Besluit van 19 juni 2018, nr. 2018001041 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeente Leidschendam-Voorburg krachtens artikel 78 van de onteigeningswet (onteigeningsplan Stompwijk – Verbindingsweg)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan worden onteigend voor de uitvoering van een bestemmingsplan.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

De gemeenteraad van Leidschendam-Voorburg (hierna verzoeker) heeft Ons bij besluit van 4 juli 2017, nummer 1880273, verzocht om in die gemeente over te gaan tot het aanwijzen van onroerende zaken ter onteigening, begrepen in het onteigeningsplan Stompwijk – Verbindingsweg. De onroerende zaken zijn nodig voor de uitvoering van het bestemmingsplan Stompwijk – Verbindingsweg.

Burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg hebben bij brief van 21 juli 2017, kenmerk 1917266, het verzoek aan Ons ter besluitvorming voorgedragen en Ons te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de onroerende zaken met de grondplannummers 1, 2, 4, 8 en 15. Omdat de noodzaak van onteigening voor deze grondplannummers hiermee is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg hebben bij brief van 11 september 2017, kenmerk 1917266/1949654, de onteigeningsstukken aangevuld in verband met kadastrale wijzigingen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg hebben Ons vervolgens bij brief van 9 oktober 2017, kenmerk 1917266/1974698, te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de onroerende zaken met de grondplannummers 16, 17 en 18. Omdat de noodzaak van onteigening ook voor deze grondplannummers hiermee is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Planologische grondslag

De onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen, zijn gelegen in het bestemmingsplan Stompwijk – Verbindingsweg, verder te noemen: het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op 13 december 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Leidschendam-Voorburg en is vanaf 4 oktober 2017 onherroepelijk.

Aan de onroerende zaken zijn de onderscheiden bestemmingen Verkeer, Verkeer – Verblijfsgebied, Groen, Groen 1 en Water en de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie 3, Waarde – Archeologie 4 en Waterstaat – Waterkering toegekend.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 7 december 2017 tot en met 17 januari 2018 in de gemeente Leidschendam-Voorburg en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft de burgemeester van Leidschendam-Voorburg van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken op 6 december 2017 openbaar kennis gegeven in Het Krantje. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Onze Minister) heeft van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Staatscourant van 6 december 2017, nr. 68262.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

Stompwijk ligt tussen de rijksweg A4 Den Haag-Amsterdam en de bebouwing van Zoeterwoude, Zoetermeer en Leidschendam. De Doctor van Noortstraat loopt door de dorpskern van Stompwijk heen en vormt een belangrijke verbindingsroute tussen Leidschendam en Stompwijk en de N206. Op en rond de Doctor van Noortstraat doen zich enkele verkeerskundige knelpunten voor.

Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een nieuwe verbindingsweg om de kern van Stompwijk. Door de verbindingsweg verbetert de verkeersveiligheid en de leefbaarheid van de kern Stompwijk. De weg zorgt er tevens voor dat de kern en het omliggende gebied, waarin onder meer enkele tuinbouwbedrijven zijn gevestigd, beter bereikbaar worden.

De nieuwe verbindingsweg start oostelijk van de aansluiting van de Doctor van Noortstraat op de N206 en zal in westelijke richting gaan lopen naar de bestaande Tuinbouwweg, alwaar het tracé weer aansluit op de Doctor van Noortstraat.

In de door de verzoeker om onteigening gewenste wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het bestemmingsplan met de daarbij behorende planregels, toelichting en verbeelding, als ook door de zakelijke beschrijving en het aanlegplan behorende bij het onteigeningsplan.

De aanleg van de verbindingsweg vindt plaats in opdracht en voor rekening van de verzoeker.

Om de werken en werkzaamheden ter uitvoering van het bestemmingsplan tijdig te kunnen realiseren, wenst de verzoeker de eigendom, vrij van lasten en rechten, te verkrijgen van de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken.

De verzoeker heeft met de eigenaren en gebruikers overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft de gemeenteraad van Leidschendam-Voorburg tot zijn onteigeningsverzoek besloten, om de tijdige verwezenlijking van het bestemmingsplan zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat in het vierde kwartaal van 2018 met de werkzaamheden zal worden gestart. De aanleg van de verbindingsweg neemt ongeveer negen maanden in beslag en de weg zal naar verwachting in het derde kwartaal van 2019 worden opengesteld voor het verkeer. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen zijn daarover zienswijzen naar voren gebracht door:

1. HSW Vastgoed B.V., eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 19, verder te noemen: reclamante 1;

2. Van der Krogt B.V., eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 3, verder te noemen: reclamante 2.

Overeenkomstig artikel 78, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 5 februari 2018 te Leidschendam gehouden hoorzitting. Reclamante 2 heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Wij hebben hetgeen reclamanten in hun zienswijzen naar voren brengen samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijzen weergegeven.

De zienswijze van reclamante 1

1.1

Reclamante geeft aan dat zij met verzoeker van mening verschilt over de interpretatie van de bouwmogelijkheden op het te onteigenen perceel. Tijdens een bespreking op 7 november 2017 hebben partijen op hoofdlijnen overeenstemming weten te bereiken. Reclamante geeft voorts aan dat zij bereid is om mee te werken aan een minnelijke oplossing, onder de voorwaarde dat zij duidelijkheid verkrijgt omtrent de bestemming van haar overige percelen (nabij het te onteigenen perceel). Reclamante is sindsdien in afwachting van (een opzet voor) een door de gemeente op te stellen overeenkomst. In dit stadium is onteigening dan ook niet gerechtvaardigd omdat onteigening een uiterste middel is, aldus reclamante.

Ad 1.1

Het betoog van reclamante heeft betrekking op het minnelijke overleg. Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid.

Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op basis van artikel 78 van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoekbesluit met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoekbesluit aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoekbesluit al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

In het bijzonder merken Wij op dat uit het logboek en de onderliggende stukken blijkt dat verzoeker vanaf september 2015 met reclamante in overleg is over de verwerving van de te onteigenen onroerende zaak. Verzoeker heeft reclamante in dat kader vanaf 2015 tot aan de start van de onderhavige onteigeningsprocedure verschillende biedingen gedaan. In een e-mailbericht van 11 december 2015, een brief van 20 december 2016 en een brief van 30 januari 2017 zijn biedingen gedaan. In laatstgenoemde brief wordt een toelichting gegeven op de wijziging van de te verwerven oppervlakte en wordt tevens een bijkomend bod gedaan voor aankoop van het restgedeelte van de onroerende zaak. Partijen voeren hierover op 9 maart 2017 overleg. Namens reclamante wordt een brief van een externe adviseur van 9 maart 2017 overhandigd met een afwijzende reactie op het bod van verzoeker. Vervolgens stuurt verzoeker bij brief van 7 april 2017 een aangepaste bieding en gaat daarbij inhoudelijk in op de door reclamante in het bedoelde overleg en de bedoelde brief naar voren gebrachte bezwaren en argumenten tegen de eerdere aanbieding. Bij brief van 5 mei 2017 wordt de aanbieding van 7 april 2017 door reclamante afgewezen. Bij brief van 19 mei 2017 herhaalt verzoeker de aanbieding gericht op de aankoop van het te onteigenen perceel. Dit bod wordt door reclamante per brief van 27 juni 2017 afgewezen. Zij geeft daarbij aan van mening te zijn dat verzoeker het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2001, dat van toepassing is op de na aankoop of onteigening overblijvende onroerende zaken, onjuist interpreteert.

Gelet op het bovenstaande overwegen Wij dat verzoeker voldoende pogingen heeft ondernomen om met reclamante in minnelijk overleg te komen tot overdracht van het benodigde gedeelte van haar eigendom. Daarbij was het ten tijde van het raadsbesluit tot onteigening, op 4 juli 2017, voldoende aannemelijk dat dit overleg voorlopig niet of althans niet in de door verzoeker gewenste vorm tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. In dat licht mocht verzoeker dan ook overgaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure.

Ook na de start van de onteigeningsprocedure is het minnelijk overleg voortgezet. Partijen hebben onder meer op 26 september 2017 en op 7 november 2017 overleg gevoerd. In tegenstelling tot wat reclamante in haar zienswijze stelt, is verzoeker van mening dat er in het overleg op 7 november 2017 geen overeenstemming is bereikt, zelfs niet op hoofdlijnen. Wel constateren Wij, zo blijkt uit het logboek en de overgelegde stukken, dat partijen tijdens het overleg een aantal lijnen hebben uitgezet waarlangs zij mogelijk tot elkaar kunnen komen. Hierbij wenst reclamante duidelijkheid te verkrijgen over de bestemming van haar onroerende zaken die na de grondaankoop/onteigening overblijven. Deze liggen overigens buiten de begrenzing van het bestemmingsplan Stompwijk – Verbindingsweg, ter realisering waarvan de onderhavige onteigeningsprocedure is gestart en vallen daarmee buiten het bereik van de administratieve onteigeningsprocedure.

Het voortgezette overleg heeft nog niet tot overeenstemming geleid. Wij merken op dat dit overleg dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf moet gaan, alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kan leiden.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamante 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De zienswijze van reclamante 2

2.1

Reclamante stelt dat zij niet als belanghebbende, in navolging van artikel 3.13 van de Algemene wet bestuursrecht, op de hoogte is gebracht van onderhavig besluit.

Ad 2.1

Tijdens de hoorzitting heeft reclamante verklaard dat dit onderdeel van de zienswijze berust op een misverstand en dat zij daarom dit onderdeel van de zienswijze intrekt. Wij zullen dit zienswijzeonderdeel dan ook buiten behandeling laten.

2.2

Reclamante is voorstander van de aanleg van de verbindingsweg. Zij is echter van mening dat verzoeker omtrent de aankoop van de te onteigenen percelen door de gemeente geen acceptabel en realistisch bod overeenkomstig de verwachtingswaarde heeft uitgebracht. Reclamante wijst daarbij ook op de door haar met verzoeker gevoerde correspondentie omtrent de waardering van de betreffende gronden in het kader van de Wet op de Onroerende Zaken (hierna WOZ). Reclamante overlegt tijdens de hoorzitting een brief van verzoeker van 8 november 2013 (kenmerk 888298/917833) waarin de WOZ-waarde wordt vastgesteld. Voorts overlegt reclamante een brief van verzoeker van 15 mei 2017 (kenmerk 1815528/186320) aan haar, waarin gewezen wordt op de wijziging van de van toepassing zijnde bestemming, te weten de aanleg van de Verbindingsweg Stompwijk. Een bestemmingswijziging is een wijziging die invloed heeft op de WOZ-waarde, aldus verzoeker in genoemde brief, waardoor de WOZ-waarde met ingang van 2014 neerwaarts wordt bijgesteld. Tegen deze verlaging (voor de jaren 2014 en 2015) heeft reclamante bezwaar gemaakt, maar dat bezwaar wordt in vermelde brief door verzoeker niet gehonoreerd. Reclamante wijst er op dat het besluit van verzoeker tot het wijzigen van de bestemming niet in 2013 genomen is, maar pas op 13 december 2016 en dat van een onherroepelijke status nog geen sprake is.

Volgens reclamante gaat verzoeker bij haar biedingen voorbij aan de algemene waardeontwikkeling van gronden, zeker nu sprake is van een tijdspad van ruim vier jaar en zonder rekening te houden met de algemene marktwaarde c.q. de waarde in het economisch verkeer, gebaseerd op het planologisch kader dan wel ontwikkelingen in de omgeving. Reclamante is van mening dat verzoeker bij haar biedingen uitgaat van de gebruikswaarde van de nieuwe bestemming en voorbij gaat aan de waarde volgens bestaand gebruik. De gemeente handelt hiermee in strijd met de beginselen van goed bestuur. Reclamante wijst op de verwerving van een nabij gelegen perceel. Reclamante is het niet eens met het bedrag, dat vanaf 2012 door verzoeker geboden wordt en sindsdien ongewijzigd is gebleven.

Reclamante is bereid om de gronden te verkopen dan wel op andere wijze in de realisatie van de beoogde ontwikkeling te voorzien, mits een voor reclamante passende grondwaarde per m² wordt geboden. Reclamante stelt tevens dat een door haar ingediend ‘zelfvoorzienend’ plan ter realisatie van de beoogde bestemming c.q. ontwikkeling niet zorgvuldig is behandeld/beoordeeld.

Ad 2.2

Het betoog van reclamante heeft betrekking op het gevoerde minnelijk overleg en op de hoogte van de schadeloosstelling.

Met betrekking op het gevoerde minnelijk overleg wijzen Wij op hetgeen Wij hierover in het algemeen hebben opgemerkt in de reactie op de zienswijze van reclamante 1 onder ad 1.1.

Met betrekking tot de hoogte van de schadeloosstelling merken Wij op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Wel kan de geboden schadeloosstelling als onderdeel van de toetsing van de kwaliteit van het gevoerde minnelijk overleg bezien worden.

In het bijzonder merken Wij op dat uit het bij de onteigeningsstukken gevoegde logboek met bijlagen blijkt dat verzoeker vanaf oktober 2015 met reclamante in overleg is over de verwerving van het te onteigenen perceel. Daaruit blijkt dat verzoeker aan reclamante bij brieven van 7 januari 2016, 27 januari 2017 en 19 mei 2017 biedingen heeft gedaan. Verzoeker heeft hierover meerdere malen overleg met reclamante gevoerd dan wel daarover meerdere malen telefonisch of per e-mail contact met haar gehad. Op 2 februari 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen reclamante en vertegenwoordigers van verzoeker, waaronder de verantwoordelijk wethouder. Per brief van 6 maart 2017 heeft verzoeker reclamante nader geïnformeerd over de waardering van de onroerende zaak in het kader van de WOZ en heeft zij reclamante (nogmaals) meegedeeld dat de geboden prijs per vierkante meter naar haar oordeel aansluit bij de prijzen die in de regio in de markt worden geboden. Verzoeker merkt in de brief op dat het om een reële prijs gaat en dat zij tot nu toe voor deze prijs alle vergelijkbare gronden voor de Verbindingsweg heeft aangekocht. Verzoeker ziet daarom geen aanleiding om de geboden prijs aan te passen. Reclamante is hier niet mee akkoord gegaan en heeft meerdere malen te kennen gegeven dat zij van een veel hogere prijs per vierkante meter uit wenst te gaan dan door verzoeker geboden.

Uit het bovenstaande blijkt dat partijen volhoudend van mening verschillen over de hoogte van de schadeloosstelling. Verzoeker heeft geen overeenstemming met reclamante kunnen bereiken. Dat verzoeker in het minnelijk overleg op dit punt handelt in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur is Ons echter niet gebleken.

Met betrekking tot het onderdeel van de zienswijze dat ziet op het zelfvoorzienend plan overwegen Wij het volgende. De onteigeningswet verplicht de verzoeker om onteigening niet tot schadeloosstelling in de vorm van compensatiegrond of andere oplossingen. Uitgangspunt is dat de onteigeningswet de belanghebbenden een volledige schadeloosstelling in geld waarborgt. De mogelijkheden tot schadeloosstelling in een andere vorm dan in geld zullen langs minnelijke weg en meestal in samenwerking met andere overheden, of met particuliere eigenaren van gronden onderzocht moeten worden. Desondanks kunnen vragen om compensatiegrond of andere oplossingen aan de orde komen in het kader van de toetsing van het gevoerde minnelijk overleg over de verwerving van de benodigde gronden. Indien een belanghebbende in het minnelijk overleg immers duidelijk maakt de voorkeur te geven aan vervangende grond of een andere oplossing, moet de verzoeker nagaan of hieraan tegemoet gekomen kan worden. Omdat onteigening een uiterste middel is, is de noodzaak tot onteigening immers ook afhankelijk van de wijze waarop dat minnelijk overleg is en zal verlopen. Hierbij geldt dat de verzoeker gehouden is aan zijn eigen, op de urgentie van de aanleg van het werk, toegesneden planning.

Uit de overgelegde stukken en informatie blijkt dat het zelfvoorzienend plan van reclamante het bouwen van een zogenaamde waterwoning betreft op een ander perceel waarop tevens een gedeelte van het tracé van de Verbindingsweg geprojecteerd is. Dat perceel is niet in eigendom van reclamante. Het plan is op 2 februari 2017 ter sprake gekomen in het overleg tussen reclamante en vertegenwoordigers van verzoeker. Verzoeker heeft reclamante in de onder ad 2.2 al genoemde brief van 6 maart 2017 laten weten dat hij geen basis ziet om aan het plan voor de ontwikkeling van zodanige woning op de beoogde locatie mee te werken, omdat de locatie onderdeel uit maakt van de strook (gras)land tussen de Verbindingsweg en het zogeheten Laantje van Van Kampen (officieel Doctor van Noortstraat geheten). Verzoeker acht het vanuit ruimtelijk oogpunt van belang dat deze strook volledig open blijft, aldus de bedoelde brief. Gelet hierop volgen Wij reclamante niet in haar stelling dat verzoeker niet zorgvuldig heeft geoordeeld over het zelfvoorzienend plan.

Gelet op het voorgaande zijn Wij van mening dat verzoeker voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende pogingen heeft ondernomen om met reclamante tot overeenstemming te komen. Nu het ten tijde van het raadsbesluit aannemelijk was dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft de raad tot zijn verzoek kunnen besluiten teneinde de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan te verzekeren. Het overleg zal worden voortgezet.

Dit overleg, dan wel het minnelijk overleg dat op grond van artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf zal moeten gaan, zal wellicht alsnog tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing kunnen leiden.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamante 2 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het bestemmingsplan niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht dat de gemeente Leidschendam-Voorburg de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van de gemeente Leidschendam-Voorburg tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet gedeeltelijk toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 maart 2018, nr. RWS-2018/8744, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het besluit van de gemeenteraad van Leidschendam-Voorburg van 4 juli 2017, kenmerk 1880273;

gelezen de voordracht van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg van 21 juli 2017, kenmerk 1917266;

gelezen de brief van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg van 11 september 2017, kenmerk 1917266/1949654;

gelezen de brief van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg van 9 oktober 2017, kenmerk 1917266/1974698;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 23 mei 2018, no. W04.18.0060/I;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 juni 2018, nr. RWS-2018/20164, Rijkswaterstaat Corporate Dienst.

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de uitvoering van het bestemmingsplan Stompwijk – Verbindingsweg van de gemeente Leidschendam-Voorburg ten name van die gemeente ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeente Leidschendam-Voorburg en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage heeft gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Wassenaar, 19 juni 2018

Willem-Alexander

DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES, K.H. Ollongren

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: STOMPWIJK – VERBINDINGSWEG

VERZOEKENDE INSTANTIE: GEMEENTE LEIDSCHENDAM-VOORBURG

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Stompwijk

Grondplan nr.

Te onteigenen grootte

Als

Ter grootte van

Sectie en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

03

geheel

Bedrijvigheid (kas) terrein (overige agrarisch)

00

62

32

A 1190

Van Der Krogt B.V., Leidschendam.

Aantekening recht:

ontbindende voorwaarde Cornelis Adrianus van Oosten, Leidschendam.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Gemeente Leidschendam-Voorburg, Leidschendam, zetel: Leidschendam-Voorburg.

                   

05

geheel

Terrein (grasland)

00

46

11

A 1283

Gemeente Leidschendam-Voorburg, Leidschendam, zetel: Leidschendam-Voorburg.

voorlopig

                   

06

geheel

Terrein (grasland)

00

10

99

A 1285

Gemeente Leidschendam-Voorburg, Leidschendam, zetel: Leidschendam-Voorburg.

voorlopig

                   

07

00

11

51

Terrein (grasland)

01

20

64

A 1016

Quirinus Maria Onderwater, Leidschendam.

                   

09

00

03

98

Wonen terrein (grasland)

01

00

15

A 1023

Quirinus Maria Onderwater, Leidschendam.

                   

10

geheel

Wonen

00

00

33

B 1973

Eigendom belast met erfpacht:

Hoogheemraadschap van Rijnland, Leiden.

Erfpacht:

Quirinus Maria Onderwater, Leidschendam.

voorlopig

                   

11

geheel

Water

00

00

70

B 1934

Eigendom belast met erfpacht:

Hoogheemraadschap van Rijnland, Leiden.

Erfpacht:

Quirinus Maria Onderwater, Leidschendam.

                   

12

00

04

18

Terrein (grasland)

01

57

10

B 1935

Quirinus Maria Onderwater, Leidschendam.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Dunea N.V., Zoetermeer.

                   

13

geheel

Terrein (grasland)

00

11

25

B 1937

Quirinus Maria Onderwater, Leidschendam.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Dunea N.V., Zoetermeer.

                   

14

01

07

98

Wonen terrein (grasland)

11

13

59

B 1836

Fransisca Wilhelmina Oosterlaan, Leidschendam.

Zakelijk recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Gasunie Grid Services B.V., Groningen.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Dunea N.V., Zoetermeer.

                   

19

00

56

14

Terrein (grasland)

02

92

90

B 1889

hsw vastgoed bv, Leidschendam.

                   

20

00

07

04

Terrein (grasland)

00

20

65

B 1912

Elk ½ eigendom:

Johannes Leonardus Theodorus Duyvestijn, gehuwd met Catharina Quirina Maria van Dijk, Leidschendam;

Catharina Quirina Maria van Dijk, gehuwd met Johannes Leonardus Theodorus Duyvestijn, Leidschendam.

                   

21

00

43

37

Wonen terrein (grasland)

00

72

60

B 1914

Elk ½ eigendom:

Johannes Leonardus Theodorus Duyvestijn, gehuwd met Catharina Quirina Maria van Dijk, Leidschendam;

Catharina Quirina Maria van Dijk, gehuwd met Johannes Leonardus Theodorus Duyvestijn, Leidschendam.

                   

22

00

02

11

Wegen

00

51

40

B 1681

Gemeente Leidschendam-Voorburg, Leidschendam, zetel: Leidschendam-Voorburg.

Naar boven