet voor een specifieke groep studenten die is ingeschreven
voor het volgen van een opleiding waarbij het jaarlijks te betalen bedrag aan collegegeld
niet vooraf is vast te stellen. In de toelichting bij de Regeling tot wijziging van
de Regeling studiefinanciering 2000 in verband met de vaststelling van regels omtrent
de aanvraag, toekenning en uitbetaling van het levenlanglerenkrediet (Stcrt. 2017, 54986) werd reeds aangegeven dat het mogelijk was dat een aantal maanden in het jaar de
grens van per maand maximaal vijfmaal een twaalfde deel van het wettelijk collegegeld,
zou worden overschreden (maar binnen het maximale bedrag per jaar). Dit is mogelijk
nu een student meerdere modules tegelijk kan volgen met gebruikmaking van het levenlanglerenkrediet.
Een overschrijding van het maximale bedrag per maand gebeurde tot nu toe op grond
van de hardheidsclausule in de WSF 2000 (artikel 11.5 van de WSF 2000). Met de Wet
accreditatie op maat (Stb. 2018, 209) is in het tweede lid van artikel 3.16d van de WSF 2000, wettelijk de mogelijkheid
gecreëerd om, binnen het maximale bedrag dat jaarlijks aan levenlanglerenkrediet kan
worden toegekend, in bepaalde maanden een hoger maandbedrag uit te keren. Het artikel
regelt de mogelijkheid om bij ministeriële regeling groepen aan te wijzen voor wie
dit geldt. Naar aanleiding van het voorgaande dient artikel 2a.2 van de RSF 2000 te
worden aangepast. Dat gebeurt met onderhavige wijzigingsregeling. Doordat artikel
2a.2 een nieuwe inhoud krijgt (de opleidingen binnen een experiment die ook aanspraak
geven op levenlanglerenkrediet), wordt dit onderwerp thans geregeld in artikel 2a.3.
De werking van deze bepaling blijft gelijk aan het artikel dat voorheen artikel 2a.2
was; dat geldt ook voor de voorwaarden. Het artikel is vooral redactioneel aangepast
en het vijfde lid is vervallen aangezien die voorwaarde met de bovengenoemde wetswijziging
al in de wet is opgenomen (artikel 3.16d, derde lid, WSF 2000).
D, artikel 6.1 Regeling studiefinanciering 2000
Op grond van artikel 7.4, vijfde lid, van de WSF 2000 worden bij ministeriële regeling
regels gesteld met betrekking tot de terugbetaling en verrekening van tegemoetkomingen.
Dit is gebeurd in de RSF 2000. In artikel 6.1, derde lid, van de RSF 2000 is het bedrag
bepaald waarmee te veel uitbetaalde bedragen worden verrekend, indien de maandbetalingen
hoger zijn dat dat bedrag. In artikel 6.2 van de RSF 2000 is bepaald dat dit bedrag
wordt aangepast door middel van de procentuele wijziging bedoeld in artikel 17, tweede
lid, van het BSF 2000 (de procentuele ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer).
Artikel III, artikel 3.1 Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
Op grond van artikel 8.1, eerste lid, van de WTOS worden bij ministeriële regeling
regels gesteld met betrekking tot de terugbetaling en verrekening van tegemoetkomingen.
Dit is gebeurd in de RTOS. In artikel 3.1, derde lid, van de RTOS, is het bedrag bepaald
waarmee te veel uitbetaalde bedragen worden verrekend, indien de betalingen hoger
zijn dan dat bedrag. In artikel 3.3 van de RTOS is bepaald dat dit bedrag wordt aangepast
door middel van de procentuele wijziging bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het
BTOS (de procentuele ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer).
Artikel IV, artikel 5.1 Regeling studiefinanciering BES
Artikel 5.2, derde lid, van de WSF BES bepaalt dat bij ministeriële regeling regels
worden gesteld met betrekking tot de terugbetaling en verrekening van bedragen. Dit
is gebeurd in de RSF BES. In artikel 5.1, derde lid, van de RSF BES is het bedrag
bepaald waarmee te veel uitbetaalde bedragen worden verrekend, indien de maandbetalingen
hoger zijn dan dat bedrag. In artikel 5.2 van RSF BES is bepaald dat overeenkomstig
8.1 van de WSF BES dit bedrag op gelijke wijze wordt aangepast als de normbedragen
in artikel 2.2 van de WSF BES (indexering aan de hand van de consumentenprijsindex).
Artikel V, inwerkingtreding
De regeling treedt, met uitzondering van de artikelen met betrekking tot de uitvoering
van levenlanglerenkrediet, in werking met ingang van 1 januari 2019. De artikelen
die betrekking hebben op de uitvoering van het levenlanglerenkrediet, werken terug
tot en met 1 september 2017, de ingangsdatum van het levenlanglerenkrediet in het
hoger onderwijs.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven