TOELICHTING
1. Inleiding
Met het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (hierna: GLB) zorgt de Europese Unie voor
duurzaam, voedzaam, veilig en betaalbaar voedsel in Europa. Verordening nr. 1305/2013
inzake steun voor plattelandsontwikkeling1 (hierna: verordening 1305/2013), kent verschillende maatregelen om landbouwers te
ondersteunen. Met onderhavige regeling worden in het kader van het GLB twee subsidiemodules
ingevoegd in de Regeling Europese EZ-subsidies, op grond waarvan enerzijds subsidie
kan worden verleend voor de uitvoering van pilots toekomstbestendige landbouw met
het oog op het nieuwe GLB en anderzijds voor niet-productieve investeringen ten behoeve
van agrarisch natuurbeheer voor akkervogels en weidevogels.
In verband met de openstelling van beide subsidiemodules is ook voorzien in wijziging
van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2018.
Beide modules worden hieronder toegelicht. Daarna wordt achtereenvolgens ingegaan
op de uitvoering van de modules, de administratieve lasten die voorvloeien uit de
modules en de inwerkintreding.
2. Pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB
2.1. Aanleiding en doel
De Pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB hebben als doel te testen hoe binnen
het GLB 2021–2027 op of aanpalend aan landbouwgrond doelgericht betalingen kunnen
worden ingezet voor het behalen van regiospecifieke opgaven rond het toekomstbestendig
maken van de landbouw door bijvoorbeeld kringlooplandbouw te versterken en/of meer
natuurinclusief te maken. Hoe kan het grondgebonden GLB bijdragen aan een toekomstbestendig
boerenlandschap? Deze pilots worden gefinancierd met EU-middelen, doordat binnen het
GLB geld is overgeheveld van Directe betalingen (Pijler 1) naar het Plattelandsontwikkelingsprogramma
(Pijler 2)2.
Op dit moment wordt er in Europa onderhandeld over het nieuwe GLB voor de periode
2021–2027. Op 1 juni jl. heeft de Europese Commissie voorstellen gepubliceerd voor
de nieuwe GLB-verordeningen.3 De voorgestelde verordeningen dienen ter vervanging van de huidige vier GLB-verordeningen
en groeperen de inhoud daarvan op een nieuwe manier ten dienste van een nieuw resultaatgericht
beleidsmechanisme. Zoals toegelicht in ‘The Future of Food and Farming’ 4 moet dit nieuwe beleidsmechanisme lidstaten meer vrijheid bieden bij de uitwerking
en uitvoering van de regelgeving, voor minder uitvoeringslasten zorgen en meer prestatiegericht
beleid mogelijk maken. De Europese Commissie stelt voor dat de voorwaarden waaraan
boeren moeten voldoen om steun te ontvangen niet langer op EU-niveau maar door de
lidstaat zelf worden bepaald, afgestemd op hun eigen situatie. De Europese Commissie
wil daarnaast de hoge uitvoeringslasten en administratieve controledruk terugbrengen.
Gelet op het door de Europese Commissie voorgestelde nieuwe beleidsmechanisme, zal
Nederland voor de nieuwe programmaperiode, meer dan nu, de vrijheid hebben om zelf
keuzes te maken ten aanzien van de uitwerking en uitvoering van de regelgeving doordat
elke lidstaat zelf een strategisch plan opstelt waarin wordt aangegeven hoe aan Europese
beleidsdoelen wordt voldaan, hoe deze worden geïmplementeerd en gecontroleerd. Daarbij
zal, de voorstellen van de Europese Commissie indachtig, ook het terugbrengen van
de administratieve en uitvoeringslasten en het verhogen van de prestatiegerichtheid
van het beleid voorop staan. De GLB-doelstellingen die hierbij centraal staan zijn:
-
– matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en tot duurzame energie;
-
– het bevorderen van duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen
zoals water, bodem en lucht; en
-
– het bijdragen tot de bescherming van de biodiversiteit, versterken van ecosysteemdiensten
en in stand houden van leefgebieden en landschappen.
Vanwege de impact die deze omslag kan hebben op agrariërs is het van belang om samen
met agrariërs en andere belanghebbenden te toetsen en demonstreren wat wenselijke
en haalbare activiteiten zijn die agrariërs in hun bedrijfsvoering op kunnen nemen,
en onderdeel kunnen vormen van het toekomstig GLB, zoals te formuleren in het Nationale
strategisch plan, het plan waarin bij het toekomstige GLB alle interventies worden
beschreven die met GLB-middelen worden gefinancierd. Daarnaast leveren de pilots inzicht
in hoe administratieve en/of uitvoeringslasten kunnen worden verlaagd.
Met het oog daarop is het wenselijk om nu al samen met alle betrokken partijen te
bezien welke ideeën op dit vlak leven en die ideeën nu al, in de huidige programmaperiode
en binnen het huidige GLB-kader, in de praktijk te testen middels zogenoemde ‘pilots
toekomstbestendige landbouw nieuw GLB’. Deze werkwijze is ook in aanloop naar de huidige
programmaperiode gebruikt voor het ontwikkelen van een collectief stelsel voor agrarisch
natuurbeheer, naar tevredenheid van de betrokken actoren.
De Kamer heeft ook op onderhavige subsidiemodule aangedrongen, zoals middels de motie
van het lid Dik-Faber over het ontwikkelen van pilots met een combinatie van gebiedsgerichte
maatregelen.5
2.2. Opzet van de subsidiemodule
2.2.1. Algemeen
De subsidiemodule inzake de pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB wordt als
titel 4.5 ingevoegd in de Regeling Europese EZ-subsidies. Grondslag voor deze titel
is artikel 35 van verordening 1305/2013 inzake samenwerking, op grond waarvan steun
kan worden verleend ter bevordering van samenwerkingsvormen waarbij ten minste twee
organisaties betrokken zijn. De subsidiemodule wordt volledig gefinancierd met middelen
uit het GLB. Voor de subsidiemodule is eenmalig € 9 miljoen beschikbaar (zie de wijziging
van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2018 in artikel II van onderhavige
regeling).
Het pilot-karakter komt op twee manieren tot uitdrukking in onderhavige subsidiemodule:
de module bevat enerzijds elementen die nieuw zijn in vergelijking met de huidige
POP3-subsidiemodules, te weten het gebruik van vereenvoudigde kostenopties (producten),
en de ruimte die geboden wordt aan aanvragers om zelf nieuwe werkwijzen, processen
en uitvoeringsmodaliteiten uit te proberen, gericht op nieuwe vormen van samenwerking,
het vergroten van de doelgerichtheid van de activiteiten en het verlagen van de uitvoeringskosten
en de administratieve lasten.
Hierna wordt nader ingegaan op de verschillende elementen van de module.
2.2.2. Doel van de subsidie
Artikel 4.5.2, eerste en tweede lid, bepaalt dat subsidie kan worden verleend aan
het in gezamenlijkheid ontwikkelen, toetsen en demonstreren van activiteiten die een
tweeledig doel dienen. In de eerste plaats dienen ze bij te dragen doelen op het gebied
van klimaataanpassing en duurzame energie, een duurzame ontwikkeling en beheer van
natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit, het versterken van ecosysteemdiensten en
het in stand houden van leefgebieden en landschappen (eerste lid, onderdeel a, in
combinatie met artikel 4.5.9, eerste lid). In de tweede plaats dienen de activiteiten
bij te dragen aan het streven dat GLB-steun eenvoudiger wordt en prestaties levert,
aan het vergroten van draagvlak in het gebied of de sector of het uitproberen van
nieuwe samenwerkingsvormen (tweede lid). Deze doelen zijn deels ontleend aan artikel
6 van het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening inzake strategische
GLB-plannen, één van de hiervoor genoemde verordeningsvoorstellen in het kader van
het nieuwe GLB.
Het pilot-karakter van deze subsidiemodule komt naar voren in de doelen die zijn geformuleerd
in artikel 4.5.9, tweede lid. Op deze wijze worden aanvragers gestimuleerd om ideeën
te ontwikkelen die – mits succesvol uitgevoerd – onderdeel kunnen worden van het Nederlandse
uitvoeringskader voor de nieuwe GLB-programmaperiode en die bijdragen aan het doel
van het nieuwe GLB voor minder uitvoeringslasten te zorgen en meer prestatiegericht
beleid mogelijk te maken. Zo ondersteunt de regeling ketensamenwerking en stimuleert
de regeling nieuwe vormen van samenwerking, bijvoorbeeld voor het ontwikkelen van
remote sensing als vorm van monitoring. De subsidieaanvragen zullen ook op deze aspecten
beoordeeld worden (zie verder paragraaf 2.2.6 over de beoordeling van aanvragen).
2.2.3. Subsidiabele producten en activiteiten
Om in aanmerking te komen voor subsidie kan een project bestaan uit de activiteiten
en producten die limitatief zijn genoemd in kolom 1 van onderdeel A van bijlage 4
bij de regeling (artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel a). Deze activiteiten en producten
zijn onder te verdelen in twee categorieën. De eerste categorie bestaat uit producten
gericht op samenwerking, zoals het formuleren van een regionaal of sectoraal plan.
De tweede categorie bestaat uit proefprojecten bestaande uit beheeractiviteiten op
of aanpalend aan landbouwgrond, zoals het beheer van graslanden, akkerranden of landschapselementen.
2.2.4. Begunstigden
Ingevolge artikel 4.5.3, eerste lid, komen drie categorieën van aanvragers in aanmerking
voor subsidie op grond van deze module. In alle categorieën spelen de zogenoemde agrarische
collectieven een centrale rol: zij kunnen zelf een aanvraag indienen (onderdeel a)
of zij kunnen onderdeel zijn van een samenwerkingsverband tussen meerdere agrarische
collectieven (onderdeel b) of van een samenwerkingsverband tussen één of meer agrarische
collectieven en anderen (onderdeel c).
Deze centrale rol van de agrarische collectieven vloeit voort uit de centrale rol
die deze collectieven hebben in het agrarisch natuur- en landschapsbeheer, dat een
belangrijk instrument in het plattelandsbeleid vormt. De proefprojecten bestaande
uit beheeractiviteiten die op grond van deze subsidiemodule kunnen worden gesubsidieerd
zijn inhoudelijk gelijk aan de activiteiten die worden gesubsidieerd door provincies
in het agrarisch natuurbeheer. Cumulatie van subsidie voor dezelfde subsidiabele activiteit
is uit hoofde van artikel 1.2 van de Regeling Europese EZ-subsidies niet toegestaan.
De naleving van die bepaling en het toezicht daarop worden vergemakkelijkt omdat de
collectieven zowel in het reguliere agrarische natuurbeheer als in onderhavige subsidiemodule
de begunstigde zijn en omdat de collectieven bij de uitvoering van beide typen subsidie
gebruik maken van een ICT-toepassing die is gekoppeld is aan de ICT van de RVO.
2.2.5. Subsidiabele kosten
De subsidiabele kosten voor samenwerkingsactiviteiten zijn limitatief opgenomen in
de tabel in onderdeel A van bijlage 4 en de activiteiten ter uitvoering van de proefprojecten
zijn limitatief opgenomen in de tabel in onderdeel A van bijlage 4. Aan elke kostensoort
is een berekeningsmethode gekoppeld, in beginsel in de vorm van een vast bedrag of
een vast bedrag per eenheid. Bij een aantal producten is het mogelijk dat er kosten
gesubsidieerd worden die niet in de vaste prijs of vaste prijs per eenheid verrekend
zijn, maar wel noodzakelijk kunnen zijn om tot een goed product te komen. In die gevallen
is het mogelijk om, mits goed onderbouwd, additioneel kosten op te voeren. Het gaat
dan om andere producten uit de productenlijst (met name gebiedsbijeenkomsten) of om
nader omschreven kosten gemaakt door derden.
De kosten, opgenomen in de tabel in onderdeel A van bijlage 4, zijn te onderscheiden
in kosten voor planvoorbereiding, planvorming, praktijkmaatregelen, communicatie,
monitoring, rapportage, landelijke coördinatie en afstemming, projectmanagement en
kosten derden. Het verschil tussen planvoorbereiding en planvorming is dat tijdens
de planvoorbereiding een projectplan wordt opgesteld, terwijl in de fase van planvorming
dit projectplan wordt vertaald in potentiële concrete activiteiten in een gebied of
sector, inclusief doelstellingen, activiteiten en resultaten bij agrariërs die potentieel
actief deelnemen aan het project doordat op zijn bedrijf, op basis van een bedrijfsplan,
maatregelen en/of andere inspanningen in het kader van het project worden uitgevoerd
(deelnemers). Voor de proefprojecten worden deelnemers gevonden. Met het onderdeel
monitoring worden resultaten van activiteiten in het veld in kaart gebracht. Daarnaast
is kennisspreiding een doel van deze regeling. Hiervoor zijn communicatiemiddelen
subsidiabel, wordt er een tussenrapportage verwacht, waarin tussentijdse resultaten
beschreven en waarin de projectvoortgang wordt beschreven in relatie tot het projectplan.
Dit is een ander document dan het eindverslag, wat een onderdeel is van een aanvraag
voor subsidievaststelling (artikel 2.20, vijfde lid, van de Regeling Europese EZ-subsidies). De aanvragers zijn tevens gezamenlijk verantwoordelijk voor een landelijke
afstemming van de projecten die binnen deze regeling gesubsidieerd worden.
Over alle kosten wordt een 15% opslag gerekend voor projectmanagement.
De subsidiabele beheeractiviteiten in het kader van de proefprojecten in het veld
kunnen in heel Nederland op en/of aanpalend landbouwgrond plaatsvinden, en hoeven
alleen binnen de projectperiode te worden uitgevoerd.
Voor de goede orde zij vermeld dat investeringen, zoals de aankoop van landbouwproductierechten,
betalingsrechten, dieren of zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsmede het planten
daarvan, niet subsidiabel zijn in het kader van deze subsidiemodule; investeringen
zijn derhalve ook geen onderdeel van de tabellen in bijlage 4 bij de regeling.
2.2.6. Beoordeling aanvragen
De minister rangschikt een aanvraag voor subsidie op basis van de selectiecriteria:
mate van effectiviteit, haalbaarheid, mate van efficiëntie van uitvoering en mate
van innovativiteit.
Het projectplan dient daarvoor de volgende onderdelen te bevatten (zie artikel 4.5.2,
derde lid, in samenhang met artikel 2.9, vierde lid):
-
1. Titelpagina met minimaal de naam van het project en de naam van de aanvrager/penvoerder;
-
2. Aanvrager: toelichting op het samenwerkingsverband en de meerwaarde van de samenwerking
voor uw project;
-
3. Projectbeschrijving in relatie tot de doelstelling van de regeling en met inbegrip
van de op te leveren producten en beheeractiviteiten;
-
4. Huidige situatie;
-
5. Probleembeschrijving, welk probleem wordt aangepakt met de uitvoering van het project;
-
6. Doelstelling van het project. Omschrijft wat met het project wordt bereikt en hoe
dit bijdraagt aan het beleidsdoel van deze regeling;
-
7. Uitvoering en realisatietermijn. Beschrijft de projectactiviteiten per te onderscheiden
fase. Per fase behoren de activiteiten/processen en de beoogde start- en einddatum
te worden benoemd. De producten uit de productenlijst zijn uitgangspunt voor de planning;
-
8. Beoogde concrete resultaten en producten in relatie tot de doelstelling, die na afloop
van het project zijn opgeleverd;
-
9. Risico’s en randvoorwaarden;
-
10. Selectiecriteria, in het projectplan behoort een beschrijving te zijn opgenomen hoe
het project bijdraagt aan de hieronder toegelichte selectiecriteria;
-
11. Onderbouwde begroting, in lijn met de productenlijst; en
-
12. Publiciteitsvoorwaarden, beschrijft de activiteiten en geef aan welke netwerken daarbij
gebruikt worden.
Aanvragen worden op volgorde van rangschikking toegewezen. Voor ieder criterium kan
nul tot en met vijf punten worden behaald, waarbij per selectiecriterium 0 punten
worden gegeven wanneer de projectaanvraag geen bijdrage levert en 5 punten wanneer
het project een zeer goede bijdrage levert. De criteria hebben daarnaast de volgende
wegingsfactoren:
|
Selectiecriterium
|
Punten
|
Wegingsfactor
|
Maximaal
|
|
Effectiviteit
|
0–5
|
4
|
20
|
|
Haalbaarheid
|
0–5
|
3
|
15
|
|
Efficiëntie
|
0–5
|
2
|
10
|
|
Mate van innovatie
|
0–5
|
1
|
5
|
|
Totaal
|
|
|
50
|
Het aantal punten dat wordt behaald, betreft de toegekende punten bij de rangschikking,
vermeerderd met de wegingsfactor. Het maximum aantal punten is 50. Indien een aanvraag
minder dan 30 punten behaalt, wordt de aanvraag afgewezen. Bij een gelijk aantal punten,
wordt de aanvraag hoger gerangschikt wanneer deze meer punten heeft behaald bij een
selectiecriterium met een hogere wegingsfactor.
Bij het selectiecriterium effectiviteit gaat het om de bijdrage die het project levert
aan de beleidsdoelstellingen. Bij de beoordeling van de te bereiken doelstellingen,
wordt ook de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen. Bij dit
criterium is met name van belang hoe het project bijdraagt aan de doelstelling voor
het nieuwe GLB. Daarbij kunnen ook andere elementen worden meegewogen, zoals de bijdrage
aan het realiseren van de doelen uit de visie ‘Landbouw, natuur en voedsel: waardevol
en verbonden. Nederland als koploper in kringlooplandbouw’6 en hoe agrariërs en andere belanghebbenden bij het project worden betrokken. Levert
het project ervaringen op waar anderen hun voordeel mee kunnen doen? Kan het resultaat
snel breed worden toegepast?
Bij het selectiecriterium haalbaarheid gaat om de kans dat het project succesvol uitgevoerd
kan worden en/of succesvol kan worden toegepast binnen de Nederlandse landbouw. Daarbij
is dus zowel de kwaliteit en haalbaarheid van het projectplan van belang, als de haalbaarheid
van het verspreiden van de innovatieve maatregelen in het projectplan naar een grotere
groep landbouwers en andere belanghebbenden. Is het plan voor innovatie en samenwerking
voldoende uitgewerkt? Is binnen het project voldoende kennis geborgd? Hoe wordt omgegaan
met kennisdeling naar agrariërs en andere belanghebbenden, zowel nationaal als internationaal?
De projecten moeten daarnaast zo efficiënt mogelijk uitgevoerd worden. Om dit te kunnen
beoordelen wordt in het algemeen gekeken naar de input (geld, kennis, kunde, overige
middelen) die wordt ingezet om de output te kunnen realiseren. Wordt de subsidie aan
de juiste zaken besteed? Wordt efficiënt gebruik gemaakt van kennis, kunde en arbeid?
Het selectiecriterium innovatie heeft betrekking op zowel de mate van bijdrage aan
de GLB-doelstellingen als het samenwerkingsproces als zodanig. Draagt de innovatie
bij aan realisatie van een toekomstbestendige landbouw in het GLB, aan een beoogde
transitie zoals circulaire landbouw en/of natuurinclusieve landbouw? Leidt het tot
een toekomstbestendig boerenlandschap? Is er sprake van sectoroverstijgende toepassing,
waarbij innovatief wordt samengewerkt tussen partijen. Zijn agrariërs aan zet, samen
met belanghebbenden in hun regio, worden hun innovatieve ideeën uitgewerkt en toegepast?
2.2.7 Verplichtingen aanvrager
Bij de pilots staat centraal het onderzoeken en demonstreren hoe agrariërs/agrarische
collectieven tegen eerlijke voorwaarden kunnen bijdragen aan de GLB-doelstellingen.
Deze doelstellingen zijn:
-
– matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en tot duurzame energie;
-
– het bevorderen van duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen
zoals water, bodem en lucht; en
-
– het bijdragen tot de bescherming van de biodiversiteit, versterken van ecosysteemdiensten
en in stand houden van leefgebieden en landschappen.
Daarnaast leveren de pilots inzicht in hoe administratieve en/of uitvoeringslasten
kunnen worden verlaagd. Bij de uitwerking van gebieds- en sectorplannen behoort deze
doelstelling op het niveau van gebied of sector te worden uitgewerkt (artikel 4.5.9,
eerste lid). Daarnaast behoort de bijdrage van activiteiten te worden beschreven in
relatie tot de huidige situatie en de bijdrage aan de GLB-doelstellingen. Bij het opstellen van het gebieds- of sectorplan behoort tevens te worden
opgenomen, een beschrijving van de rol en de taken van de bij de uitvoering van het
plan betrokken partijen en
een kaart waar welke maatregelen uitgevoerd kunnen worden.
De subsidieontvanger spant zich tevens in om samen te werken met andere ontvangers
van de subsidie met het oog op het uitwisselen van ervaringen, het ontwikkelen van
ideeën en het opstellen van gezamenlijke rapportages (artikel 4.5.9, tweede lid).
Naast de geëigende communicatiekanalen, maakt de subsidieontvanger de resultaten van
het project openbaar via het EIP-netwerk, zoals bedoeld in artikel 57 van verordening
1305/2013 (artikel 4.5.9, derde lid).
De subsidieontvanger of de penvoerder dient uiterlijk 31 december 2019 een tussenrapportage
in bij de minister, door deze voor deze datum op te sturen naar de RVO.nl (artikel
4.5.9, vijfde lid). In deze tussenrapportage worden tussentijdse resultaten en de
projectvoortgang beschreven in relatie tot het projectplan.
3. Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer leefgebieden weide- en akkervogels
3.1. Aanleiding en doel
Met deze subsidiemodule wordt ingezet op de verbetering van de leefomstandigheden
van weidevogels en akkervogels door uitvoerig van inrichtingsmaatregelen en kwaliteitsversterkende
investeringen op landbouwgrond. Deze regeling is een gevolg van nauwe samenwerking
tussen LNV en provincies, en is ondersteunend aan de uitvoering van het provinciaal
beleid voor het behoud en herstel van weide- en akkervogels.
Deze subsidiemodule wordt volledig gefinancierd met middelen uit het GLB en vindt
op grond van artikel 17 van verordening 1305/2013. De subsidie kan worden aangevraagd
door agrarische collectieven ten behoeve van investeringen die bijdragen aan het behoud
van weidevogels en akkervogels (artikel 4.6.2, eerste en tweede lid). De volgende
soorten zijn bijvoorbeeld te beschouwen als weidevogels en akkervogels:
Weidevogels
|
Gele kwikstaart (brv)
|
Graspieper (brv)
|
Grutto (brv)
|
|
Houtduif (brv)
|
Kemphaan (brv)
|
Kievit (brv)
|
|
Kleine zwaan (nbrv)
|
Kramsvogel (brv)
|
Kwartelkoning (brv)
|
|
Roek (brv, nbrv)
|
Rotgans (nbrv)
|
Scholekster (brv)
|
|
Slobeend
|
Spreeuw (brv)
|
Torenvalk (brv)
|
|
Tureluur (brv)
|
Veldleeuwerik (brv)
|
Watersnip (brv)
|
|
Wulp (brv)
|
Zomertaling (brv)
|
|
Brv = broedvogel, nbrv = geen broedvogel
Akkervogels
|
Blauwe kiekendief (nbrv)
|
Geelgors (nbrv)
|
Gele kwikstaart (brv)
|
|
Grauwe kiekendief (brv)
|
Kerkuil (brv)
|
Kievit (brv)
|
|
Kleine zwaan (nbrv)
|
Kneu (brv)
|
Patrijs (brv)
|
|
Ringmus (brv)
|
Ruigpootbuizerd (nbrv)
|
Scholekster (brv)
|
|
Torenvalk (brv)
|
Veldleeuwerik (brv/nbrv)
|
Velduil (brv)
|
brv = broedvogel, nbrv = geen broedvogel
De niet-productieve investeringen voor deze doelsoorten dienen plaats te vinden op
of aanpalend aan landbouwgronden ten behoeve van de leefgebieden van deze vogels,
ter versterking van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer dat de agrarische collectieven
uitvoeren.
3.2. Aanvraag en selectieprocedure
In de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2018 is aangegeven wanneer een aanvraag
kan worden ingediend (artikel II van onderhavige regeling). Na sluiting van de openstellingsperiode
worden alle aanvragen door de minister beoordeeld op basis van selectiecriteria en
gerangschikt. Bij de beoordeling van de selectiecriteria zal gebruik worden gemaakt
van externe deskundigen, waaronder experts van de provincie op het gebied van weide-
en akkervogels. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat
aan het investeringsproject wordt toegekend. Daarbij worden de volgende criteria toegepast:
effectiviteit, haalbaarheid, efficiëntie en mate van urgentie.
De effectiviteit van het project heeft een wegingsfactor 4, de haalbaarheid 3, de
efficiëntie 2 en mate van urgentie 1.
De maximum score is derhalve:
|
Criterium
|
Punten
|
weging
|
Totaal
|
|
Effectiviteit
|
0 – 5
|
4
|
20
|
|
Haalbaarheid
|
0 – 5
|
3
|
15
|
|
Efficiëntie
|
0 – 5
|
2
|
10
|
|
Mate van urgentie
|
0 – 5
|
1
|
5
|
|
Totaal
|
|
|
50
|
Bij het selectiecriterium effectiviteit gaat het om de bijdrage die de investering
levert aan het (de) beleidsdoel(en) van het openstellingsbesluit (behoud weidevogels
en akkervogels). Het gaat om een ecologische onderbouwing van het project. De aanvrager
beschrijft het effect van de investering, zo mogelijk in het licht van een optimalisatieplan
van het gecertificeerde agrarische collectief of het Actieplan weide- en akkervogels
van de betreffende provincie. De aanwezigheid van een optimalisatieplan levert minimaal
één punt op. Met optimalisatieplan wordt hier bedoeld het optimalisatieplan conform
het landelijke project optimalisatieplannen van BoerenNatuur.
Daarnaast wordt gekeken naar de locatie: vindt de investering plaats in een kansrijk
gebied, van voldoende omvang. Ten slotte wordt gekeken naar de intensiteit van het
beheer in de naaste omgeving van de locatie waar de investering plaatsvindt (naaste
omgeving kan bijvoorbeeld een natuurgebied zijn), en naar de samenhang tussen inrichting
en beheer. Een voorbeeld is of plas-dras/vernatting wordt gecreëerd op een plek waar
dat zinvol is.
Bij het selectiecriterium haalbaarheid gaat het om de kans dat het project succesvol
uitgevoerd kan worden. De kansrijkheid van de locatie waar de maatregelen worden uitgevoerd
is van belang. De kwaliteit van het projectvoorstel is van belang. Hierbij wordt onder
meer gekeken naar:
-
– hoe realistisch is het plan? Hierbij kan gedacht worden aan uitvoerbaarheid, draagvlak
en eigendomsituaties (voor zover van toepassing);
-
– zijn relevante partijen bij het project betrokken? (bijvoorbeeld een waterschap als
het gaat om vernattingsmaatregelen, een kennisinstelling, gebiedspartijen),
-
– kent het project een realistische planning, opzet en begroting?;
-
– zijn risico’s geïdentificeerd en gereduceerd?
-
– Het totaal aantal te behalen punten is maximaal 5.
Onder efficiëntie wordt verstaan: gegeven de te verwachten resultaten van het project,
hoe redelijk zijn de opgevoerde kosten en in hoeverre wordt op een goede manier gebruik
gemaakt van reeds bestaande ‘bronnen’, bijvoorbeeld kennis, kunde en (financiële)
middelen.
Bij dit criterium is de onderbouwing van de kosten in de subsidieaanvraag relevant.
De aanvrager kan aangeven waarom het efficiënt is.
Projecten met een hoge ‘value for money’ kunnen op dit criterium een hoog aantal punten
behalen.
Bij het selectiecriterium urgentie gaat het om de mate waarin de inrichtingsmaatregel
is geïdentificeerd als opgave die noodzakelijk aangepakt dient te worden voor behoud
van weidevogels en akkervogels.
Hier wordt onder meer gekeken of de aanvrager de urgentie kan onderbouwen aan de hand
van beleidsdocumenten van provincies (natuurbeheerplan), onderzoeken e.d.
Uitgangspunt is dat projecten die onvoldoende scoren op de selectiecriteria niet voor
POP-3 subsidie in aanmerking moeten komen. Alleen projecten die goed genoeg zijn,
komen voor POP-3 subsidie in aanmerking. Omdat de gemiddelde score op de criteria
minimaal voldoende dient te zijn, wordt de minimumscore vastgesteld op minimaal 60%
van de totaal te behalen score.
De minimumscore bedraagt dient dus (60% van 50 =) 30 punten te bedragen.
Ieder project dat minder dan 30 punten scoort, komt niet voor subsidie in aanmerking.
3.3 Overig
Een project mag pas gestart worden na indiening van de aanvraag. Het starten van een
project is voor risico van de aanvrager en heeft geen invloed op de beoordeling van
de subsidieaanvraag. Het project dient te zijn gerealiseerd uiterlijk 31 december
2021. Voor de goede orde zij vermeld dat er voor alle aanvragers van een subsidie
in het kader van POP3 een handboek beschikbaar is.7
Bij een gezamenlijke aanvraag van agrarische collectieven dient een bewijs van samenwerking
te worden meegestuurd. Eén partij zal als penvoerder optreden en de aanvraag indienen.
4. Staatssteun
Op grond van artikel 81, tweede lid, van verordening 1305/2013, zijn de artikelen
107, 108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de staten van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die
de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en die binnen
de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. Het verlenen van subsidie voor samenwerkingsprojecten
kan op grond van artikel 35 van verordening 1305/2013. De module voldoet aan en reikt
niet verder dan wat de bepalingen van deze verordening mogelijk maken. De betalingen
die op grond van deze module plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening 1305/2013
en het POP3-programma dat gebaseerd is op deze verordening en is goedgekeurd door
de Europese Commissie. Door de overheveling van gelden van de eerste pijler naar de
tweede pijler, waardoor extra gelden vrij zijn gemaakt voor uitvoering van de maatregel
onder POP3, wordt deze subsidiemodule volledig bekostigd door EU-gelden.
5. Berekening administratieve lasten
De regeldrukkosten voor de subsidiemodule voor de Pilots toekomstbestendige landbouw
nieuw GLB bedragen € 4.545,– voor de totale subsidieperiode, dit is minder dan 1 procent
van het totale budget van deze regeling, en gaan gepaard met de aanvraag, uitvoering
en eindverantwoording. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat maximaal 10
agrarische collectieven of samenwerkingsverbanden interesse hebben in deze subsidiemodule.
Bij deze subsidiemodule zijn is het opstellen van een projectplan subsidiabel, en
worden bij geleverde producten, bovenop de product-/activiteitkosten, 15% transactiekosten
gesubsidieerd ter financiering van administratieve lasten. De regeldrukkosten voor
de subsidiemodule voor de Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer leefgebieden
weide- en akkervogels bedragen € 47.880,– voor de totale subsidieperiode, dit is minder
dan 1 procent van het totale budget van deze regeling, en gaan gepaard met de aanvraag,
uitvoering en eindverantwoording. De kennisproducten, optimalisatieplannen, zijn in
een eerder stadium door LNV gefinancierd. De berekening is gebaseerd op de inschatting
dat maximaal 40 agrarische collectieven interesse hebben in deze subsidiemodule, voor
inrichtingsmaatregelen in maximaal 80 gebieden. Zowel gemaakte uren als kosten derden
zijn tijdens de projectduur 100% subsidiabel.
6. Uitvoering
De uitvoering van deze subsidiemodules is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO.nl). Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.
7. Inwerkingtreding
De regelingen wordt opengesteld, direct na publicatie. Voorafgaand aan openstelling
zijn de doelstellingen en de regelingen uitgebreid afgestemd met de potentiële aanvragers.
Daardoor is het mogelijk om, conform een toezegging van de Minister tijden de begrotingsbehandeling
voor 2018, nog in 2018 te beginnen met de uitvoering van de Pilots toekomstbestendige
landbouw nieuw GLB, en dat nog voor het broedseizoen van 2019 met investeringen ten
behoeve van weide- en akkervogels kan worden gestart. Na indienen van de aanvraag
kan voor eigen risico begonnen worden met de uitvoering. Het belang daarvan is groot
omdat daardoor al in 2019 activiteiten in het veld mogelijk worden gemaakt, en daarvoor
bij de Pilots nog verscheidene stappen, zoals het opstellen van gebiedsplannen. Voor
zowel de Pilots als de investeringen zijn het maken van afspraken met agrariërs en
andere grondgebruikers noodzakelijk. Het is voor de aanvragers van belang dat zij
snel kunnen beginnen wil dit nog haalbaar zijn.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten