TOELICHTING
Algemene toelichting
Regeerakkoord
In het regeerakkoord is (voor onder andere de restauratie, herbestemming en verduurzaming
van cultureel erfgoed) in totaal € 325 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de periode
2018-2021. In de cultuurbrief ‘Cultuur in een open samenleving’1 heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) aangekondigd
dat van dit bedrag in 2018 een bedrag van € 30 miljoen zou worden ingezet voor restauraties
en herbestemming van rijksmonumenten. Deze regeling voorziet ter uitvoering daarvan
in een restauratiesubsidie voor een selectie van 27 rijksmonumenten.
Selectie rijksmonumenten
In november 2017 heeft de Minister tijdens het Monumentencongres in Leeuwarden een
oproep gedaan aan de aanwezige organisaties om mee te denken over rijksmonumenten
die gerestaureerd zouden moeten worden. Dat heeft geleid tot een voorselectie van
mogelijk te restaureren rijksmonumenten door het Interprovinciaal Overleg (hierna:
IPO) en de Federatie Instandhouding Monumenten (hierna: FIM). Omdat het budget voor
restauratie evenwel te beperkt was om voor de gehele voorselectie subsidie te verstrekken,
zijn vervolgens – in overleg met alle betrokken partijen (provincies, gemeenten, FIM)
– afspraken gemaakt over criteria om uit de voorselectie die rijksmonumenten te selecteren
waarvoor restauratie het meest effectief kon worden geacht.
Omdat de Minister de sector zelf expliciet heeft opgeroepen om met voorstellen te
komen, is ten eerste besloten dat rijksmonumenten in het bezit van overheden (of organisaties
als de Nederlandse Spoorwegen en Staatsbosbeheer) in 2018 buiten de selectie zouden
worden gehouden. Uit de resterende rijksmonumenten is aan de hand van de volgende
vier criteria en op basis van de door de betrokken partijen verstrekte informatie
– de uiteindelijke selectie gemaakt.
-
1. Noodzaak: Voor elk rijksmonument is meegewogen in hoeverre – vanwege slechte of matige staat
van het monument – een directe noodzaak bestond om tot restauratie over te gaan;
-
2. Startklaar: Meegewogen is of voor bij subsidieverlening direct zou kunnen worden gestart met
de restauratiewerkzaamheden;
-
3. Eigen bijdrage: Bij de eigenaren van de rijksmonumenten is meegewogen of de zij bij subsidieverlening
het eigen aandeel (30%) van de restauratiekosten zouden kunnen dragen;
-
4. Verdeling over de regio’s: Ten slotte is bij de uiteindelijke selectie van de rijksmonumenten rekening gehouden
met de verdeling van de te restaureren rijksmonumenten over de regio’s.
Kennisgeving staatssteun
Deze regeling valt onder het Staatssteunkader voor monumentenzorg, waarvan overeenkomstig
de Algemene groepsvrijstellingsverordening aan de Europese Commissie is kennisgegeven
(kenmerk SA 40475).
Uitvoerbaarheid
Deze regeling is aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voorgelegd voor een
uitvoeringstoets. De regeling is als uitvoerbaar beoordeeld.
Administratieve lasten
Met de uitvoering van deze regeling zijn administratieve lasten gemoeid voor de eigenaren
(voornamelijk instellingen). Onder administratieve lasten wordt verstaan: de kosten
om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet-
en regelgeving van de overheid.
De administratieve lasten voor de eigenaren zijn gering. Naar verwachting zal een
eigenaar ongeveer drie uur nodig hebben voor het aanvragen van subsidie op grond van
deze regeling. Het gaat om startklare projecten, dus het gaat hierbij alleen om het
invullen van het aanvraagformulier en het verzamelen of opstellen van de vereiste
documenten (indieningsvereisten uit artikel 5 van deze regeling). Uitgaande van het
aantal aanvragen van 27 bedragen de totale administratieve lasten 27 x € 45 (uurtarief)
x 3 (uur) = € 3.645.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2
Op deze regeling – die is gegrond op de artikelen 7.3, tweede lid, en 7.5, eerste
lid, van de Erfgoedwet – is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de
kaderregeling) van toepassing.2 Dit betekent bijvoorbeeld dat hoofdstuk 5 van de kaderregeling (dat een aantal algemene
aan de subsidie verbonden verplichtingen bevat) van toepassing is bij subsidieverstrekking
op grond van deze regeling. Niettemin wordt in deze regeling (vanwege het bijzondere
karakter van een restauratiesubsidie) afgeweken van een aantal artikelen van de kaderregeling.
In artikel 2 wordt duidelijkheidshalve geëxpliciteerd van welke artikelen is afgeweken.
In artikel 2 zijn niet de artikelen uit de kaderregeling opgenomen die voor deze regeling
simpelweg niet toepasbaar zijn.
Artikel 3
Op grond van deze regeling kan subsidie worden verstrekt als tegemoetkoming in de
restauratiekosten ten behoeve van een specifieke groep rijksmonumenten. In artikel
3, tweede lid, is in de tabel opgenomen voor welke rijksmonumenten subsidie kan worden
verstrekt, met het maximaal te verstrekken bedrag.
In een aantal gevallen vallen in de voornoemde tabel onder één noemer meerdere rijksmonumenten.
Dit geldt bijvoorbeeld voor de genoemde historische buitenplaatsen. In deze gevallen
is in de tabel het adres aangehouden van het rijksmonument waaraan het geheel zijn
naam ontleent. Voor subsidie komen slechts die rijksmonumenten binnen deze complexen
in aanmerking, die in het voortraject door de betrokken partijen zijn aangedragen.
Het genoemde beschikbare bedrag is dan ook het bedrag dat voor subsidieverstrekking
voor deze rijksmonumenten in totaal beschikbaar is.
Artikel 4
Artikel 4 heeft betrekking op de subsidiabele kosten. Subsidiabel zijn restauratiekosten:
de kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen en andere kosten die als
subsidiabel zijn aangemerkt in de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten (een
bijlage bij de Subsidieregeling instandhouding monumenten; hierna: de leidraad). Om
te bepalen of gemaakte kosten al dan niet subsidiabel zijn zal kortom steeds worden
gekeken naar de leidraad. Dit betekent bijvoorbeeld (ingevolge hoofdstuk 1.1 van de
leidraad) dat kosten uitsluitend subsidiabel zijn voor zover de werkzaamheden (i)
strekken tot instandhouding van het monument en zijn monumentale waarden; (ii) sober
en doelmatig zijn; (iii) technisch noodzakelijk zijn; en (iv) zijn gericht op maximaal
behoud van aanwezige monumentale waarden, in het bijzonder historische materialen
en constructies. Voor de andere voorwaarden wordt kortheidshalve verwezen naar de
leidraad.
De hoogte van de subsidie bedraagt – onverminderd het subsidieplafond – 70% van de
restauratiekosten. Restauratiekosten die zijn gemaakt vóór 16 juli 2018 – dat wil
zeggen: waarvoor vóór 16 juli 2018 de verplichtingen zijn aangegaan – komen niet voor
subsidie in aanmerking. Dit is enkel anders voor bepaalde kosten ten aanzien van de
voorbereiding van de restauratie van het rijksmonument, bestaande uit aanbestedingskosten,
leges (bijvoorbeeld met betrekking tot de omgevingsvergunning), en kosten voor inspectie,
onderzoek, planvorming of rapporten.
Artikel 5
Artikel 5 heeft betrekking op de subsidieaanvraag. Het eerste lid regelt de aanvraagperiode:
subsidieaanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 1 juli 2018 tot en met
15 juli 2018. De aanvraagperiode is vrij kort, en sluit bovendien naadloos aan op
het moment van inwerkingtreding van de regeling. In dit geval is dat niet bezwaarlijk,
omdat al in een vroeg stadium met de betrokken eigenaren in overleg is getreden (reeds
vanaf de selectie van de groep rijksmonumenten die voor subsidie in aanmerking zou
komen; zie hieromtrent nader het algemene deel van de toelichting). De betrokken eigenaren
hebben daarom voldoende tijd gehad om hun aanvraag voor te bereiden (reeds voor het
moment van inwerkingtreding van deze regeling).
In het derde en vierde lid van artikel 5 is opgenomen welke documenten bij de subsidieaanvraag
worden gevoegd. Het gaat kortgezegd om een restauratieplan, een actueel inspectierapport
over de technische staat van het rijksmonument, alsmede een financieel dekkingsplan.
Artikel 6
Artikel 6 biedt de Minister de mogelijkheid om te weigeren subsidie te verstrekken,
voor zover voor de restauratiekosten reeds vanwege het Rijk of een provincie subsidie
wordt verstrekt. De bepaling dient er met name toe om de Minister de mogelijkheid
te bieden te voorkomen dat het Rijk (hetzij via een directe subsidie, hetzij indirect
via een provinciale subsidie uit de reguliere rijksbijdrage) uiteindelijk meer dan
70% van de restauratiekosten zou subsidiëren.
In dit kader is van belang dat de aanvraag ingevolge artikel 3.6 van de kaderregeling
de verplichting heeft om in zijn subsidieaanvraag melding te doen, voor zover hij
voor dezelfde kosten ook subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd
bij een ander bestuursorgaan.
Artikel 7
Artikel 7 bevat de subsidieverplichtingen. Het eerste lid bevat de verplichting voor
de eigenaar om de restauratiewerkzaamheden – voor zover daarvoor een omgevingsvergunning
als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht is vereist – niet te doen aanvangen zonder of in afwijking van die
omgevingsvergunning. Deze subsidieverplichting is niet facultatief, en is derhalve
steeds verbonden aan een op grond van deze regeling verstrekte restauratiesubsidie.
Het tweede lid van artikel 7 bevat een aantal facultatieve subsidieverplichtingen.
De Minister kan een of meer van deze subsidieverplichtingen opleggen in het besluit
tot subsidieverlening. De opgenomen subsidieverplichtingen zijn gebaseerd op de artikelen
21 en 22 van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (zulks met uitzondering
van artikel 21, onderdelen b en d).
Artikel 8
In artikel 8, derde lid, is opgenomen dat de Minister voorschotten verleent, waarvan
de hoogte en de termijnen bij het besluit tot subsidieverlening wordt vermeld. De
feitelijke betaling van de voorschotten wordt in opdracht van de Minister verzorgd
door het Nationaal Restauratiefonds.
Artikelen 9 en 10
De artikelen 9 en 10 hebben betrekking op de verantwoording van de verleende subsidie
bij de aanvraag om vaststelling. De artikelen zijn gebaseerd op de artikelen 24 en
25 van de Subsidieregeling instandhouding monumenten, met dien verstande dat de derde
en vierde leden van artikel 24 van de Subsidieregeling instandhouding monumenten niet
zijn overgenomen. Daarnaast zijn de artikelen 9 en 10 van deze regeling – zulks in
afwijking van de Subsidieregeling instandhouding monumenten – zo geformuleerd dat
zij alternatief zijn: wanneer de subsidie minder dan € 125.000,– bedraagt, is derhalve
steeds artikel 9 van toepassing. Wanneer de subsidie evenwel € 125.000,– of meer bedraagt,
is artikel 10 van toepassing. In artikel 10, vijfde lid, is opgenomen dat, indien
de subsidie € 300.000 of meer bedraagt, de subsidieontvanger het financieel verslag
vergezeld doet gaan van een controleverklaring. Dit is in lijn met de wijze van verantwoording
van subsidies op grond van de Subsidieregeling instandhouding monumenten, waarbij
in de praktijk thans ook – ter beperking van de administratieve lasten – alleen een
controleverklaring wordt gevraagd indien de subsidie € 300.000,– of meer bedraagt.3 In de praktijk is sprake van intensief contact tussen de Rijksdienst voor het Cultureel
Erfgoed en de subsidieontvangers over de uitvoering van de restauratiewerkzaamheden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven