Besluit van 5 juli 2018001210 tot aanwijzing van een onroerende zaak ter onteigening in de gemeente Brummen krachtens artikel 78 van de onteigeningswet (onteigeningsplan Aansluiting De Teuge)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan worden onteigend voor de uitvoering van een bestemmingsplan.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Provinciale staten van Gelderland (hierna verzoeker) hebben Ons bij besluit van 13 december 2017, nummer PS2017-660 verzocht, om ten name van de provincie Gelderland over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van een onroerende zaak in de gemeente Brummen, begrepen in het onteigeningsplan Aansluiting De Teuge. De onroerende zaak is nodig voor de uitvoering van het inpassingsplan Aansluiting De Teuge en herbestemming bij de Baankstraat.

Gedeputeerde staten van Gelderland hebben bij brief van 27 december 2017, kenmerk 2011-017681 het verzoek aan Ons ter besluitvorming voorgedragen.

Planologische grondslag

De onroerende zaak die in het onteigeningsplan is begrepen, is gelegen in het inpassingsplan Aansluiting De Teuge en herbestemming bij de Baankstraat, verder te noemen: het inpassingsplan. Het inpassingsplan is op 27 september 2017 vastgesteld door provinciale staten van Gelderland en is vanaf 24 november 2017 onherroepelijk.

Aan de onroerende zaak is de onderscheiden bestemming Verkeer (V) toegekend.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 20 februari 2018 tot en met 3 april 2018 in de gemeente Brummen en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft de burgemeester van Brummen van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken op 16 februari 2018 openbaar kennis gegeven in het Brummens/Eerbeeks Weekblad. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Onze Minister) heeft van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Staatscourant van 16 februari 2018, nr. 7255.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

Het voormalige buurtschap Hoven, gewoonlijk De Hoven genoemd, is nu een wijk in de gemeente Zutphen in de provincie Gelderland. Het buurtschap De Hoven ligt ten westen van de rivier de IJssel, tegenover de aan de oostzijde van de rivier gelegen stad Zutphen. Aan de zuidkant van het buurtschap ligt de tot dit buurtschap behorende woonwijk De Teuge. De nieuw aan te leggen N345 Rondweg De Hoven zal de wijk De Hoven ontlasten van het doorgaande verkeer. Voor de werkzaamheden ter uitvoering van het inpassingsplan N345 Rondweg De Hoven/Zutphen wordt een aparte onteigeningsprocedure gevolgd.

Bij de nadere uitwerking van het plan voor de aanleg van de N345 Rondweg De Hoven/Zutphen en de voorbereiding van de uitvoering daarvan zijn enkele nieuwe voortschrijdende inzichten ontstaan. Deze zorgen voor een betere inpassing en bereikbaarheid van de rondweg. Om dit mogelijk te maken is een beperkte aanpassing van en aanvulling op het inpassingsplan N345 Rondweg De Hoven/Zutphen nodig gebleken. Hiertoe heeft de provincie Gelderland het inpassingsplan Aansluiting De Teuge en herbestemming bij de Baankstraat in procedure gebracht. Dit inpassingsplan voorziet in een nieuwe wegaansluiting bij de woonwijk de Teuge, een nieuwe ligging van het fietspad tussen de Baankstraat en het Tondense Enkpad en een nieuwe ligging van de voor de rondweg benodigde natuurcompensatie bij de Baankstraat.

Het onteigeningsplan ziet alleen op de nieuwe wegaansluiting bij de woonwijk de Teuge. In het plan voor de aanleg van de nieuwe N345 Rondweg De Hoven/Zutphen is geen directe wegaansluiting bij de woonwijk De Teuge voorzien tussen de rondweg en de daarnaast gelegen Zutphensestraat. Een dergelijke aansluiting wordt wel noodzakelijk geacht.

Ten eerste zorgt een directe aansluiting voor de betere bereikbaarheid van het zuidelijk deel van het buurtschap De Hoven en de woonwijk De Teuge.

Ten tweede wordt de westelijk van De Hoven gelegen Baankstraat door de aanleg van de nieuwe Rondweg N345 De Hoven/Zutphen doorsneden. Fietsers en voetgangers kunnen gebruik maken van een nieuw aan te leggen tunnel onder deze rondweg. Voor autoverkeer geldt dat de Baankstraat overgaat in een nieuwe en parallel aan de rondweg aan te leggen wijkontsluitingsweg, die vervolgens ten noorden van de hiervoor bedoelde en nieuw aan te leggen rotonde overgaat in de Zutphensestraat. Een directe aansluiting tussen de Zutphensestraat en de N345-Kanonsdijk zorgt ervoor dat De Hoven via de Baankstraat en de nieuwe wijkontsluitingsweg een zuidelijk gelegen ontsluiting krijgt. Deze is ook van belang voor het vrachtverkeer dat de supermarkt in De Hoven als bestemming heeft en in De Hoven geen mogelijkheid heeft om te keren.

Ten derde is een directe aansluiting tussen de Zutphensestraat en N345-Kanonsdijk noodzakelijk voor de bereikbaarheid van een agrarisch perceel dat als gevolg van de aanleg van de nieuwe rondweg wordt doorsneden. In het inpassingsplan N345 Rondweg De Hoven/Zutphen is bij de aan te leggen rotonde in de aansluiting tussen de rondweg en de N345-Kanonsdijk, om te voorkomen dat het perceel alleen bereikbaar zal zijn via een relatief omslachtige route, wel een aansluiting naar dit perceel voorzien, maar deze is tijdelijk en vanuit verkeerskundig oogpunt niet optimaal. Een directe aansluiting tussen de Zutphensestraat en de N345-Kanonsdijk maakt deze tijdelijke aansluiting overbodig en voorziet in een betere en verkeersveiligere oplossing.

In de door de verzoeker om onteigening gewenste wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het inpassingsplan met de daarbij behorende planregels, toelichting en verbeelding, als ook door de zakelijke beschrijving en situatietekening behorende bij het onteigeningsplan.

De kosten voor de werkzaamheden ter uitvoering van het inpassingsplan worden gedekt door de provincie Gelderland.

Om de werken en werkzaamheden ter uitvoering van het inpassingsplan tijdig te kunnen realiseren, wenst de provincie Gelderland de eigendom, vrij van lasten en rechten, te verkrijgen van de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaak.

De verzoeker heeft met de eigenaar overleg gevoerd om deze onroerende zaak minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, hebben de provinciale staten van Gelderland tot het onteigeningsverzoek besloten, om de tijdige verwezenlijking van het inpassingsplan zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat de planning voor de realisatie van de aansluiting bij de woonwijk De Teuge nauw samen hangt met de planning voor de realisatie van de N345 De Hoven/Zutphen. De voor de realisatie van deze rondweg benodigde werkzaamheden voor de aanleg van een tunnel in de spoorlijn Arnhem-Zutphen, waar de rondweg onderdoor voert, zijn al gestart. Zodra de voor de realisatie van de rondweg benodigde gronden beschikbaar zijn, zal de aanbesteding van het werk starten. In geval van onteigening zal de aanbestedingsprocedure naar verwachting in het najaar van 2018 plaatsvinden. De realisatie van de rondweg zal dan halverwege 2019 starten. Het uiteindelijke doel is om de rondweg en de aansluiting De Teuge gelijktijdig te realiseren. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen is daarover een zienswijze naar voren gebracht door:

  • 1. De heer J.J. Gemmink, namens Akkerbouwbedrijf J.J. Gemmink. De heer J.J. Gemmink is eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 01.01 verder te noemen: reclamant.

Overeenkomstig artikel 78, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamant in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 11 april 2018 te Brummen gehouden hoorzitting. Reclamant heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Wij hebben hetgeen reclamant in zijn zienswijze naar voren brengt, samengevat in de volgende passages. Daarbij hebben wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijze weergegeven.

De zienswijze van reclamant

1.1

Reclamant betoogt dat er geen sprake is van een serieus minnelijk overleg. Reclamant exploiteert een levensvatbaar akkerbouwbedrijf. Voor de uitvoering van het inpassingsplan N345 Rondweg De Hoven/Zutphen moet reclamant al meer dan 8 ha van dit bedrijf afstaan. Het nu aan de orde zijnde plan ziet op de aanleg van een nieuwe wegaansluiting bij de woonwijk de Teuge en een directe aansluiting tussen de Zutphensestraat en de N345-Kanonsdijk. Zowel de aanleg van de rondweg als de aanleg van de nieuwe aansluiting heeft grote gevolgen voor (de bedrijfsstructuur van) het akkerbouwbedrijf van reclamant. Reclamant heeft van meet af aan kenbaar gemaakt dat louter een financiële schadeloosstelling niet voldoende is om zijn akkerbouwbedrijf ook in de toekomst te kunnen voortzetten. Bij herhaling heeft reclamant in het minnelijke overleg aan verzoeker gevraagd om met acceptabele oplossingen in de vorm van grondruil te komen. Ook heeft reclamant zelf voorgesteld om met een aantal andere betrokken partijen een kavelruil te initiëren. Reclamant betoogt dat dit voorstel niet serieus is opgepakt door verzoeker.

Ad 1.1

De zienswijze van reclamant ziet in hoofdzaak op het gevoerde minnelijk en op de schadeloosstelling van reclamant in de vorm van vervangende grond.

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid. Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op basis van artikel 78 van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoekbesluit met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoekbesluit aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoekbesluit al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

Met betrekking tot de schadeloosstelling in de vorm van vervangende grond, overwegen Wij in algemene zin het volgende. De onteigeningswet verplicht de verzoeker om onteigening niet tot schadeloosstelling in de vorm van compensatiegrond of andere oplossingen. Uitgangspunt is dat de onteigeningswet de belanghebbenden een volledige schadeloosstelling in geld waarborgt. De mogelijkheden tot schadeloosstelling in een andere vorm dan in geld zullen langs minnelijke weg en meestal in samenwerking met andere overheden, of met particuliere eigenaren van gronden onderzocht moeten worden. Desondanks kunnen vragen om compensatiegrond of andere oplossingen aan de orde komen in het kader van de toetsing van het gevoerde minnelijk overleg over de verwerving van de benodigde gronden. Indien een belanghebbende in het minnelijk overleg immers duidelijk maakt de voorkeur te geven aan vervangende grond of een andere oplossing, moet de verzoeker nagaan of hieraan tegemoet gekomen kan worden. Omdat onteigening een uiterste middel is, is de noodzaak tot onteigening immers ook afhankelijk van de wijze waarop dat minnelijk overleg is en zal verlopen. Hierbij geldt dat de verzoeker gehouden is aan zijn eigen, op de urgentie van de aanleg van het werk, toegesneden planning.

In het bijzonder overwegen Wij dat de aanleg van de aansluiting De Teuge, waar deze onteigeningsprocedure voor gestart is, nauw samenhangt met, en niet los gezien kan worden van de aanleg van de N345 Rondweg De Hoven/Zutphen (hierna: de rondweg). Bij een nadere uitwerking van het plan voor de aanleg van de rondweg en de voorbereiding op uitvoering hiervan, zijn enkele nieuwe inzichten ontstaan. Om deze nieuwe inzichten uit te kunnen voeren was een beperkte aanpassing nodig van het inpassingsplan N345 Rondweg De Hoven/Zutphen. Eén van de nieuwe inzichten waarvoor deze planaanpassing nodig is, betreft de aanleg van een aansluiting op de rondweg bij de woonwijk De Teuge. Voor de realisatie van de rondweg en voor de realisatie van de aansluiting De Teuge zijn gronden van reclamant nodig.

Partijen zijn sinds 2013 met elkaar in gesprek over de verwerving van de voor de aanleg van de rondweg benodigde gronden van reclamant. Op verzoek van verzoeker hebben Wij bij Ons besluit van 14 februari 2018, nr. 2018000297 (Stc. 29 maart 2018, nr. 11303) deze gronden ter onteigening aangewezen. Nadat bekend werd dat er voor de aanleg van de aansluiting De Teuge ook nog een deel van de eigendom van reclamant nodig is, heeft verzoeker bij brieven van 29 maart 2017 en 12 september 2017 biedingen gedaan gericht op de aankoop van de voor de realisatie van de aansluiting De Teuge benodigde grond. De onderhandelingen voor de aankoop van het voor de aanleg van de rondweg benodigde deel van de onroerende zaken van reclamant liepen op dat moment ook nog.

Verzoeker heeft over deze biedingen met reclamant geen overeenstemming kunnen bereiken, omdat reclamant steeds kenbaar heeft gemaakt dat hij uitsluitend gecompenseerd wil worden gecompenseerd in vervangende grond, in plaats van een schadeloosstelling in geld. Deze voorkeur gold voor de gronden die benodigd zijn voor de rondweg en voor de gronden die benodigd zijn voor de aanleg van de aansluiting De Teuge.

In voornoemd besluit van 14 februari 2018, nr. 2018000297 hebben Wij overwogen dat verzoeker naar Ons oordeel de mogelijkheden tot compensatie van reclamant in de vorm van vervangende ruilgrond voldoende heeft onderzocht. Daarbij merken Wij op dat Ons uit de overgelegde stukken en verstrekte informatie is gebleken dat verzoeker de voor de aanleg van de aansluiting De Teuge benodigde grond vanaf maart 2017 in deze pogingen om ruilgrond te verkrijgen heeft betrokken.

Over de door reclamant in zijn zienswijze specifiek aangehaalde mogelijkheid tot kavelruil overwegen Wij het volgende. In het ontwerp is de aansluiting van de rondweg in overleg met een van de overige grondeigenaren op de bedrijfsopstallen van een van deze eigenaren geprojecteerd. Die eigenaren gaven er namelijk de voorkeur aan hun bedrijf geheel te verplaatsen. Hierdoor zou er voldoende grond vrijkomen om de gewenste kavelruil tot stand te brengen. Door omstandigheden heeft de transactie met de eigenaren van deze gronden echter nog geen doorgang gevonden, waardoor de voor de kavelruil benodigde gronden niet zijn vrijgekomen.

Gelet op de geschetste gang van zaken kunnen Wij reclamant niet volgen in zijn betoog dat er geen sprake is van een serieus minnelijk overleg. Wij zijn van oordeel dat verzoeker de mogelijkheden voor de door reclamant gewenste ruilgrond voldoende heeft onderzocht. Ten tijde van het verzoek om onteigening stond naar Ons oordeel genoegzaam vast dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot overeenstemming zou leiden en mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. Hierbij nemen Wij in aanmerking dat verzoeker gehouden is aan zijn eigen, op de urgentie van de aanleg van het werk, toegesneden planning.

Wij merken op dat partijen het overleg na het verzoekbesluit hebben voortgezet. Verzoeker en reclamant hebben hierover op de hoorzitting uitgesproken dat er zich recent ontwikkelingen hebben voorgedaan die mogelijk kunnen leiden tot het beschikbaar komen van compensatiegrond. In dat kader is verzoeker in overleg met de gemeente Zutphen. Op 9 april 2018 heeft verzoeker met de gemeente en reclamant en zijn adviseur overleg gevoerd over een grondruil, waarbij een concrete oplossing aan de orde is gekomen. Verzoeker gaat deze oplossing verder in overleg met de gemeente en reclamant uitwerken. Mogelijk dat dit alsnog tot overeenstemming tussen partijen zal leiden. Omdat er ook andere partijen en overheden bij deze ontwikkelingen betrokken zijn, is er nog geen sprake van overeenstemming, maar verzoeker en reclamant zijn hoopvol en positief gestemd. Wij hopen dat het voortgezette overleg, dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf moet gaan, alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leidt.

1.2

Reclamant betoogt dat de noodzaak voor onteigening ontbreekt, omdat de genoemde realisatie in de zomer 2018 feitelijk onmogelijk haalbaar is. Nu verzoeker geen ander tijdstip voor de realisatie heeft genoemd, is er nog voldoende tijd om tot minnelijke overeenstemming te komen.

Ad 1.2

Tijdens de hoorzitting heeft reclamant toegelicht dat zijn betoog ziet op de planning en daarmee ook de urgentie die in het ter inzage gelegde ontwerpbesluit is opgenomen. Verzoeker heeft tijdens de hoorzitting bevestigd dat deze planning en de in de zakelijke beschrijving opgenomen planning, die is gebaseerd op de verwachting dat de voor de rondweg benodigde gronden medio 2018 in haar bezit zouden zijn, niet gehaald zal worden. Onder verwijzing naar het ook in de zakelijke beschrijving opgenomen voorbehoud voor het tijdig beschikbaar zijn van de benodigde grond, heeft verzoeker kenbaar gemaakt in de zomer van 2018 te starten met de voorbereidende werkzaamheden en in het najaar van 2018 of zoveel eerder als mogelijk te starten met de aanbesteding van het werk. In dit besluit is hiermee rekening gehouden en het besluit is hierop aangepast. Wij wijzen op hetgeen Wij over de planning en urgentie van het werk onder “Noodzaak en urgentie” hebben opgemerkt. Naar Ons oordeel blijkt hieruit dat de het werk binnen de door Ons gehanteerde termijn van vijf jaar na de datum van dit besluit zal starten. De urgentie van de onteigening is daarmee in beginsel gegeven.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaak bij de uitvoering van het bestemmingsplan niet kan worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht dat de provincie Gelderland de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaak verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van provinciale staten van Gelderland tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 mei 2018, nr. RWS-2018/15756, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het besluit van provinciale staten van Gelderland van 13 december 2017, nummer PS2017-660;

gelezen de voordracht van gedeputeerde staten van Gelderland van 27 december 2017, kenmerk 2011-017681;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 20 juni 2018, no. W04.18.0114/I;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 2 juli 2018 nr. RWS-2018/24568, Rijkswaterstaat Corporate Dienst.

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de uitvoering van het inpassingsplan Aansluiting De Teuge en herbestemming bij de Baankstraat van de provincie Gelderland ten name van die provincie ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaak, aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeente Brummen en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage heeft gelegen en die is vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Wassenaar, 5 juli 2018

Willem-Alexander

DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES, K.H. Ollongren

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: Aansluiting De Teuge

VERZOEKENDE INSTANTIE: PROVINCIE GELDERLAND

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Brummen

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte

Als

Ter grootte

van

Sectie

en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

01.01

00

37

53

Terrein (overige agrarisch)

28

13

30

C 1618

Jan Johan Gemmink, gehuwd met Yvonne Anna Catharina Driessen, Brummen.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Vitens N.V., Zwolle;

Gemeente Zutphen, Zutphen.

Naar boven