Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid van 22 juni 2018, houdende wijziging van enkele rechtspositieregelingen in verband met de introductie van de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met een specifieke inzetbaarheid

Gelet op de artikelen 1, eerste lid, onderdeel ii, 2c, tweede lid, en 7, eerste lid, onderdelen b, c en d, en tweede lid, onderdelen b, c en e, van het Besluit algemene rechtspositie politie, artikel 20a van het Besluit bewapening en uitrusting politie en de artikelen 1, eerste lid, onderdeel vv, en 6, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling aanstellingseisen politie 2002 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘de Minister van Veiligheid en Justitie’ vervangen door ‘de Minister van Justitie en Veiligheid’.

2. Onderdeel b komt te luiden:

b. bevoegd gezag:
  • 1. de korpschef, voor zover het betreft een kandidaat-aspirant, een kandidaat ambtenaar in opleiding respectievelijk een kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding die, indien hij het gehele selectietraject met goed gevolg heeft doorlopen, bij de politie kan worden aangesteld als aspirant, ambtenaar in opleiding respectievelijk als vrijwillige ambtenaar in opleiding;

  • 2. het College van procureurs-generaal, voor zover het betreft een kandidaat-aspirant of een kandidaat ambtenaar in opleiding die, indien hij het gehele selectietraject met goed gevolg heeft doorlopen, bij de rijksrecherche kan worden aangesteld als aspirant respectievelijk ambtenaar in opleiding;.

3. Onder verlettering van onderdeel d tot en met f tot e tot en met g, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

d. ambtenaar in opleiding:

de ambtenaar, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit algemene rechtspositie politie;.

4. In onderdeel f (nieuw) wordt na ‘de kandidaat-aspirant’ ingevoegd: , de kandidaat ambtenaar in opleiding.

5. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g (nieuw) door een puntkomma worden twee leden toegevoegd, luidende:

h. politieopleidingen op een vergelijkbaar mbo-niveau:

opleidingen gericht op de uitoefening van de politietaak, waarvoor in de kwalificatiestructuur, bedoeld in artikel 87 van de Politiewet 2012, de kwalificaties zijn vastgesteld en ten bewijze waarvan na een met goed gevolg afgelegd examen een diploma wordt uitgereikt ten bewijze van de behaalde kwalificatie op een niveau dat overeenkomt met een niveau als bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

i. politieopleiding op het niveau van het hoger onderwijs:

opleidingen gericht op de uitoefening van de politietaak, waarvoor in de kwalificatiestructuur, bedoeld in artikel 87 van de Politiewet 2012, de kwalificaties zijn vastgesteld en ten bewijze waarvan na een met goed gevolg afgelegd examen een diploma wordt uitgereikt ten bewijze van de behaalde kwalificatie op een niveau dat op grond van artikel 7.10a of artikel 7.10b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek recht geeft op het voeren van de graad Associate degree, Bachelor of Master.

B

Het opschrift van hoofdstuk 2 komt te luiden:

HOOFDSTUK 2. AANSTELLINGSEISEN ALLE BETROKKENEN

C

Na het opschrift van hoofdstuk 2 wordt ingevoegd:

Paragraaf 1. Minimumleeftijd

D

Hoofdstuk 3 vervalt.

E

Het opschrift, luidende ‘Hoofdstuk 4. Het geschiktheidsonderzoek’ wordt vervangen door het opschrift, luidende:

Paragraaf 2. Het geschiktheidsonderzoek

F

De artikelen 4 en 5 komen te luiden:

Artikel 3

  • 1. De betrokkene wordt onderworpen aan een geschiktheidsonderzoek, bestaande uit een taalvaardigheidsonderzoek en een cognitief capaciteitenonderzoek.

  • 2. Het taalvaardigheidsonderzoek wordt niet afgenomen bij de kandidaat-aspirant en de kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding die, indien tot aanstelling zou worden overgegaan, de politieopleiding gaat volgen op het kwalificatieniveau HBO-5/EQF 6 of WO-6/EQF 7. Tevens wordt het taalvaardigheidsonderzoek niet afgenomen bij de kandidaat ambtenaar in opleiding die na het voltooien van de politieopleiding wordt geplaatst in een functie waarvoor een HBO of WO werk- en denkniveau geldt.

  • 3. Het geschiktheidsonderzoek wordt afgenomen met inachtneming van de vereisten opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlagen 1 en 2.

  • 4. De kosten van het geschiktheidsonderzoek komen ten laste van het bevoegd gezag.

Artikel 4

  • 1. De uitkomst van het geschiktheidsonderzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt de betrokkene zo spoedig mogelijk na het voltooien van dat onderzoek schriftelijk meegedeeld.

  • 2. De uitslag van het geschiktheidsonderzoek blijft twee jaar geldig.

  • 3. Als de uitslag van het taalvaardigheidsonderzoek of het cognitief capaciteitenonderzoek onvoldoende is, kan na drie maanden door het bevoegd gezag opnieuw een geschiktheidsonderzoek worden aangevraagd.

  • 4. De kosten van het tweede onderzoek, bedoeld in het derde lid, komen ten laste van het bevoegd gezag.

G

Artikel 6 vervalt.

H

Artikel 7 wordt vernummerd tot artikel 5 en wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt na de komma aan het slot van het onderdeel ingevoegd ‘of’.

2. In onderdeel b wordt de komma aan het slot van het onderdeel vervangen door een punt.

3. De onderdelen c en d vervallen.

I

Artikel 11 vervalt en de artikelen 8, 9, 10 en 12 worden vernummerd tot de artikelen 10, 11, 12 en 18.

J

Na artikel 5 (nieuw) wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 3. AANVULLENDE AANSTELLINGSEISEN KANDIDAAT-ASPIRANTEN EN KANDIDAAT VRIJWILLIGE AMBTENAREN IN OPLEIDING

Paragraaf 1. Eisen met betrekking tot opleidingsniveau
Artikel 6
  • 1. De kandidaat-aspirant of de kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding die een politieopleiding op een vergelijkbaar mbo-niveau gaat volgen voldoet ten minste aan de vooropleidingseisen, bedoeld in de artikelen 7.4.7. en 8.2.1 en 8.2.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

  • 2. De kandidaat-aspirant of de kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding die een politieopleiding op het niveau van het hoger onderwijs gaat volgen voldoet ten minste aan de vooropleidingseisen, bedoeld in de artikelen 7.24 tot en met 7.28 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • 3. Kandidaten die niet voldoen aan de in het eerste of tweede lid gestelde eisen, kunnen een toelatingstoets afleggen bij de Politieacademie. Indien deze toets met goed gevolg wordt afgelegd, voldoet de kandidaat aan de eisen met betrekking tot het vooropleidingsniveau.

Paragraaf 2. Het aanvullend geschiktheidsonderzoek kandidaat-aspirant en kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding
Artikel 7
  • 1. Naast het geschiktheidsonderzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt de kandidaat-aspirant of kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding onderworpen aan een aanvullend geschiktheidsonderzoek, bestaande uit een fysiek motorisch onderzoek en een psychologisch onderzoek.

  • 2. De kandidaat moet op alle onderdelen, genoemd in artikel 3, eerste lid, en op het fysiek motorisch onderzoek voldoende scoren om deel te mogen nemen aan het psychologisch onderzoek.

  • 3. Het fysiek motorisch onderzoek en het psychologisch onderzoek worden afgenomen met inachtneming van de vereisten voor kandidaat-aspiranten en kandidaat vrijwillige ambtenaren in opleiding opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlagen 3 en 4. Het psychologisch onderzoek wordt afgenomen onder verantwoordelijkheid van een psycholoog die is aangesloten bij het Nederlands Instituut van Psychologen.

  • 4. De kosten van het aanvullend geschiktheidsonderzoek, bedoeld in dit artikel, komen ten laste van het bevoegd gezag.

Artikel 8
  • 1. De uitkomst van het aanvullend geschiktheidsonderzoek, bedoeld in artikel 7, eerste lid, wordt de kandidaat-aspirant of kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding zo spoedig mogelijk na het voltooien van dat onderzoek schriftelijk meegedeeld.

  • 2. De kandidaat kan verzoeken om een gesprek met de psycholoog onder wiens verantwoordelijkheid het desbetreffende onderzoek is afgenomen. Binnen twee weken na dit verzoek vindt dit gesprek plaats.

  • 3. De uitslag van het aanvullend geschiktheidsonderzoek blijft twee jaar geldig.

  • 4. Als de uitslag van het fysiek motorisch onderzoek onvoldoende is, kan binnen twee weken nadat deze uitslag is meegedeeld om een tweede fysiek motorisch onderzoek worden verzocht door het bevoegd gezag. Binnen drie maanden na dit verzoek vindt het tweede fysiek motorisch onderzoek plaats.

  • 5. Als de uitslag van het psychologisch onderzoek onvoldoende is, kan door het bevoegd gezag na twaalf maanden opnieuw om een psychologisch onderzoek worden verzocht.

  • 6. De kosten van het gesprek, bedoeld in het tweede lid, en de kosten van het tweede onderzoek, bedoeld in het vierde en vijfde lid, komen ten laste van het bevoegd gezag, met uitzondering van de reiskosten voor het gesprek bedoeld in het tweede lid.

Artikel 9

Niet tot aanstelling kan worden overgegaan indien:

  • a. de kandidaat-aspirant of kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding die aan het fysiek motorisch onderzoek is onderworpen de in bijlage 3 aangegeven minimale vereisten niet heeft behaald, of

  • b. de kandidaat-aspirant of kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding die aan het psychologisch onderzoek is onderworpen het in bijlage 4 genoemde minimale vereiste niveau niet heeft behaald.

K

Het opschrift, luidende ‘Hoofdstuk 5. Rijbewijs’, wordt vervangen door het opschrift, luidende:

Paragraaf 3. Rijbewijs

L

Artikel 10 (nieuw) komt te luiden:

Artikel 10

De aspirant of de vrijwillige ambtenaar in opleiding is op het moment van zijn aanstelling als aspirant respectievelijk vrijwillige ambtenaar in opleiding in het bezit van het rijbewijs B of behaalt dit binnen een jaar na deze aanstelling.

M

Het opschrift, luidende ‘Hoofdstuk 6. Het geneeskundig onderzoek’, wordt vervangen door het opschrift, luidende:

Paragraaf 4. Het geneeskundig onderzoek

N

Artikel 11 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘de betrokkene’ telkens vervangen door ‘de kandidaat-aspirant of kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding’ en wordt ‘de richtlijnen’ vervangen door ‘de vereisten’.

2. In het tweede lid wordt ‘de betrokkene’ vervangen door ‘de kandidaat-aspirant of kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding’ en wordt ‘antecedentenonderzoek als bedoeld in artikel 8a van het Besluit algemene rechtspositie politie en artikel 4a van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie’ vervangen door ‘onderzoek als bedoeld in artikel 8a van het Besluit algemene rechtspositie politie onderscheidenlijk artikel 4a van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie’.

3. In het derde lid wordt ‘de betrokkene’ vervangen door ‘de kandidaat-aspirant of kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding’.

4. In het vierde lid wordt ‘komen niet ten laste van de betrokkene’ vervangen door ‘komen ten laste van het bevoegd gezag’.

O

Artikel 12 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘de betrokkene’ vervangen door ‘de kandidaat-aspirant of kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding’, wordt ‘de richtlijnen’ vervangen door ‘de vereisten’, wordt ‘De betrokkene’ vervangen door ‘De kandidaat-aspirant of kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding’ en wordt ‘artikel 9, eerste lid’ vervangen door ‘artikel 11, eerste lid’.

2. In het vierde en zesde lid wordt ‘de betrokkene’ telkens vervangen door ‘de kandidaat-aspirant of kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding’.

3. In het vijfde lid wordt ‘de betrokkene’ vervangen door ‘de kandidaat-aspirant of kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding’ en wordt ‘artikel 9, eerste lid’ vervangen door ‘artikel 11, eerste lid’.

P

Onder vernummering van de artikelen 13 en 14 tot de artikelen 19 en 20 wordt na artikel 12 (nieuw) een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 4. AANVULLENDE AANSTELLINGSEISEN KANDIDAAT AMBTENAREN IN OPLEIDING

Paragraaf 1. Eisen met betrekking tot werk- en denkniveau
Artikel 13

De kandidaat ambtenaar in opleiding voldoet ten minste aan het werk- en denkniveau opgenomen in de functiebeschrijving, bedoeld in de Regeling vaststelling LFNP, van de functie waarin de ambtenaar in opleiding na het voltooien van de politieopleiding wordt geplaatst.

Paragraaf 2. Het aanvullend geschiktheidsonderzoek kandidaat ambtenaar in opleiding
Artikel 14
  • 1. Naast het geschiktheidsonderzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt de kandidaat ambtenaar in opleiding onderworpen aan een aanvullend geschiktheidsonderzoek, bestaande uit een psychologisch onderzoek.

  • 2. De kandidaat ambtenaar in opleiding moet op alle onderdelen van het geschiktheidsonderzoek, genoemd in artikel 3, eerste lid, voldoende scoren om deel te mogen nemen aan het psychologisch onderzoek.

  • 3. Het psychologisch onderzoek wordt afgenomen met inachtneming van de vereisten voor kandidaat ambtenaren in opleiding, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4. Het psychologisch onderzoek wordt afgenomen onder verantwoordelijkheid van een psycholoog die is aangesloten bij het Nederlands Instituut van Psychologen.

  • 4. De kosten van het psychologisch onderzoek komen ten laste van het bevoegd gezag.

Artikel 15
  • 1. De uitkomst van het psychologisch onderzoek, bedoeld in artikel 14, eerste lid, wordt de kandidaat ambtenaar in opleiding zo spoedig mogelijk na het voltooien van dat onderzoek schriftelijk meegedeeld.

  • 2. De kandidaat ambtenaar in opleiding kan verzoeken om een gesprek met de psycholoog onder wiens verantwoordelijkheid het desbetreffende onderzoek is afgenomen. Binnen twee weken na dit verzoek vindt dit gesprek plaats.

  • 3. De uitslag van het psychologisch onderzoek blijft twee jaar geldig.

  • 4. Als de uitslag van het psychologisch onderzoek onvoldoende is, kan door het bevoegd gezag na twaalf maanden opnieuw om een psychologisch onderzoek worden verzocht.

  • 5. De kosten van het gesprek, bedoeld in het tweede lid, en de kosten van het tweede onderzoek, bedoeld in het vierde lid, komen ten laste van het bevoegd gezag, met uitzondering van de reiskosten voor het gesprek bedoeld in het tweede lid.

Artikel 16

Niet tot aanstelling kan worden overgegaan indien de kandidaat ambtenaar in opleiding die aan het psychologisch onderzoek is onderworpen het in bijlage 4 genoemde minimale vereiste niveau voor kandidaat ambtenaren in opleiding niet heeft behaald.

Paragraaf 3. Rijbewijs
Artikel 17

Het bevoegd gezag kan van de ambtenaar in opleiding verlangen dat deze op het moment van aanstelling in het bezit is van het rijbewijs B indien dit voor het uitoefenen van werkzaamheden in de functie, waarin de ambtenaar in opleiding na het voltooien van de politieopleiding wordt geplaatst, noodzakelijk is.

Q

Hoofdstuk 7 wordt vernummerd tot hoofdstuk 5.

R

In artikel 20 (nieuw) wordt ‘artikel 7, eerste lid, onderdelen b, c, en d, van het Besluit algemene rechtspositie politie’ vervangen door ‘artikel 7, eerste lid, onderdelen b, c en d, en tweede lid, onderdelen b, c en e, van het Besluit algemene rechtspositie politie’.

S

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘artikel 4, derde lid’ vervangen door ‘artikel 3, derde lid’.

2. In de tekst wordt ‘taalvaardigheidonderzoek’ telkens vervangen door ‘taalvaardigheidsonderzoek’ en wordt ‘geschiktheidonderzoek’ telkens vervangen door ‘geschiktheidsonderzoek’.

3. De passage, beginnend met ‘De kandidaat die solliciteert naar een executieve functie bij de Nederlandse politie, wordt onderworpen aan een geschiktheidsonderzoek.’ en eindigend met ‘De niet testbare kandidaten kunnen op grond van artikel 7, onder a, van de Regeling aanstellingseisen politie 2002 niet worden aangesteld.’, komt te luiden:

De kandidaat die solliciteert naar een executieve functie bij de politie, wordt onderworpen aan een geschiktheidsonderzoek. Voor kandidaat-aspiranten en kandidaat vrijwillige ambtenaren in opleiding die de selectie ondergaan voor functies waarvoor het volgen nodig is van de politieopleidingen op de kwalificatieniveaus 2 (EQF 2), 3 (EQF 3) en 4 (EQF 4) maakt een taalvaardigheidsonderzoek deel uit van dit geschiktheidsonderzoek. Voor kandidaat ambtenaren in opleiding die na het voltooien van de politieopleiding geplaatst worden in een functie waarvoor een minimaal werk- en denkniveau MBO2, MBO3 of MBO4 geldt, maakt een taalvaardigheidsonderzoek deel uit van dit geschiktheidsonderzoek.

De taaltoets bestaat uit een voorschatter, een leestoets en een schrijftoets. Bij een score van 0–25 punten stopt de taaltoets, het taalniveau van de kandidaat is zodanig dat verder testen niet mogelijk is. De procedure wordt beëindigd. De niet testbare kandidaten kunnen op grond van artikel 5, onder a, van de regeling niet worden aangesteld.

4. De passage ‘Daarnaast wordt bepaald of de taalvaardigheid van de kandidaat voldoende is om direct te kunnen deelnemen aan het politieonderwijs. Tenslotte wordt bepaald of de taalvaardigheid van de kandidaat voldoende is voor de uitoefening van de executieve functie bij de Nederlandse politie.’ wordt vervangen door ‘Daarnaast wordt bepaald of de taalvaardigheid van de kandidaat voldoende is voor de uitoefening van de executieve functie bij de politie. Tenslotte wordt met het onderzoek bezien of de taalvaardigheid van de kandidaat voldoende is om direct te kunnen deelnemen aan het politieonderwijs.’

5. In de laatste volzin van de bijlage wordt ‘beoordeelt’ vervangen door ‘beoordeeld’.

T

Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘artikel 4, derde lid’ vervangen door ‘artikel 3, derde lid’.

2. De passage, beginnend met ‘De kandidaat die solliciteert naar een executieve functie bij de Nederlandse politie, wordt onderworpen aan een geschiktheidsonderzoek.’ en eindigend met ‘Een korps kan bepalen dat een kandidaat de status doelgroepenkandidaat krijgt.’, komt te luiden:

De kandidaat die solliciteert naar een executieve functie bij de politie, wordt onderworpen aan een geschiktheidsonderzoek. Van dit geschiktheidsonderzoek maakt deel uit het cognitieve capaciteitenonderzoek. Het cognitieve capaciteitenonderzoek biedt het bevoegd gezag, naast het behaalde diploma van de kandidaat (dan wel via EVC aan een onderwijsdiploma gelijkgestelde werkervaring), een graadmeter om de geschiktheid op het gebied van de cognitieve capaciteiten van een kandidaat te beoordelen.

De minimaal te behalen score op het cognitieve capaciteitenonderzoek is een 7 (op een schaal van 1 tot en met 20), op het beoogde opleidings- of werk- en denkniveau van betreffende kandidaat. De score is bepalend voor het niveau van de functie waarop de ambtenaar in opleiding na het voltooien van de opleiding kan worden geplaatst.

Het bevoegd gezag kan bepalen dat een kandidaat de status doelgroepenkandidaat krijgt.

3. In de passage, beginnend met ‘De eindscore van iedere kandidaat wordt vergeleken met de resultaten van normgroepen’, wordt na ‘aan het politieonderwijs verbonden kwalificatieniveau’ toegevoegd ‘, dan wel tot eenzelfde werk- en denkniveau van de beoogde functie’.

U

Bijlage 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘artikel 4, derde lid’ vervangen door ‘artikel 7, derde lid’.

2. In de tekst wordt ‘geschiktheidonderzoek’ telkens vervangen door ‘geschiktheidsonderzoek’.

3. In de tekst wordt de passage ‘Om deze beoordeling te kunnen maken, dient de kandidaat de fysieke vaardigheidstoets, zoals bedoeld in artikel 4 lid 1, van de regeling, met goed gevolg te volbrengen’ vervangen door ‘Om deze beoordeling te kunnen maken, dient de kandidaat het fysiek motorisch onderzoek, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de regeling, met goed gevolg te volbrengen’.

V

Bijlage 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘artikel 4, derde lid’ vervangen door ‘de artikelen 7, derde lid, en 14, derde lid’.

2. In de tekst wordt ‘geschiktheidonderzoek’ telkens vervangen door ‘geschiktheidsonderzoek’.

3. In de tekst wordt de volzin ‘Voor alle niveaus 2 (EQF 2) tot en met 6 (EQF 7), zullen kandidaten met een score 3 (of lager) op de competentie integriteit een negatief advies ontvangen.’ vervangen door ‘Voor alle te volgen politieopleidingen dan wel werk- en denkniveaus 2 (EQF 2) tot en met 6 (EQF 7), zullen kandidaten met een score 3 (of lager) op de competentie integriteit een negatief advies ontvangen.’.

4. De tekst onder het kopje ‘Competenties’ komt te luiden:

In het psychologisch onderzoek voor de kandidaat-aspirant en de kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding worden 11 competenties onderzocht. Per kwalificatieniveau is een competentieniveau vastgesteld. In het psychologisch rapport is er sprake van een bindende ondergrens voor de psychologische competenties die betrekking hebben op (stabiele) eigenschappen. Voor wat betreft de ontwikkelbare competenties (die doorgaans te maken hebben met vaardigheden en inzichten) wordt geen bindende ondergrens vastgesteld. Van de 11 competenties behoren alleen de competenties zelfinzicht en communicatieve vaardigheden tot de ontwikkelbare competenties.

In het psychologisch onderzoek voor de kandidaat ambtenaar in opleiding worden twee competenties verplicht onderzocht: stressbestendigheid (emotionele weerbaarheid) en integriteit. Voor deze twee competenties gelden ook de minimumnormen zoals hierboven beschreven, en een bindend negatief advies indien niet wordt voldaan aan de minimumnorm.

5. In de laatste alinea wordt ‘het Instituut voor Werving en Selectie Politie’ vervangen door ‘het bevoegd gezag’.

W

Bijlage 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘artikel 9, eerste lid’ vervangen door ‘artikel 11, eerste lid’.

2. In de tekst onder het kopje ‘Functie informatie’ wordt ‘Artikel 2 van de politiewet 1993’ vervangen door ‘Artikel 3 van de Politiewet 2012’.

3. In de tekst onder het kopje ‘Surveillant van politie’ vervalt de passage ‘In de meeste regio’s verricht de surveillant dezelfde taken als de agent doch heeft hij hierbij minder bevoegdheden. In een aantal regio’s heeft de surveillant een ander takenpakket dan de agent van politie, zoals specifieke beveiligingsfuncties of de taken van parketpolitie. De surveillant is in de meeste korpsen niet met een vuurwapen bewapend. Bij een aantal korpsen zijn zij met een wapenstok en pepperspray en in sommige regio’s met een vuurwapen uitgerust. Het diploma surveillant is landelijk geldig.’ en vervalt de passage ‘Gezien het takenpakket en de opleiding worden bij de selectie in de meeste regio’s dezelfde eisen gesteld als aan de aspirant van de politie.’

ARTIKEL II

De Regeling vaststelling LFNP wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van de onderdelen a tot en met f tot onderdelen b tot en met g, wordt een onderdeel a ingevoegd, luidende:

a. ambtenaar:

ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Besluit algemene rechtspositie politie;.

2. In onderdeel c (nieuw) wordt ‘artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van het Besluit bezoldiging politie’ vervangen door ‘artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit algemene rechtspositie politie’.

3. In onderdeel g (nieuw) wordt ‘de Minister van Veiligheid en Justitie’ vervangen door ‘de Minister van Justitie en Veiligheid’.

B

In artikel 3, eerste lid, wordt ‘onderverdeeld naar domeinen en vakgebieden’ vervangen door ‘onderverdeeld naar de domeinen leiding, uitvoering en ondersteuning en naar vakgebieden’.

C

Na artikel 3 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

  • 1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak die enkel een krachtens artikel 2c, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding heeft gevolgd, kan enkel worden geplaatst in een functie in het vakgebied Intelligence, Forensische Opsporing of Operationeel Specialismen, zoals opgenomen in bijlage 1.

  • 2. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, die is geplaatst in een functie als bedoeld in het eerste lid is niet bewapend.

  • 3. De ambtenaar in opleiding, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit algemene rechtspositie politie, die na het voltooien van een krachtens artikel 2c, tweede lid, van dat Besluit aangewezen politieopleiding wordt geplaatst in een functie als bedoeld in het eerste lid, is niet bewapend.

Artikel 3b

De volgende activiteiten uit de in bijlage 3 opgenomen functiebeschrijvingen van de functies in het vakgebied Operationeel Specialismen zijn voorbehouden aan de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en die een krachtens artikel 2c, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding heeft voltooid:

  • a. de toepassing van dwangmiddelen in vooraf voorzienbare gevaarzettende situaties, en

  • b. het voeren van functioneringsgesprekken in verband met organisatorische coördinatie.

D

Na artikel 4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

Deze regeling berust op de artikelen 1, eerste lid, onderdeel ii, en 2c, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, artikel 20a van het Besluit bewapening en uitrusting politie en de artikelen 1, eerste lid, onderdeel vv, en 6, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie.

E

In bijlage 1 wordt ‘Generalist Forensisch Opsporing’ vervangen door ‘Generalist Forensische Opsporing’.

F

Bijlage 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de functiebeschrijvingen Assistent Forensische Opsporing, Medewerker Intelligence, Medewerker Forensische Opsporing, Generalist Intelligence, Generalist Forensische Opsporing, Senior Intelligence, Senior Forensische Opsporing, Operationeel Expert Intelligence en Operationeel Expert Forensische Opsporing vervalt in de tabel met het opschrift ‘Deskundigheid’ telkens ‘• heeft een aan de inzet gerelateerde opsporingsbevoegdheid’, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van elk voorafgaand bolletje door een punt.

2. De functiebeschrijving Operationeel Specialist A wordt als volgt gewijzigd:

a. Onder het opschrift ‘Kern van de functie’ wordt aan het einde van de tekst toegevoegd: Indien de medewerker is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en enkel een krachtens artikel 2c, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, aangewezen politieopleiding heeft voltooid, wordt hij niet ingezet in situaties waarin sprake is van optreden in het publieke domein met herkenbaarheid en aanspreekbaarheid voor de burger op alle politietaken.

b. In de tabel met het opschrift ‘Verantwoordelijkheid’ wordt in het veld dat begint met ‘Voor het behalen van de resultaten mag de functionaris zelfstandig:’ na de zinsnede ‘dwangmiddelen toepassen’ een voetnoot geplaatst, luidende:

* Op grond van artikel 3b van deze regeling is dit in vooraf voorzienbare gevaarzettende situaties, waarbij het aanwenden van geweldsmiddelen door de ambtenaar verwacht mag worden, voorbehouden aan ambtenaren die een krachtens artikel 2c, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding hebben voltooid.

c. In de tabel met het opschrift ‘Dynamiek’ in het veld dat begint met ‘De problematiek die met het instellen van deze functie wordt beoogd tot oplossing te brengen, speelt zich af binnen het kader van: de vakgebieden in het domein Uitvoering, zoals daar zijn:’ wordt na ‘• het vakgebied Observatie.’ ingevoegd ‘• het vakgebied Operationele begeleiding.’, onder vervanging van de punt aan het slot van het voorafgaande bolletje door een puntkomma.

d. In de tabel met het opschrift ‘Dynamiek’ wordt in het veld dat begint met ‘Voor het oplossen van problemen binnen het speelveld van de functie kan de functionaris de meest vergaande oplossingen toepassen in relatie tot de zwaarste problemen’ na de zinsnede ‘dwangmiddelen aanwenden’ een voetnoot geplaatst, luidende:

* Op grond van artikel 3b van deze regeling is dit in vooraf voorzienbare gevaarzettende situaties, waarbij het aanwenden van geweldsmiddelen door de ambtenaar verwacht mag worden, voorbehouden aan ambtenaren die een krachtens artikel 2c, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding hebben voltooid.

e. In de tabel met het opschrift ‘Deskundigheid’ vervalt ‘• heeft een aan de inzet gerelateerde opsporingsbevoegdheid’, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van het voorafgaande bolletje door een punt.

3. De functiebeschrijvingen Operationeel Specialist B, Operationeel Specialist C, Operationeel Specialist D, Operationeel Specialist E en Operationeel Specialist F worden als volgt gewijzigd:

a. Onder het opschrift ‘Kern van de functie’ wordt aan het einde van de tekst toegevoegd: Indien de medewerker is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en enkel een krachtens artikel 2c, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, aangewezen politieopleiding heeft voltooid, wordt hij niet ingezet in situaties waarin sprake is van optreden in het publieke domein met herkenbaarheid en aanspreekbaarheid voor de burger op alle politietaken.

b. Onder het kopje ‘Organisatorische coördinatie’ wordt na de zinsnede ‘het in dat kader voeren van voortgangsgesprekken en functioneringsgesprekken’ een voetnoot geplaatst, luidende:

* Het voeren van functioneringsgesprekken is voorbehouden aan ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak die een krachtens artikel 2c, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding hebben voltooid.

c. In de tabel met het opschrift ‘Verantwoordelijkheid’ wordt in het veld dat begint met ‘Voor het behalen van de resultaten mag de functionaris zelfstandig:’ na de zinsnede ‘dwangmiddelen toepassen’ een voetnoot geplaatst, luidende:

* Op grond van artikel 3b van deze regeling is dit in vooraf voorzienbare gevaarzettende situaties, waarbij het aanwenden van geweldsmiddelen door de ambtenaar verwacht mag worden, voorbehouden aan ambtenaren die een krachtens artikel 2c, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding hebben voltooid.

d. In de tabel met het opschrift ‘Dynamiek’ in het veld dat begint met ‘De problematiek die met het instellen van deze functie wordt beoogd tot oplossing te brengen, speelt zich af binnen het kader van’ wordt na ‘het vakgebied Observatie.’ ingevoegd ‘• het vakgebied Operationele begeleiding.’, onder vervanging van de punt aan het slot van het voorafgaande bolletje door een puntkomma.

e. In de tabel met het opschrift ‘Dynamiek’ in het veld dat begint met ‘Voor het oplossen van problemen binnen het speelveld van de functie kan de functionaris de meest vergaande oplossingen toepassen in relatie tot de zwaarste problemen’ wordt na de zinsnede ‘dwangmiddelen aanwenden’ een voetnoot geplaatst, luidende:

* Op grond van artikel 3b van deze regeling is dit in vooraf voorzienbare gevaarzettende situaties, waarbij het aanwenden van geweldsmiddelen door de ambtenaar verwacht mag worden, voorbehouden aan ambtenaren die een krachtens artikel 2c, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding hebben voltooid.

f. In de tabel met het opschrift ‘Deskundigheid’ vervalt ‘• heeft een aan de inzet gerelateerde opsporingsbevoegdheid’, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van het voorafgaande bolletje door een punt.

ARTIKEL III

De Regeling studiefaciliteiten politie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onder c, wordt ‘de initiële opleiding’ vervangen door ‘een krachtens artikel 2c van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding’.

B

In artikel 2 wordt ‘initiële opleidingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub ee, van het Besluit algemene rechtspositie politie’ vervangen door ‘krachtens artikel 2c van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleidingen’.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2018.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

TOELICHTING

Algemeen

Deze wijzigingsregeling bevat wijzigingen van ministeriële regelingen in verband met het Besluit houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en enkele andere besluiten in verband met de introductie van de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met een specifieke inzetbaarheid. Dit besluit treedt op 1 juli 2018 in werking. De introductie van de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (in de praktijk aangeduid als executieve ambtenaar), met een specifieke inzetbaarheid heeft gevolgen voor de aanstellingseisen en brengt ook enkele wijzigingen op het gebied van de inzetbaarheid en bewapening met zich mee.

Daarnaast worden in deze regeling enkele wijzigingen aangebracht in de Regeling aanstellingseisen politie 2002 die voortvloeien uit de Wet van 25 mei 2016 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Stb. 2016, 203) (hierna: Wet inbedding Politieacademie). Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden.

Deze toelichting is als volgt opgezet. In het algemene deel van de toelichting wordt ingegaan op de belangrijkste wijzigingen in de Regeling aanstellingseisen politie 2002 en de Regeling vaststelling LFNP. In de artikelsgewijze wordt ingegaan op de overige wetstechnische wijzigingen van deze regelingen.

Aanstellingseisen

De executieve ambtenaar met een specifieke inzetbaarheid wordt ingezet voor de uitvoering van specifieke delen van de politietaak. Voor deze ambtenaar hoeven daarom niet alle voor executieven geldende aanstellingseisen, zoals neergelegd in de Regeling aanstellingseisen politie 2002 (zoals deze luidde voor inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling), te gelden. Alvorens een persoon kan worden aangesteld als executieve ambtenaar met een specifieke inzetbaarheid moet hij een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 2°, van de Politiewet 2012 (hierna: een specifieke politieopleiding) voltooien. In de nota van toelichting bij voornoemd besluit (algemeen deel, paragraaf 4) is een toelichting gegeven op de specifieke politieopleidingen. Tijdens deze opleiding is hij aangesteld als ambtenaar in opleiding. Voor de aanstelling als ambtenaar in opleiding worden met deze regeling afzonderlijke aanstellingseisen in de Regeling aanstellingseisen politie 2002 opgenomen. In het nieuwe tweede lid van artikel 7 van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: Barp) is hiertoe een grondslag opgenomen.

Een deel van de aanstellingseisen die gelden voor aspiranten en vrijwillige ambtenaren in opleiding moeten onverkort voor ambtenaren in opleiding gelden. Dat geldt in ieder geval voor de volgende aanstellingseisen die in het Barp zelf zijn opgenomen. Het betreft:

  • Nederlanderschap (artikel 7, eerste lid, Barp)

  • Geen bezwaar tegen de aanstelling op grond van een ten aanzien van de betrokkene ingesteld onderzoek naar de betrouwbaarheid en geschiktheid (artikel 8a Barp) dan wel een verklaring van geen bezwaar op grond van de Wet veiligheidsonderzoeken

  • Het afleggen van de eed dan wel verklaring en belofte (artikel 9 Barp).

Ook een deel van de eisen die voor aspiranten en vrijwillige ambtenaren in opleiding zijn opgenomen in de Regeling aanstellingseisen 2002 moeten tevens voor de ambtenaar in opleiding gelden. Daarom is in de Regeling aanstellingseisen politie 2002 een indeling gemaakt in drie hoofdstukken waarbij in hoofdstuk 2 de eisen staan die voor alle betrokkenen (zowel kandidaat-aspiranten, kandidaat vrijwillige ambtenaren in opleiding als kandidaat ambtenaren in opleiding) gelden, in hoofdstuk 3 de eisen staan die daarnaast alleen gelden voor kandidaat-aspiranten en kandidaat vrijwillige ambtenaren in opleiding (inhoudelijk slechts technisch gewijzigd) en in hoofdstuk 4 de eisen staan die daarnaast alleen gelden voor de kandidaat ambtenaren in opleiding.

De volgende aanstellingseisen, opgenomen in hoofdstuk 2 van de regeling, voor de kandidaat-aspirant en de kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding gelden ook voor de kandidaat ambtenaar in opleiding:

  • Minimum leeftijd van 18 jaar (artikel 2 Regeling aanstellingseisen politie 2002)

  • Beheersing van de Nederlandse taal (artikel 3 (nieuw) Regeling aanstellingseisen politie 2002)

  • Een cognitief capaciteitenonderzoek als onderdeel van het geschiktheidsonderzoek (artikel 4 Regeling aanstellingseisen politie 2002)

Daarnaast zijn voor de ambtenaar in opleiding een aantal aanstellingseisen vastgelegd die afwijken van de geldende aanstellingseisen voor de kandidaat-aspirant. Dit betreft de in hoofdstuk 4 opgenomen volgende eisen:

1. Werk- en denkniveau (artikel 13 Regeling aanstellingseisen politie 2002)

De ambtenaar in opleiding gaat geen opleiding volgen die overeenkomt met het niveau van middelbaarberoepsonderwijs of ligt op een niveau van het hoger onderwijs. Deze opleiding heeft voor de kandidaat ambtenaar in opleiding geen niveauverhogend karakter, zoals dat het geval is bij de kandidaat-aspirant of de kandidaat vrijwilliger in opleiding. Om die reden hoeft de ambtenaar in opleiding, anders dan de kandidaat aspirant en de kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding, niet aan de vooropleidingseisen gesteld in de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek te voldoen. Wel dient de kandidaat ambtenaar in opleiding ten minste te voldoen aan het werk- en denkniveau opgenomen in de functiebeschrijving, zoals opgenomen in de Regeling vaststelling LFNP, van de functie waarin de ambtenaar in opleiding na afronding van de specifieke politieopleiding wordt geplaatst.

Daarnaast kunnen door de korpschef in verband met de benodigde kennis en expertise die nodig is voor uitoefening van de LFNP-functie nadere eisen worden gesteld aan de reeds gevolgde dan wel nog te volgen opleiding. Deze nadere eisen worden vastgelegd in opleidingsprofielen. In de opleidingsprofielen worden onder meer diploma-eisen gesteld waarmee de kandidaat ambtenaar in opleiding kan aantonen dat hij over het voor de LFNP-functie geldende werk- en denkniveau beschikt. De opleidingsprofielen worden in overeenstemming met de Commissie voor georganiseerd overleg in politie‑ambtenarenzaken (CGOP) vastgesteld.

2. Psychologisch onderzoek (artikelen 14–16 Regeling aanstellingseisen politie 2002)

Het psychologisch onderzoek dat de kandidaat ambtenaar in opleiding moet ondergaan richt zich enkel op de competenties ‘integriteit’ en ‘stressbestendigheid’. Hiervoor zijn minimumnormen vastgelegd. Voor deze twee competenties gelden de minimumnormen die ook gelden voor de kandidaat aspirant en kandidaat vrijwillige ambtenaar in opleiding en geldt een bindend negatief advies indien niet wordt voldaan aan de minimumnorm.

Het psychologisch onderzoek naar de kandidaat ambtenaar in opleiding richt zich daarnaast op competenties die relevant zijn voor de door de kandidaat ambtenaar in opleiding uit te oefenen functie na afronding van de specifieke opleiding. Deze competenties zijn door de korpschef per LFNP-functie in een competentieprofiel vastgelegd in overeenstemming met de CGOP.

3. Rijbewijs (artikel 17 Regeling aanstellingseisen politie 2002)

In artikel 17 wordt vastgelegd dat het bevoegd gezag van de kandidaat ambtenaar in opleiding kan verlangen dat deze op het moment van aanstelling als ambtenaar in opleiding in het bezit is van het rijbewijs B indien dit voor het uitoefenen van de functie, waarin de ambtenaar in opleiding na afronding van de politieopleiding wordt geplaatst, noodzakelijk is. De korpschef zal hiertoe in een beleidsregel vastleggen welke aspecten in de werkzaamheden in een LFNP-functie ertoe kunnen leiden dat het in bezit zijn van een rijbewijs noodzakelijk is. Deze beleidsregel wordt in afstemming met de CGOP opgesteld.

Naast bovenstaande eisen kunnen aan de ambtenaar in opleiding door het bevoegd gezag op grond van het nieuwe tweede lid van artikel 7 Barp en de Wet op de medische keuringen nog eisen op het punt van de medische geschiktheid worden gesteld indien aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld. Het voornemen van het bevoegd gezag is dat dit slechts kandidaat ambtenaren in opleiding betreft die na het voltooien van de specifieke politieopleiding worden aangesteld in een functie in het vakgebied Forensische Opsporing of in dat vakgebied wordt ingezet als Operationeel Specialist. Op grond van de leidraad bij de Wet op de medische keuringen heeft de korps medisch adviseur de korpschef geadviseerd voor deze vakgebieden bijzondere medische eisen te hanteren. Het gaat hierbij om eisen in het werk die een verhoogd risico op gezondheids- of veiligheidsproblematiek voor medewerkers of derden met zich meebrengen en die niet door inzet van gangbare maatregelen kunnen worden gereduceerd.

Het fysiek motorisch onderzoek wordt niet afgenomen bij ambtenaren in opleiding.

Aanvulling en aanpassing Regeling vaststelling LFNP (Landelijk Functiehuis Nederlandse Politie)

In de Regeling vaststelling LFNP wordt een aantal aanpassingen opgenomen die verband houden met de inzetbaarheid en de bewapening van de executieve ambtenaar met specifieke inzetbaarheid.

Aanwijzing vakgebieden

Voor plaatsing als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is in beginsel het voltooien van een basispolitieopleiding vereist (artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012). Als gevolg van de wijziging van het Barp in verband met de introductie van de executieve ambtenaar met een specifieke inzetbaarheid wordt het voor een beperkt aantal functies in het domein uitvoering mogelijk om enkel een specifieke politieopleiding te volgen. Op basis van artikel 2c, tweede lid, van het Barp wijst de minister vakgebieden aan waarin de executieve ambtenaar met een specifieke inzetbaarheid geplaatst kan worden na afronding van de specifieke politieopleiding.

Aan de Regeling vaststelling LNFP wordt in verband daarmee een bepaling toegevoegd waarin de minister de volgende vakgebieden aanwijst als vakgebieden waarop executieve ambtenaren met een specifieke inzetbaarheid kunnen worden geplaatst: Intelligence, Forensische Opsporing en Operationeel Specialismen. In de nota van toelichting horend bij eerder genoemd besluit is de aanleiding en achtergrond van het aanwijzen van deze vakgebieden nader beschreven.

Mogelijk is er in de toekomst behoefte aan uitbreiding van vakgebieden waarbij een specifieke inzetbaarheid passend is. Indien met de CGOP wordt overeengekomen dat een executieve politieambtenaar met enkel een specifieke politieopleiding op een functie in een ander vakgebied van het LFNP kan worden geplaatst, zal de minister ook dit vakgebied daartoe aanwijzen. Daartoe zal dan in ieder geval de Regeling vaststelling LFNP opnieuw moeten worden gewijzigd.

Bewapening

Voor inzet op functies in de vakgebieden Intelligence, Forensische opsporing en Operationeel Specialismen (bij het laatste vakgebied voor zover het een executieve ambtenaar met specifieke inzetbaarheid betreft) is bewapening van de ambtenaar niet vereist. Op grond van het nieuwe artikel 20a van het Besluit bewapening en uitrusting politie is het mogelijk om voor bepaalde categorieën van executieve ambtenaren te bepalen dat zij niet bewapend zijn. In de Regeling vaststelling LFNP wordt daartoe vastgelegd dat de executieve ambtenaren met een specifieke inzetbaarheid, die geplaatst zijn op een functie in één van de vakgebieden die de minister heeft aangewezen in artikel 3a, niet bewapend zijn. Dit wordt tevens vastgelegd voor de ambtenaar in opleiding die na het voltooien van de opleiding wordt geplaatst in een dergelijke functie.

Vakgebied Operationeel Specialismen

Voor de functies in het vakgebied Operationeel Specialismen geldt de constatering dat zij in principe geschikt zijn om aan te wijzen als vakgebied waarin ook de executieve ambtenaar die enkel een specifieke politieopleiding heeft voltooid kan worden geplaatst. Wel is er een beperkt aantal activiteiten in de functies in het vakgebied Operationeel Specialismen dat niet aan de ambtenaar met een specifieke inzetbaarheid kan worden opgedragen. Het gaat hierbij om activiteiten waarvoor deze ambtenaar niet bekwaam is gemaakt of waarvoor de ambtenaar niet voldoet aan andere vereisten (bijvoorbeeld aanstellingseisen) die gekoppeld zijn aan inzet op die activiteiten. De ambtenaar met een specifieke inzetbaarheid die in een functie in dit vakgebied wordt ingezet, wordt niet in gevaarzettende situaties gebracht en als gevolg daarvan niet bewapend. Om deze reden kan deze ambtenaar niet worden ingezet voor het uitvoeren van activiteiten zoals het toepassen van dwangmiddelen (bijvoorbeeld aanhouding) waarbij sprake is of kan zijn van vooraf voorzienbare gevaarzettende situaties. Daarnaast kan deze ambtenaar niet worden ingezet voor activiteiten waarbij sprake is van optreden in het publieke domein met herkenbaarheid en aanspreekbaarheid op alle politietaken. Bovenstaande is op 5 april 2018 met de CGOP overeengekomen en wordt met deze regeling opgenomen in de Regeling vaststelling LFNP. Ook is overeengekomen dat het voeren van functioneringsgesprekken in het kader van de activiteit ‘organisatorische coördinatie’ in het vakgebied Operationeel Specialismen is voorbehouden aan executieve politieambtenaren met een generieke inzetbaarheid. Dit alles wordt geëxpliciteerd in de functiebeschrijvingen, opgenomen in bijlage 3 bij de Regeling vaststelling LFNP. Op die manier is voor de executieve ambtenaar met een specifieke inzetbaarheid duidelijk waartoe die specifieke inzet zich beperkt. Op grond van artikel 59a, eerste lid, van het Barp moet de specifieke ambtenaar zich immers onthouden van werkzaamheden buiten het vakgebied waarvan diens functie onderdeel uitmaakt.

Voor het uitoefenen van de rol als hulpofficier van justitie geldt ook dat deze is voorbehouden aan executieve politieambtenaren met een generieke inzetbaarheid. Het is echter niet nodig dit in de Regeling vaststelling LFNP op te nemen omdat die rol slechts kan worden uitgeoefend door de politieambtenaar die daarvoor gecertificeerd is. Dit volgt uit de Regeling hulpofficieren van justitie 2008. Alleen executieve ambtenaren die generiek inzetbaar zijn beschikken middels de basispolitieopleiding over de basisbekwaamheid die nodig is om via de opleiding tot hulpofficier van justitie gecertificeerd te worden.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A, punt 5, en J, artikel 6

Als gevolg van het nieuwe begrip ‘politieopleidingen’ in artikel 1, eerste lid, onder s, van de Politiewet 2012 en de opdeling van artikel 3, eerste lid, zoals dit luidde tot inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling, in twee leden, is ervoor gekozen om in artikel 1 de onderdelen h en i toe te voegen. In het eerste en tweede lid van artikel 6 (nieuw) is verduidelijkt dat deze leden zien op vooropleidingseisen voor de aanstelling als aspirant dan wel vrijwillige ambtenaar in opleiding. Tevens is het derde lid van artikel 6, inzake de toelatingstoets, tekstueel gewijzigd naar aanleiding van de nieuwe begripsbepalingen van de Politiewet 2012.

Artikel I, onderdelen G en N, punt 2

Door de komst van een landelijk politiekorps is met inwerkingtreding van de Wet inbedding Politieacademie de verantwoordelijkheid voor de taak tot ondersteuning van de landelijke werving en selectie van de studenten voor de politieopleidingen, inclusief de arbeidsmarktcommunicatie, overgegaan van de Politieacademie naar de politie. De Politieacademie heeft haar eigenstandige verantwoordelijkheid bij de inschrijving van de studenten aan de Politieacademie behouden. Zo toetst de Politieacademie of de studenten voldoen aan de gestelde vooropleidingseisen. De in de Regeling aanstellingseisen politie 2002 vastgelegde werkzaamheden van de Politieacademie zijn om die reden geschrapt. Dit betreft de controle van de minimale vooropleidingseisen (het tweede en derde lid van artikel 3, zoals deze luidden tot inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling) en het doen van het geschiktheidsonderzoek (de verwijzing naar ‘het Instituut voor Werving en Selectie Politie’ in artikel 4, derde lid, zoals dit luidde tot inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling). Voor artikel 6, zoals dat luidde tot inwerkingtreding van de deze wijzigingsregeling, betekent dit dat deze ook vervalt. De verplichting tot het rapporteren aan het bevoegd gezag zoals dat was geregeld in dat artikel heeft immers geen betekenis meer, aangezien het bevoegd gezag zelf belast is met het uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek. Dit geldt ook voor het tweede en het derde lid van artikel 6, zoals deze luidden tot inwerkingtreding van de voorliggende wijzigingsregeling, waarin het recht van weerhouding is opgenomen.

Artikel I, onderdeel L

In dit artikel is de termijn waarbinnen een aspirant of vrijwillige ambtenaar in opleiding in het bezit moet zijn van het rijbewijs B gewijzigd van twee naar een jaar. Dit heeft te maken met het gewijzigde curriculum politieonderwijs, waarbij eerder in dat curriculum getraind wordt op rijvaardigheid dan voorheen (nu 5e tertiel; eerder 8e tertiel).

Artikel II, onderdeel C, artikel 3a

In het nieuwe artikel 3a worden in het eerste lid de vakgebieden aangewezen waarop de ambtenaar die enkel een specifieke opleiding heeft gevolgd, kan worden geplaatst. In het tweede lid en derde lid wordt geregeld dat deze ambtenaar en de ambtenaar in opleiding die na het voltooien van de specifieke politieopleiding wordt geplaatst in een dergelijke functie niet worden uitgerust met geweldsmiddelen. Voor wat betreft de terminologie (‘niet bewapend’) wordt aangesloten bij de terminologie van het Besluit bewapening en uitrusting politie.

Artikel II, onderdeel F, punten 1, 2, onder e, en 3, onder f

In de functiebeschrijvingen van de functies in de vakgebieden Intelligence, Forensische Opsporing en Operationeel Specialismen wordt de zinsnede ‘heeft een aan de inzet gerelateerde opsporingsbevoegdheid’ geschrapt om verwarring over de opsporingsbevoegdheid van de executieve ambtenaren in deze functies te voorkomen. Zoals ook in de nota van toelichting bij het besluit tot wijziging van het Barp in verband met de introductie van de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met een specifieke inzetbaarheid opgenomen, is de executieve ambtenaar met een specifieke inzetbaarheid volledig opsporingsbevoegd.

Artikel II, onderdeel F, punten 2, onder c, en 3, onder d

In de Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 11 april 2017, houdende wijziging van de Regeling vaststelling LFNP in verband met het toevoegen van een vakgebied, twee functies en twee werkterreinen en het toevoegen van een hoofdbestanddeel aan een functie in de bijlagen bij die regeling (Stcrt. 2017, nr. 22386) is per abuis vergeten het toegevoegde vakgebied op te nemen in de functiebeschrijvingen van de Operationeel Specialist A tot en met F. Dat wordt met dit onderdeel hersteld.

Artikel III

De Regeling studiefaciliteiten politie wordt gewijzigd om ervoor te zorgen dat er, net als bij het volgen van een van de basispolitieopleidingen, bij het volgen van een specifieke politieopleiding geen aanspraken op grond van deze regeling bestaan. In de wijziging is tevens de technische aanpassing die voortvloeit uit de Wet inbedding Politieacademie verwerkt.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven