TOELICHTING
I ALGEMEEN
1. Inleiding
De Uitvoeringsregeling zeevisserij (hierna: uitvoeringsregeling) bevat de voorschriften
die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Europese verordeningen op het gebied
van de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het
gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). Dit betreft onder meer de verordeningen waarin
specifieke beheersmaatregelen voor bepaalde visbestanden voor meerdere jaren zijn
vastgelegd, de zogenoemde meerjarenplannen. Op 4 juli 2018 is het meerjarenplan voor
demersale bestanden in de Noordzee1 vastgesteld en deze verordening treedt op 5 augustus 2018 in werking. Deze verordening
bevat voor de komende jaren het raamwerk voor het beheer van die bestanden die veelal
in gemengde visserijen worden gevangen. Voordien waren de regels voor het duurzame
beheer van uitsluitend kabeljauw en van tong en schol neergelegd in specifieke meerjarenplannen.
Dit kabeljauwherstelplan2 en tong- en scholplan3 worden in het meerjarenplan Noordzee ingetrokken. Door middel van deze wijzigingsregeling
zijn de hiermee samenhangende aanpassingen in de uitvoeringsregeling doorgevoerd.
Naast de basis voor het beheer van kabeljauw, voorzag het kabeljauwherstelplan in
een capaciteitsplafond voor de vaartuigen die visten met de meest gebruikelijke vistuigen.
Dit Europese plafond is gebaseerd op de referentiejaren 2006 en 2007 en voorkomt dat
er een disbalans ontstaat tussen de vangstcapaciteit en de vangstmogelijkheden of
met andere woorden tussen hoeveel er gevangen kán worden en hoeveel er gevangen mág
worden. Het meerjarenplan Noordzee voorziet niet in een verplicht capaciteitsplafond,
maar geeft lidstaten wel de mogelijkheid om nationaal een dergelijk maximum per vistuigcategorie
in te stellen. Om te voorkomen dat het aantal vaartuigen dat met bepaalde vistuigen
mag vissen onbeperkt kan toenemen, wordt door middel van deze wijzigingsregeling het
capaciteitsplafond per vistuigcategorie nationaal voortgezet. Artikel 12 van het meerjarenplan
Noordzee en artikel 19 van de basisverordening GVB4 bieden daartoe de basis.
In deze toelichting wordt in paragraaf 2 de kern van het Meerjarenplan Noordzee uiteengezet.
Paragraaf 3 bevat vervolgens een toelichting op de wijze waarop uitvoering is gegeven
aan het nationale capaciteitsplafond. In de paragrafen 4 en 5 wordt tot slot ingegaan
op de regeldruk en de inwerkingtreding en dan volgt de artikelsgewijze toelichting.
2. Meerjarenplan Noordzee
De zogenaamde demersale bestanden, waarop het meerjarenplan Noordzee betrekking heeft,
omvatten rondvis-, platvis- en kraakbeenvissoorten, langoustines en Noordse garnalen
die op of in de nabijheid van de bodem van de waterkolom leven. In beginsel is het
meerjarenplan van toepassing op de Europese wateren van de ICES-sectoren 2a (Noorse
wateren), 3a (Skagerrak en Kattegat) en deelgebied 4 (Noordzee), maar als de visbestanden
ook in de aangrenzende wateren voorkomen, vallen ook deze aangrenzende wateren onder
de beheersmaatregelen van het Noordzeeplan. Een voorbeeld daarvan is het kabeljauwbestand
dat geografisch is verspreid over deelgebied 4 (Noordzee) en de sectoren 7d (oostelijk
deel van het Kanaal) en 3a.20 (Skagerrak). In het meerjarenplan zijn de doelstellingen,
de kwantificeerbare streefdoelen met duidelijke tijdschema’s vastgelegd, op basis
waarvan de Raad van de Europese Unie jaarlijks de vangstmogelijkheden voor deze vissoorten
vaststelt. Daarnaast heeft het meerjarenplan betrekking op de bepaling van de instandhoudingsreferentiepunten
en zodra een bestand onder deze niveaus zakt, moeten aanvullende herstelmaatregelen
worden getroffen om ervoor te zorgen dat het bestand weer boven het gewenste peil
komt. Deze aanvullende herstelmaatregelen, in artikel 7 van het meerjarenplan Noordzee
als vrijwaringsmaatregelen aangeduid, kunnen worden vastgesteld door de Europese Commissie
op basis van artikel 12 van de basisverordening GVB en door de lidstaat op basis van
artikel 13 van de basisverordening GVB voor zover het de wateren betreft die onder
de soevereiniteit of jurisdictie van die lidstaat vallen. Artikel 3 van de uitvoeringsregeling
bevat het verbod om in strijd met dergelijke maatregelen te handelen.
Daarnaast biedt het meerjarenplan de basis voor de Europese Commissie om bij gedelegeerde
handeling specifieke instandhoudingsmaatregelen (artikel 8) of bepaalde technische
maatregelen (artikel 9) vast te stellen. Tot slot kan de Europese Commissie op basis
van artikel 11 bij gedelegeerde handeling nadere bepalingen vast stellen ter uitvoering
van de aanlandingsverplichting voor alle bestanden van soorten die op grond van artikel
15, eerste lid, van de basisverordening GVB onder die aanlandingsverplichting vallen.
Deze nadere bepalingen werden voorheen in de zogenaamde discardplannen vastgelegd,
maar nu voor de Noordzee een meerjarenplan is vastgesteld, is het discardplan op grond
van artikel 15, vijfde en zesde lid, daarvoor niet langer het aangewezen instrument.
Met het oog op de handhaving van de op basis van de artikelen 8, 9 of 11 vast te stellen
gedelegeerde handelingen is door middel van de in artikel I, onderdeel B, opgenomen
wijziging in artikel 68 van de uitvoeringsregeling het verbod opgenomen om in strijd
te handelen met deze handelingen.
3. Capaciteitsplafond
Zoals in de inleiding is vermeld wordt per 5 augustus 2018 het Europese kabeljauwherstelplan
ingetrokken. In dit herstelplan is als criterium voor het verlenen van de in artikel
7, eerste lid, van de controleverordening5 bedoelde vismachtiging, opgenomen dat de in kW uitgedrukte totale capaciteit van
de vaartuigen met een vismachtiging, niet groter mag zijn dan de maximumcapaciteit
van de vaartuigen die in 2006 of 2007 met het specifieke vistuig in de desbetreffende
bestandsgebieden hebben gevist. Het voor Nederland relevante bestandsgebied bestond
uit de Noordzee, het Skagerrak en het oostelijke deel van het Kanaal en het capaciteitsplafond
voor dit gebied is in feite opgebouwd door de vaartuigen die in de referentie periode
in dit gebied met de specifieke vistuigen trackrecords hadden.
Dit capaciteitsplafond voorkomt dat het aantal vaartuigen dat met specifieke vistuigen
in voornoemd gebied mag vissen toeneemt en het bewaakt aldus de balans tussen de capaciteit
van de vloot in een bepaalde visserij en de hoeveelheid die er overeenkomstig de aan
Nederland toegewezen quota gevangen mag worden. Hierdoor wordt voorkomen dat de druk
op het beheer van de visbestanden toeneemt en dat de quota vroegtijdig worden uitgeput.
Met het vervallen van het Europese kabeljauwherstelplan vervalt ook het capaciteitsplafond.
Om de ongewenste effecten die met deze afschaffing samenhangen te voorkomen, wordt
het capaciteitsplafond per vistuigcategorie met ingang van 5 augustus 2018 nationaal
voortgezet. Het meerjarenplan Noordzee biedt daartoe de mogelijkheid.
Dat Nederland van deze mogelijkheid gebruik maakt is voorts ingegeven door de omstandigheid
dat Nederland – anders dan de omringende lidstaten – naast het algemene EU-systeem
van nationale visquota, een nationaal systeem hanteert van individuele, overdraagbare
vangstrechten, contingenten genoemd. Voordat de aanlandingsverplichting van kracht
werd, gold dat een visser niet op gecontingenteerde vissoorten mocht vissen, indien
hij niet beschikte over contingenten voor deze vissoorten. Ving hij ze per ongeluk
toch, dan moest hij ze teruggooien. Als gevolg van de aanlandplicht moeten de gecontingenteerde
soorten wel worden aangeland, ook al beschikt de betrokken visser niet over contingenten.
De aangelande hoeveelheden moeten in mindering worden gebracht op het totale quotum
en daardoor ontstaat het risico dat vissers die wel over de benodigde contingenten
beschikken, dit contingent niet volledig kunnen benutten, omdat het quotum voortijdig
is overschreden. Het voorkomen dat het contingentenstelsel op deze wijze wordt uitgehold,
vormt een extra argument om het capaciteitsplafond nationaal voort te zetten.
Hoewel het meerjarenplan Noordzee wel de mogelijkheid biedt om ook voor andere wateren
een capaciteitsplafond in te stellen, wordt daarvan geen gebruik gemaakt en beperkt
het nationale plafond zich tot het gebied van het Kabeljauwherstelplan.
4. Regeldruk
Naar aanleiding van deze wijziging zal RVO de op basis van het Kabeljauwherstelplan
verleende vismachtigingen tussentijds vervangen door nieuwe vismachtigingen, zonder
administratieve lasten voor de vissers. De wijziging heeft daarom geen invloed op
de hoogte van de regeldruk.
5. Inwerkingtreding
Ingevolge het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten treedt een ministeriële
regeling in werking met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. Bovendien
geldt dat regelgeving minimaal twee maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding wordt
gepubliceerd.
Uitzondering hierop is mogelijk op grond van een viertal gronden.
Om te voorkomen dat het aantal vaartuigen dat in het betrokken gebied vist tussentijds
ongewenst uitbreidt is het gewenst de wijziging van de Uitvoeringsregeling zeevisserij
op korte termijn in werking te laten treden en daarbij af te wijken van de vaste verandermomenten.
Om die reden treedt deze wijzigingsregeling in werking op 5 augustus 2018, het tijdstip
waarop het meerjarenplan Noordzee, ter uitvoering waarvan deze wijzigingsregeling
strekt, in werking treedt. Voor het overige betreffen de wijzigingen voorschriften
ter implementatie van het meerjarenplan Noordzee.
II. ARTIKELEN
Artikel I, onderdeel A
De ‘vistuigcategorieën TR1, TR2, BT1 en BT2’ waren voorheen in artikel 10 van het
kabeljauwherstelplan gedefinieerd. Nu deze verordening is vervallen, worden deze begrippen
thans in artikel 1, eerste lid, van de uitvoeringsregeling omschreven. In het tweede
lid van artikel 1 zijn voorts de omschrijvingen van de desbetreffende verordeningen
geactualiseerd.
Artikel I, onderdeel B
Aan het meerjarenplan Noordzee wordt uitvoering gegeven in artikel 68 van de uitvoeringsregeling.
Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar paragraaf 2 van de algemene
toelichting bij deze wijzigingsregeling.
Artikel I, onderdelen C
Artikel 86 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij bevat ter uitvoering van het Nederlandse
verduurzamingsplan een verplichte netaanpassing voor de vistuigtypen TR1 en TR2. Met
de in Artikel I, onderdeel C, doorgevoerde wijziging van artikel 86 wordt voor de
omschrijving van de vistuigcategorieën en van de betrokken gebieden, niet langer verwezen
naar de in het kabeljauwherstelplan opgenomen omschrijving, daar deze verordening
met ingang van 5 augustus is komen te vervallen.
Artikel I, onderdelen D en E
Door middel van deze wijzigingen zijn thans in artikel 86a en in artikel 98, vierde
lid, van de uitvoeringsregeling de voorwaarden voor de verlening van de vismachtigingen
in het kader van het meerjarenplan Noordzee opgenomen. Deze voorwaarden omvatten het
nationale capaciteitsplafond per vistuigcategorie zoals deze zijn aangeduid in artikel
12, tweede lid, van het meerjarenplan Noordzee. Hiermee wordt het regime dat tot en
met 4 augustus 2018 gold, ongewijzigd voortgezet. Zoals toegelicht in paragraaf 3
van de algemene toelichting bij deze wijzigingsregeling beperkt dit regime zich tot
het gebied van het Kabeljauwherstelplan, dat thans is omschreven in artikel 1, eerste
lid, onder a, van het meerjarenplan Noordzee.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten