Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 24 november 2018, nr. WJZ / 18188528, houdende wijziging van de Regeling Europese EZ-subsidies in verband met de subsidiëring van pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB en niet-productieve investeringen ten behoeve van akkervogels en weidevogels

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 3, eerste, tweede en derde lid, van de Kaderwet EZ-subsidies;

Gelet op de artikelen 17 en 35 van verordening 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Europese EZ-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan hoofdstuk 4 van de Regeling Europese EZ-subsidies worden twee titels toegevoegd, luidende:

Titel 4.5. Pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB

Artikel 4.5.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

gecertificeerd agrarisch collectief

: vereniging met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit landbouwers en andere grondgebruikers van landbouwgrond, die beschikt over een geldig certificaat collectief agrarisch natuurbeheer, verleend door gedeputeerde staten van de provincie op wiens grondgebied haar werkgebied is gelegen;

verordening 1306/2013

: verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L 347).

Artikel 4.5.2. Subsidieaanvraag
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor het uitvoeren van een project dat bestaat uit:

    • a. het formuleren van een regionaal of sectoraal plan voor het bereiken van toekomstbestendige landbouw overeenkomstig de in artikel 4.5.9, eerste lid, gestelde voorschriften;

    • b. de uitvoering van proefprojecten ter uitvoering van het regionale of sectorale plan;

    • c. monitoring van en gegevensverzameling over de uitvoering en opbrengsten van de proefprojecten.

  • 2. Het project draagt bij aan:

    • a. het streven dat de GLB-steun eenvoudiger wordt en prestaties levert;

    • b. het vergroten van draagvlak in het gebied of de sector waar het project op is gericht; of

    • c. het uitproberen van nieuwe samenwerkingsvormen tussen de partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van het project.

  • 3. Onverminderd artikel 2.9, vierde lid, bevat het projectplan een omschrijving van:

    • a. de beoogde producten en activiteiten, bedoeld in bijlage 4, onderdeel A, kolom 1, overeenkomstig de in kolom 2 opgenomen beschrijving;

    • b. de mogelijke risico’s en randvoorwaarden;

    • c. de mogelijke negatieve omgevingseffecten.

Artikel 4.5.3. Begunstigden
  • 1. De subsidie wordt verleend aan:

    • a. een gecertificeerd agrarisch collectief;

    • b. een samenwerkingsverband van twee of meer gecertificeerde agrarische collectieven; of

    • c. een samenwerkingsverband dat bestaat uit een of meer gecertificeerde agrarische collectieven samen met landbouwers, producentengroeperingen, coöperaties of brancheorganisaties.

  • 2. Samenwerkingsverbanden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, komen slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. een deelnemende natuurlijke persoon geen eigenaar is van of zeggenschap heeft over een deelnemende rechtspersoon; en

    • b. een deelnemende rechtspersoon niet dezelfde eigenaar heeft als een andere deelnemende rechtspersoon.

  • 3. Indien de subsidie wordt aangevraagd door een samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is een gecertificeerd agrarisch collectief dat deelneemt aan het samenwerkingsverband penvoerder.

Artikel 4.5.4. Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie bedraagt de optelsom van de per product of activiteit, bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel a, overeenkomstig bijlage 4, onderdeel A, kolom 3, bepaalde respectievelijk berekende bedragen, vermeerderd met additionele kosten als bedoeld in bijlage 4, onderdeel A, kolom 4.

Artikel 4.5.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 4.5.6. Realisatietermijn

Het project is uiterlijk afgerond op 31 maart 2021.

Artikel 4.5.7. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

  • a. een activiteit als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, niet nieuw is voor de aanvrager of een deelnemer aan een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdelen b en c;

  • b. aan een aanvraag minder dan 30 punten zijn toegekend op grond van artikel 4.5.8.

Artikel 4.5.8. Rangschikkingscriteria
  • 1. De minister kent aan een aanvraag, op basis van het bijbehorende projectplan, een hoger aantal punten toe naarmate naar verwachting:

    • a. de mate van effectiviteit hoger is;

    • b. de haalbaarheid hoger is;

    • c. de mate van efficiëntie van uitvoering hoger is; en

    • d. de mate van innovativiteit hoger is.

  • 2. Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 5.

  • 3. Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk 4, 3, 2 en 1.

  • 4. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 5. Indien aan twee of meer aanvragen in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, naarmate meer punten zijn toegekend aan respectievelijk onderdeel a, b, c en d, van het eerste lid.

Artikel 4.5.9. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. De subsidieontvanger neemt in het regionale of sectorale plan op:

    • a. een uitwerking op het niveau van het gebied of de sector van doelen op het gebied van:

      • 1°. matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en duurzame energie;

      • 2°. duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht; of

      • 3°. de bescherming van de biodiversiteit, het versterken van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

    • b. een beschrijving van de huidige situatie in het gebied of de sector in het licht van de doelen, bedoeld in onderdeel a;

    • c. een beschrijving van maatregelen op of aanpalend aan landbouwgrond die op effectieve en efficiënte wijze kunnen bijdragen aan het behalen van de doelen, bedoeld in onderdeel a;

    • d. de verwachte uitkomsten van de maatregelen, bedoeld in onderdeel c;

    • e. een beschrijving van de rol en de taken van de bij de uitvoering van het plan betrokken partijen; en

    • f. een kaart waarop is aangegeven waar de maatregelen, bedoeld in onderdeel c, uitgevoerd kunnen worden.

  • 2. De subsidieontvanger spant zich in om samen te werken met andere ontvangers van de subsidie met het oog op het uitwisselen van ervaringen, het ontwikkelen van ideeën en het opstellen van gezamenlijke rapportages.

  • 3. De subsidieontvanger maakt de resultaten van de activiteit openbaar via het EIP-netwerk, bedoeld in artikel 53 van verordening 1305/2013, en andere geëigende netwerken.

  • 4. De subsidieontvanger start de uitvoering van de activiteit uiterlijk twee maanden na de dagtekening van de subsidieverlening.

  • 5. De subsidieontvanger, bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdeel a, of de penvoerder van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdelen b en c, dient uiterlijk 31 december 2019 een tussenrapportage in bij de minister. Deze tussenrapportage bevat een overzicht van de uitgevoerde activiteiten en de behaalde deelresultaten.

  • 6. De activiteiten ter uitvoering van proefprojecten voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a. uitvoering vindt plaats op landbouwgrond of in, aan of op landschapselementen, of watergangen direct grenzend aan landbouwgrond, waarbij sprake mag zijn van een scheiding van die landbouwgrond door een kavelpad of watergang;

    • b. de subsidieontvanger doet uiterlijk twee weken voor aanvang van de activiteit een opgave van deze activiteit op perceelsniveau in het daartoe door de minister beschikbaar gestelde systeem;

    • c. de subsidieontvanger meldt een wijziging van een activiteit op perceelsniveau uiterlijk één week voorafgaand aan het ingaan van de wijziging aan de minister door de wijziging op perceelsniveau door te voeren via het systeem, bedoeld in onderdeel b.

  • 7. De subsidieontvanger verleent gedurende ten hoogste vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de effecten van de door hem uitgevoerde activiteiten, bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

Artikel 4.5.10. Voorschotverlening
  • 1. De minister verleent ten hoogste vier maal per jaar voorschotten.

  • 2. De subsidieontvanger, bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdeel a, of de penvoerder van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdelen b en c, dient een aanvraag voor een voorschot in na afloop van de uitvoering van een product of activiteit, bedoeld in bijlage 4, onderdeel A, kolom 1, ter hoogte van het overeenkomstig bijlage 4, onderdeel A, kolom 3, voor dat product of die activiteit bepaalde respectievelijk berekende bedrag, vermeerderd met additionele kosten als bedoeld in bijlage 4, onderdeel A, kolom 4.

  • 3. Onverminderd artikel 2.14, eerste lid, bedraagt het voorschot dat wordt verleend aan een subsidieontvanger als bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdeel a, ten minste € 50.000, en bedraagt de som van voorschotten dat naar aanleiding van een aanvraag wordt verleend aan de deelnemers van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdelen b en c, ten minste € 50.000.

Artikel 4.5.11. Onregelmatigheden, administratieve controles en controles ter plaatse
  • 1. De minister geeft in voorkomende gevallen uitvoering aan artikel 54, eerste en derde lid, en artikel 56 van verordening 1306/2013.

  • 2. De minister verricht de controles, bedoeld in artikel 59 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.5.12. Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen
  • 1. De minister besluit tot het niet betalen dan wel de gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidie overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van verordening 1306/2013.

  • 2. De minister stelt de sancties, bedoeld in artikel 63, tweede lid, van verordening 1306/2013, vast met inachtneming van artikel 64 van verordening 1306/2013.

  • 3. De minister geeft bij de uitvoering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, toepassing aan artikel 63 van verordening 809/2014.

Artikel 4.5.13. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2019, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 4.6. Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer leefgebieden weidevogels en akkervogels

Artikel 4.6.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

gecertificeerd agrarisch collectief

: vereniging met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit landbouwers en andere grondgebruikers van landbouwgrond, die beschikt over een geldig certificaat collectief agrarisch natuurbeheer, verleend namens gedeputeerde staten van de provincie op wiens grondgebied zijn werkgebied is gelegen;

niet-productieve investering

: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging

van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere

onderneming;

verordening 1306/2013

: verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L 347).

Artikel 4.6.2. Subsidieaanvraag
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor een project bestaande uit niet-productieve investeringen die:

    • a. plaatsvinden op of aanpalend aan landbouwgronden die door gedeputeerde staten van de provincie, op wiens grondgebied de gronden zijn gelegen, zijn aangeduid als leefgebied, of onderdeel van een leefgebied, van weidevogels of akkervogels ten aanzien waarvan subsidie ten behoeve van agrarisch natuur- en landschapsbeheer kan worden verstrekt; en

    • b. gedaan worden ten behoeve van herstelmaatregelen of inrichtingsmaatregelen gericht op het verbeteren van de leefgebieden, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. De subsidie wordt verleend aan een gecertificeerd agrarisch collectief of een samenwerkingsverband van twee of meer gecertificeerde agrarische collectieven.

  • 3. Onverminderd artikel 2.9, vierde lid, bevat het projectplan een kaart waarop de locatie van de beoogde niet-productieve investeringen is aangegeven.

Artikel 4.6.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste € 1.000.000.

Artikel 4.6.4. Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen uitsluitend kosten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen a en d, in aanmerking, voor zover deze bestaan uit:

  • a. kosten voor bouw of verbetering van onroerende zaken;

  • b. kosten voor verwerving of leasing van onroerende zaken;

  • c. kosten voor aankoop van grond;

  • d. kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • e. kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;

  • f. kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

  • g. kosten van haalbaarheidsstudies;

  • h. kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • i. kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • j. kosten van de koop van tweedehands machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • k. voorbereidingskosten, voor zover bestaande uit kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs, van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied en van haalbaarheidsstudies.

Artikel 4.6.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 4.6.6. Realisatietermijn

De investering is afgerond op 31 december 2021.

Artikel 4.6.7. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

  • a. de subsidiabele kosten minder dan € 100.000 bedragen; of

  • b. aan een aanvraag minder dan 30 punten zijn toegekend op grond van artikel 4.6.8.

Artikel 4.6.8. Rangschikkingscriteria
  • 1. De minister kent aan een aanvraag een hoger aantal punten toe naarmate naar verwachting:

    • a. de mate van effectiviteit hoger is;

    • b. de haalbaarheid hoger is;

    • c. de mate van efficiëntie van uitvoering hoger is; en

    • d. de mate van urgentie hoger is.

  • 2. Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 5.

  • 3. Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk 4, 3, 2 en 1.

  • 4. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 5. Indien aan twee of meer aanvragen in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, naarmate meer punten zijn toegekend aan respectievelijk onderdeel a, b, c en d, van het eerste lid.

Artikel 4.6.9. Bevoorschotting
  • 1. De minister verleent ten hoogste vier maal per jaar een voorschot.

  • 2. Onverminderd artikel 2.14, eerste lid, bedraagt het voorschot ten minste € 25.000.

Artikel 4.6.10. Onregelmatigheden, administratieve controles en controles ter plaatse
  • 1. De minister geeft in voorkomende gevallen uitvoering aan artikel 54, eerste en derde lid, en artikel 56 van verordening 1306/2013.

  • 2. De minister verricht de controles, bedoeld in artikel 59 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.6.11. Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen
  • 1. De minister besluit tot het niet betalen dan wel de gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidie overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van verordening 1306/2013.

  • 2. De minister stelt de sancties, bedoeld in artikel 63, tweede lid, van verordening 1306/2013, vast met inachtneming van artikel 64 van verordening 1306/2013.

  • 3. De minister geeft bij de uitvoering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, toepassing aan artikel 63 van verordening 809/2014.

Artikel 4.6.12. Vervaldatum

Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2019, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

B

Er wordt een bijlage toegevoegd, luidende:

Bijlage 4 behorende bij de artikelen 4.5.2, derde lid, onderdeel c, en 4.5.4

A

1

2

3

4

Product/activiteit

Omschrijving resultaat

Tarief/berekeningsmethode

Mogelijke additionele kosten

1. Projectvoorbereiding

a. projectplan

Document met een beschrijving van het uit te voeren project, conform format bij het aanvraagformulier.

Vast bedrag: € 7.840

Gebiedsbijeenkomsten ten behoeve van het opstellen van het projectplan, als beschreven in producten 4b en 4c

2. Planvorming

a. plan op het niveau van een gebied of sector

Document met een inhoudelijke beschrijving van de uit te voeren activiteiten in een gebied en/of sector, overeenkomstig artikel 4.5.9, eerste lid

€ 19.040 per plan; minimaal 1 per aanvraag; max. 1 per deelnemend agrarisch collectief of per thema

Gebiedsbijeenkomsten (product 4b en 4c) ten behoeve van het opstellen van het plan.

Kosten voor onderzoek, analyse en advies ten behoeve van productontwikkeling als beschreven in product 9a

b. deelplan op het niveau van een deelgebied of subsector

Document met nadere inhoudelijke uitwerking van het plan voor een afgebakend deel van het projectgebied of van een thema.

Het document bevat dezelfde onderdelen als het gebiedsplan, maar dan verder uitgewerkt en gedetailleerd.

€ 3.360 per deelplan; max. 1 per afgebakend deel van het projectgebied of thema

Gebiedsbijeenkomsten (product 4b en 4c) ten behoeve van het opstellen van het plan.

Kosten voor onderzoek, analyse en advies ten behoeve van productontwikkeling als beschreven in product 9a

c. deelplan op het niveau van een deelnemend agrarisch bedrijf

Document met een beschrijving van de maatregelen of andere inspanningen op een deelnemend bedrijf en de bijdrage die hiermee aan gebiedsplan geleverd wordt.

– onderbouwing keuze voor te ontwikkelen doelen en uit te voeren maatregelen

– relaties met andere deelnemende bedrijven of partners

– indien van toepassing, begroting van de kosten van beheeractiviteiten op basis van de tabel in onderdeel B van deze bijlage

– een kaart waar welke beheeractiviteiten mogelijk worden uitgevoerd

€ 780 per deelplan; 1 per deelnemend agrarisch bedrijf

Geen

3. Proefprojecten

a. werven deelnemers

Voeren van individuele gesprekken met potentiele deelnemers om te komen tot afspraken over deelname aan het project cq. het opstellen van een bedrijfsplan.

Begunstigde maakt lijst met potentiële deelnemers aan de hand van potentiële bijdrage (blijkt uit (deel)gebiedsplan) en getoonde belangstelling (blijkt bij bijeenkomsten of uit het netwerk).

Aantonen aan de hand van gespreksverslagen.

€ 560 per potentiële deelnemer

Geen

b. begeleiden deelnemers

Begeleiding van deelnemers vanuit de begunstigde bij de uitvoering van het bedrijfsplan.

Bepalen aan de hand van uitgevoerde bedrijfsplannen.

€ 1.120 per deelnemer

Geen

c. uitvoeren proefprojecten

Vergoedingen voor de activiteiten, bedoeld in kolom 1 van de tabel in onderdeel B van deze bijlage.

Berekeningsmethode, bedoeld in kolom 2 van de tabel in onderdeel B van deze bijlage

Geen

4. Communicatie

a. communicatieplan

Document met overkoepelend communicatieplan voor het project

– producten

– doelgroepen

– begroting op basis van de productenlijst

– fasering

In het plan wordt expliciet aandacht besteed aan nieuwe vormen van samenwerking en de bijdrage die het project levert aan de doelstelling van het project.

Vast bedrag: € 4.480

Geen

b. kleine bijeenkomst

Bijeenkomst van maximaal 15 personen; voorbereiding, facilitaire zaken en verslaglegging.

Aantonen aan de hand van verslag en presentielijst aanwezigen.

€ 1.220 per bijeenkomst

Inhuur externe expertise als beschreven in product 9b

Vacatievergoeding voor bijdragen van deelnemers (product 9c)

c. grote bijeenkomst

Bijeenkomst van meer dan 15 personen; voorbereiding, facilitaire zaken en verslaglegging

Aantonen aan de hand van verslag en bewijsstukken voor presentie van aanwezigen.

€ 2.440 per bijeenkomst

Inhuur externe expertise als beschreven in product 9b

Vacatievergoeding voor bijdragen van deelnemers (product 9c)

d. veldbezoek/excursie

Bijeenkomst om de uitvoering cq resultaten van het project in het veld te bekijken en bespreken; voorbereiding, facilitaire zaken en verslaglegging.

Aantonen aan de hand van verslag en presentielijst deelnemers.

€ 1.880 per veldbezoek of excursie

Inhuur externe expertise als beschreven in product 9b

Vacatievergoeding voor gastheer/vrouw van de excursie (= deelnemer project) (product 9c)

e. voorbereiden/produceren professionele folder/video

Het voorbereiden/produceren van een folder of video

€ 2.240 per folder of video

Inhuur externe expertise als beschreven in product 9b

f. website

Ontwerp en beheer van website of pagina op website van agrarisch collectief (minimaal de website van de penvoerder) met minimaal de volgende informatie over het project:

– doel

– korte beschrijving

– betrokken collectieven en andere partijen

– contactgegevens

Vast bedrag: € 3.360

Geen

g. artikel/persbericht

Artikel of persbericht in vakblad of nieuwsblad; minimaal 500 woorden.

Aantonen aan de hand van een print of kopie van de publicatie.

€ 1.680 per artikel of persbericht

Geen

h. Lezing/presentatie

Verzorgen van een lezing of presentatie door de begunstigde bij derde partijen (niet direct bij pilot betrokken), over het project en de (voorlopige) resultaten daarvan.

Aantonen aan de hand van presentatie en/of berichtgeving (bv. verslag of bericht op website) over de bijeenkomst en de presentatie.

€ 1.170 per lezing of presentatie

Geen

5. Monitoring

a. dataset met gegevens over resultaten project

Dataset in format dat is afgestemd met de andere projecten en dat rapportage op het niveau van het project en de regeling mogelijk maakt.

Data kunnen kwantitatieve, kwalitatieve, ruimtelijke en niet-ruimtelijke aspecten omvatten. Maximaal 1 per soortgroep, per jaar, per gebied.

Data kunnen ook betrekking hebben op sociale, organisatorische en financiële aspecten

€ 2.800 per dataset; minimaal 1 per aanvraag

Inhuur externe expertise als beschreven in product 9b

Vrijwilligersvergoeding voor veldwerk tbv inventarisatie van gegevens door inzet vrijwilligers (product 9d)

6. Rapportage

a. tussenrapportage

Document met inhoudelijke beschrijving van de voortgang van het project, evaluatie, leerpunten, evt. aanpassingen in het project.

€ 4.480 per tussenrapportage; minimaal1 per aanvraag max. 1 per afgebakend deel van het projectgebied of thema

Geen

b. eindrapportage

Document met inhoudelijke beschrijving van de resultaten van het project, evaluatie en leerpunten.

Vast bedrag: € 19.000

Geen

7. Landelijke coördinatie en afstemming

a. landelijk ontwikkelwerk

Landelijke coördinatie en het organiseren en bijwonen van landelijke bijeenkomsten ten behoeve van de landelijke afstemming van de projecten (bv. bij aanvang van de uitvoering en na het indienen van de tussenrapportages), het ontwikkelen van methoden en van formats voor datasets en rapportages en de presentatie van (deel)producten

Vast bedrag: € 26.900

Geen

b. landelijke tussenrapportage

Document met inhoudelijke beschrijving van de voortgang van de projecten, evaluatie, leerpunten en aanbevelingen voor het ontwikkelen van een toekomstig Gemeenschappelijk landbouwbeleid. De tussenrapportage wordt ingediend in februari 2020.

Vast bedrag: € 1.680; één per project

Geen

c. landelijke eindrapportage

Document met inhoudelijke beschrijving van de resultaten van het projecten, evaluatie en leerpunten.

Vast bedrag: € 4.920

Geen

8. Projectmanagement

a. projectmanagement

Betreft het management en de coördinatie van het project. De werkzaamheden van de begunstigde die wel noodzakelijk zijn om het project goed uit te voeren, maar geen onderdeel zijn van de producten.

Wordt berekend over de producten, bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 7 en 9a en 9b, van deze tabel.

15% van de vergoeding voor de geleverde producten

Geen

9. Kosten derden

a. Productontwikkeling voor innovatieve beleidstoepassingen

Voor het opstellen van gebiedsplan of sectorplan kan advies worden ingewonnen ten behoeve van de uitvoerbare beleidstoepassingen die innovatief zijn in Nederland. Begunstigde moet in het projectplan onderbouwen dat het onderwerp waarop het advies betrekking heeft aan de innovatie-eis voldoet.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerte, opdracht, factuur betaalbewijs

Werkelijke kosten op basis van factuur en betaalbewijs

Geen

b. Inhuur externe expertise

Indien aantoonbaar noodzakelijk kan voor specifieke producten externe expertise ingehuurd worden.

Dit is specialistische kennis zijn ten behoeve van kennisdeling of inventarisaties, en kan ook zaken als bemonstering of laboratoriumonderzoek betreffen.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerte, opdracht, factuur betaalbewijs.

Werkelijke kosten op basis van factuur en betaalbewijs

Geen

c. vacatievergoedingen

Vergoeding voor (vertegenwoordigers van) deelnemende agrarische bedrijven waarvoor een bedrijfsplan is opgesteld, indien het zaken betreft die voortkomen uit het project, maar niet direct met de bedrijfsvoering te maken hebben; met name het uitdragen van opgedane kennis en ervaring aan belangstellenden binnen en buiten het projectgebied.

Aantonen aan de hand van declaratie en betaalbewijs.

€ 105 per dagdeel

Geen

d. vrijwilligersvergoeding

Betreft de inzet van vrijwilligers voor inventarisaties.

Aantonen aan de hand van urenverantwoording en betaalbewijs.

€ 4,50 per uur

Geen

B

1

2

Activiteit

Berekeningsmethode

1. Er wordt een rustperiode in acht genomen van datum x tot datum y.

Grasland € 2.403,37 per ha

3. Het grasland wordt vanaf 1 maart en vóór de rustperiode niet gemaaid.

€ 2.027,47 per ha

4. Het grasland is geïnundeerd (volledig drassig). De inundatieperiode loopt van datum x tot datum y.

€ 2.403,37 per ha

5. Er wordt aantoonbaar gezocht naar nesten. Gevonden nesten en/of kuikens worden beschermd en gevrijwaard van alle landbouwkundige bewerkingen, tenminste via enclaves van minimaal a m2 (alleen op grasland) danwel via een rustperiode van datum x tot datum y, waarbij de vrijwaring tenminste 14 kalenderdagen duurt, of via het plaatsen van nestbeschermers. Gevonden nesten zijn geregistreerd (bijv. op stalkaart of via geo informatie). Voor specifieke soorten kan nestgelegenheid worden geplaatst.

€ 126,67 per nest plus € 2.426,41 per ha op grasland. Op bouwland € 351,65 per ha

6. Bemesting met ruige stalmest is verplicht

€ 208,04 per ha

7. Uitsluitend gebruik van chemische onkruidbestrijding op max 10% van de oppervlakte.

€ 135,83 per ha

8. Beweiding is verplicht vanaf datum x tot datum y met minimale a en maximale veebezetting b (GVE/ha)

€ 1.947,6 per ha

9. Minimaal f% van de oppervlakte bestaat van datum x tot datum y uit gewas a of meerdere gewassen b of gewasresten c.

€ 2.796,78 per ha

11. Er wordt gevrijwaard voor beschadiging door vee van datum x tot datum y

€ 152,25 per ha

16. Watergang heeft (via natuurlijke of kunstmatige voorziening) vrij toegang, na onderlopen wordt er schoongemaakt

€ 93,16

17. Het gewas wordt jaarlijks minimaal 1 keer gemaaid en afgevoerd.

Grasland € 2.403,37 per ha; Bouwland € 2.796,78 per ha

18. Door een tijdelijke, plaatselijke voorziening is het oppervlaktewaterpeil van datum x tot datum y minimaal a cm hoger dan eerste volgende watergang.

€ 210,10 per ha

19. Minimaal a verschillende indicatorsoorten uit lijst b zijn in transect aanwezig in de periode x tot y

Grasland € 2.403,37 per ha; Bouwland € 2.796,78 per ha

20. Het grasland is na datum x tot datum y van het volgende kalenderjaar niet bewerkt

€ 136,66 per ha

21. Van datum x tot datum y is beweiding toegestaan met maximale veebezetting b (GVE/ha)

€ 1.947,6 per ha

22. Minimaal f% tot maximaal g% van het leefgebied onder beheer is jaarlijks gesnoeid.

€ 2.486,80 per ha

23. Minimaal f% tot maximaal g% van het leefgebied onder beheer is jaarlijks geschoond en/of gemaaid

€ 2.538,64 per ha

24. Snoeiafval is verwijderd of op rillen gelegd in het element en/of maaiafval is verwijderd

€ 2.692,36 per ha

26. Jaarlijks is op minimaal f% tot maximaal g% van het leefgebied onder beheer bagger vanuit een waterelement op aangrenzende landbouwgrond gespoten

€ 1.500 per ha

27. De peilscheiding is jaarlijks schoongemaakt en/of onderhouden

€ 2.026,50 per ha

29. In aangewezen gebieden zijn tussen de aardappelruggen minimaal k drempeltjes van minimaal l cm hoog per m m aanwezig met een minimale afstand van o m onderling

€ 300 per ha

30. Gewasresten (bijvoorbeeld maaisel, stro), al dan niet opgebracht, zijn ondergewerkt binnen a weken na aanbrengen

€ 379,80 per ha

ARTIKEL II

Aan de tabel in artikel 3, tweede lid, van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2018 worden de volgende regels toegevoegd:

Titel 4.5: Pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB

4.5.2

   

03-12-2018 t/m 17-12-2018

€ 9.600.000

Titel 4.6: Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer leefgebieden weide- en akkervogels

4.6.2

   

03-12-2018 t/m 22-01-2019

€ 9.000.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 24 november 2018

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

1. Inleiding

Met het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (hierna: GLB) zorgt de Europese Unie voor duurzaam, voedzaam, veilig en betaalbaar voedsel in Europa. Verordening nr. 1305/2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling1 (hierna: verordening 1305/2013), kent verschillende maatregelen om landbouwers te ondersteunen. Met onderhavige regeling worden in het kader van het GLB twee subsidiemodules ingevoegd in de Regeling Europese EZ-subsidies, op grond waarvan enerzijds subsidie kan worden verleend voor de uitvoering van pilots toekomstbestendige landbouw met het oog op het nieuwe GLB en anderzijds voor niet-productieve investeringen ten behoeve van agrarisch natuurbeheer voor akkervogels en weidevogels.

In verband met de openstelling van beide subsidiemodules is ook voorzien in wijziging van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2018.

Beide modules worden hieronder toegelicht. Daarna wordt achtereenvolgens ingegaan op de uitvoering van de modules, de administratieve lasten die voorvloeien uit de modules en de inwerkintreding.

2. Pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB

2.1. Aanleiding en doel

De Pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB hebben als doel te testen hoe binnen het GLB 2021–2027 op of aanpalend aan landbouwgrond doelgericht betalingen kunnen worden ingezet voor het behalen van regiospecifieke opgaven rond het toekomstbestendig maken van de landbouw door bijvoorbeeld kringlooplandbouw te versterken en/of meer natuurinclusief te maken. Hoe kan het grondgebonden GLB bijdragen aan een toekomstbestendig boerenlandschap? Deze pilots worden gefinancierd met EU-middelen, doordat binnen het GLB geld is overgeheveld van Directe betalingen (Pijler 1) naar het Plattelandsontwikkelingsprogramma (Pijler 2)2.

Op dit moment wordt er in Europa onderhandeld over het nieuwe GLB voor de periode 2021–2027. Op 1 juni jl. heeft de Europese Commissie voorstellen gepubliceerd voor de nieuwe GLB-verordeningen.3 De voorgestelde verordeningen dienen ter vervanging van de huidige vier GLB-verordeningen en groeperen de inhoud daarvan op een nieuwe manier ten dienste van een nieuw resultaatgericht beleidsmechanisme. Zoals toegelicht in ‘The Future of Food and Farming’ 4 moet dit nieuwe beleidsmechanisme lidstaten meer vrijheid bieden bij de uitwerking en uitvoering van de regelgeving, voor minder uitvoeringslasten zorgen en meer prestatiegericht beleid mogelijk maken. De Europese Commissie stelt voor dat de voorwaarden waaraan boeren moeten voldoen om steun te ontvangen niet langer op EU-niveau maar door de lidstaat zelf worden bepaald, afgestemd op hun eigen situatie. De Europese Commissie wil daarnaast de hoge uitvoeringslasten en administratieve controledruk terugbrengen.

Gelet op het door de Europese Commissie voorgestelde nieuwe beleidsmechanisme, zal Nederland voor de nieuwe programmaperiode, meer dan nu, de vrijheid hebben om zelf keuzes te maken ten aanzien van de uitwerking en uitvoering van de regelgeving doordat elke lidstaat zelf een strategisch plan opstelt waarin wordt aangegeven hoe aan Europese beleidsdoelen wordt voldaan, hoe deze worden geïmplementeerd en gecontroleerd. Daarbij zal, de voorstellen van de Europese Commissie indachtig, ook het terugbrengen van de administratieve en uitvoeringslasten en het verhogen van de prestatiegerichtheid van het beleid voorop staan. De GLB-doelstellingen die hierbij centraal staan zijn:

  • matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en tot duurzame energie;

  • het bevorderen van duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht; en

  • het bijdragen tot de bescherming van de biodiversiteit, versterken van ecosysteemdiensten en in stand houden van leefgebieden en landschappen.

Vanwege de impact die deze omslag kan hebben op agrariërs is het van belang om samen met agrariërs en andere belanghebbenden te toetsen en demonstreren wat wenselijke en haalbare activiteiten zijn die agrariërs in hun bedrijfsvoering op kunnen nemen, en onderdeel kunnen vormen van het toekomstig GLB, zoals te formuleren in het Nationale strategisch plan, het plan waarin bij het toekomstige GLB alle interventies worden beschreven die met GLB-middelen worden gefinancierd. Daarnaast leveren de pilots inzicht in hoe administratieve en/of uitvoeringslasten kunnen worden verlaagd.

Met het oog daarop is het wenselijk om nu al samen met alle betrokken partijen te bezien welke ideeën op dit vlak leven en die ideeën nu al, in de huidige programmaperiode en binnen het huidige GLB-kader, in de praktijk te testen middels zogenoemde ‘pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB’. Deze werkwijze is ook in aanloop naar de huidige programmaperiode gebruikt voor het ontwikkelen van een collectief stelsel voor agrarisch natuurbeheer, naar tevredenheid van de betrokken actoren.

De Kamer heeft ook op onderhavige subsidiemodule aangedrongen, zoals middels de motie van het lid Dik-Faber over het ontwikkelen van pilots met een combinatie van gebiedsgerichte maatregelen.5

2.2. Opzet van de subsidiemodule

2.2.1. Algemeen

De subsidiemodule inzake de pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB wordt als titel 4.5 ingevoegd in de Regeling Europese EZ-subsidies. Grondslag voor deze titel is artikel 35 van verordening 1305/2013 inzake samenwerking, op grond waarvan steun kan worden verleend ter bevordering van samenwerkingsvormen waarbij ten minste twee organisaties betrokken zijn. De subsidiemodule wordt volledig gefinancierd met middelen uit het GLB. Voor de subsidiemodule is eenmalig € 9 miljoen beschikbaar (zie de wijziging van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2018 in artikel II van onderhavige regeling).

Het pilot-karakter komt op twee manieren tot uitdrukking in onderhavige subsidiemodule: de module bevat enerzijds elementen die nieuw zijn in vergelijking met de huidige POP3-subsidiemodules, te weten het gebruik van vereenvoudigde kostenopties (producten), en de ruimte die geboden wordt aan aanvragers om zelf nieuwe werkwijzen, processen en uitvoeringsmodaliteiten uit te proberen, gericht op nieuwe vormen van samenwerking, het vergroten van de doelgerichtheid van de activiteiten en het verlagen van de uitvoeringskosten en de administratieve lasten.

Hierna wordt nader ingegaan op de verschillende elementen van de module.

2.2.2. Doel van de subsidie

Artikel 4.5.2, eerste en tweede lid, bepaalt dat subsidie kan worden verleend aan het in gezamenlijkheid ontwikkelen, toetsen en demonstreren van activiteiten die een tweeledig doel dienen. In de eerste plaats dienen ze bij te dragen doelen op het gebied van klimaataanpassing en duurzame energie, een duurzame ontwikkeling en beheer van natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit, het versterken van ecosysteemdiensten en het in stand houden van leefgebieden en landschappen (eerste lid, onderdeel a, in combinatie met artikel 4.5.9, eerste lid). In de tweede plaats dienen de activiteiten bij te dragen aan het streven dat GLB-steun eenvoudiger wordt en prestaties levert, aan het vergroten van draagvlak in het gebied of de sector of het uitproberen van nieuwe samenwerkingsvormen (tweede lid). Deze doelen zijn deels ontleend aan artikel 6 van het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening inzake strategische GLB-plannen, één van de hiervoor genoemde verordeningsvoorstellen in het kader van het nieuwe GLB.

Het pilot-karakter van deze subsidiemodule komt naar voren in de doelen die zijn geformuleerd in artikel 4.5.9, tweede lid. Op deze wijze worden aanvragers gestimuleerd om ideeën te ontwikkelen die – mits succesvol uitgevoerd – onderdeel kunnen worden van het Nederlandse uitvoeringskader voor de nieuwe GLB-programmaperiode en die bijdragen aan het doel van het nieuwe GLB voor minder uitvoeringslasten te zorgen en meer prestatiegericht beleid mogelijk te maken. Zo ondersteunt de regeling ketensamenwerking en stimuleert de regeling nieuwe vormen van samenwerking, bijvoorbeeld voor het ontwikkelen van remote sensing als vorm van monitoring. De subsidieaanvragen zullen ook op deze aspecten beoordeeld worden (zie verder paragraaf 2.2.6 over de beoordeling van aanvragen).

2.2.3. Subsidiabele producten en activiteiten

Om in aanmerking te komen voor subsidie kan een project bestaan uit de activiteiten en producten die limitatief zijn genoemd in kolom 1 van onderdeel A van bijlage 4 bij de regeling (artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel a). Deze activiteiten en producten zijn onder te verdelen in twee categorieën. De eerste categorie bestaat uit producten gericht op samenwerking, zoals het formuleren van een regionaal of sectoraal plan. De tweede categorie bestaat uit proefprojecten bestaande uit beheeractiviteiten op of aanpalend aan landbouwgrond, zoals het beheer van graslanden, akkerranden of landschapselementen.

2.2.4. Begunstigden

Ingevolge artikel 4.5.3, eerste lid, komen drie categorieën van aanvragers in aanmerking voor subsidie op grond van deze module. In alle categorieën spelen de zogenoemde agrarische collectieven een centrale rol: zij kunnen zelf een aanvraag indienen (onderdeel a) of zij kunnen onderdeel zijn van een samenwerkingsverband tussen meerdere agrarische collectieven (onderdeel b) of van een samenwerkingsverband tussen één of meer agrarische collectieven en anderen (onderdeel c).

Deze centrale rol van de agrarische collectieven vloeit voort uit de centrale rol die deze collectieven hebben in het agrarisch natuur- en landschapsbeheer, dat een belangrijk instrument in het plattelandsbeleid vormt. De proefprojecten bestaande uit beheeractiviteiten die op grond van deze subsidiemodule kunnen worden gesubsidieerd zijn inhoudelijk gelijk aan de activiteiten die worden gesubsidieerd door provincies in het agrarisch natuurbeheer. Cumulatie van subsidie voor dezelfde subsidiabele activiteit is uit hoofde van artikel 1.2 van de Regeling Europese EZ-subsidies niet toegestaan. De naleving van die bepaling en het toezicht daarop worden vergemakkelijkt omdat de collectieven zowel in het reguliere agrarische natuurbeheer als in onderhavige subsidiemodule de begunstigde zijn en omdat de collectieven bij de uitvoering van beide typen subsidie gebruik maken van een ICT-toepassing die is gekoppeld is aan de ICT van de RVO.

2.2.5. Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten voor samenwerkingsactiviteiten zijn limitatief opgenomen in de tabel in onderdeel A van bijlage 4 en de activiteiten ter uitvoering van de proefprojecten zijn limitatief opgenomen in de tabel in onderdeel A van bijlage 4. Aan elke kostensoort is een berekeningsmethode gekoppeld, in beginsel in de vorm van een vast bedrag of een vast bedrag per eenheid. Bij een aantal producten is het mogelijk dat er kosten gesubsidieerd worden die niet in de vaste prijs of vaste prijs per eenheid verrekend zijn, maar wel noodzakelijk kunnen zijn om tot een goed product te komen. In die gevallen is het mogelijk om, mits goed onderbouwd, additioneel kosten op te voeren. Het gaat dan om andere producten uit de productenlijst (met name gebiedsbijeenkomsten) of om nader omschreven kosten gemaakt door derden.

De kosten, opgenomen in de tabel in onderdeel A van bijlage 4, zijn te onderscheiden in kosten voor planvoorbereiding, planvorming, praktijkmaatregelen, communicatie, monitoring, rapportage, landelijke coördinatie en afstemming, projectmanagement en kosten derden. Het verschil tussen planvoorbereiding en planvorming is dat tijdens de planvoorbereiding een projectplan wordt opgesteld, terwijl in de fase van planvorming dit projectplan wordt vertaald in potentiële concrete activiteiten in een gebied of sector, inclusief doelstellingen, activiteiten en resultaten bij agrariërs die potentieel actief deelnemen aan het project doordat op zijn bedrijf, op basis van een bedrijfsplan, maatregelen en/of andere inspanningen in het kader van het project worden uitgevoerd (deelnemers). Voor de proefprojecten worden deelnemers gevonden. Met het onderdeel monitoring worden resultaten van activiteiten in het veld in kaart gebracht. Daarnaast is kennisspreiding een doel van deze regeling. Hiervoor zijn communicatiemiddelen subsidiabel, wordt er een tussenrapportage verwacht, waarin tussentijdse resultaten beschreven en waarin de projectvoortgang wordt beschreven in relatie tot het projectplan. Dit is een ander document dan het eindverslag, wat een onderdeel is van een aanvraag voor subsidievaststelling (artikel 2.20, vijfde lid, van de Regeling Europese EZ-subsidies). De aanvragers zijn tevens gezamenlijk verantwoordelijk voor een landelijke afstemming van de projecten die binnen deze regeling gesubsidieerd worden.

Over alle kosten wordt een 15% opslag gerekend voor projectmanagement.

De subsidiabele beheeractiviteiten in het kader van de proefprojecten in het veld kunnen in heel Nederland op en/of aanpalend landbouwgrond plaatsvinden, en hoeven alleen binnen de projectperiode te worden uitgevoerd.

Voor de goede orde zij vermeld dat investeringen, zoals de aankoop van landbouwproductierechten, betalingsrechten, dieren of zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsmede het planten daarvan, niet subsidiabel zijn in het kader van deze subsidiemodule; investeringen zijn derhalve ook geen onderdeel van de tabellen in bijlage 4 bij de regeling.

2.2.6. Beoordeling aanvragen

De minister rangschikt een aanvraag voor subsidie op basis van de selectiecriteria: mate van effectiviteit, haalbaarheid, mate van efficiëntie van uitvoering en mate van innovativiteit.

Het projectplan dient daarvoor de volgende onderdelen te bevatten (zie artikel 4.5.2, derde lid, in samenhang met artikel 2.9, vierde lid):

  • 1. Titelpagina met minimaal de naam van het project en de naam van de aanvrager/penvoerder;

  • 2. Aanvrager: toelichting op het samenwerkingsverband en de meerwaarde van de samenwerking voor uw project;

  • 3. Projectbeschrijving in relatie tot de doelstelling van de regeling en met inbegrip van de op te leveren producten en beheeractiviteiten;

  • 4. Huidige situatie;

  • 5. Probleembeschrijving, welk probleem wordt aangepakt met de uitvoering van het project;

  • 6. Doelstelling van het project. Omschrijft wat met het project wordt bereikt en hoe dit bijdraagt aan het beleidsdoel van deze regeling;

  • 7. Uitvoering en realisatietermijn. Beschrijft de projectactiviteiten per te onderscheiden fase. Per fase behoren de activiteiten/processen en de beoogde start- en einddatum te worden benoemd. De producten uit de productenlijst zijn uitgangspunt voor de planning;

  • 8. Beoogde concrete resultaten en producten in relatie tot de doelstelling, die na afloop van het project zijn opgeleverd;

  • 9. Risico’s en randvoorwaarden;

  • 10. Selectiecriteria, in het projectplan behoort een beschrijving te zijn opgenomen hoe het project bijdraagt aan de hieronder toegelichte selectiecriteria;

  • 11. Onderbouwde begroting, in lijn met de productenlijst; en

  • 12. Publiciteitsvoorwaarden, beschrijft de activiteiten en geef aan welke netwerken daarbij gebruikt worden.

Aanvragen worden op volgorde van rangschikking toegewezen. Voor ieder criterium kan nul tot en met vijf punten worden behaald, waarbij per selectiecriterium 0 punten worden gegeven wanneer de projectaanvraag geen bijdrage levert en 5 punten wanneer het project een zeer goede bijdrage levert. De criteria hebben daarnaast de volgende wegingsfactoren:

Selectiecriterium

Punten

Wegingsfactor

Maximaal

Effectiviteit

0–5

4

20

Haalbaarheid

0–5

3

15

Efficiëntie

0–5

2

10

Mate van innovatie

0–5

1

5

Totaal

   

50

Het aantal punten dat wordt behaald, betreft de toegekende punten bij de rangschikking, vermeerderd met de wegingsfactor. Het maximum aantal punten is 50. Indien een aanvraag minder dan 30 punten behaalt, wordt de aanvraag afgewezen. Bij een gelijk aantal punten, wordt de aanvraag hoger gerangschikt wanneer deze meer punten heeft behaald bij een selectiecriterium met een hogere wegingsfactor.

Bij het selectiecriterium effectiviteit gaat het om de bijdrage die het project levert aan de beleidsdoelstellingen. Bij de beoordeling van de te bereiken doelstellingen, wordt ook de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen. Bij dit criterium is met name van belang hoe het project bijdraagt aan de doelstelling voor het nieuwe GLB. Daarbij kunnen ook andere elementen worden meegewogen, zoals de bijdrage aan het realiseren van de doelen uit de visie ‘Landbouw, natuur en voedsel: waardevol en verbonden. Nederland als koploper in kringlooplandbouw’6 en hoe agrariërs en andere belanghebbenden bij het project worden betrokken. Levert het project ervaringen op waar anderen hun voordeel mee kunnen doen? Kan het resultaat snel breed worden toegepast?

Bij het selectiecriterium haalbaarheid gaat om de kans dat het project succesvol uitgevoerd kan worden en/of succesvol kan worden toegepast binnen de Nederlandse landbouw. Daarbij is dus zowel de kwaliteit en haalbaarheid van het projectplan van belang, als de haalbaarheid van het verspreiden van de innovatieve maatregelen in het projectplan naar een grotere groep landbouwers en andere belanghebbenden. Is het plan voor innovatie en samenwerking voldoende uitgewerkt? Is binnen het project voldoende kennis geborgd? Hoe wordt omgegaan met kennisdeling naar agrariërs en andere belanghebbenden, zowel nationaal als internationaal?

De projecten moeten daarnaast zo efficiënt mogelijk uitgevoerd worden. Om dit te kunnen beoordelen wordt in het algemeen gekeken naar de input (geld, kennis, kunde, overige middelen) die wordt ingezet om de output te kunnen realiseren. Wordt de subsidie aan de juiste zaken besteed? Wordt efficiënt gebruik gemaakt van kennis, kunde en arbeid?

Het selectiecriterium innovatie heeft betrekking op zowel de mate van bijdrage aan de GLB-doelstellingen als het samenwerkingsproces als zodanig. Draagt de innovatie bij aan realisatie van een toekomstbestendige landbouw in het GLB, aan een beoogde transitie zoals circulaire landbouw en/of natuurinclusieve landbouw? Leidt het tot een toekomstbestendig boerenlandschap? Is er sprake van sectoroverstijgende toepassing, waarbij innovatief wordt samengewerkt tussen partijen. Zijn agrariërs aan zet, samen met belanghebbenden in hun regio, worden hun innovatieve ideeën uitgewerkt en toegepast?

2.2.7 Verplichtingen aanvrager

Bij de pilots staat centraal het onderzoeken en demonstreren hoe agrariërs/agrarische collectieven tegen eerlijke voorwaarden kunnen bijdragen aan de GLB-doelstellingen. Deze doelstellingen zijn:

  • matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en tot duurzame energie;

  • het bevorderen van duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht; en

  • het bijdragen tot de bescherming van de biodiversiteit, versterken van ecosysteemdiensten en in stand houden van leefgebieden en landschappen.

Daarnaast leveren de pilots inzicht in hoe administratieve en/of uitvoeringslasten kunnen worden verlaagd. Bij de uitwerking van gebieds- en sectorplannen behoort deze doelstelling op het niveau van gebied of sector te worden uitgewerkt (artikel 4.5.9, eerste lid). Daarnaast behoort de bijdrage van activiteiten te worden beschreven in relatie tot de huidige situatie en de bijdrage aan de GLB-doelstellingen. Bij het opstellen van het gebieds- of sectorplan behoort tevens te worden opgenomen, een beschrijving van de rol en de taken van de bij de uitvoering van het plan betrokken partijen en

een kaart waar welke maatregelen uitgevoerd kunnen worden.

De subsidieontvanger spant zich tevens in om samen te werken met andere ontvangers van de subsidie met het oog op het uitwisselen van ervaringen, het ontwikkelen van ideeën en het opstellen van gezamenlijke rapportages (artikel 4.5.9, tweede lid). Naast de geëigende communicatiekanalen, maakt de subsidieontvanger de resultaten van het project openbaar via het EIP-netwerk, zoals bedoeld in artikel 57 van verordening 1305/2013 (artikel 4.5.9, derde lid).

De subsidieontvanger of de penvoerder dient uiterlijk 31 december 2019 een tussenrapportage in bij de minister, door deze voor deze datum op te sturen naar de RVO.nl (artikel 4.5.9, vijfde lid). In deze tussenrapportage worden tussentijdse resultaten en de projectvoortgang beschreven in relatie tot het projectplan.

3. Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer leefgebieden weide- en akkervogels

3.1. Aanleiding en doel

Met deze subsidiemodule wordt ingezet op de verbetering van de leefomstandigheden van weidevogels en akkervogels door uitvoerig van inrichtingsmaatregelen en kwaliteitsversterkende investeringen op landbouwgrond. Deze regeling is een gevolg van nauwe samenwerking tussen LNV en provincies, en is ondersteunend aan de uitvoering van het provinciaal beleid voor het behoud en herstel van weide- en akkervogels.

Deze subsidiemodule wordt volledig gefinancierd met middelen uit het GLB en vindt op grond van artikel 17 van verordening 1305/2013. De subsidie kan worden aangevraagd door agrarische collectieven ten behoeve van investeringen die bijdragen aan het behoud van weidevogels en akkervogels (artikel 4.6.2, eerste en tweede lid). De volgende soorten zijn bijvoorbeeld te beschouwen als weidevogels en akkervogels:

Weidevogels

Gele kwikstaart (brv)

Graspieper (brv)

Grutto (brv)

Houtduif (brv)

Kemphaan (brv)

Kievit (brv)

Kleine zwaan (nbrv)

Kramsvogel (brv)

Kwartelkoning (brv)

Roek (brv, nbrv)

Rotgans (nbrv)

Scholekster (brv)

Slobeend

Spreeuw (brv)

Torenvalk (brv)

Tureluur (brv)

Veldleeuwerik (brv)

Watersnip (brv)

Wulp (brv)

Zomertaling (brv)

 

Brv = broedvogel, nbrv = geen broedvogel

Akkervogels

Blauwe kiekendief (nbrv)

Geelgors (nbrv)

Gele kwikstaart (brv)

Grauwe kiekendief (brv)

Kerkuil (brv)

Kievit (brv)

Kleine zwaan (nbrv)

Kneu (brv)

Patrijs (brv)

Ringmus (brv)

Ruigpootbuizerd (nbrv)

Scholekster (brv)

Torenvalk (brv)

Veldleeuwerik (brv/nbrv)

Velduil (brv)

brv = broedvogel, nbrv = geen broedvogel

De niet-productieve investeringen voor deze doelsoorten dienen plaats te vinden op of aanpalend aan landbouwgronden ten behoeve van de leefgebieden van deze vogels, ter versterking van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer dat de agrarische collectieven uitvoeren.

3.2. Aanvraag en selectieprocedure

In de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2018 is aangegeven wanneer een aanvraag kan worden ingediend (artikel II van onderhavige regeling). Na sluiting van de openstellingsperiode worden alle aanvragen door de minister beoordeeld op basis van selectiecriteria en gerangschikt. Bij de beoordeling van de selectiecriteria zal gebruik worden gemaakt van externe deskundigen, waaronder experts van de provincie op het gebied van weide- en akkervogels. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat aan het investeringsproject wordt toegekend. Daarbij worden de volgende criteria toegepast: effectiviteit, haalbaarheid, efficiëntie en mate van urgentie.

De effectiviteit van het project heeft een wegingsfactor 4, de haalbaarheid 3, de efficiëntie 2 en mate van urgentie 1.

De maximum score is derhalve:

Criterium

Punten

weging

Totaal

Effectiviteit

0 – 5

4

20

Haalbaarheid

0 – 5

3

15

Efficiëntie

0 – 5

2

10

Mate van urgentie

0 – 5

1

5

Totaal

   

50

Bij het selectiecriterium effectiviteit gaat het om de bijdrage die de investering levert aan het (de) beleidsdoel(en) van het openstellingsbesluit (behoud weidevogels en akkervogels). Het gaat om een ecologische onderbouwing van het project. De aanvrager beschrijft het effect van de investering, zo mogelijk in het licht van een optimalisatieplan van het gecertificeerde agrarische collectief of het Actieplan weide- en akkervogels van de betreffende provincie. De aanwezigheid van een optimalisatieplan levert minimaal één punt op. Met optimalisatieplan wordt hier bedoeld het optimalisatieplan conform het landelijke project optimalisatieplannen van BoerenNatuur.

Daarnaast wordt gekeken naar de locatie: vindt de investering plaats in een kansrijk gebied, van voldoende omvang. Ten slotte wordt gekeken naar de intensiteit van het beheer in de naaste omgeving van de locatie waar de investering plaatsvindt (naaste omgeving kan bijvoorbeeld een natuurgebied zijn), en naar de samenhang tussen inrichting en beheer. Een voorbeeld is of plas-dras/vernatting wordt gecreëerd op een plek waar dat zinvol is.

Bij het selectiecriterium haalbaarheid gaat het om de kans dat het project succesvol uitgevoerd kan worden. De kansrijkheid van de locatie waar de maatregelen worden uitgevoerd is van belang. De kwaliteit van het projectvoorstel is van belang. Hierbij wordt onder meer gekeken naar:

  • hoe realistisch is het plan? Hierbij kan gedacht worden aan uitvoerbaarheid, draagvlak en eigendomsituaties (voor zover van toepassing);

  • zijn relevante partijen bij het project betrokken? (bijvoorbeeld een waterschap als het gaat om vernattingsmaatregelen, een kennisinstelling, gebiedspartijen),

  • kent het project een realistische planning, opzet en begroting?;

  • zijn risico’s geïdentificeerd en gereduceerd?

  • Het totaal aantal te behalen punten is maximaal 5.

Onder efficiëntie wordt verstaan: gegeven de te verwachten resultaten van het project, hoe redelijk zijn de opgevoerde kosten en in hoeverre wordt op een goede manier gebruik gemaakt van reeds bestaande ‘bronnen’, bijvoorbeeld kennis, kunde en (financiële) middelen.

Bij dit criterium is de onderbouwing van de kosten in de subsidieaanvraag relevant. De aanvrager kan aangeven waarom het efficiënt is.

Projecten met een hoge ‘value for money’ kunnen op dit criterium een hoog aantal punten behalen.

Bij het selectiecriterium urgentie gaat het om de mate waarin de inrichtingsmaatregel is geïdentificeerd als opgave die noodzakelijk aangepakt dient te worden voor behoud van weidevogels en akkervogels.

Hier wordt onder meer gekeken of de aanvrager de urgentie kan onderbouwen aan de hand van beleidsdocumenten van provincies (natuurbeheerplan), onderzoeken e.d.

Uitgangspunt is dat projecten die onvoldoende scoren op de selectiecriteria niet voor POP-3 subsidie in aanmerking moeten komen. Alleen projecten die goed genoeg zijn, komen voor POP-3 subsidie in aanmerking. Omdat de gemiddelde score op de criteria minimaal voldoende dient te zijn, wordt de minimumscore vastgesteld op minimaal 60% van de totaal te behalen score.

De minimumscore bedraagt dient dus (60% van 50 =) 30 punten te bedragen.

Ieder project dat minder dan 30 punten scoort, komt niet voor subsidie in aanmerking.

3.3 Overig

Een project mag pas gestart worden na indiening van de aanvraag. Het starten van een project is voor risico van de aanvrager en heeft geen invloed op de beoordeling van de subsidieaanvraag. Het project dient te zijn gerealiseerd uiterlijk 31 december 2021. Voor de goede orde zij vermeld dat er voor alle aanvragers van een subsidie in het kader van POP3 een handboek beschikbaar is.7

Bij een gezamenlijke aanvraag van agrarische collectieven dient een bewijs van samenwerking te worden meegestuurd. Eén partij zal als penvoerder optreden en de aanvraag indienen.

4. Staatssteun

Op grond van artikel 81, tweede lid, van verordening 1305/2013, zijn de artikelen 107, 108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de staten van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. Het verlenen van subsidie voor samenwerkingsprojecten kan op grond van artikel 35 van verordening 1305/2013. De module voldoet aan en reikt niet verder dan wat de bepalingen van deze verordening mogelijk maken. De betalingen die op grond van deze module plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening 1305/2013 en het POP3-programma dat gebaseerd is op deze verordening en is goedgekeurd door de Europese Commissie. Door de overheveling van gelden van de eerste pijler naar de tweede pijler, waardoor extra gelden vrij zijn gemaakt voor uitvoering van de maatregel onder POP3, wordt deze subsidiemodule volledig bekostigd door EU-gelden.

5. Berekening administratieve lasten

De regeldrukkosten voor de subsidiemodule voor de Pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB bedragen € 4.545,– voor de totale subsidieperiode, dit is minder dan 1 procent van het totale budget van deze regeling, en gaan gepaard met de aanvraag, uitvoering en eindverantwoording. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat maximaal 10 agrarische collectieven of samenwerkingsverbanden interesse hebben in deze subsidiemodule. Bij deze subsidiemodule zijn is het opstellen van een projectplan subsidiabel, en worden bij geleverde producten, bovenop de product-/activiteitkosten, 15% transactiekosten gesubsidieerd ter financiering van administratieve lasten. De regeldrukkosten voor de subsidiemodule voor de Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer leefgebieden weide- en akkervogels bedragen € 47.880,– voor de totale subsidieperiode, dit is minder dan 1 procent van het totale budget van deze regeling, en gaan gepaard met de aanvraag, uitvoering en eindverantwoording. De kennisproducten, optimalisatieplannen, zijn in een eerder stadium door LNV gefinancierd. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat maximaal 40 agrarische collectieven interesse hebben in deze subsidiemodule, voor inrichtingsmaatregelen in maximaal 80 gebieden. Zowel gemaakte uren als kosten derden zijn tijdens de projectduur 100% subsidiabel.

6. Uitvoering

De uitvoering van deze subsidiemodules is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.

7. Inwerkingtreding

De regelingen wordt opengesteld, direct na publicatie. Voorafgaand aan openstelling zijn de doelstellingen en de regelingen uitgebreid afgestemd met de potentiële aanvragers. Daardoor is het mogelijk om, conform een toezegging van de Minister tijden de begrotingsbehandeling voor 2018, nog in 2018 te beginnen met de uitvoering van de Pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB, en dat nog voor het broedseizoen van 2019 met investeringen ten behoeve van weide- en akkervogels kan worden gestart. Na indienen van de aanvraag kan voor eigen risico begonnen worden met de uitvoering. Het belang daarvan is groot omdat daardoor al in 2019 activiteiten in het veld mogelijk worden gemaakt, en daarvoor bij de Pilots nog verscheidene stappen, zoals het opstellen van gebiedsplannen. Voor zowel de Pilots als de investeringen zijn het maken van afspraken met agrariërs en andere grondgebruikers noodzakelijk. Het is voor de aanvragers van belang dat zij snel kunnen beginnen wil dit nog haalbaar zijn.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU 2013, L 347).

X Noot
2

Kamerstukken II 2016/17, 28 625, nr. 249.

X Noot
3

COM(2018)392, COM (2018)393 en COM (2018)394. De Nederlandse inzet ten aanzien van deze voorstellen is neergelegd in een BNC-fiche (Kamerstukken II 2017/18, 34 965, nr. 2).

X Noot
4

COM (2017) 713 final.

X Noot
5

Kamerstukken II 2017/18, 34 775 XIII, nr. 38.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2018/19, 35 000-XIV, nr. 5.

Naar boven