Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid van 4 oktober 2018, nr. 2373750, tot vaststelling van domeinen voor de opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar (Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar)

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Gelet op artikel 142, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 17, derde lid, van de Wet op de economische delicten;

Besluit:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze regeling opgenomen domeinen zijn de domeinen, bedoeld in artikel 142, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 2

Een verwijzing in een akte van opsporingsbevoegdheid, een aanwijzing als bedoeld in artikel 142, tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering of een akte van beëdiging als bedoeld in artikel 19 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar naar een domein zoals opgenomen in de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar, geldt als een verwijzing naar dat domein zoals opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 19 september 2018.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 oktober 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

BIJLAGE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1 VAN DE REGELING DOMEINEN BUITENGEWOON OPSPORINGSAMBTENAAR

Domein I. Openbare ruimte

De boa Openbare ruimte is belast met de opsporing van de strafbare feiten in de volgende wettelijke voorschriften voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.

  • 1. Artikel 2.13 Activiteitenbesluit milieubeheer juncto artikel 1a Wet op de economische delicten;

  • 2. Besluit lozen buiten inrichtingen juncto artikel 10.2 Wet Milieubeheer juncto artikel 1a Wet op de economische delicten;

  • 3. Besluit personenvervoer 2000;

  • 4. Hoofdstuk 7 Binnenvaartpolitiereglement;

  • 5. Binnenvaartwet;

  • 6. Drank en Horecawet juncto artikel 1 Wet op de economische delicten;1

  • 7. Huisvestingswet 2014;

  • 8. Artikel 19 Besluit luchtverkeer;

  • 9. Erfgoedwet;

  • 10. Verordeningen en/of keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen;

  • 11. Artikel 3, tweede lid, van het Reglement houdende voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren juncto artikel 1a Wet op de economische delicten;

  • 12. Tabaks- en rookwarenwet juncto artikel 1 Wet op de economische delicten;

  • 13. Visserijwet 1963 juncto artikel 1a Wet op de economische delicten;

  • 14. Artikelen 2.3.6 Vuurwerkbesluit juncto artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer juncto artikel 1a Wet op de economische delicten;

  • 15. Artikel 6.2 lid 1 Waterwet, juncto artikel 1a Wet op de economische delicten voor zover het overtredingen betreft die een nadelige invloed hebben of kunnen hebben op de leefbaarheid in de publieke ruimte;

  • 16. Artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) en het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, maar alleen voor zover het stilstaand verkeer betreft. De artikelen 4, 5, 6, 10, 60, 82 en 62 juncto bijlage I hoofdstuk C (geslotenverklaring) van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) voor zover van toepassing ook voor rijdend verkeer. Handhaving op negatie van C borden (RVV 1990) is toegestaan in relatie tot de leefbaarheid, waaronder het tegengaan van overlast door sluipverkeer en het verbeteren van de leefbaarheid door bepaalde gebieden af te sluiten voor (vracht) auto's, zoals de zogeheten milieuzones. Op www.om.nl/geslotenverklaring is het toepasselijke kader voor de gemeente opgenomen indien zij digitaal wil handhaven op het negeren van een C-bord of op de overtreding van artikel 5, 6, of 10 RVV 1990 die volgt uit het negeren van een G-bord;

  • 17. Artikel 2 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen;

  • 18. Artikel 2.2 lid 1 onder g en h Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 1a Wet op de economische delicten;

  • 19. Artikel 13 Wet bodembescherming juncto artikel 1a Wet op de economische delicten voor zover het gaat om feiten die de leefbaarheid aantasten;

  • 20. Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden;

  • 21. Artikelen 10.1 lid 1, 10.37 en 10.38 Wet milieubeheer juncto artikel 1a Wet op de economische delicten voor zover het gaat om feiten die de leefbaarheid aantasten;

  • 22. Titel VA van de Wet op de kansspelen;

  • 23. Wet openbare manifestaties;

  • 24. Artikel 72, 73, 74, 82a en 82b Wet personenvervoer 2000;

  • 25. Wet pleziervaartuigen;

  • 26. Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten met uitzondering van de volgende situaties:

    • 1) Het feit is begaan in samenhang met andere economische feiten, of

    • 2) Het feit heeft betrekking op een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer;

  • 27. Wet veiligheidsregio’s

  • 28. Artikelen 175, 177, 179, 180, 181, 182, 184, 184a, 185, 188, 199,225, 231 lid 2, 239, 266juncto 267, 284, 285, 300 juncto artikel 304 onder ten tweede, 350, 351, 351 bis, 352, 416, 417 bis, 424 t/m 429, 430a, 435 onder ten vierde, 437, 437 bis en 437 ter, 438, 443, 447b, 447c, 447d, 447e, 453, 458 t/m 461 Wetboek van Strafrecht;

  • 29. Winkeltijdenwet;

  • 30. Woningwet juncto artikel 1a Wet op de economische delicten met uitzondering van de volgende situaties:

    • 1) Het feit is begaan in samenhang met andere economische delicten;

    • 2) Het feit heeft betrekking op een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, of

    • 3) Het feit heeft betrekking op overtreding van het Bouwbesluit 2012 voor zover het de voorschriften inzake het verwijderen van asbest en de aanwezigheid van asbestvezels of formaldehyde betreft.

  • 31. Wrakkenwet, voor zover het gaat om feiten die de leefbaarheid aantasten;

  • 32. Zondagswet;

  • 33. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek of voor een concreet project door een officier van Justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek of project.

Domein II. Milieu, welzijn en infrastructuur

De boa Milieu, welzijn en infrastructuur is belast met de opsporing van de strafbare feiten in de volgende wettelijke voorschriften voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.

  • 1. Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • 2. Herziene Rijnvaartakte;

  • 3. Artikel 19 Besluit luchtverkeer;

  • 4. Meetbrievenwet 1981;

  • 5. Erfgoedwet;

  • 6. Bijlage 4 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen;

  • 7. Rijkswet noodvoorzieningen scheepvaart;

  • 8. Scheepvaartverkeerswet (incl. Rijnvaartpolitiereglement 1995 en Binnenvaartpolitiereglement);

  • 9. Schepenwet;

  • 10. Uitvoeringswet Visserijverdrag 1967;

  • 11. Vaarplichtwet;

  • 12. Verordeningen en/of keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen;

  • 13. Waterwet;

  • 14. Artikel 2 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen;

  • 15. Wet beheer rijkswaterstaatswerken;

  • 16. Wet behoud scheepsruimte 1939;

  • 17. Wet dieren;

  • 18. Wet op de dierproeven;

  • 19. Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden;

  • 20. Wet openbare manifestaties;

  • 21. Wet publieke gezondheid;

  • 22. De in de artikelen 1 en 1a van de Wet op de economische delicten genoemde wetten en krachtens deze wetten geldende regelgeving. Ten aanzien van het bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 bepaalde is, met uitzondering van de in het ‘Besluit aanwijzing toezichthouders en opsporingsambtenaren Inspectie Leefomgeving en Transport betreffende vervoerswetgeving’ genoemde opsporingsambtenaren, de bevoegdheid van de boa daarbij beperkt tot de volgende artikelen: de artikelen genoemd in artikel 1 van de WED; artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) en het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, maar alleen voor zover het stilstaand verkeer betreft; de artikelen 4, 5, 6, 10, 60, 82 en 62 juncto bijlage I hoofdstuk C (geslotenverklaring) van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) voor zover van toepassing ook voor rijdend verkeer. Handhaving op negatie van C borden (RVV 1990) is toegestaan voor zover de handhaving betrekking heeft op het tegengaan van overlast en op de bescherming van het milieu en de natuur. Op www.om.nl/geslotenverklaring is het toepasselijke kader voor de gemeente opgenomen indien zij digitaal wil handhaven op het negeren van een C-bord of op de overtreding van artikel 5, 6, of 10 RVV 1990 die volgt uit het negeren van een G-bord;

  • 23. Artikelen 141, 157, 160 t/m 163, 172, 173, 173a, 173b, 174, 175, 177, 179, 180, 181, 182, 184, 184a, 185, 198, 199, 216 t/m 225, 227b, 230, 231 lid 2, 239, 240a, 266/267, 284, 285, 300 juncto artikel 304 onder ten tweede, 307, 308, 310, 311, 314, 315, 321, 326, 329, 330, 337, 350, 351, 351 bis, 352, 416, 417 bis, 424 t/m 429, 430a, 435, onder ten vierde, 437, 437bis, 437ter, 447b, 447c, 447d, 447e, 453 en 458 t/m 461 Wetboek van Strafrecht;

  • 24. Wrakkenwet;

  • 25. Zondagswet;

  • 26. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek of voor een concreet project door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek of project.

Domein III. Onderwijs

De boa Onderwijs is belast met de opsporing van de strafbare feiten in de volgende wettelijke voorschriften voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.

  • 1. Leerplichtwet 1969;

  • 2. Verordeningen en/of Keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen.

  • 3. Artikelen 177, 179, 180, 181, 182, 184, 184a, 185, 266/ 267, 284, 285, 300 juncto artikel 304 onder ten tweede, 435 onder ten vierde, 447e Wetboek van Strafrecht;

  • 4. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek of voor een concreet project door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek of project.

Domein IV. Openbaar vervoer

De boa Openbaar Vervoer is belast met de opsporing van de strafbare feiten in de volgende wettelijke voorschriften voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.

  • 1. Algemene plaatselijke verordeningen, voor zover deze verordeningen samenhangen met het vervoer van personen en voor zover de boa is aangewezen door het bevoegd gezag;

  • 2. Besluit personenvervoer 2000;

  • 3. Artikelen 15a lid 1 en lid 2, 23 lid 1 sub a, b en e, 62 juncto bord C1, C11, C12, C13, C14, C15, C16 en C17, 24 lid 1 sub b, 62 juncto 71 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 4. Spoorwegwet;

  • 5. Artikel 5 Wegenverkeerswet 1994;

  • 6. Wet lokaal spoor

  • 7. Wet personenvervoer 2000;

  • 8. Artikelen 141, 157, 177, 179, 180, 181, 182, 184, 184a, 185, 225, 239, 266/267, 284, 285, 300 juncto artikel 304 onder ten tweede, 310, 311, 350, 416, 424, 426, 435, onder ten vierde, 447e en 461 Wetboek van Strafrecht;

  • 9. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek of voor een concreet project door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek of project.

Domein V. Werk, inkomen en zorg

De boa Werk, inkomen en zorg is belast met de opsporing van de strafbare feiten in de volgende wettelijke voorschriften voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.

  • 1. Bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990;

  • 2. Verordeningen en/of keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen.

  • 3. Wet op het accountantsberoep;

  • 4. De Wet op de economische delicten en de in artikel 1 en 1a van deze wet genoemde wetten, voor zover de opsporing van deze wetgeving waaruit deze delicten voortvloeien is opgedragen aan de Inspectie SZW, de Belastingdienst/Bureau Economische Handhaving, de Kansspelautoriteit of anderen;

  • 5. Bij of krachtens de wetten waarvan de uitvoering bij of krachtens de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet suwi) is opgedragen;

  • 6. Wetboek van Strafrecht: artikelen 161 sexies, 161 septies, 177, 179, 180, 181, 182, 184, 184a, 185, 189, 194, 197, 197a, 197b, 197c, 197d, 198, 225, 226, 227, 227a, 227b, 228, 229, 231, 321, 322, 323a, 326, 340, 341, 342, 343, 344, 345, 347, 348, 350a, 350b, 363, 266/267, 284, 285, 300 juncto artikel 304 onder ten tweede, 416, 417, 417bis, 420 bis, ter en quater, 435, onder ten vierde, 442, 447b, 447c, 447d, 447e, voor zover het feit van belang is voor de toepassing van wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, met de uitvoering waarvan de organisatie (o.a. UWV, Inspectie SZW, belastingdienst, gemeenten, Kansspelautoriteit) krachtens de wet is belast dan wel voor de uitvoering van andere taken, voor het verrichten waarvan de organisatie krachtens de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen de goedkeuring heeft gekregen;

  • 7. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek of voor een concreet project door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek of project.

Domein VI. Generieke opsporing

De boa generieke opsporing is bevoegd om te handhaven op de volgende artikelen en wetten voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.

  • 1. Alle strafbare feiten voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de betreffende functie en het daaraan gekoppelde takenpakket;

  • 2. Verordeningen en/of keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen;

  • 3. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek of voor een concreet project door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek of project.

TOELICHTING

Algemeen

Sinds 2011 wordt de opsporingsbevoegdheid van een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) en van een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder 2° en 3°, van de Wet op de economische delicten (WED) afgebakend door middel van een verwijzing naar de strafbare feiten die behoren tot een domein, eventueel gevolgd door een uitbreiding of beperking ten opzichte van dat domein. Een domein is de aanduiding van een thematische selectie van strafbare feiten. Tot medio 2015 stonden de domeinlijsten in de Circulaire buitengewoon opsporingsambtenaar, daarna in de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar. Er zijn zes domeinen:

  • I. Openbare ruimte

  • II. Milieu, welzijn en infrastructuur

  • III. Onderwijs

  • IV. Openbaar vervoer

  • V. Werk, inkomen en zorg

  • VI. Generieke Opsporing.

Een bepaling in een categoriale aanwijzing van opsporingsbevoegdheid luidt bijvoorbeeld: ‘De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opsporen van de strafbare feiten behorend tot het domein II, Milieu, welzijn en infrastructuur, als genoemd in onderdeel 7.4 van de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar, aangevuld met de wetten op het gebied van de volksgezondheid, voor zover noodzakelijk voor een goede vervulling van de aan de functie gerelateerde taken.’ Het gaat hier om een zogenoemde dynamische verwijzing: zij geldt ook voor latere wijzigingen van de beleidsregels (zie aanwijzing 3.47, eerste lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Gezien het rechtsgevolg dat de domeinlijsten hierdoor hebben, heeft de wetgever ervoor gekozen om de lijsten niet meer vast te stellen in de vorm van beleidsregels, maar als algemeen verbindend voorschrift.2 De daarvoor noodzakelijke wettelijke grondslag is inmiddels opgenomen in artikel 142, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat sinds 19 september 2018 luidt: ‘De opsporingsbevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, strekt zich uit tot de in de akte of aanwijzing aangeduide strafbare feiten. De akte of aanwijzing kan daartoe verwijzen naar een bij regeling van Onze Minister van Justitie en Veiligheid vastgesteld domein. Een domein kan alle strafbare feiten omvatten.’ De onderhavige regeling, de Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar, is de in dat tweede lid bedoelde regeling. De onderhavige regeling geldt op grond van artikel 17, derde lid, WED ook voor economische delicten. Opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder 2° en 3°, WED zijn in de praktijk overigens ook boa’s, aangezien alle domeinen zowel commune delicten als economische delicten bevatten.3

Parallel aan deze regeling worden de beleidsregels dienovereenkomstig aangepast.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De in de bijlage bij deze regeling opgenomen domeinlijsten vervangen een-op-een, dus zonder wijzigingen, de domeinlijsten zoals opgenomen in de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar zoals zij luidden sinds 1 juli 2018.

Artikel 2

Bij wijze van overgangsmaatregel bepaalt dit artikel dat een verwijzing naar de beleidsregels geldt als een verwijzing naar de bijlage bij deze regeling. De bepaling heeft met name tot doel om te voorkomen dat aktes en categoriale aanwijzingsbesluiten tussentijds moeten worden aangepast.

Artikel 3

Het was de bedoeling om het nieuwe tweede lid van artikel 142 Sv in werking te laten treden op dezelfde datum als deze regeling. Onbedoeld is dat tweede lid echter al in werking getreden, op 19 september 2018 (zie Stb. 2018, 312, enig artikel, onderdeel a).

Volgens aanwijzing 4.7 van de Aanwijzingen voor de regelgeving moet een ministeriële regeling in werking treden op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober, en moet de termijn tussen de publicatiedatum van en het tijdstip van inwerkingtreding minimaal twee maanden zijn. Uitzondering op die vaste verandermomenten of die minimuminvoeringstermijn is onder meer mogelijk voor zover het spoed- of reparatieregelgeving betreft. Die situatie is hier aan de orde, vandaar de keuze voor inwerkingtreding op de dag na de publicatiedatum.

Om onduidelijkheid te voorkomen over de periode tussen die datum en de datum waarop deze regeling in werking treedt, wordt aan deze regeling terugwerkende kracht verleend tot en met 19 september 2018.

’s-Gravenhage, 4 oktober 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Overigens is voor de opsporingsbevoegdheid met betrekking tot uitsluitend artikel 45 Drank- en Horecawet de opleiding bedoeld in artikel 3, onderdeel a, van de Regeling toezichthoudende ambtenaren niet vereist.

X Noot
2

Zie Kamerstukken II 2016/17, 34 720, nr. 3, p. 11, en Kamerstukken II 34 887, nr. 3, p. 26.

X Noot
3

Zie Kamerstukken II 2016/17, 34 720, nr. 3, p. 13.

Naar boven