Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 januari 2018, nr. 2018-0000004839, tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften voor de bescherming van werknemers die beroepsmatig blootgesteld kunnen worden aan ioniserende straling (Regeling stralingsbescherming beroepsmatige blootstelling 2018)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 7.1, negende lid, 7.2, tweede en zevende lid, 7.5, vijfde lid, 7.6, tweede lid, 7.7, vierde lid, 7.9, tweede lid, 7.11, vijfde lid, 7.12, zesde lid, 7.15, derde lid, 7.17, derde en vijfde lid, 7.21, achtste lid, 7.22, derde lid, 7.27, tweede lid, 7.31, tweede lid, 7.33, tweede lid, en 7.38, vijfde en zevende lid, van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming;

Besluit:

§ 1. Algemeen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. beheerder:

de beheerder van het NDRIS, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid;

b. besluit:

het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming;

c. dosisgegevens:

de gegevens die nodig zijn om de effectieve dosis of equivalente dosis van een blootgestelde werknemer te berekenen en vast te leggen;

d. erkende dosimetrische dienst:

de dosimetrische dienst die is erkend krachtens artikel 7.15 van het besluit;

e. minister:

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

f. NDRIS:

het Nationaal Dosis Registratie- en Informatie Systeem;

g. toezichthouder:

de Inspectie SZW of, indien het inrichtingen betreft waarvoor een vergunning krachtens artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet is verleend, de Autoriteit of, indien het mijnbouw betreft, het Staatstoezicht op de Mijnen.

§ 2. Risico-inventarisatie en -evaluatie

Artikel 2.1 Nadere eisen risico-inventarisatie en -evaluatie met het oog op de risico’s van blootstelling van werknemers aan ioniserende straling

  • 1. De identificatie van het risico op blootstelling aan ioniserende straling, de bepaling van die blootstelling en de evaluatie van dat risico worden gedaan overeenkomstig Bijlage A bij deze regeling en vastgelegd in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet.

  • 2. De risico-inventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de maatregelen gericht op het voorkomen van blootstelling aan ioniserende straling, de registratie van blootstellingsituaties en de ter zake getroffen maatregelen en bevat daartoe ten minste de elementen, bedoeld in Bijlage A bij deze regeling.

  • 3. De risico-inventarisatie en -evaluatie wordt beoordeeld, en indien nodig aangepast, zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of -omstandigheden of stand van de wetenschap en professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven en tenminste eenmaal per vijf jaar.

Artikel 2.2 Bepaling verwachte jaardosis vliegtuigbemanning

Voor het bepalen van de beroepsmatige blootstelling aan kosmische straling van een werknemer die deel uitmaakt van een vliegtuigbemanning, ten behoeve van de identificatie van blootgestelde werknemers voorafgaand aan de arbeid en de indeling van die werknemers in categorie A of B, maakt de ondernemer gebruik van een methode als bedoeld in bijlage B bij deze regeling.

§ 3. Het gezondheidskundig toezicht stralingsbescherming

Artikel 3.1 Registratie stralingsarts

De registratie, herregistratie en buitengewone registratie, bedoeld in deze paragraaf, in het door de Autoriteit beheerde Register stralingsartsen geschieden door de Autoriteit indien is voldaan aan de eisen die in deze paragraaf en de Bijlagen C en D bij deze regeling aan de registratie, herregistratie en buitengewone registratie worden gesteld.

Artikel 3.2 Criteria registratie stralingsarts

  • 1. Degene die geregistreerd wordt als stralingsarts:

    • a. is als bedrijfsarts ingeschreven in het register van erkende sociaal geneeskundigen dat wordt bijgehouden door de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst; en

    • b. bezit een diploma van een opleiding op het niveau van coördinerend deskundige als bedoeld in artikel 5.4 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

  • 2. Registratie in het Register stralingsartsen is eenmalig en heeft een duur van maximaal vijf jaar.

Artikel 3.3 Criteria herregistratie stralingsarts

  • 1. Degene die geherregistreerd wordt als stralingsarts:

    • a. is als bedrijfsarts ingeschreven in het register van erkende sociaal geneeskundigen dat wordt bijgehouden door de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst;

    • b. bezit een diploma op het niveau van coördinerend deskundige als bedoeld in artikel 5.4 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming; en

    • c. heeft in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag conform Bijlage C bij deze regeling, 120 punten verdiend met kennisonderhoud.

  • 2. Herregistratie in het Register stralingsartsen heeft telkens een duur van maximaal vijf jaar.

Artikel 3.4 Criteria buitengewone registratie stralingsarts

  • 1. Degene die buitengewoon geregistreerd wordt als stralingsarts:

    • a. is eenmaal geregistreerd in het Register stralingsartsen;

    • b. is als bedrijfsarts ingeschreven in het register van erkende sociaal geneeskundigen dat wordt bijgehouden door de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst;

    • c. bezit een diploma op het niveau van coördinerend deskundige als bedoeld in artikel 5.4 van de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming; en

    • d. voldoet aan de kerncompetenties, bedoeld in Bijlage D bij deze regeling.

  • 2. Een buitengewone registratie in het Register stralingsartsen is eenmalig en heeft een duur van maximaal vijf jaar.

Artikel 3.5 Het gezondheidskundig toezicht stralingsbescherming en verantwoordelijkheden ter zake

  • 1. Voor zover het betreft de medische onderzoeken en periodieke keuringen, bedoeld in artikel 7.21, vierde lid, onder a, b en c, en vijfde lid, van het besluit, is de stralingsarts ter zake verantwoordelijk jegens de ondernemer.

  • 2. Voor zover het betreft de maatregelen, bedoeld in artikel 7.21, zesde lid, van het besluit, is de door de ondernemer ingeschakelde arbodienst ter zake verantwoordelijk jegens de ondernemer.

Artikel 3.6 Samenwerking arbodienst en stralingsarts bij het gezondheidskundig toezicht stralingsbescherming

  • 1. Indien de arbodienst het noodzakelijk oordeelt dat een medisch onderzoek wordt gevolgd door maatregelen als bedoeld in artikel 7.21, zesde lid, van het besluit, geeft hij geen uitvoering aan zijn oordeel alvorens de stralingsarts in de gelegenheid te hebben gesteld zijn mening daaromtrent te geven.

  • 2. Indien de arbodienst uitvoering wil geven aan zijn oordeel als bedoeld in het eerste lid, dat afwijkt van de mening van de stralingsarts, dan doet hij de reden van de afwijking zo spoedig mogelijk gemotiveerd en schriftelijk toekomen aan de stralingsarts.

  • 3. De door de ondernemer ingeschakelde arbodienst en de stralingsarts maken schriftelijke afspraken omtrent de wijze waarop de stralingsarts zijn mening als bedoeld in het eerste lid, kan geven, de wijze waarop de arbodienst op die mening reageert en hoe zij omgaan met een situatie van blijvend verschil van inzicht.

§ 4. Waarschuwingssignalering

Artikel 4.1 Waarschuwingsborden en gevarenpictogrammen algemeen

  • 1. In de situaties, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van het besluit, wordt een waarschuwingsbord of gevarenpictogram aangebracht overeenkomstig het model, bedoeld in bijlage XVIII, onderdeel 2, bij de Arbeidsomstandighedenregeling, dat waarschuwt voor de mogelijke aanwezigheid van radioactieve stoffen, toestellen of versnellers.

  • 2. Het bord of pictogram is minimaal 7,5 cm breed, tenzij dit in de situatie waarin het moet worden aangebracht, technisch niet mogelijk is.

  • 3. Op het aanbrengen van het bord of pictogram is artikel 8.11 van de Arbeidsomstandighedenregeling van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.2 Tekst bij waarschuwingsbord of gevarenpictogram algemeen

  • 1. Onder of naast het bord of pictogram, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, bevinden zich een of meer gele, rechthoekige borden of pictogrammen met een zwarte rand, met daarop in het zwart de goed leesbare tekst:

    • a. ‘RÖNTGENSTRALING’, indien een toestel de oorzaak van de mogelijke blootstelling is;

    • b. ‘RADIOACTIEVE STOF’, indien een radioactieve stof de oorzaak van de mogelijke blootstelling is;

    • c. ‘BEWAAKTE ZONE’, indien het een bewaakte zone betreft;

    • d. ‘GECONTROLEERDE ZONE’, indien het een gecontroleerde zone betreft.

  • 2. De teksten, bedoeld in het eerste lid, onder c en d, gaan, indien het mogelijk aanwezige dosisequivalenttempo in de zone meer dan 10 μSv/uur bedraagt, vergezeld van de goed leesbare tekst: Dosistempo > 10 μSv/uur.

  • 3. Het rechthoekige bord of pictogram, bedoeld in het eerste lid, is minimaal 7,5 cm breed, tenzij dit in de situatie waarin het moet worden aangebracht, technisch niet mogelijk is.

Artikel 4.3 Waarschuwingsborden, gevarenpictogrammen en teksten op ingekapselde bronnen, toestellen en bronhouders

  • 1. Op ingekapselde bronnen en toestellen worden steeds het bord of pictogram, bedoeld in artikel 4.1, eerste en tweede lid, en het rechthoekig bord of pictogram, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, onder a of b, en derde lid, aangebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op ingekapselde bronnen die voor 1 maart 2002 in gebruik zijn genomen.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de afmeting van de ingekapselde bron te klein is voor een met het blote oog herkenbaar bord of pictogram.

  • 4. Op bronhouders worden steeds het bord of pictogram, bedoeld in artikel 4.1, eerste en tweede lid, en het rechthoekige bord of pictogram, bedoeld in artikel 4.2, eerste en derde lid, geplaatst indien zich daarin een radioactieve bron bevindt.

  • 5. Op de borden of pictogrammen, aangebracht op bronhouders, is artikel 4.1, tweede lid, niet van toepassing indien de bronhouder zodanige afmetingen heeft dat daarop het aanbrengen van het bord of pictogram, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, met een afmeting als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, tezamen met het rechthoekige bord of pictogram, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, met een afmeting als bedoeld in artikel 4.2, derde lid, technisch niet mogelijk is.

  • 6. Het vijfde lid is niet van toepassing op de bronhouder die tegelijkertijd als broncontainer wordt gebruikt, mits die bronhouder is voorzien van een etiket dat voldoet aan de eisen van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.

Artikel 4.4 Verbodsbord en gevarenpictogram gecontroleerde zone

  • 1. Indien er geen feitelijke toegangsbeperking tot een gecontroleerde zone als bedoeld in artikel 7.8 van het besluit, is, wordt onverminderd artikel 4.1, eerste lid, bij de ingang van die zone een verbodsbord of gevarenpictogram aangebracht overeenkomstig het model, bedoeld in bijlage XVIII, onderdeel 1, bij de Arbeidsomstandighedenregeling, voor gebruik in de situatie van een verbod van toegang voor onbevoegden.

  • 2. Artikel 4.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de borden en pictogrammen, bedoeld in het eerste lid.

§ 5. NDRIS-systeem, dosisgegevens en -registratie

Artikel 5.1 Het Nationaal Dosis Registratie- en Informatie Systeem

  • 1. Het NDRIS is het dosisregistratiesysteem, bedoeld in artikel 7.17, eerste lid, van het besluit.

  • 2. Het NDRIS wordt beheerd door de Nuclear Research and Consultancy Group, locatie Arnhem.

  • 3. Ten behoeve van de dosisregistratie en gegevensuitwisseling betreffende externe werknemers worden in het NDRIS opgeslagen:

    • a. gegevens over de identiteit van de drager van het persoonlijk dosiscontrolemiddel;

    • b. gegevens over de betreffende ondernemer;

    • c. gegevens over het dienstverband van de externe werknemer; en

    • d. gegevens over de blootstelling van de externe werknemer aan ioniserende straling.

  • 4. De opslag van de gegevens, bedoeld in het derde lid, geschiedt overeenkomstig Bijlage F bij deze regeling.

Artikel 5.2 Persoonlijk dosiscontrolemiddel

  • 1. Een dosimetrische dienst verstrekt een ondernemer ten behoeve van een blootgestelde werknemer een persoonlijk dosiscontrolemiddel als bedoeld in artikel 7.12, eerste lid, van het besluit.

  • 2. Bij de eerste verstrekking van een persoonlijk dosiscontrolemiddel en bij elke belangrijke wijziging in het gebruik of de behandeling ervan, zorgt de dosimetrische dienst er voor dat ten behoeve van de drager van het persoonlijk dosiscontrolemiddel een actuele instructie voor het gebruik en de behandeling ervan beschikbaar wordt gesteld en dat die instructie te allen tijde opvraagbaar is voor de drager en de ondernemer.

  • 3. De ondernemer stelt ten behoeve van het dragen van een persoonlijk dosiscontrolemiddel voorschriften vast, op de naleving waarvan wordt toegezien door de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming.

  • 4. De ondernemer, en in voorkomend geval de werkgever van de externe werkgever, zorgt er voor dat een persoonlijk dosiscontrolemiddel periodiek en ten minste eenmaal per 5 weken wordt aangeboden aan de dosimetrische dienst voor uitlezing.

  • 5. De dosimetrische dienst is de bewerker van de dosisgegevens van de blootgestelde werknemer, zulks ten behoeve van de ondernemer en in voorkomend geval de werkgever van de externe werkgever.

  • 6. De dosimetrische dienst draagt zorg voor opname in het NDRIS van de dosisgegevens, bedoeld in artikel 5.1, derde lid, die worden afgeleid van het gebruikte persoonlijk dosiscontrolemiddel.

  • 7. Ter uitvoering van het zesde lid verstrekt de dosimetrische dienst de beheerder periodiek en uiterlijk twee maanden nadat het persoonlijk dosiscontrolemiddel is aangeboden voor uitlezing, de dosisgegevens, bedoeld in dat lid.

  • 8. Een verzoek tot wijziging van de in het NDRIS opgenomen dosisgegevens wordt door de ondernemer, en in voorkomend geval de werkgever van de externe werknemer, onder vermelding van de redenen, ingediend bij de toezichthouder. Daartoe stelt de beheerder een schriftelijk protocol vast.

  • 9. De ondernemer, en in voorkomend geval de werkgever van de externe werknemer, is een redelijke vergoeding verschuldigd voor de dienstverlening van de dosimetrische dienst.

Artikel 5.3 Berekenen dosisgegevens vliegtuigbemanning

  • 1. De berekeningsmethode, bedoeld in artikel 7.5, tweede lid, onder b, van het besluit, voor de bepaling van de door de werknemer, die deel uitmaakt van een vliegtuigbemanning, ontvangen effectieve dosis bestaat uit het door de ondernemer samenvoegen van de individuele, relevante vluchtgegevens van die werknemer en de op die werknemer betrekking hebbende dosis-berekening onder gebruikmaking van het computerprogramma CARI-6/6M.

  • 2. De individuele relevante vluchtgegevens, bedoeld in het eerste lid, worden volgens een door de beheerder vastgesteld schriftelijk protocol verzameld onder verantwoordelijkheid van de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming.

  • 3. De berekeningsmethode, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast door de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming in samenwerking met de dosimetrische dienst.

  • 4. De bepaling van de ontvangen effectieve dosis, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming in samenwerking met de dosimetrische dienst en op zodanige wijze dat de juistheid van het resultaat van de individuele dosis-berekening altijd kan worden nagegaan.

  • 5. De ondernemer, en in voorkomend geval de werkgever van de externe werknemer, zorgt er voor dat het resultaat van de individuele dosisberekening, bedoeld in het eerste lid, onverwijld wordt gezonden aan de beheerder.

  • 6. De toezichthoudend medewerker stralingsbescherming, bedoeld in dit artikel, beschikt over de nodige kennis en ervaring ter zake.

Artikel 5.4 Toepassing loodschortcorrectie

  • 1. Bij het bepalen van de blootstelling, bedoeld in artikel 7.12 van het besluit, kan een loodschortcorrectiefactor worden opgenomen als onderdeel van de dosisgegevens, mits bij het gebruik van het persoonlijk dosiscontrolemiddel, bedoeld in artikel 5.2, wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. het betreft een A-werknemer;

    • b. de handelingen van de werknemer houden direct verband met de zorg voor patiënten in de gezondheidssector;

    • b. de werknemer wordt bij de handelingen alleen blootgesteld aan verstrooide straling veroorzaakt door het werken met röntgentoestellen met een buisspanning van ten hoogste 150 kVp; en

    • c. in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, is bij de handelingen van de werknemer onderbouwd aangegeven waarom de loodschortcorrectiefactor wordt toegepast.

  • 2. De loodschortcorrectiefactor bedraagt 0,2.

  • 3. Indien de loodschortcorrectiefactor, bedoeld in het tweede lid, is opgenomen als onderdeel van de dosisgegevens, wordt het door de dosimetrische dienst op basis van de uitlezing van het persoonlijk dosiscontrolemiddel vastgestelde persoonsdosisequivalent Hp(10) vermenigvuldigd met de loodschortcorrectiefactor, beschouwd als de effectieve dosis mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. het persoonlijk dosiscontrolemiddel is gedurende de gehele meetperiode alleen gebruikt bij handelingen verricht overeenkomstig het schriftelijke protocol, bedoeld in Bijlage E bij deze regeling; en

    • b. de ondernemer heeft samen met de betrokken blootgestelde werknemer vastgesteld dat aan de voorwaarde, bedoeld onder a, is voldaan en heeft dit schriftelijk vastgelegd.

  • 4. Indien de toezichthouder vaststelt dat niet is voldaan aan een voorwaarde, bedoeld in het eerste of derde lid, verwijdert de beheerder op verzoek van de toezichthouder de loodschortcorrectie onverwijld uit het NDRIS.

§ 6 Dosimetrische diensten, Centraal Dosimetrisch Overleg en NDRIS-beheerder

Artikel 6.1 Procedure erkenning als dosimetrische dienst

  • 1. De Autoriteit erkent een dosimetrische dienst op verzoek van een rechtspersoon. Zij draagt zorg voor onverwijlde publicatie van de erkenning in de Staatscourant en opname in het door haar beheerde Register dosimetrische diensten.

  • 2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, omvat:

    • a. de algemene beschrijving van de te verrichten diensten;

    • b. het ontwerp van het toegepaste persoonsdosimetriesysteem;

    • c. de dosimetrische eigenschappen van de dosismeter, waaronder de energie- en hoekafhankelijkheid, de detectiedrempel voor de verschillende soorten straling en de overige prestatiecriteria;

    • d. de beschrijving van de wijze van registratie van en rapportage over de meetgegevens;

    • e. de beschrijving van de wijze en frequentie van de kalibratie van het uitleessysteem en de dosismeters;

    • f. de beschrijving van de kwaliteitsborging en de wijze waarop opgeslagen gegevens worden beveiligd; en

    • g. garanties voor de bescherming van persoonsgegevens.

  • 3. De Autoriteit laat de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, buiten behandeling indien er gegevens als bedoeld in het tweede lid, ontbreken. Alvorens de Autoriteit de aanvraag buiten behandeling laat geeft hij de aanvrager veertien dagen om de ontbrekende gegevens aan te vullen.

  • 4. De beschikking waarbij de erkenning wordt verleend, vermeldt:

    • a. de naam van de verzoekende rechtspersoon;

    • b. de vestigingsplaats van de dosimetrische dienst;

    • c. de dosimetrische eigenschappen van de persoonlijke dosiscontrolemiddelen en de prestatiecriteria; en

    • d. de duur van de erkenning, met een maximum van 5 jaar.

  • 5. De erkenning is niet overdraagbaar.

  • 6. De dosimetrische dienst meldt wijzigingen in de gegevens, bedoeld in het vierde lid, binnen 30 kalenderdagen na wijziging aan de Autoriteit.

Artikel 6.2 Voorwaarden erkenning als dosimetrische dienst

De erkenning, bedoeld in artikel 6.1, wordt verleend aan een dosimetrische dienst, indien:

  • a. deze is geaccrediteerd volgens de criteria, bedoeld in NEN-EN-ISO/IEC 17025:2005, zulks met inbegrip van het kalibratiesysteem;

  • b. deze is belast met het beheer van het persoonsdosimetriesysteem, zulks met inbegrip van de daaraan verbonden administratieve zorg en de beoordeling van de uitlezingen van de verstrekte persoonlijk dosiscontrolemiddelen dosismeter;

  • c. deze voldoet aan de aanbevelingen 3.1, 3.2, 4.15, 4.17, 6.1, 6.4, 6.5, 7.5 en 7.6 van de Europese Commissie, zoals opgenomen in Radiation Protection 160 Technical Recommendations for Monitoring Individuals Occupationally Exposed to External Radiation Technical Recommendations (versie 2009);

  • d. de dagelijkse leiding en het beheer van de dosimetrische dienst geschiedt door een stralingsbeschermingsdeskundige als bedoeld in artikel 7.1 van het besluit, bijgestaan door voldoende personeel dat beschikt over de nodige kennis en ervaring ter zake; en

  • e. deze regelmatig deelneemt aan nationale of internationale prestatieonderzoeken als bedoeld in ISO 14146 (2000).

Artikel 6.3 Weigering, schorsing en intrekking erkenning als dosimetrische dienst

  • 1. De Autoriteit kan de erkenning als dosimetrische dienst weigeren, schorsen of intrekken:

    • a. indien bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en kennis van de juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking zou hebben geleid;

    • b. indien de accreditatie, bedoeld in artikel 6.2, onder a, geschorst, ingetrokken of niet meer geldig is;

    • c. indien overigens niet wordt voldaan aan de bij of krachtens het besluit gestelde verplichtingen voor dosimetrische diensten; of

    • d. op verzoek van de toezichthouder.

  • 2. Indien de dosimetrische dienst daar om vraagt trekt de Autoriteit de erkenning in.

Artikel 6.4 Informatie over bestuurswisseling bij een dosimetrische dienst

  • 1. De dosimetrische dienst doet zo spoedig mogelijk melding aan de Autoriteit van het voornemen tot een bestuurswisseling.

  • 2. De Autoriteit kan indien gewenst een Verklaring Omtrent het Gedrag vragen ter bevestiging van de integriteit van een bestuurder.

Artikel 6.5 Jaarverslag dosimetrische dienst

De dosimetrische dienst verstrekt de Autoriteit jaarlijks voor 1 juni een jaarverslag met de volgende gegevens betreffende het voorafgaande kalenderjaar:

  • a. de resultaten van de dosimetrie die door haar is uitgevoerd;

  • b. de wijzigingen die in het kwaliteitshandboek zijn aangebracht op grond van RP 160 en eventuele correspondentie met de nationale accreditatie-instantie daarover;

  • c. het aantal (inter)nationale vergelijkingsonderzoeken waaraan is deelgenomen en een samenvatting van de resultaten daarvan;

  • d. de beschrijving van de wijzigingen in het systeem ter beveiliging van de opgeslagen gegevens en de voorzorgsmaatregelen genomen ter voorkoming van het verloren gaan van die gegevens;

  • e. eventuele knelpunten die zich hebben voorgedaan bij:

    • 1°. de taakuitoefening, bedoeld in artikel 7.15 van het besluit;

    • 2°. ondernemers als gevolg van de registratieverplichtingen, bedoeld in paragraaf 7.1.3 van het besluit; en

    • 3°. de beveiliging van de opgeslagen gegevens.

  • f. eventueel ontvangen klachten en de behandeling daarvan;

  • g. eventuele wijzigingen in de taakverdeling bij de dosimetrische dienst en eventuele bestuurswisselingen;

  • h. de financiële gegevens, waaronder de gehanteerde tarieven, van de dosimetrische dienst; en

  • i. een samenvatting van de vigerende accreditatie met het bijbehorende kwaliteitssysteem.

Artikel 6.6 Periodieke controle van de dosimetrische dienst

  • 1. Tijdens de looptijd van de erkenning stelt de Autoriteit periodiek vast of de dosimetrische dienst:

    • a. nog voldoet aan de artikelen 6.1 en 6.2;

    • b. de taken van de dosimetrische dienst naar behoren uitvoert; en

    • c. de overige wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt.

  • 2. De dosimetrische dienst die zijn taken beëindigt, of waarvan de erkenning door de Autoriteit wordt ingetrokken, is verplicht tijdig, voorafgaand aan de beëindiging van de werkzaamheden respectievelijk de datum waarop de erkenning eindigt, zijn dosimetrische gegevens na overleg met de gebruikers over te dragen aan het NDRIS. De dosimetrische dienst doet daarvan onverwijld mededeling aan de Autoriteit.

Artikel 6.7 Informatie-uitwisseling over non-conformiteit

  • 1. De Autoriteit informeert de betrokken nationale accreditatie-instantie zo spoedig mogelijk over non-conformiteit op de eisen voor erkenning, bedoeld in de artikelen 6.1 en 6.2, die voor de Autoriteit aanleiding kan zijn tot het schorsen of intrekken van de erkenning.

  • 2. De betrokken nationale accreditatie-instantie informeert de Autoriteit zo spoedig mogelijk over feiten die voor de Autoriteit aanleiding kunnen zijn tot het schorsen of intrekken van de erkenning.

  • 3. De Autoriteit en de betrokken nationale accreditatie-instantie maken schriftelijke afspraken over de uitwisseling van informatie die gevolgen kan hebben voor de accreditatie of de erkenning.

  • 4. De dosimetrische dienst informeert de Autoriteit zo spoedig mogelijk over bevindingen en non-conformiteiten, door de betrokken nationale accreditatie-instantie vastgesteld met betrekking tot de accreditatie, bedoeld in artikel 6.2, onder a, voor zover die gevolgen kunnen hebben voor de erkenning. De dosimetrische dienst informeert de Autoriteit samen met de bevindingen en non-conformiteiten over de wijze waarop en het tijdsbestek waarbinnen deze door haar worden opgelost.

Artikel 6.8 Algemene taken van de beheerder

  • 1. De beheerder draagt zorg voor het NDRIS in algemene zin.

  • 2. De beheerder draagt zorg voor het secretariaat van het Centraal Dosimetrisch Overleg, bedoeld in artikel 6.11.

  • 3. De beheerder neemt deel aan (inter)nationale overleggen ten behoeve van het beheer van het NDRIS.

Artikel 6.9 Gegevensbeheer door de beheerder

  • 1. De beheerder verwerkt de door de dosimetrische dienst aangeleverde dosisgegevens en de door de ondernemer, en in voorkomend geval door de werkgever van een externe werknemer, aangeleverde uitslagen van de individuele dosisberekeningen, bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, en van de inwendige doses, bedoeld in artikel 7.15, eerste lid, van het besluit.

  • 2. De beheerder draagt zorg voor een passend beheer van de gegevens, bedoeld in de artikel 5.1. In dat kader neemt hij de nodige maatregelen ter voorkoming van misbruik, vervalsing, en onrechtmatige bewerking van het NDRIS.

  • 3. De beheerder wijzigt de dosisgegevens, bedoeld in het eerste lid, alleen op verzoek van de toezichthouder.

  • 4. De beheerder stelt een werknemer op verzoek een overzicht van zijn of haar dosisgeschiedenis ter beschikking.

Artikel 6.10 Verantwoording door de beheerder

  • 1. De beheerder legt jaarlijks voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar een inhoudelijk en financieel jaarplan, waaronder de te hanteren tarieven, betreffende zijn werkzaamheden uit hoofde van deze regeling ter goedkeuring voor aan de minister. Bij het jaarplan is gevoegd het advies ter zake van het Centraal Dosimetrisch Overleg, bedoeld in artikel 6.11.

  • 2. De beheerder legt jaarlijks voor 1 juni een inhoudelijk en financieel jaarverslag, waaronder de gehanteerde tarieven, betreffende zijn werkzaamheden uit hoofde van deze regeling over het voorafgaande kalenderjaar ter goedkeuring voor aan de minister Bij het jaarverslag is gevoegd het advies ter zake van het Centraal Dosimetrisch Overleg, bedoeld in artikel 6.11.

Artikel 6.11 Het Centraal Dosimetrisch Overleg

  • 1. Er is een Centraal Dosimetrisch Overleg.

  • 2. Het Centraal Dosimetrisch Overleg heeft als taken:

    • a. het adviseren met betrekking tot de goedkeuring van het jaarplan en jaarverslag van de beheerder, bedoeld in artikel 6.10.

    • b. het adviseren over aangelegenheden die betrekking hebben op het dosimetriestelsel in Nederland.

  • 3. Het Centraal Dosimetrisch Overleg bestaat uit:

    • a. de beheerder; en

    • b. de erkende dosimetrische diensten.

  • 4. Het Centraal Dosimetrisch Overleg stelt de werkwijze met betrekking tot de uit te voeren taken vast bij schriftelijk protocol.

  • 5. De beheerder voorziet naast het secretariaat van het Centraal Dosimetrisch Overleg, in het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van het Centraal Dosimetrisch Overleg. Die bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van het Centraal Dosimetrisch Overleg bewaard onder verantwoordelijkheid van de minister.

  • 6. Het Centraal Dosimetrisch Overleg verstrekt de minister desgevraagd de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

§ 7. Radon op de werkplek

Artikel 7.1 Kennisgeving blootstellingssituatie radon

  • 1. De werkgever, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder a, van de Arbeidsomstandighedenwet, meldt de Autoriteit, indien zich een situatie als bedoeld in artikel 7.38, vierde lid, van het besluit, voordoet, de volgende gegevens:

    • a. de locatie van de werkplek;

    • b. een omschrijving van de werkplek;

    • c. de aard van de arbeid die op de werkplek wordt verricht;

    • d. het aantal werknemers dat normaal gesproken op de werkplek arbeid verricht;

    • e. het aantal uren per kalenderjaar dat een werknemer normaliter op de werkplek verblijft;

    • f. de gemeten radonconcentratie in becquerel per kubieke meter voorafgaand aan de door hem getroffen maatregelen;

    • g. de gemeten radonconcentratie in becquerel per kubieke meter na de door hem getroffen maatregelen; en

    • h. een beschrijving van de door hem getroffen maatregelen.

  • 2. De melding wordt gedaan uiterlijk binnen vier weken nadat de werkgever, bedoeld in het eerste lid, heeft vastgesteld dat zich een situatie als bedoeld in artikel 7.38, vierde lid, van het besluit, heeft voorgedaan op de arbeidsplaats.

Artikel 7.2 Registratie gegevens blootstelling aan radon

De door de werkgever, bedoeld in artikel 7.1, te registreren gegevens als bedoeld in artikel 7.38, zesde lid, van het besluit omvatten:

  • a. de naam, voornaam, geboortedatum en het geslacht van de werknemer;

  • b. de gegevens omtrent de aard van het dienstverband van de werknemer; en

  • c. de aard van de te verrichten arbeid, de verblijftijd op de werkplek, de gemeten radonconcentratie op de werkplek, de bepaling van en de daaruit afgeleide blootstelling, bedoeld in artikel 7.38, zesde lid, van het besluit.

Artikel 7.3 Waarschuwingssignalering radon

  • 1. In de in artikel 7.38, vierde lid, van het besluit bedoelde situaties wordt een waarschuwingsbord of gevarenpictogram aangebracht, overeenkomstig het model, bedoeld in bijlage XVIII, onderdeel 2, bij de Arbeidsomstandighedenregeling, dat waarschuwt voor de aanwezigheid van een radioactieve stof.

  • 2. Het bord of pictogram is minimaal 7,5 cm breed, tenzij dit in de situatie waarin het moet worden aangebracht, technisch niet mogelijk is.

  • 3. Op de plaatsing van het bord of pictogram is artikel 8.11 van de Arbeidsomstandighedenregeling van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Onder of naast het bord of pictogram bevinden zich een of meer gele, rechthoekige borden of pictogrammen met een zwarte rand, met daarop in het zwart de goed leesbare tekst ‘RADON’, indien de radonconcentratie meer bedraagt dan de waarde, bedoeld in artikel 7.38, van het besluit. Deze borden en pictogrammen zijn minimaal 7,5 cm breed, tenzij dit in de situatie waarin zij moeten worden aangebracht, technisch niet mogelijk is.

§ 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8.1 Intrekking regelingen

  • 1. De Regeling stralingsbescherming werknemers 2014 wordt ingetrokken.

  • 2. De Tijdelijke regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen 2013 wordt ingetrokken.

Artikel 8.2 Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling, met uitzondering van Bijlage F, onderdeel 3, bij deze regeling treedt in werking met ingang van 6 februari 2018.

  • 2. Bijlage F, onderdeel 3, bij deze regeling treedt in werking met ingang van 6 februari 2021.

Artikel 8.3. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling stralingsbescherming beroepsmatige blootstelling 2018.

Deze regeling zal met de toelichting en bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 januari 2018

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

BIJLAGE A, BEHOREND BIJ ARTIKEL 2.1, EERSTE EN TWEEDE LID

Nadere eisen en elementen betreffende de risico-inventarisatie en -evaluatie

  • 1. Risico-identificatie.

    Te stellen vragen:

    • a. Zijn alle bronnen van ioniserende straling en hun eigenschappen geïnventariseerd?

    • b. Welke handelingen worden er verricht met deze bronnen? Zo nodig worden de handelingen opgesplitst in deelhandelingen om de verschillende blootstellings-risico’s te kunnen specificeren.

    • c. Hoeveel handelingen, en in voorkomend geval deelhandelingen, worden er op jaarbasis verricht en hoeveel en welke werknemers kunnen daarbij blootgesteld worden?

    • d. Waar worden de handelingen, en in voorkomend geval deelhandelingen, verricht?

    • e. Welke blootstellingspaden zijn aan de orde?

    • f. Welke voorziene onbedoelde gebeurtenissen kunnen bijdragen aan de potentiële blootstelling van de werknemers? en

    • g. Welke technische en organisatorische maatregelen zijn genomen om de blootstelling van werknemers te voorkomen of, indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken?

  • 2. Bepaling van de blootstelling.

    Te stellen vragen:

    • a. Wat is de reguliere blootstelling van de werknemers?

    • b. Wat is de potentiële blootstelling van de werknemers?

    • c. Wat is de kans op het zich voordoen van de voorziene onbedoelde gebeurtenissen.

    • d. Wat is het effect van persoonlijke beschermingsmiddelen.

  • 3. Risico-evaluatie.

    Wordt voldaan aan het bij of krachtens het besluit gestelde met betrekking tot:

    • a. de basisprincipes met betrekking tot rechtvaardiging en optimalisatie;

    • b. de dosislimieten;

    • c. de dosisbeperkingen;

    • d. de identificatie van blootgestelde werknemers op basis van de bepaalde reguliere en potentiële blootsteling;

    • e. de indeling van blootgestelde werknemers in categorie A of B op basis van de bepaalde reguliere en potentiële blootstelling;

    • f. de identificatie en indeling van ruimten in gecontroleerde zone of bewaakte zone; en

    • g. de noodzaak tot actualisering van getroffen maatregelen.

NB. In het kader van de identificatie van blootgestelde werknemers en de indeling van blootgestelde werknemers in categorie A of B wordt de afschermende werking van persoonlijke beschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen, niet meegenomen bij de bepaling van de reguliere en potentiële blootstelling van de werknemer.

BIJLAGE B, BEHOREND BIJ ARTIKEL 2.2

Bepalingsmethoden voor toetsing aan 1 mSv dosis als gevolg van beroepsmatige blootstelling aan kosmische straling

De bepaling van de beroepsmatige dosis als gevolg van beroepsmatige blootstelling aan kosmische straling als bedoeld in artikel 2.2, wordt uitgevoerd met een van de methodes, bedoeld in onderstaande tabel.

Voor methode 1 worden alle jaarlijks door de werknemer gemaakte vlieguren conservatief gesteld op de hoogst behaalde vlieghoogte. Indien de voor methode 1 vereiste conservatieve aanname tot overschrijding van de 1 mSv per kalenderjaar leidt, kan methode 2 worden gehanteerd.

In methode 2 worden de jaarlijks door de werknemer gemaakte vlieguren ingedeeld naar vlieghoogte, waarna de dosis per vlieghoogte wordt bepaald door vermenigvuldiging met het bijbehorende dosistempo, bedoeld in de onderstaande tabel. Vervolgens wordt de dosis afkomstig van de verschillende vlieghoogten geaccumuleerd ten einde te komen tot de totale dosis als gevolg van blootstelling aan kosmische straling.

BIJLAGE C, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.3, EERSTE LID

Puntensysteem ten behoeve van het kennisonderhoud door de stralingsarts

Activiteit

Toelichting

Waardering

Na- en bijscholing

relevant voor stralingsartsen en op het niveau van coördinerend deskundige

Bewijs van positief resultaat examen/toets bij door de Autoriteit goedgekeurde cursus (opfriscursus stralings-artsen of vergelijkbare cursus)

20 punten per dag

Minimaal 30 punten per 5 jaar

Na- en bijscholing

relevant voor stralingsartsen en op het niveau van coördinerend deskundige

Bewijs van deelname aan een door de Autoriteit goedgekeurde cursus (opfriscursus stralingsartsen of vergelijkbare cursus)

15 punten per dag

Na- en bijscholing

bredere doelgroep

Bewijs van positief resultaat examen/toets bij door de Autoriteit goedgekeurde cursus

15 punten per dag

 

Na- en bijscholing

bredere doelgroep

Bewijs van deelname aan een door de Autoriteit goedgekeurde cursus

10 punten per dag

Bijwonen symposia en congressen

Bewijs van deelname aan een door de Autoriteit goedgekeurd symposium, congres, e.d. (bv. NVS-symposia)

5 punten per dag

Intercollegiale toetsing

Bewijs van deelname aan een door de Autoriteit goedgekeurde bijeenkomst/ organisatie

15 punten per dag

(Poster)presentatie op symposium, congressen, gast-docentschap

Bewijs via overleggen programma symposium

10 punten per lezing

Publicatie in vaktijdschrift

Ingestuurd tijdschrift

5 per publicatie

Publicatie in gerefereerd tijdschrift

Ingestuurd tijdschrift

10 per publicatie

Doceren aan erkend opleidingsinstituut of erkende nascholing

Cursusprogramma

2 punt per lesuur per jaar

Deelname aan (Inter)nationale commissies

Deelnemerslijst

10 punten per jaar

Maximaal 20 punten per 5 jaar

Lidmaatschap van één of meer vakverenigingen

Bewijs van lidmaatschap van één of meerdere relevante verenigingen

2 punten per jaar

BIJLAGE D, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.4, EERSTE LID

Buitengewone registratie als stralingsarts

De onderstaande kerncompetenties van de stralingsarts zijn aanvullend op het competentieprofiel bedrijfsgeneeskunde van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde.

Om buitengewoon geregistreerd te kunnen worden als stralingsarts toont betrokkene aan over de volgende kerncompetenties te beschikken:

Kerncompetentie 1: Kennis – De stralingsarts bezit adequate kennis op het gebied van stralings-bescherming:

  • a. Vormt zich een oordeel over de indeling A- of B-werknemer.

  • b. Kent de drie hoofprincipes van de stralingsbescherming: rechtvaardiging, ALARA en limieten.

  • c. Kent de fysische basis van de stralingsbescherming.

  • d. Kent de aspecten die van belang zijn in de stralingsbeschermingscultuur.

  • e. Heeft kennis van achtergrondstraling.

  • f. Kent vigerende wet- en regelgeving met betrekking tot stralingsbescherming.

  • g. Kent de secundaire effecten bij hoogenergetische straling, zoals remstraling.

  • h. Interpreteert meetgegevens.

  • i. Is inhoudelijk geïnformeerd over de aard en risico’s van de werkzaamheden.

  • j. Plaatst stralingsrisico’s in een maatschappelijke context.

  • k. Kent de principes van de indeling van een bewaakte en gecontroleerde zone.

  • l. Heeft kennis van de fysische en radiobiologische eigenschappen van de verschillende soorten straling.

  • m. Identificeert potentiële stralingsrisico’s.

  • n. Kent alle dosis- en aanverwante begrippen die in de wet- en regelgeving met betrekking tot stralingsbescherming worden genoemd.

  • o. Kent de normatieve en ethische basisprincipes gerelateerd aan stralingsbescherming.

  • p. Kent de onderzoekstechnieken ter bepaling van de dosis van organen en het gehele lichaam.

  • q. Kent de grondbeginselen van de radiobiologie.

  • r. Kent de mogelijke effecten van (ioniserende en kosmische) straling.

  • s. Kent het vakgebied stralingsbescherming in brede zin.

  • t. Kent de bestaande normen en (dosis)limieten.

  • u. Vertaalt de uitkomsten van een incident-evaluatie naar beleid en (interne) procedures.

  • v. Vormt zich een oordeel over een stralingsjaarverslag.

  • w. Is op de hoogte van ‘good practices’ in de stralingsbescherming.

  • x. Is (globaal) bekend met de eigenschappen en risico’s van niet-ioniserende straling.

  • y. Is bekend met een nuclidenkaart.

  • z. Is zich bewust van de ethische aspecten met betrekking tot stralingsbescherming.

  • aa. Kent de mogelijke gezondheidsschade door (ioniserende en kosmische) straling.

  • bb. Draagt zorg voor het laten verrichten van inwendige-besmettingsberekeningen.

  • cc. Interpreteert inwendige-besmettingsberekeningen.

  • dd. Heeft kennis van methoden voor decontaminatie.

  • ee. Kent zowel de inwendige als de uitwendige blootstellingspaden.

  • ff Is bekend met de bronnen, toestellen en werkwijzen/handelingen op de locatie(s).

  • gg. gg. Kent de wetenschappelijke discussie m.b.t. Linear-Non-Threshold-hypthese.

  • hh. Kent de grondbeginselen van de epidemiologie in relatie tot stralingseffecten.

  • ii. Kent de werking van de beschikbare beschermingsmiddelen.

Kerncompetentie 2: Medisch handelen – De stralingsarts levert adequate medische zorg binnen de stralingsbescherming:

  • a. Herkent stralingsschade aan het lichaam.

  • b. Begeleidt de werknemer zowel medisch als sociaal-medisch in relatie tot de stralingsbescherming.

  • c. Begeleidt en adviseert bij en na stralingsincidenten.

  • d. Informeert de werknemer over de risico’s verbonden aan (het werken met) ioniserende straling.

  • e. Kent stralingsongevallen-casuïstiek.

  • f. Legt verbanden tussen de medische voorgeschiedenis van de werknemer in relatie tot zijn arbeid als blootgestelde werknemer.

  • g. Adviseert over werkwijzen van blootgestelde werknemers.

  • h. Weet welke beschermingsmiddelen beschikbaar zijn en adviseert over het gebruik ervan.

  • i. Voorkomt bij een stralingsincident verdere contaminatie.

  • j. Reageert adequaat op een stralingsincident.

  • k. Weet wanneer acute medische hulp vereist is als gevolg van een stralingsincident.

  • l. Doet uitspraken over een toe te passen medische spoedbehandeling, inclusief eventuele decontaminatie maatregelen.

  • m. Stelt in overleg met de stralingsbeschermingsdeskundige of toezichthoudend medewerker stralingsbescherming een decontaminatieplan op.

  • n. Informeert over gevaren van externe straling en inwendige besmetting (van de moeder) voor de foetus.

  • o. Schat ook onder druk en op locatie een risico adequaat in.

  • p. Is op de hoogte van een geneeskundige onderzoek en behandeling die de werknemer heeft of zal ondergaan,

  • q. Stelt veiligheidsmaatregelen voor,

  • r. Doet uitspraken over de geschiktheid van de werknemer voor de arbeid.

  • s. Heeft kennis en inzicht in de radiobiologie om op basis daarvan advies te geven aan een (o.a. zwangere) blootgestelde werknemer.

  • t. Evalueert een stralingsincident.

Kerncompetentie 3: Communicatie – De stralingsarts communiceert overtuigend over inhoudelijk adequate adviezen en aanwijzingen (van preventieve aard) op het gebied van stralingsbescherming:

  • a. Geeft effectieve (werk)instructie en voorlichting aan individuele werknemers.

  • b. Communiceert effectief over stralingsrisico’s en werkwijzen (van laag tot hoog in de organisatie).

  • c. Stelt (mogelijk) blootgestelde werknemers op onderbouwde wijze gerust.

  • d. Kent de methoden voor risicocommunicatie.

Kerncompetentie 4: Samenwerking – De stralingsarts werkt actief samen binnen het werkveld stralingsbescherming:

  • a. Werkt samen met arbodeskundigen en arbodiensten.

  • b. Participeert effectief in inhoudelijke overleggen met betrekking tot stralingsbescherming.

  • c. Communiceert helder naar relevante stakeholders.

  • d. Kent zijn positie en handelt adequaat in een bestuurlijke context.

  • e. Legt en onderhoudt contact met relevante stakeholders.

  • f. Kent de lokale hulpverleningsorganisaties.

  • g. Werkt samen met de stralingsbeschermingsdeskundige/SBE.

BIJLAGE E, BEHOREND BIJ ARTIKEL 5.4, DERDE LID

Protocol loodschort

  • 1. De blootgestelde werknemer draagt een in goede staat verkerend loodschort en daar waar nodig aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen van de juiste maat en pasvorm.

  • 2. De keuze van het loodschorttype geschiedt met inachtneming van het bepaalde onder a en b:

    • a. Type loodschort:

      • 1°. Indien de strooistraling primair uit voorwaartse richting ten opzichte van de werknemer komt, volstaat een loodschort dat de voorkant en zijkanten van de werknemer bedekt;

      • 2°. Indien de strooistraling niet primair uit voorwaartse richting ten opzichte van de werknemer komt, is een loodschort vereist dat de voorkant, zijkanten en de achterkant van de werknemer bedekt.

    • b. Minimaal loodequivalent:

      • 1°. Bij een buisspanning tot 80 kVp biedt het loodschort tenminste een bescherming equivalent aan de bescherming door 0,15 mm lood;

      • 2°. Bij een buisspanning van 80 kVp tot 125 kVp biedt het loodschort tenminste een bescherming equivalent aan de bescherming door 0,25 mm lood.

  • 3. De ondernemer toont schriftelijk aan dat het gedragen loodschort voldoet aan de eis, bedoeld in punt 2, onder b.

  • 4. Het persoonlijke dosiscontrolemiddel mag niet worden afgeschermd door het loodschort of een ander persoonlijk beschermingsmiddel.

BIJLAGE F, BEHOREND BIJ ARTIKEL 5.1

Gegevens met betrekking tot externe werknemers op te nemen in het NDRIS

  • 1. De gegevens over de ondernemer omvatten:

    • a. de naam van de ondernemer;

    • b. het adres van de ondernemer; en

    • c. een uniek NDRIS-identificatienummer van de ondernemer.

  • 2. De gegevens met betrekking tot de identiteit van de externe werknemer omvatten:

    • a. de naam van de werknemer;

    • b. de voornaam van de werknemer;

    • c. het geslacht van de werknemer;

    • d. de geboortedatum van de werknemer;

    • e. de nationaliteit van de werknemer;

    • f. in voorkomend geval het burgerservicenummer van de werknemer; en

    • g. een uniek NDRIS-identificatienummer van de werknemer.

  • 3. De gegevens met betrekking tot het dienstverband van de externe werknemer

    omvatten:

    • a. de naam van de formele werkgever;

    • b. het adres van de formele werkgever;

    • c. een uniek NDRIS-identificatienummer van de formele werkgever; en

    • d. de indeling van de werknemer (A- of B-werknemer).

  • 4. De gegevens met betrekking tot de blootstelling van de externe werknemer omvatten:

    • a. de resultaten van de individuele dosismonitoring, bedoeld in artikel 7.16 van het besluit;

    • b. de periode waarin die individuele dosismonitoring heeft plaatsgevonden; en

    • c. in voorkomend geval de loodschortcorrectiefactor, bedoeld in artikel 5.4.

TOELICHTING

Algemeen

1. Doel en opzet van de Regeling stralingsbescherming beroepsmatige blootstelling 2018

De Regeling stralingsbescherming beroepsmatige blootstelling 2018 (hierna: Regeling) bevat voorschriften ter uitvoering van Hoofdstuk 7 (Beroepsmatige blootstelling) van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming (hierna: Bsb). Het Bsb strekt ter implementatie van Richtlijn 2013/59/Euratom van de Raad van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/Euratom, 90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom (PbEU L 2014, 13) (hierna: Richtlijn).

De Regeling vervangt de Regeling stralingsbescherming werknemers 2014. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is thans verantwoordelijk voor de Regeling.

2. Overige uitvoeringsregelgeving

De Regeling maakt deel uit van een pakket aan uitvoeringsregelingen. Naast de Regeling is er de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming. Dit betreft een regeling waarvoor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (verder: IenW), de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verder: SZW) en de Minister voor Medische Zorg gezamenlijk verantwoordelijk zijn. Die regeling bevat algemene voorschriften betreffende werknemers-, patiënten- en milieubescherming tegen blootstelling aan ioniserende straling; zoals het bepalen van de rechtvaardiging van een toepassing, deskundigheidseisen en het specificeren van de vergunnings-, registratie- of meldingsplicht.

Verder is er een door de Minister voor Medische Zorg vastgestelde Regeling stralingsbescherming medische blootstelling.

Tenslotte heeft de algemene toezichthouder, de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (verder: Autoriteit) een Uitvoeringsverordening vastgesteld betreffende meer technische en organisatorische aspecten van de stralingsbescherming.

Dit gehele regelgevingscomplex treedt op 6 februari 2018 in werking. Dit is de in de Richtlijn opgenomen uiterste implementatiedatum.

3. Hoofdlijnen Regeling

De Regeling bevat de voor het goed kunnen werken van het Bbs noodzakelijke uitvoeringsvoorschriften voor de bescherming van werknemers die blootgesteld (kunnen) worden aan ioniserende straling. De Regeling bevat de volgende paragrafen:

  • 1. Algemeen; begripsomschrijvingen;

  • 2. Risico-inventarisatie en -evaluatie;

  • 3. Gezondheidskundig toezicht stralingsbescherming;

  • 4. Waarschuwingssignalering;

  • 5. NDRIS-systeem, dosisgegevens en -registratie;

  • 6. Dosimetrische diensten, Centraal Dosimetrisch Overleg en NDRIS-beheerder;

  • 7. Radon op de werkplek; en

  • 8. Overgangs- en slotbepalingen.

Voor een meer algemene beschouwing over de risico’s van beroepsmatige blootstelling aan ioniserende straling wordt verwezen naar de Nota van toelichting bij het Bbs; met name het algemene deel en Hoofdstuk 7 (Stb. 2017, 404).

4. Aanvullingen/wijzigingen ten opzichte van de Regeling stralingsbescherming werknemers 2014

Bijgaande regeling bevat met name de volgende aanvullingen en wijzigingen:

  • verduidelijking van de nadere eisen die gelden voor de risico-inventarisatie en -evaluatie met het oog op risico’s van blootstelling van werknemers aan ioniserende straling (in relatie tot artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet, hierna: Arbowet);

  • de wijze waarop de bepaling van de verwachte jaardosis ten gevolge van blootstelling aan kosmische straling van vliegtuigbemanningen uitgevoerd kan worden;

  • verdere uitwerking van de eisen voor de registratie van stralingsartsen. Ter zake is aangesloten bij het systeem van de vanaf 1 januari 2014 verplichte registratie van stralingsbeschermingsdeskundigen;

  • nadere voorschriften over het gezondheidskundig toezicht op (blootgestelde) werknemers en de samenwerking tussen de arbodienst en de stralingsarts hierbij;

  • de mogelijkheid van toepassing van een loodschortcorrectie voor blootgestelde A-werknemers in de gezondheidszorg;

  • nadere voorschriften die worden gesteld aan dosimetrie van werknemers (eisen aan het erkennen van dosimetrische diensten, verplichtingen voor de beheerder van het Nationaal Dosis Registratie en Informatie Systeem (NDRIS) en de instelling van een Centraal Dosimetrisch Overleg); en

  • registratie van gegevens bij beroepsmatige blootstelling aan radon en het vaststellen van waarschuwingssignalering voor werknemers op arbeidsplaatsen waar risico’s op blootstelling aan radon kan plaatsvinden.

5. Administratieve lasten van de Regeling.

De Regeling bevat voor het grootste gedeelte dezelfde onderwerpen zoals geregeld in de (thans ingetrokken) Regeling stralingsbescherming werknemers 2014.

Enkele nieuwe elementen betreffen een nadere invulling van al bestaande verplichtingen (registratie van de stralingsarts) of houden een beperkte wijziging daarvan in (de op de stralingsbescherming van werknemers toegespitste, aanvullende eisen met betrekking tot de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 Arbowet). Hier is geen sprake van wezenlijke lastenverzwaringen voor ondernemers.

Het systeem van erkenning van dosimetrische diensten is grotendeels gelijk aan het systeem, zoals dat al was geregeld in de (thans ingetrokken) Regeling stralingsbescherming werknemers 2014. Wel is het vereiste van accreditatie meer geconcretiseerd en in lijn gebracht met het accreditatiesysteem, zoals dat is geregeld voor bepaalde beroepen (Arbowet) en technische voortbrengselen (Warenwet). Naar verwachting brengt dit nauwelijks extra kosten met zich mee.

De instelling van een Centraal Dosimetrisch Overleg is een formalisering van het al op vrijwillige basis functionerend overleg. Ook hiermee zijn geen additionele kosten gemoeid.

Nieuwe elementen die mogelijk wel een verzwaring in de administratieve lasten en nalevingskosten kunnen veroorzaken, betreffen de samenwerking (het opstellen c.q. aanvullen van contracten en protocollen) tussen de arbodienst en de stralingsarts en de registratie van gegevens bij de blootstelling aan radon op de werkplek.

Wat betreft de samenwerking tussen de arbodienst en de stralingsarts kan worden opgemerkt dat Nederland ongeveer 15 stralingsartsen (die overigens ook ander arbeidsgezondheidkundig werk verrichten) kent, die voor een groot deel al samenwerken met of in dienst zijn van een arbodienst. Het betreft dus een beperkt aantal contracten, afspraken en protocollen die aangevuld moeten worden.

Wat betreft de registratie van gegevens bij beroepsmatige blootstelling aan radon dient te worden opgemerkt dat op basis van voorlopige onderzoeksresultaten er vanuit wordt gegaan dat enkele tientallen ondernemers het nationale referentieniveau van 100 Bq/m3 (kunnen) overschrijden. Die ondernemers zullen mogelijk uitvoering moeten geven aan de voorschriften ter zake van de Regeling. Zoals al in het algemene deel van de Nota van toelichting bij het Bsb is aangegeven, zijn mogelijke administratieve lasten (met name monitoring) en nalevingskosten pas goed te kwantificeren bij vaststelling van het nationaal radon actieplan. In het door de Minister van I&W op te stellen Nationaal Actieplan Radon, dat in 2018 wordt gepubliceerd, wordt hierover naar verwachting meer duidelijkheid gegeven. Dit actieplan wordt voorbereid door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in samenwerking met de Autoriteit. De nadruk zal hier liggen op de risico’s van radon in bouwmaterialen, publieke gebouwen en woningen.

6. Consultatie en toetsen

De ontwerpregeling is ter consultatie voorgelegd aan diverse stakeholders, zoals de Nederlandse Vereniging voor Stralingshygiëne (NVS), Philips Nederland, de Raad voor de Accreditatie, het RIVM en NRG/Arnhem.

Met de stralingsartsen is, in het kader van de NVS, overleg gevoerd over de vereisten van hun registratie.

Met de Nederlandse Commissie voor Stralingsdosimetrie (NCS) is overleg gevoerd over het opstellen van de loodschortcorrectie voor A-werknemers in de gezondheidszorg.

De Inspectie SZW en de Autoriteit hebben een handhavings- en uitvoerbaarheidstoets gedaan.

Deze consultaties en toetsen hebben geleid tot aanpassingen en vereenvoudigingen van de Regeling. Het betreft nadere eisen die worden gesteld aan de risico-inventarisatie en -evaluatie, de samenwerking tussen stralingsartsen en arbodiensten, de erkenning van dosimetrische diensten, het uitvoeren van de loodschortcorrectie en het omgaan met radon op de werkplek.

Tevens is besloten tot het te zijner tijd evalueren van ervaringen met betrekking tot het uitvoeren van de loodschortcorrectie en het functioneren van het Centraal Dosimetrisch Overleg.

7. Notificatie

De Concept Regeling is op 1 september 2017 ingevolge artikel 33, derde alinea, van het Euratomverdrag (Trb. 1957, 92) voorgelegd aan de Commissie der Europese Gemeenschappen. De Commissie heeft geen aanbevelingen of commentaar gegeven.

Artikelsgewijs

§ 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

De begripsomschrijvingen zijn grotendeels ontleend aan de Regeling stralingsbescherming werknemers 2014. Nieuw zijn de omschrijvingen van erkende dosimetrische dienst en toezichthouder.

§ 2 Risico-inventarisatie en -evaluatie

Artikel 2.1 (in combinatie met Bijlage A) Nadere eisen risico-inventarisatie en -evaluatie met het oog op de risico’s van beroepsmatige blootstelling aan ioniserende straling

De Minister van SZW is op grond van artikel 7.6 van het Bsb bevoegd tot het stellen van aanvullende eisen met betrekking tot de (voor werkgevers verplichte) risico-inventarisatie en -evaluatie (verder: RI&E), bedoeld in artikel 5 Arbowet, ter zake van beroepsmatige blootstelling aan ioniserende straling. Artikel 2.1 in combinatie met Bijlage A geeft daar nadere invulling aan.

In het eerste en tweede lid wordt verwezen naar Bijlage A, waarin de verplicht in de RI&E op te nemen elementen worden opgesomd. Daarbij is gebruik gemaakt van de Leidraad risicoanalyse stralingstoepassingen (RIVM, 2010). Het gaat dan om: risico-identificatie, bepaling van de blootstelling en risico-evaluatie. Om de aanvulling op de RI&E goed te kunnen uitwerken wordt per element aangegeven welke vragen in ieder geval gesteld en beantwoord moeten worden en welke beschrijvingen in ieder geval opgenomen moeten worden in de RI&E.

Het eerste element, risico-identificatie, ziet op het beschrijven van de wijze(n) waarop de werknemer aan ioniserende straling wordt/kan worden blootgesteld. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat artikel 10 Arbowet werkgevers de verplichting oplegt om ook voor omstanders en andere derden beschermingsmaatregelen te treffen tegen blootstelling aan ioniserende straling. Die maatregelen maken geen deel uit van de RI&E c.q. het plan van aanpak. De ondernemer moet separaat aantonen dat aan die verplichting voldaan wordt.

Bepaling van de blootstelling is het tweede element dat in Bijlage A genoemd wordt. Het gaat hier om het bepalen van zowel de reguliere als de potentiële blootstelling van werknemers (zie hiervoor de definities in artikel 1 van het Bsb). De reguliere blootstelling wordt bepaald door de normale bedrijfsomstandigheden, dus het uitvoeren van de reguliere werkzaamheden. Daarnaast moet de potentiële blootstelling in ogenschouw genomen worden omdat die aangeeft aan welk risico een werknemer blootgesteld wordt in geval van omstandigheden die wel voorzienbaar zijn maar niet tot de reguliere werkzaamheden behoren. Denk aan een ongeluk in een laboratorium waarbij een medewerker onbedoeld een stralingsdosis oploopt.

Als derde element moet in de aanvulling op de RI&E worden beschreven wat de ondernemer aan de beheersing van de blootstellingrisico’s heeft gedaan: de te treffen maatregelen en voorzieningen.

Bij externe werknemers rusten bovenstaande verplichtingen primair op de eigen (formele) werkgever. In voorkomend geval moeten de eigen werkgever en ondernemer samenwerken om tot de wettelijk vereiste aanpak te komen.

Wat betreft de begrippen ondernemer en (formele) werkgever van een externe werknemer zij nog het volgende opgemerkt. In het Bsb is uitgangspunt het begrip ondernemer (en niet het begrip werkgever). Richtlijn 2013/59/Euratom kent ook het begrip ondernemer. Dat was overigens ook bij het ingetrokken Besluit stralingsbescherming (de voorloper van het Bsb) al het geval.

De ondernemer is degene onder wiens verantwoordelijkheid de handeling wordt verricht. De ondernemer kan een werkgever zijn in de zin van de Arbowet (deze heeft eigen werknemers of er wordt onder zijn gezag gewerkt), maar het kan ook een zelfstandige betreffen (dus zonder werknemers; denk aan een tandarts of dierenarts). Op deze ondernemer rusten in principe alle verplichtingen van het Bsb. Uitzondering daarop vormt artikel 7.6 Bsb. Dat artikel is gekoppeld aan artikel 5 van de Arbowet. Verplichtingen op grond van de Arbowet gelden alleen voor de ondernemer/werkgever (zoals het voeren van arbobeleid en het hebben van een RI&E). De ondernemer/werkgever moet in aanvulling daarop op grond van artikel 7.6 Bsb een aanvulling bij de RI&E toegespitst op stralingsbescherming maken. Dat gold overigens ook al ingevolge het ingetrokken Besluit stralingsbescherming (artikel 10, derde lid). De verplichtingen uit de Arbowet gelden niet voor de ondernemer/zelfstandige. Op de ondernemer/ zelfstandige is daarom ook artikel 7.6 Bsb niet van toepassing. Artikel 7.6, zo blijkt ook uit de tekst, ziet alleen op een ondernemer met werknemers. Die heeft een zelfstandige niet. De ondernemer/ zelfstandige hoeft, net als voorheen het geval was, geen RI&E en geen aanvullende RI&E te maken.

In het Bsb wordt een enkele keer ook de term werkgever sec (een werkgever die niet tevens ondernemer is) gebruikt. Daar gaat het steeds om de werkgever van een externe werknemer (zie artikel 7.27 Bsb). De ondernemer/werkgever maakt behalve van eigen werknemers geregeld ook gebruik van ingeleende werknemers. De ingeleende werknemers hebben een eigen formele werkgever/uitlener. De ondernemer/werkgever is verantwoordelijk voor de gang van zaken op de arbeidsplaats; zowel voor de eigen als de ingeleende werknemers. Zoals dat ook bij het ingetrokken Besluit stralingsbescherming al het geval was. De Richtlijn eist echter meer betrokkenheid van de formele werkgever/uitlener. De formele werkgever/uitlener heeft een algemene zorgplicht en moet in de gaten houden/controleren dat de ondernemer/werkgever zijn verplichtingen met betrekking tot de arbeidsplaats naleeft. Impliciet heeft de formele werkgever/ uitlener die al op grond van de Arbowet (bijvoorbeeld artikel 5, vijfde lid). Maar de Richtlijn eist een expliciete regeling in het Bsb van de algemene zorgplicht voor de werkgever van externe werknemers (met name artikel 7.27).

In het derde lid wordt bepaald wat de vereiste frequentie van het bezien van de aanvulling op de RI&E is, namelijk zo vaak als de risico’s van de werkzaamheden dit noodzakelijk maken. In ieder geval wordt van de ondernemer geëist dat hij tenminste eenmaal per vijf jaar nagaat of een aanvulling c.q. aanpassing van de RI&E geïndiceerd is.

Artikel 2.2 (in combinatie met Bijlage B) Bepaling verwachte jaardosis van vliegtuigbemanningen

In tegenstelling tot de ingetrokken Regeling stralingsbescherming werknemers 2014 bevat de Regeling geen generieke vrijstelling voor de bemanning van vliegtuigen die lager vliegen dan 8 km boven zeeniveau. Voor de onderbouwing hiervan zie verder de Nota van toelichting bij artikel 7.5 Bsb. Dit houdt in dat voortaan voor elke vliegtuigbemanning vastgesteld moet worden of sprake is van blootgestelde werknemers met de bijbehorende werknemersindeling.

De in Bijlage B genoemde methoden zijn de screeningsmethoden voor deze toets en moeten door de werkgever worden toegepast voor een schatting van de stralingsdosis. Zie voor het ter zake te gebruiken computerprogramma verder de toelichting bij artikel 5.3, eerste lid.

De grondslag voor beide screeningmethoden is een conservatieve aanname voor de dosistempi als functie van de vlieghoogte (Radiation Protection 140, Cosmic Radiation Exposure of Aircraft Crew. Het dosistempo is behalve van de vlieghoogte afhankelijk van de breedtegraad waarop wordt gevlogen en kent meerdere seizoensinvloeden, waaronder de 10-jarige zonnecyclus. Met inachtneming van deze afhankelijkheden zijn de van toepassing zijnde dosistempi vastgesteld. Bij de bepaling volgens methode 1 wordt er van uitgegaan dat alle gemaakte vlieguren worden gevlogen op de maximale hoogte waarop de werknemer normaliter vliegt. Bij de tweede methode kunnen de vlieguren worden gedifferentieerd naar vlieghoogte; waarna de dosis voor elke vlieghoogte wordt geaccumuleerd.

§ 3. Het gezondheidskundig toezicht op de stralingsbescherming van werknemers

Artikel 3.1 Registratie stralingsarts

De registratie van de stralingsartsen is ontleend aan artikel 2 van de ingetrokken Regeling stralingsbescherming werknemers 2014, met dien verstande dat de uitvoering van deze taak per 1 januari 2017 is overgegaan (van het Ministerie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid) op de Autoriteit. De grondslag voor artikel 3.1 is artikel 7.22, eerste lid, Bsb.

Artikel 3.2 Criteria registratie stralingsarts

De criteria voor registratie van stralingsartsen zijn eveneens ontleend aan artikel 2 van de ingetrokken Regeling stralingsbescherming werknemers 2014. De grondslag voor artikel 3.2 is eveneens artikel 7.22, derde lid, Bsb.

Artikel 3.3 Criteria herregistratie stralingsarts

De criteria van artikel 3.3 vervangen de criteria van artikel 2, tweede lid, van de ingetrokken Regeling stralingsbescherming werknemers 2014. De nieuwe criteria voor herregistratie sluiten aan bij die van de registratie van de (algemeen) coördinerend deskundige. De nieuwe opzet van de herregistratie van stralingsartsen is tot stand gekomen in samenwerking met de beroepsgroep. De grondslag voor artikel 3.3 is artikel 7.22, derde lid, Bsb.

Artikel 3.4 Criteria buitengewone registratie stralingsarts

De criteria van artikel 3.4 vervangen de criteria van artikel 2, tweede lid, van de ingetrokken Regeling stralingsbescherming werknemers 2014. Buitengewone registratie ziet op de situatie waarin de stralingsarts door omstandigheden, zoals ziekte of langdurige afwezigheid, niet voldoende punten heeft behaald, maar wel voldoet aan de overige eisen voor registratie.

Bij de buitengewone registratie wordt getoetst of de arts die geregistreerd wil worden, de belangrijkste competenties die noodzakelijk worden geacht voor het uitoefenen van het beroep van stralingsarts, bezit. De kerncompetenties zijn in samenspraak met de beroepsgroep tot stand gekomen en gebaseerd op een combinatie van de opleidingseindtermen voor (algemeen) coördinerend deskundige en bedrijfsarts. De grondslag voor artikel 3.4 is artikel 7.22, derde lid, Bsb.

Artikel 3.5 Het gezondheidskundig toezicht op stralingsbescherming en verantwoordelijkheden ter zake

In dit artikel wordt de samenwerking tussen stralingsarts en arbodienst geregeld. Het eerste lid ziet op de eindverantwoordelijkheid van de stralingsarts. In artikel 7.21, vierde lid, van de Bsb is bepaald dat de stralingsarts richting de ondernemer eindverantwoordelijk is voor het gezondheidskundig toezicht inzake stralingsbescherming dat bestaat uit:

  • de medisch onderzoeken door de stralingsarts die plaatsvinden ten behoeve van de indeling als A-werknemer en voor aanvang van de arbeid als A-werknemer, en ten doel hebben na te gaan of deze werknemer geschikt is voor de functie, bedoeld in artikel 7.25, Bsb;

  • periodieke keuringen waarbij zo vaak als de stralingsarts dit nodig acht en ten minste eenmaal per jaar, wordt nagegaan of de A-werknemer nog geschikt is voor het uitvoeren van de desbetreffende functie; en

  • de medische onderzoeken door de stralingsarts van werknemers die niet langer arbeid verrichten als A-werknemer.

Het tweede lid ziet op de eindverantwoordelijkheid van de arbodienst richting de ondernemer. Volgens de Richtlijn moet een geneeskundige dienst (in Nederland de arbodienst, genoemd in artikel 14a Arbowet) betrokken zijn bij het overkoepelend gezondheidskundig toezicht. Dat aspect is geïmplementeerd in artikel 7.21, derde en zesde lid, Bsb.

Artikel 3.6 Samenwerking arbodienst en stralingsarts bij het gezondheidskundig toezicht stralingsbescherming

Dit artikel heeft tot doel nader invulling te geven aan de wijze waarop de arbodienst en de stralingsarts hun samenwerking organiseren. Deze invulling is het resultaat van een evaluatie, in het kader van de Commissie Bedrijfsgezondheidszorg van de NVS, door de stralingsartsen van hun werkzaamheden en samenwerking met de diverse arbodiensten vanaf de totstandkoming van de ingetrokken Regeling stralingsbescherming werknemers 2014.

Met het eerste lid wordt vastgelegd dat de aanvullende maatregelen, bedoeld in artikel 7.21, zesde lid, Bsb, door de arbodienst altijd vooraf besproken moeten worden met de stralingsarts. Het tweede lid bepaalt dat de arbodienst de stralingsarts altijd moet informeren wanneer wordt afgeweken van de diagnose van de stralingsarts. Met het derde lid ten slotte wordt bepaald dat de arbodienst en stralingsarts vooraf afspraken moeten maken over hoe zij omgaan met de situatie waarin sprake is van een blijvend verschil van inzicht. De inhoud en vorm van de afspraken zijn een verantwoordelijkheid van de arbodienst en stralingsarts, maar ze moeten wel kunnen aantonen dat er heldere afspraken zijn gemaakt. Dat geschiedt door een en ander vast te leggen in een schriftelijk protocol. Daarin kan bijvoorbeeld de mogelijkheid worden opgenomen om een second opinion aan te vragen of een vetorecht voor de stralingsarts worden vastgelegd.

§ 4. Waarschuwingssignalering

Op grond van artikel 4.1, tweede lid, Bsb kan de Minister van SZW modellen vaststellen voor waarschuwingsborden en gevarenpictogrammen1 voor situaties waarin ten gevolge van handelingen de maximale jaarlijkse doses voor (blootgestelde) werknemers of de bevolking worden/kunnen worden overschreden. Die dosislimieten zijn genoemd in de artikelen 7.3 (werknemers) en 9.1 (bevolking) Bsb. De ondernemer is verplicht om in dergelijke situaties op geschikte plaatsen de wettelijk vastgestelde waarschuwingsborden of gevarenpictogrammen (met in voorkomend geval de relevante teksten) aan te brengen.

Dit geldt ingevolge de Richtlijn 2013/59/Euratom standaard ook voor gecontroleerde en bewaakte zones. Aldus is geregeld in de artikelen 7.8, eerste lid, onder d (voor de gecontroleerde zone) en 7.9, eerste lid, onder b (voor de bewaakte zone) Bsb.

De voorschriften betreffende waarschuwingssignalering zijn verder van toepassing op handelingen in kerninstallaties en met splijtstoffen en ertsen (inclusief andere inrichtingen in de splijtstofcyclus) en op het vervoeren van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen. Dit volgt uit het feit dat artikel 4.1 Bsb zowel in het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (artikel 19), als in artikel 1b van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen van overeenkomstige toepassing is verklaard.

Artikel 4.1 Waarschuwingsborden en gevarenpictogrammen algemeen

Als waarschuwingsbord/gevarenpictogram voor ioniserende straling is gekozen voor het aan de Arbeidsomstandighedenregeling ontleende waarschuwingsbord/gevarenpictogram, dat in figuur 1 is opgenomen (eerste lid).Figuur 1: Het waarschuwingsbord /gevarenpictogram voor ioniserende straling

Figuur 1: Het waarschuwingsbord /gevarenpictogram voor ioniserende straling

Het bord/pictogram kenmerkt zich ingevolge het eerste lid door een driehoekige vorm, een zwart pictogram op gele achtergrond en een zwarte rand, waarbij de gele kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat. Het tweede lid stelt de grootte van het bord/pictogram vast op minimaal 7.5 cm breed, behalve als dat technisch niet mogelijk is (met name omdat er niet genoeg ruimte is) (tweede lid).

In het derde lid is geregeld dat de borden op een passende plaats moeten worden aangebracht. Daarbij is artikel 8.11 van de Arbeidsomstandighedenregeling van overeenkomstige toepassing verklaard. Artikel 8.11 luidt: ‘De borden worden, rekening houdend met eventuele obstakels, op passende hoogte en op een passende plaats ten opzichte van het gezichtsveld geïnstalleerd, hetzij bij de toegang tot een zone waar een algemeen risico bestaat hetzij in de onmiddellijke nabijheid van een bepaald risico of het te signaleren object, en wel op een goed verlichte en gemakkelijk toegankelijke en zichtbare plaats.’

Artikel 4.2 Tekst bij waarschuwingsbord en gevarenpictogram algemeen

Dit artikel bevat de verplichting om onder of naast het waarschuwingsbord of gevarenpictogram, bedoeld in artikel 4.1, steeds een tekstbord of pictogram aan te brengen dat aangeeft of het om röntgenstraling, radioactieve stoffen en een bewaakte of gecontroleerde zone gaat. Het aanbrengen van een tekstbord of pictogram is des te belangrijker wanneer zich meer dan een van de in artikel 4.1, eerste lid Bsb, bedoelde situaties voordoen. In dat geval moeten onder of naast het waarschuwingsbord of gevarenpictogram één of meer borden of pictogrammen met de van toepassing zijnde teksten worden aangebracht. Te denken valt aan de situatie waarin zowel radioactieve stoffen als toestellen mogelijk oorzaak van ioniserende straling (kunnen) zijn (zie figuur 2). De teksten zijn met name van belang voor een calamiteit.

Aanvullend moet een tekstbord of pictogram aangebracht worden, indien het dosisequivalenttempo groter is dan 10 µSv per uur.

Het derde lid bepaalt de afmeting en kleur van het tekstbord en pictogram.Figuur 2: Het waarschuwingsbord/gevarenpictogram met als voorbeeld het bord met de tekst ‘RADIOACTIEVE STOFFEN’ en ‘RÖNTGENSTRALING’

Figuur 2: Het waarschuwingsbord/gevarenpictogram met als voorbeeld het bord met de tekst ‘RADIOACTIEVE STOFFEN’ en ‘RÖNTGENSTRALING’

Artikel 4.3 Waarschuwingsborden, gevarenpictogrammen en teksten op ingekapselde bronnen, toestellen en bronhouders

Het in dit artikel geregelde waarschuwingsbord en gevarenpictogram met tekstbord of pictogram moet op toestellen, ingekapselde bronnen en bronhouders aangebracht worden (artikel 4.3, eerste en vijfde lid). Doel van dit voorschrift is dat werknemers (en derden) bij de bron gewaarschuwd worden voor de risico’s van blootstelling aan ioniserende straling.

Omdat het, gezien de dosis die daarbij zou worden ontvangen, technisch niet mogelijk is om het waarschuwingsbord of gevarenpictogram nog aan te brengen op reeds bestaande ingekapselde bronnen, geldt de bepaling niet voor ingekapselde bronnen die eerder dan 1 maart 2002 in gebruik zijn genomen (tweede lid).

Bij nieuwe bronnen moet het waarschuwingsbord of gevarenpictogram door de fabrikant op de bron aangebracht worden voordat deze wordt geactiveerd en wordt ingekapseld.

Wanneer een bron in een apparaat is geplaatst, zal zowel op de buitenkant van het apparaat als op de bron of bronhouder binnen in het apparaat een waarschuwingsbord of gevarenpictogram met tekstbord of pictogram moeten worden geplaatst.

Wat betreft het begrip ‘bron’ zij het volgende opgemerkt. Daaronder wordt ingevolge de begripsomschrijving in Bijlage 1 Bsb verstaan: toestel, versneller of radioactieve stof. Voor zover de Regeling en de onderliggende artikelen van het Bsb ingevolge artikel 19 van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen ook moeten worden toegepast op splijtstoffen of ertsen en andere installaties in de splijtstofcyclus wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, onder a, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen onder ‘bron’ mede verstaan: splijtstof of erts.

In de volgende situaties kan geheel of gedeeltelijk van de verplichting tot het aanbrengen van een waarschuwingsbord of gevarenpictogram worden afgeweken:

  • 1. Indien de afmeting van de ingekapselde bron te klein is om zelfs zonder onderschriftbord of gevarenpictogram een waarschuwingsbord of gevarenpictogram met een breedte van 7,5 cm te plaatsen, mag een kleiner waarschuwingsbord of gevarenpictogram worden gebruikt dan wordt voorgeschreven in artikel 4.1, tweede lid, en hoeft het onderschriftbord of pictogram niet te worden aangebracht (artikel 4.2, eerste lid).

  • 2. Indien de ingekapselde bron te klein is om een waarschuwingsbord of gevarenpictogram herkenbaar aan te brengen, geldt de verplichting van het eerste lid helemaal niet (artikel 4.3, vierde lid).

  • 3. Indien een bronhouder te klein is om te kunnen voldoen aan de minimale afmetingen, bedoeld in artikel 4.1 tweede lid, hoeft niet aan de in het tweede lid vermelde verplichting te worden voldaan (artikel 4.3, zesde lid).

Artikel 4.4 Verbodsbord en gevarenpictogram gecontroleerde zone

In dit artikel is voorgeschreven dat, naast de in de artikelen 4.1, 4.2 en 4.3 genoemde borden en pictogrammen, tevens een verbodsbord/gevarenpictogram toegespitst op de gecontroleerde zone moet worden gebruikt. Dit verbodsbord is weergegeven in figuur 3. Gekozen is voor een aan de Arbeidsomstandighedenregeling ontleende verbodsbord. Het bord is wit, de rand en streep van het bord/pictogram zijn rood en het pictogram is zwart. De balk loopt in een hoek van 45° ten opzichte van de horizontale lijn over het pictogram. De rode kleur beslaat ten minste 35% van het oppervlak van het bord.Figuur 3: Verbodsbord en gevarenpictogram gecontroleerde zone

Figuur 3: Verbodsbord en gevarenpictogram gecontroleerde zone

De volledige naleving van de bepalingen in §4 kan dus betekenen dat de volgende waarschuwingsborden of gevarenpictogrammen bij de ingang van een gecontroleerde zone worden aangebracht:

  • 1. het driehoekig waarschuwingsbord of pictogram (artikel 4.1, eerste lid); met daaronder of daarnaast:

  • 2. een rechthoekig bord of pictogram, met naar gelang de situatie het opschrift ‘RÖNTGENSTRALING’ of ‘RADIOACTIEVE STOF’ (artikel 4.2, eerste lid, onder a of b); met daaronder of daarnaast:

  • 3. een rechthoekig bord/pictogram met het opschrift ‘GECONTROLEERDE ZONE’ (artikel 4.2 eerste lid, onder d); met daaronder of daarnaast:

  • 4. een rechthoekig bord of pictogram met het opschrift ‘Dosistempo>10 µSv/uur (artikel 4.2 tweede lid); met daaronder of daarnaast:

  • 5. indien er geen fysieke toegangsbeperking is bijvoorbeeld door een (cijfer)slot of permanente bewaking: het ronde verbodsbord/pictogram waarvan het model is ontleend aan de Arbeidsomstandighedenregeling (artikel 15, eerste lid).

§ 5. NDRIS-systeem, dosisgegevens en -registratie.

Artikel 5.1 Het Nationaal Dosis Registratie- en Informatie Systeem

In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 7.17, eerste lid, Bsb. Het in het Bsb genoemde dosisregistratiesysteem wordt geëffectueerd door de instelling van het Nationaal Dosis Registratie en Informatie Systeem (NDRIS).

In het tweede lid is vastgelegd dat de Nuclear Research and Consultancy Group (NRG) de beheerder is van het NDRIS. Dit conform artikel 7.17, tweede lid, Bsb.

Het derde lid bevat een opsomming van de informatie die in het NDRIS/systeem moet worden opgeslagen over externe werknemers. Het gaat hier om gegevens over de identiteit van de werknemer, de ondernemer, het dienstverband en de blootstelling van de externe werknemer. Dit is verder uitgewerkt in Bijlage F. Omdat de blootstellingsgegevens van een (externe) werknemer uit verschillende situaties afkomstig kunnen zijn en dus ook van verschillende ondernemers (locaties), is het van cruciaal belang dat de (externe) werknemer in het NDRIS-systeem als uniek persoon is geïdentificeerd.

In artikel 7.16 Bsb zijn de gegevens ten behoeve van de dosisregistratie die de ondernemer voor een blootgestelde werknemer moet verzorgen, vermeld.

Artikel 5.2 Persoonlijk dosiscontrolemiddel

De dosimetrische dienst verstrekt de ondernemer ten behoeve van een blootgestelde werknemer een persoonlijk dosiscontrolemiddel (eerste lid). Dit betreft zowel A-werknemers als B-werknemers. De Richtlijn stelt dit verplicht voor A-werknemers. Nederland kent deze verplichting van oudsher ook ter bescherming van B-werknemers. De Richtlijn maakt dat mogelijk.

In het tweede lid wordt geregeld dat alle werknemers die voor het eerst een persoonlijk dosiscontrolemiddel ontvangen, van de dosimetrische dienst een duidelijke instructie moeten krijgen over hoe zij het dosiscontrolemiddel moeten gebruiken en behandelen. Hetzelfde geldt bij belangrijke wijzingen in het gebruik of de behandeling van het persoonlijk dosiscontrolemiddel. Ten slotte bepaalt dit lid dat de informatie over het gebruik en de behandeling van het dosiscontrolemiddel steeds opvraagbaar moet zijn voor de drager en de ondernemer.

Het derde tot en met het vijfde lid regelen dat de ondernemer, en in voorkomend geval de werkgever van de externe werknemer:

  • a. de dosimetrische dienst een redelijke vergoeding van de kosten verschuldigd zijn voor de dienstverlening. Het is primair aan de dosimetrische dienst om de vergoeding voor de geleverde diensten te bepalen. Wel moet hij met een aantal belangrijke criteria rekening houden bij het berekenen van de vergoeding. Te weten de zorgvuldigheid, transparantie en eenduidigheid (zoals een goede onderbouwing van de te hanteren bedragen in het algemeen, een duidelijke uiteenzetting van de opbouw van de werkelijk gemaakte kosten en het gelijk behandelen van gelijke gevallen), de redelijkheid (zoals een adequate verhouding tussen de in rekening gebrachte kosten en de omvang van de dienst) en de proportionaliteit (zoals verschillende bedragen voor de initiële registratie en postregistratiewerkzaamheden).

  • b. er voor moeten zorgen dat het persoonlijk dosiscontrolemiddel eenmaal per 5 weken wordt aangeboden aan de dosimetrische dienst zodat het kan worden uitgelezen;

  • c. voorschriften opstellen voor het dragen van het persoonlijk dosiscontrolemiddel en er voor zorgen dat de toezichthoudend medewerker stralingsbescherming toeziet op het juiste gebruik ervan.

Het zesde lid bepaalt dat alleen de dosismetrische dienst bevoegd is de dosisgegevens van blootgestelde werknemers te bewerken.

Vervolgens bepaalt het zevende lid dat de dosisgegevens door de dosimetrische dienst aan het NDRIS worden aangeleverd. De dosisgegevens moeten uiterlijk twee maanden na uitlezing aan het NDRIS worden aangeboden (achtste lid).

Mocht het nodig zijn om de dosisgegevens die in het NDRIS-systeem zijn opgenomen, te wijzigen dan moet dat gebeuren volgens het protocol, bedoeld in het negende lid. Dat protocol wordt door de beheerder op de NDRIS-website (www.ndris.nl) bekend gemaakt.

De ondernemer kan een verzoek tot wijziging indienen bij de toezichthouder (dat is in de regel de Inspectie SZW) onder vermelding van de reden. Een situatie waarin wijzigingen kunnen worden ingediend is onder meer: de blootgestelde werknemer laat de badge onopzettelijk achter in een ruimte waardoor die een dosis opvangt die de persoon zelf niet oploopt.

Voor de volledigheid zij opgemerkt dat dosisgegevens afkomstig van ‘niet-ambtelijke’ persoonlijke dosiscontrolemiddelen (oftewel vrijwillig gedragen dosismeters) niet vallen onder de hier genoemde verplichtingen.

Via het NDRIS-systeem kan de ondernemer geacht worden op de hoogte te zijn van alle blootstellingsgegevens van zijn (eigen en ingeleende) werknemers. Dit kan anders zijn als het om externe werknemers vanuit het buitenland gaat of als werknemers naar het buitenland gaan. Hulpmiddel daarvoor kan dan zijn het (elektronisch) stralingspaspoort.

Artikel 5.3 Berekenen dosisgegevens vliegtuigbemanning

De doses voor vliegtuigbemanningen worden, vanwege het bijzondere karakter van de werkzaamheden (o.a. ruimte voor afscherming ontbreekt en reguliere dosimetrie), op een andere manier bepaald dan voor andere blootgestelde werknemers. Dit artikel legt vast hoe de dosisgegevens verzameld moeten worden. Namelijk door gebruik te maken van het computerprogramma dat in het eerste lid wordt genoemd: CARI-6/6M, ontwikkeld door de Federal Aviation Administration (versie 2004). De Minister van SZW kan overigens, indien de stand van de wetenschap daartoe aanleiding geeft, overgaan tot uitbreiding of vervanging met andere computerprogramma’s. Om een dergelijke aanpassing kan ook worden gevraagd door een ondernemer die gebruik wil maken van een nog niet in de Regeling opgenomen programma, of door de eigenaar/ontwikkelaar van een vast te stellen programma. De individuele relevante vluchtgegevens worden vervolgens verzameld door een (in de wereld van de luchtvaart) ter zake kundig toezichthoudend medewerker stralingsbescherming. Deze taak kan in voorkomend geval ook worden uitgevoerd door een (in de wereld van de luchtvaart) ter zake kundig stralingsbeschermingsdeskundige (zie artikel 7.2 Bsb).

Artikel 5.4 Toepassing loodschortcorrectie

Het wettelijk verplichte persoonlijke dosiscontrolemiddel wordt in Nederland ‘buiten’ het loodschort gedragen. De op deze wijze gemeten dosis wordt geregistreerd in het NDRIS-systeem.

Een loodschort zorgt ervoor dat de daadwerkelijk opgelopen dosis voor de werknemer altijd lager is dan de geregistreerde dosis op de dosismeter. Dat is met name van belang bij overschrijding van de dosislimiet voor de effectieve dosis. Door middel van de loodschortcorrectiefactor kan worden aangetoond dat de daadwerkelijke opgelopen dosis lager is dan de gemeten waarde van het persoonlijk dosiscontrolemiddel.

De loodschortcorrectie factor is gebaseerd op onderzoek van de NCS, rapport nummer 192, oktober 2008. In overleg met de betrokken beroepsgroepen is de uitkomst van dit onderzoek verwerkt in de Regeling.

De loodschortcorrectiefactor kan worden gebruikt bij röntgentoepassingen met een maximale buisspanning tot 150 kVp. Bijvoorbeeld interventieradiologische en -cardiologische toepassingen. Er is gekozen voor de grens van 150 kVp omdat een hoger vermogen niet nodig is voor de apparatuur waarvoor de loodschortcorrectie van toepassing is.

Verder worden werknemers blootgesteld aan de verstrooide straling van apparatuur met een buisspanning van 150 kVp. Deze verstrooide straling heeft een lagere energie dan de energie afkomstig uit de primaire bundel. De verstrooide straling van een primaire bundel van 150 kVp blijft bij gebruik in de praktijk onder de 125kVp3. Vandaar dat de verzwakking die door de loodschorten bepaald wordt voor een spectrum van 125 kVp, adequaat is.

Ondanks dat de afzwakking door het loodschort voor elke situatie anders is, is er voor gekozen steeds een lage correctiefactor (5 of lager) toe te passen. Hierdoor hoeft de ondernemer niet voor elke werknemer en situatie opnieuw een (andere) correctiefactor te bepalen. Om te bepalen of de loodschortcorrectie toegepast mag worden, moet de ondernemer aantonen dat het gaat om handelingen waarvoor dit is toegestaan en dat hij het zogenaamde loodschortprotocol heeft gevolgd. Dit protocol is opgenomen in Bijlage E.

Als voldaan is aan bovengenoemde voorwaarden, geeft de ondernemer voor elk persoonlijk dosiscontrolemiddel aan de dosimetrische dienst door of de loodschortcorrectie van toepassing is.

De dosimetrische dienst geeft deze informatie vervolgens onbewerkt door aan het NDRIS.

De ondernemer is verantwoordelijk voor het op juiste wijze toepassen van het protocol. De dosismetrische dienst en NDRIS hebben hier verder geen (toetsende) rol. Het NDRIS bewaart naast de originele ‘gemeten dosis’ ook de van toepassing zijnde correctiefactor. De ‘gemeten dosis’ in het NDRIS wordt niet vervangen door een ‘gecorrigeerde dosis’. Bij een eventuele controle door de Inspectie SZW toetst deze of aan de voorwaarden van het protocol is voldaan en of de ondernemer de loodschortcorrectie correct heeft toegepast. Wordt geconstateerd dat dat niet het geval is, dan zal de Inspectie SZW handhavend optreden.

Over enkele jaren zal worden geëvalueerd hoe de loodschortcorrectie in de praktijk wordt toegepast. Vooralsnog geldt de beperking dat de loodschortcorrectie alleen van toepassing is bij A-werknemers die radiologische handelingen uitvoeren in de gezondheidssector.

§ 6. Dosimetrische diensten, Centraal Dosimetrisch Overleg en NDRIS-beheerder.

Artikel 6.1 Procedure erkenning van een dosimetrische dienst

Dit artikel regelt de procedure betreffende het aanvragen van de erkenning als dosimetrische dienst. De aanvraag geschiedt bij de Autoriteit. Deze is belast met de erkenning.

Belangrijk is dat bij de aanvraag wordt aangegeven waarbinnen de dosismeter valide resultaten geeft:

Type dosismeter (lichaam, extremiteit, ...)

  • Grootheid;

  • Soort straling;

  • Meetbereik van/tot;

  • Energiebereik van/tot;

  • Range hoek van inval.

De Autoriteit zorgt voor het beheer en actueel houden van het register, waarin de erkende dosimetrische diensten zijn vermeld (eerste lid).

De bij de aanvraag over te leggen informatie komt overeen met de gegevens en bescheiden die al moesten worden verstrekt ingevolge artikel 3 van de thans ingetrokken Regeling stralingsbescherming werknemers 2014 (tweede lid). Wordt die informatie niet verstrekt of is deze niet volledig, dan laat de Autoriteit de behandeling van de aanvraag buiten behandeling, met dien verstande dat de aanvrager veertien dagen de tijd wordt gegeven voor het aanvullen van de informatie (derde lid).

In de beschikking worden de relevante gegevens vermeld. Waaronder de duur van de erkenning, die voortaan maximaal vijf jaar bedraagt. Dit sluit aan bij de looptijd van de onderliggende accreditatie (vier jaar). Treden er wijzigingen op in die gegevens, dan moet de dosimetrische dienst die wijzigingen binnen 30 kalenderdagen na wijziging doorgeven aan de Autoriteit. De erkenning is conform de oude situatie, niet overdraagbaar (vierde, vijfde en zesde lid).

Artikel 6.2 Voorwaarden erkenning van een dosimetrische dienst

Dit artikel bevat de voorwaarden voor de erkenning van een dosimetrische dienst. Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die al golden ingevolge artikel 4, eerste lid, van de thans ingetrokken Regeling stralingsbescherming werknemers 2014. Kern van de erkenningsvoorwaarden wordt gevormd door de accreditatie, bedoeld in onderdeel a. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat dat een accreditatie van een nationale accreditatie-instantie van een EU-land, een EER-land of Zwitserland kan zijn.

Artikel 6.3 Weigering, schorsing en intrekking erkenning van een dosimetrische dienst

Dit artikel bevat de gronden waarop de Autoriteit een verzoek om erkenning kan weigeren dan wel een verleende erkenning kan schorsen of intrekken. Met deze opzet wordt aangesloten bij hetgeen gebruikelijk is in het bestuursrecht/de Algemene wet bestuursrecht. Weigeren, schorsen of intrekken van de erkenning kan ook geschieden op verzoek van de instantie die toezicht houdt op de uitvoering van de Arbowet (en hoofdstuk 7 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming). Dat is als regel de Inspectie SZW. Vraagt de dosimetrische dienst zelf om intrekking dan moet de Autoriteit daarin altijd bewilligen, met dien verstande dat de dossieroverdracht dan wel goed moet gebeuren (artikel 6.6, tweede lid).

Weigering, schorsing en intrekking van een erkenning zijn beschikkingen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter mogelijk zijn.

Artikel 6.4 Informatie over bestuurswisseling bij een dosimetrische dienst

Indien de Autoriteit signalen ontvangt over bijvoorbeeld fraude, dan kan zij daar, gezien de in het geding zijnde financieel-economische belangen, onderzoek naar doen. De Autoriteit zal de resultaten van dit onderzoek vervolgens meenemen bij de afweging om over te gaan tot het erkennen dan wel het weigeren, schorsen of intrekken van de erkenning.

Mede daarom moet een dosimetrische dienst de Autoriteit zo spoedig mogelijk informeren over een voorgenomen bestuurswisseling. Verder wordt die informatie opgenomen in het jaarverslag (zie artikel 6.5).

De Autoriteit kan in dit kader een dosimetrische dienst ook vragen om betreffende de nieuwe bestuurder een Verklaring Omtrent het Gedrag te verstrekken (tweede lid).

Artikel 6.5 Jaarverslag door een dosimetrische dienst

De dosimetrische dienst stelt jaarlijks een verslag op van zijn verrichte werkzaamheden. Dat jaarverslag moet uiterlijk 1 juni van het nieuwe kalenderjaar aan de Autoriteit wordt gestuurd. In het jaarverslag moet de dosimetrische dienst een groot aantal onderwerpen beschrijven, die overeen komen met de onderwerpen die al werden genoemd in Bijlage B bij de ingetrokken Regeling stralingsbescherming werknemers 2014. In het financiële gedeelte worden ook de tarieven die het afgelopen kalenderjaar zijn gehanteerd (dat is voor het eerst over 2017) opgenomen.

Met uitzondering van de knelpunten, bedoeld in artikel 6, onder e, kan de informatie die de dosimetrische dienst in het jaarverslag ten behoeve van de Autoriteit moet opnemen, bedrijfsgevoelig zijn. De Autoriteit zal bedrijfsgevoelige gegevens alleen uit eigen beweging of desgevraagd openbaar maken indien de Wet openbaarheid van bestuur daarvoor de ruimte biedt.

Artikel 6.6 Periodieke controle van de dosimetrische dienst

Dit artikel regelt allereerst de periodiek door de Autoriteit te verrichten controle op het functioneren van de dosimetrische diensten. Deze controle kan voor de Autoriteit aanleiding zijn om artikel 6.3 toe te passen.

Het kan voorkomen dat een dosimetrische dienst de werkzaamheden waarvoor zij is erkend, wil beëindigen. Dat kan geschieden door actief te verzoeken om intrekking van de erkenning, maar ook door geen nieuwe erkenning aan te vragen, dus door het laten verstrijken van de looptijd van de erkenning. Alvorens op een van deze manieren de werkzaamheden te beëindigen (en bij een actief verzoek de erkenning kan worden ingetrokken), moet de dosimetrische dienst van de overdracht van de dosimetrische gegevens mededeling doen aan zijn cliënten. Dit alles moet uiteraard tijdig gebeuren, dat wil zeggen op een zodanig tijdstip dat de overheveling van dossiers afgerond is voordat de geldigheid van de erkenning is afgelopen.

Dit geldt in gelijke mate als de erkenning actief blijvend wordt ingetrokken door de Autoriteit. De Autoriteit zal bij het blijvend intrekken van de erkenning in voorkomend geval een zodanige termijn hanteren, dat de overheveling van dossiers door de dosimetrische dienst op zorgvuldige wijze kan geschieden. Daarbij kan de Autoriteit in voorkomend geval bepalen dat de dosimetrische dienst gedurende die periode geen dosimetrische diensttaken meer mag verrichten.

De dossiers worden door de dosimetrische dienst overgedragen aan het NDRIS. Daarvan stelt de dosimetrische dienst de Autoriteit onverwijld in kennis. Voor zover nodig maakt het NDRIS afspraken met de resterende erkende dosimetrische dienst(en).

Artikel 6.7 Informatie-uitwisseling over non-conformiteit

Wederzijdse informatie-uitwisseling tussen de Autoriteit en de betrokken nationale accreditatie-instantie (veelal de Raad voor Accreditatie), is noodzakelijk omdat bij erkenning van een dosimetrische dienst door de Autoriteit een vorm van accreditatie verplicht is (zie artikel 6.2, onder a).

De Autoriteit informeert de betrokken nationale accreditatie-instantie over geconstateerde non-conformiteit, dat wil zeggen afwijkingen die voor de Autoriteit aanleiding kunnen zijn tot het weigeren, schorsen of intrekken van de erkenning. De betrokken nationale accreditatie-instantie informeert de Autoriteit over feiten die consequenties kunnen hebben voor de accreditatie en daarmee voor de erkenning (eerste en tweede lid).

De Autoriteit en de accreditatie-instelling maken schriftelijke afspraken over het delen van die informatie (derde lid).

Tenslotte bepaalt het vierde lid dat een dosimetrische dienst de Autoriteit zo spoedig mogelijk in kennis stelt van een door de betrokken nationale accreditatie-instantie gedane bevindingen en geconstateerde non-conformiteiten, alsmede van de wijze waarop en het tijdsbestek waarbinnen die worden opgelost. Een non-conformiteit kan aanleiding zijn tot het schorsen, intrekken of beperken van de reikwijdte van de accreditatie en is dus ook relevant voor de door de Autoriteit afgegeven erkenning.

Artikel 6.8 Algemene taken van de beheerder

In dit artikel worden de taken van de NDRIS-beheerder geregeld. De grondslag voor het beheer van NDRIS ligt in artikel 7.17, vijfde lid, Bsb. De vastlegging van de taken van de NDRIS-beheerder is nieuw. Zo is het voeren van het secretariaat van het Centraal Dosimetrisch overleg een uitbreiding van de taken. Verder worden thans expliciet genoemd het algemeen beheer en deelname aan (inter)nationale gremia; voor zover dat relevant is voor het beheer van het NDRIS. Deze nieuwe taken zijn tot stand gekomen in overleg met de vigerende NDRIS-beheerder.

Artikel 6.9 Gegevensbeheer door de beheerder

Hoe het gegevensbeheer door de NDRIS-beheerder moet worden ingevuld, is geregeld in dit artikel, dat als grondslag heeft artikel 7.17, vijfde lid, Bsb. Het eerste lid betreft het bewerken van dosisgegevens en individuele dosisberekeningen die worden aangeleverd door respectievelijk de dosimetrische dienst en de ondernemer.

Zoals bepaald in het tweede lid moet de NDRIS-beheerder die gegevens zorgvuldig beheren. De NDRIS-beheerder moet maatregelen nemen om vervalsing, misbruik en onrechtmatige bewerkingen van het NDRIS-systeem te voorkomen. Verder mag de NDRIS-beheerder de dosisgegevens in het NDRIS-systeem alleen wijzigen op verzoek van de toezichthouder. Dat is als regel de Inspectie-SZW (zie het derde lid).

Mochten dosisgegevens door onvoorziene omstandigheden niet juist zijn opgenomen in het NDRIS, dan kan de ondernemer een verzoek tot wijziging indienen bij de toezichthouder. Het wijzigingsproces is omschreven in Bijlage F. De regeling betreffende het NDRIS-registratieysteem opgenomen in Bijlage F, onderdeel 3, treedt met ingang van 6 februari 2021 in werking. Er wordt momenteel nog gewerkt aan passende soft- en hardware. Voorshands zal het oude registratiesysteem dan ook gebruikt blijven worden.

Tot slot wordt in het vierde lid bepaald dat een werknemer een verzoek kan indienen bij de NDRIS-beheerder om een overzicht van zijn of haar dosisgeschiedenis te krijgen.

Artikel 6.10 Verantwoording door de beheerder

Dit artikel regelt wanneer en waarover de NDRIS-beheerder verantwoording af legt aan de Minister van SZW. Het eerste lid betreft de verantwoording vooraf. Jaarlijks voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar moet er een inhoudelijk en financieel jaarplan ter goedkeuring aan de Minister van SZW worden voorgelegd. Dit jaarplan omschrijft de plannen omtrent de uitoefening van de taken, zoals geregeld in de regeling, en de financiën van de NDRIS-beheerder. In het financiële gedeelte worden ook de tarieven voor het komend kalenderjaar (dat is voor het eerst betreffende 2019) opgenomen. Dit alles moet eerst worden besproken in het Centraal Dosimetrisch Overleg (zie bij artikel 6.11). Door dit overleg zal een advies worden opgesteld dat bij het jaarplan wordt gevoegd.

Het tweede lid betreft de verantwoording achteraf. De beheerder stelt jaarlijks een verslag op van zijn verrichte werkzaamheden. Dat jaarverslag moet uiterlijk 1 juni van het nieuwe kalenderjaar ter goedkeuring aan de Minister van SZW worden voorgelegd. In het financiële gedeelte worden ook de tarieven die het afgelopen kalenderjaar zijn gehanteerd (dat is voor het eerst over 2017) opgenomen. Ook het jaarverslag moet voordat het ter goedkeuring aan de minister wordt voorgelegd, worden besproken in het Centraal Dosimetrisch Overleg. Dit overleg stelt ook hiervoor een advies op dat bij het jaarverslag wordt gevoegd.

Artikel 6.11 Het Centraal Dosimetrisch Overleg

Het Centraal Dosimetrisch Overleg wordt met dit artikel officieel ingesteld en geeft invulling aan artikel 7.15, derde lid, Bsb. Het eerste lid formaliseert het overleg. Aldus wordt de continuïteit ervan gewaarborgd.

De taken van het overleg zijn opgesomd in het tweede lid. Zo zal het overleg adviseren over accreditatieprogramma’s, het jaarplan en jaarverslag van de NDRIS-beheerder en over het dosimetriestelsel in Nederland. De NDRIS-beheerder voert het secretariaat van het overleg.

Alle erkende dosimetrische diensten (ook de buitenlandse) zijn lid van het overleg. Hoe het overleg te werk gaat is verder aan de deelnemers, die daartoe een schriftelijk protocol moeten opstellen. In dit protocol wordt afgesproken waar, wanneer en hoe het overleg zal plaatsvinden. Verder kan in het protocol de aanwezigheid van derden/waarnemers, zoals de toezichthouders en externe deskundigen, worden geregeld.

Het vijfde lid regelt de archivering van de documenten van het overleg. De NDRIS-beheerder heeft de verantwoordelijkheid deze na eventuele beëindiging van de werkzaamheden van het overleg over te dragen aan het Ministerie van SZW.

Tot slot regelt het zesde lid dat de Minister van SZW het overleg kan vragen om zakelijke gegevens en bescheiden die hij redelijkerwijs nodig heeft om zijn taken naar behoren te kunnen vervullen.

Na enkele jaren zal er worden geëvalueerd of de werking van het Centraal Dosimetrisch Overleg in deze vorm voldoet en kan/moet worden voortgezet.

§ 7. Radon op de werkplek.

Artikel 7.1 Kennisgeving blootstellingsituatie radon

Radon op de werkplek is een nieuw onderwerp in de Nederlandse regelgeving. Het treffen van een regeling is nodig ter implementatie van de Richtlijn. Een uitgebreide toelichting is opgenomen in de Nota van toelichting bij het Bsb (artikel 7.38).

Het eerste lid bepaalt welke gegevens de ondernemer aan de Autoriteit moet doorgeven indien de radonconcentratie op werkplekken, ondanks getroffen maatregelen, het referentieniveau van 100 becquerel per kubieke meter blijft overschrijden (zie artikel 7.38 Bsb).

In het tweede lid is de termijn opgenomen waarbinnen de kennisgeving aan de Autoriteit gedaan wordt door de ondernemer, namelijk vier weken. Het wordt wenselijk gevonden dat de kennisgeving binnen redelijke tijd gedaan wordt, maar het is gezien de aard van de blootsstellings-situatie niet nodig dat dit onverwijld gebeurt.

Artikel 7.2 Registratie gegevens blootstelling aan radon

In dit artikel worden de gegevens opgesomd die de werkgever moet (laten) registreren indien zich de situatie, bedoeld in artikel 7.38, zesde lid, van het Bsb, voordoet. Aldus kan achteraf altijd vastgesteld worden op welke wijze de blootstelling is bepaald.

Artikel 7.3 Waarschuwingssignalering radon

Wat betreft het waarschuwingsbord dan wel gevarenpictogram dat gebruikt moet worden in verband met bloostelling aan radon, is gekozen voor een aan de Arbeidsomstandighedenregeling ontleend waarschuwingsbord met gevarenpictogram met daaronder een tekstbord met het woord ‘RADON’ (naar analogie van bij figuur 2 opgenomen borden).

Het bord dan wel de gevarenpictogram kenmerkt zich door een driehoekige vorm, een zwart pictogram op gele achtergrond en een zwarte rand; waarbij de gele kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord/pictogram beslaat. Het tweede lid stelt de grootte van het bord en de gevarenpictogram vast op minimaal 7.5 cm breed, behalve als dat technisch niet mogelijk is; met name omdat er niet genoeg ruimte is (tweede lid).

In het derde lid is bepaald dat het waarschuwingsbord dan wel de gevarenpictogram op een passende plaats wordt aangebracht, door artikel 8.11 van de Arbeidsomstandighedenregeling van overeenkomstige toepassing te verklaren. Artikel 8.11 luidt: ‘De borden worden, rekening houdend met eventuele obstakels, op passende hoogte en op een passende plaats ten opzichte van het gezichtsveld geïnstalleerd, hetzij bij de toegang tot een zone waar een algemeen risico bestaat hetzij in de onmiddellijke nabijheid van een bepaald risico of het te signaleren object, en wel op een goed verlichte en gemakkelijk toegankelijke en zichtbare plaats.’

Het vierde lid bevat de verplichting om onder of naast het waarschuwingsbord dan wel de gevarenpictogram, bedoeld in artikel 4.1, een tekstbord dan wel pictogram te plaatsen dat aangeeft dat het om radon gaat, en stelt de minimale afmeting vast van het tekstbord en de pictogram.

§ 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8.1 Intrekking van de oude regelingen en artikel 8.2 Inwerkingtreding van de Regeling

Op basis van artikel 132, derde en vierde lid, van het ingetrokken Besluit stralingsbescherming werd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 2 december 2013 (Stcrt. 34306) de Tijdelijke regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen 2013 vastgesteld. Nu het Besluit stralingsbescherming met ingang van 6 februari 2018 is ingetrokken, wordt ook die Tijdelijke regeling ingetrokken.

De Regeling treedt in werking per 6 februari 2018, zijnde de datum waarop de richtlijn geïmplementeerd moet zijn. Hierop is een uitzondering. Niet (volledig) in werking treedt de regeling betreffende het NDRIS-registratiesysteem (Bijlage G, onderdeel 3). Er wordt nog gewerkt aan passende soft- en hardware. Voorshands zal het huidige registratiesysteem onverkort gebruikt worden.

Bijlage A, behorend bij artikel 2.1, eerste en tweede lid

Deze bijlage is toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.1.

Bijlage B, behorend bij artikel 2.2.

Deze bijlage is toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.2.

Bijlage C, behorend bij artikel 3.3, eerste lid

De puntentelling is tot stand gekomen in overleg met de beroepsgroep van stralingsartsen. Hierbij is uitgegaan van het puntensysteem zoals dat wordt gebruikt voor de deskundigen stralingsbescherming. De waardering wordt gegeven per dag maar kan ook gehalveerd worden voor een dagdeel. Voor na- en bijscholing geldt een minimum van 30 punten per 5 jaar. Deze 30 punten kunnen worden verkregen door het volgen van na- en bijscholing op verschillende dagdelen verdeeld over de 5 jaar.

Bijlage D, behorend bij artikel 3.4, eerste lid

De kerncompetenties van de stralingsarts zijn tot stand gekomen in overleg met de beroepsgroep van stralingsartsen in het kader van de Commissie bedrijfsgezondheidszorg van de NVS.

Bijlage E, behorend bij artikel 5.4, derde lid

Het loodschortprotocol beschrijft de voorwaarden waaraan de betrokken medisch specialisten (A-werknemers) moeten voldoen om de correctiefactor te mogen gebruiken. De voorwaarden zijn in samenspraak met de betrokken beroepsgroep tot stand gekomen. Zie verder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5.4.

Bijlage F, behorend bij artikel 5.1, eerste lid

De opslag van gegeven in het NDRIS-systeem geschiedt op grond van verplichtingen die volgen uit de Richtlijn. Deze regeling is uitgebreider dan die van de ingetrokken Regeling stralingsbescherming werknemers 2014. Naast gegevens betreffende de ondernemer, die in het oude NDRIS-systeem vermeld werd als werkgever, worden thans ook opgenomen gegevens betreffende de werkgever, waarmee de werknemer een dienstverband heeft samen met de categorie-indeling van de werknemer. Dit in verband met de betrokkenheid van de werkgevers van inleenkrachten/ gedetacheerden bij de uitvoering van het Bsb en de Regeling. Voor de meeste gevallen geldt dat de formele werkgever tevens de ondernemer is. Voor die gevallen blijft de uitbreiding van gegevens dan beperkt tot de categorie-indeling van de werknemer.

Verder zal in de gevallen waarin een verzoek is gedaan tot toepassing van de loodschortcorrectiefactor, voortaan de effectieve dosis in het NDRIS-systeem worden opgeslagen tezamen met de loodschortcorrectiefactor van 0.2.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark


X Noot
1

In plaats van waarschuwingsteken (zoals genoemd in artikel 4.1 van het besluit) wordt de term gevarenpictogram gebruikt. Daarmee wordt aangesloten bij de bijlage van Arboregeling.

X Noot
2

Code of practice for personal dosimetry of proffesionals wearing protective clothing during radiological procedures.

X Noot
3

Extrapolatie tabel 1 uit: Radiation shielding materials and radiation scatter effects for interventional radiology (IR) physicians; J. P. McCaffrey, F. Tessier, and H. Shen; Med Phys. 2012 Jul;39(7):4537-46. doi: 10.1118/1.4730504.

Naar boven