ARTIKEL I
De Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3, vijfde lid, komt te luiden:
-
5. In de modellen, genoemd in het eerste, het derde en in het vierde lid, onder a, is
een machineleesbare strook en een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
ondertekende chip opgenomen.
B
Artikel 12 komt te luiden:
Artikel 12. Vaststelling aanspraken op reisdocumenten als bedoeld in de artikelen
12, 14 en 15, tweede lid, van de wet
-
1. Behoudens het bepaalde in artikel 15a, verzamelt de burgemeester voor reisdocumenten
als bedoeld in artikel 14 of 15, tweede lid, van de wet of de gezaghebber voor reisdocumenten
als bedoeld in artikel 12, 14 of 15, tweede lid, van de wet, gegevens voor de vaststelling
van de aanspraak op verstrekking. De gegevens worden waar mogelijk verzameld uit de
basisadministratie, alsmede aan de hand van het door de aanvrager overgelegde verblijfsdocument
of overige bewijsstukken.
-
2. De volgende gegevens worden verzameld:
-
a. Met betrekking tot de nationaliteit:
Welke nationaliteit de aanvrager bezit, dan wel dat de aanvrager van onbekende nationaliteit
of staatloos is;
-
b. Met betrekking tot de binnenkomst in het Europese dan wel Caribische deel van Nederland:
-
1° de gemeente dan wel het openbaar lichaam waarvan de aanvrager bij binnenkomst voor
het eerst ingezetene werd;
-
2° de geldigheidsduur en autoriteit van verstrekking van het reisdocument waarover de
aanvrager bij binnenkomst beschikte;
-
c. Met betrekking tot het rechtmatig verblijf van de aanvrager in Nederland:
-
1° de in de basisadministratie opgenomen gegevens over de verblijfstitel van de aanvrager
en de datum sedert welke de aanvrager in de vreemdelingenadministratie is ingeschreven;
-
2° het documentnummer en de geldigheidsduur van het verblijfsdocument, dan wel de reden
waarom geen geldig verblijfsdocument ter inzage kan worden overgelegd;
-
d. Met betrekking tot de redenen om aanspraak te kunnen maken op een reisdocument:
-
1° de reden waarom de aanvrager geen reisdocument van een ander land kan verkrijgen,
dan wel de reden waarom van de aanvrager niet kan worden gevergd dat hij een reisdocument
van een ander land aanvraagt;
-
2° indien de aanvrager van een reisdocument als bedoeld in artikel 12 of 15, tweede lid,
van de wet niet in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of
voor onbepaalde tijd: met welk doel hij zich wenst te begeven buiten het Europese
dan wel het Caribische deel van Nederland.
-
3. De gezaghebber raadpleegt de Minister van Justitie en Veiligheid over de gegevens
bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, onderdeel 1°. De burgemeester raadpleegt de
Minister van Justitie en Veiligheid over de datum sedert welke de aanvrager in de
vreemdelingenadministratie is ingeschreven.
-
4. Indien de in de basisadministratie opgenomen gegevens afwijken van de gegevens die
omtrent de aanvrager in zijn verblijfsdocument of in de vreemdelingenadministratie
zijn opgenomen dan wel anderszins onzekerheid bestaat over deze gegevens, wordt daarnaar
een gericht onderzoek ingesteld.
-
5. De burgemeester of de gezaghebber verwijst een persoon die een aanvraag voor de verstrekking
van een reisdocument voor vreemdelingen als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet wil indienen naar de Minister van Buitenlandse Zaken, indien de betrokken persoon
zich naar een land wenst te begeven waar hij met een laissez-passer toegang en verblijf
kan verkrijgen.
C
Artikel 13 komt te luiden:
Artikel 13. Beoordeling aanspraak door Minister van Justitie en Veiligheid
-
1. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert de burgemeester of gezaghebber
of er aan de voorwaarden voor aanspraak op een reisdocument als bedoeld in artikel
12, 14 of 15, tweede lid, van de wet is voldaan.
-
2. Indien er bedenkingen bestaan tegen het verstrekken van het reisdocument als bedoeld
in artikel 12, 14 of 15, tweede lid, van de wet, blijkt uit de schriftelijke vaststelling
daarvan:
-
a. dat de aanvrager in het bezit moet zijn van een geldig reisdocument voor grensoverschrijding,
verstrekt door de autoriteiten van een ander land;
-
b. dat de verblijfsvergunning van de aanvrager niet meer zal worden verlengd;
-
c. dat de verblijfsvergunning van de aanvrager is of wordt ingetrokken; of
-
d. welke andere bedenkingen er zijn.
E
Artikel 14 komt te luiden:
Artikel 14. Beoordeling aanspraak door Minister van Buitenlandse Zaken
-
1. De Minister van Buitenlandse Zaken informeert de burgemeester of gezaghebber of er
aan de voorwaarden voor aanspraak op een reisdocument als bedoeld in artikel 12, 14
of 15, tweede lid, van de wet is voldaan.
-
2. Indien er vanwege de internationale betrekkingen bedenkingen bestaan over het verstrekken
van het reisdocument als bedoeld in artikel 12, 14 of 15, tweede lid, van de wet,
vermeldt de Minister van Buitenlandse Zaken schriftelijk, gemotiveerd waaruit de bedenkingen
bestaan.
G
Na artikel 22 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 22a Vaststelling identiteit niet-ingezeten aanvrager
-
1. Een burgemeester als bedoeld in artikel 7 verschaft zich, zoveel mogelijk overeenkomstig
het bepaalde in het tweede en derde hoofdstuk, de nodige zekerheid over de identiteit
en de nationaliteit van een aanvrager, die stelt niet als ingezetene in de basisadministratie
te zijn ingeschreven, aan de hand van het door de aanvrager overgelegde reisdocument
en eventuele andere bewijsstukken.
-
2. Indien onvoldoende zekerheid bestaat over de juistheid van de door de aanvrager gedane
mededeling dat hij geen ingezetene is, dan wel over de identiteit of de nationaliteit
van de aanvrager, wordt de betrokken persoon, indien deze op korte termijn over een
reisdocument moet beschikken, doorverwezen naar een autoriteit die bevoegd is tot
de verstrekking van nooddocumenten.
-
3. De vaststelling van de identiteit en de nationaliteit van de echtgenoot, echtgenote
of geregistreerd partner dan wel de gewezen echtgenoot, echtgenote of geregistreerd
partner van de aanvrager, respectievelijk van een wettelijke vertegenwoordiger die
een verklaring van toestemming moet overleggen, geschiedt op de in het eerste en tweede
lid vermelde wijze, voor zover de betrokken persoon geen ingezetene is.
H
Artikel 71 komt te luiden:
Artikel 71
Van de definitieve onttrekking aan het verkeer van een reisdocument, niet zijnde een
nooddocument of een gevonden reisdocument en van de uitreiking van een reisdocument,
geeft de burgemeester, een burgemeester als bedoeld in artikel 7, of de gezaghebber
kennis:
-
a. aan de autoriteit in Aruba, Curaçao, of Sint Maarten, of de gezaghebber van het openbaar
lichaam indien de houder van het document daar ingezetene is, of laatstelijk ingezetene
was of indien het document door deze autoriteit is afgegeven, of
-
b. aan de Minister van Binnenlandse Zaken indien het bepaalde onder a niet van toepassing
is en de houder als niet-ingezetene is geregistreerd in de basisadministratie.
J
In artikel 100c, eerste lid, wordt ‘en 12, eerste en tweede lid, met uitzondering
van onderdeel II, derde lid’ vervangen door ‘en 12, eerste tot en met vierde lid’.
ARTIKEL II
De Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3, vijfde lid, komt te luiden:
-
5. In de modellen, genoemd in het eerste, het derde en in het vierde lid, onder a, is
een machineleesbare strook en een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
ondertekende chip opgenomen.
B
In artikel 78, zevende lid, wordt ‘op grond van artikel 47, eerste lid, onder a, b,
c, g of h’ vervangen door ‘op grond van artikel 47, eerste lid, onder a, b, c, g,
h of i’.
C
Artikel 80 komt te luiden:
Artikel 80
Van de definitieve onttrekking aan het verkeer van een reisdocument, niet zijnde een
nooddocument of een gevonden reisdocument, en de uitreiking van een reisdocument,
niet zijnde een nooddocument, wordt kennis gegeven aan:
-
a. de burgemeester van de gemeente of de gezaghebber van het openbaar lichaam waarvan
de houder ingezetene is;
-
b. de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties indien de houder als niet-ingezetene
is geregistreerd in de basisadministratie, of
-
c. de autoriteit in Aruba, Curaçao, of Sint Maarten, of de gezaghebber van het openbaar
lichaam waarvan de houder ingezetene is, of laatstelijk ingezetene was.
ARTIKEL III
De Paspoortuitvoeringsregeling Caribische landen 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3, vijfde lid, komt te luiden:
-
5. In de modellen, genoemd in het eerste, het derde en in het vierde lid, onder a, is
een machineleesbare strook en een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
ondertekende chip opgenomen.
B
In artikel 77, zevende lid, wordt ‘op grond van artikel 47, eerste lid, onder a, b,
c, g of h’ vervangen door ‘op grond van artikel 47, eerste lid, onder a, b, c, g,
h of i’.
C
Artikel 81 komt te luiden:
Artikel 81
Van de definitieve onttrekking aan het verkeer van een reisdocument, niet zijnde een
nooddocument of een gevonden reisdocument, alsmede de uitreiking van een reisdocument,
niet zijnde een nooddocument, wordt kennis gegeven aan:
-
a. de burgemeester van de gemeente of de gezaghebber van het openbaar lichaam waarvan
de houder ingezetene is;
-
b. de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties indien de houder als niet-
ingezetene is geregistreerd in de basisadministratie; of
-
c. de autoriteit in Aruba, Curaçao, of Sint Maarten, die het reisdocument heeft verstrekt,
of de gezaghebber van het openbaar lichaam waarvan de houder ingezetene is, of laatstelijk
ingezetene was.
ARTIKEL IV
De Paspoortuitvoeringsregeling Koninklijke Marechaussee 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3, vijfde lid, komt te luiden:
-
5. In de modellen, genoemd in het eerste, het derde en in het vierde lid, onder a, is
een machineleesbare strook en een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
ondertekende chip opgenomen.
B
In artikel 32, zevende lid, wordt ‘op grond van artikel 47, eerste lid, onder a, b,
c, g of h’ vervangen door ‘op grond van artikel 47, eerste lid, onder a, b, c, g,
h of i’.
ARTIKEL V
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2018, met uitzondering van
Artikel I, onderdeel A, Artikel II, onderdeel A, Artikel III, onderdeel A en Artikel
IV, onderdeel A, die op 1 juli 2018 in werking treden.
TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
De onderhavige regeling wijzigt de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 (hierna:
PUN), de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 (hierna: PUB), de Paspoortuitvoeringsregeling
Caribische landen 2001 (hierna: PUCAR) en de Paspoortuitvoeringsregeling Koninklijke
Marechaussee 2001 (hierna: PUKMAR). Deze wijziging is in de eerste plaats bedoeld
om de aanvraagprocedure voor reisdocumenten voor vluchtelingen of vreemdelingen als
bedoeld in artikel 12, 14 of 15, tweede lid, van de Paspoortwet (hierna: reisdocumenten)
eenvoudiger en efficiënter in te richten en daartoe de PUN aan te passen. Deze aanvraagprocedure
is sinds 2001 grotendeels ongewijzigd gebleven en blijkt thans toe aan vernieuwing.
Sinds 2001 heeft er op het gebied van ict-infrastructuren en communicatiemiddelen
een grote ontwikkeling plaatsgevonden, waardoor informatie beter toegankelijk is.
De ingetrokken procedure gaat echter nog volledig uit van een papieren proces, wat
er mede toe leidt dat de dienstverlening aan de burger niet optimaal is. In de vernieuwde
procedure wordt rekening gehouden met deze ontwikkelingen door de regeling toekomstbestendig
te maken ten aanzien van communicatiemiddelen. Daarnaast wordt de aanvraagprocedure
gestroomlijnd, krijgt de uitgevende autoriteit (de burgemeester of de gezaghebber)
een grotere regierol en wordt het proces van het kenbaar maken of aan de voorwaarden
voor verstrekking is voldaan tussen de verschillende actoren efficiënter ingericht.
De nieuwe procedure moet ertoe leiden dat sneller over de verstrekking van een reisdocument
kan worden beslist door één autoriteit, zodat de aanvrager eerder duidelijkheid heeft
over het al dan niet ontvangen van een reisdocument. Hiermee wordt de rechtsbescherming
geconcentreerd in één besluit. De inhoudelijke eisen om een van de hierboven genoemde
reisdocumenten te kunnen verkrijgen, zijn niet gewijzigd. De gewijzigde procedure
is in nauw overleg met alle betrokken instanties tot stand gekomen. Met deze regeling
wordt thans enkel de aanvraagprocedure voor vreemdelingenreisdocumenten in Nederland
en in de openbare lichamen aangepast. Wanneer enige ervaring met de nieuwe procedure
is opgedaan, zal deze procedure ook in het buitenland en in de Caribische landen van
het Koninkrijk worden aangepast, overeenkomstig de specifieke situaties aldaar. Daarvoor
zal dan de PUB en de PUCAR worden gewijzigd.
Naast het veranderen van de aanvraagprocedure voor reisdocumenten voor vluchtelingen
of vreemdelingen is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal kleine verbeteringen
in de paspoortuitvoeringsregelingen door te voeren. Deze verbeteringen worden in het
artikelsgewijze deel toegelicht.
2. Recht op een reisdocument
Het recht op een reisdocument vloeit voort uit het grondrecht dat ieder het recht
heeft het land te verlaten (artikel 2, vierde lid, Grondwet). Dit grondrecht ziet
op ‘ieder’; derhalve kunnen ook niet-Nederlanders recht hebben op een reisdocument
(niet zijnde een nationaal paspoort waarin de nationaliteit van de houder als Nederlandse
wordt vermeld).1 De Paspoortwet regelt onder welke voorwaarden personen recht hebben op een reisdocument.
Ingevolgde artikel 40 van de Paspoortwet stelt de Minister van Justitie en Veiligheid
in overeenstemming met de Minister van Buitenlandse Zaken vast of er sprake is van
een rechtmatige aanspraak op een reisdocument als bedoeld in de artikelen 12, 14 en
15, tweede lid, van de Paspoortwet. De Minister van Justitie en Veiligheid maakt een
afweging over de verblijfstitel en mogelijk andere verblijfsrechtelijke bedenkingen.
De Minister van Buitenlandse Zaken toetst bedenkingen in verband met internationale
betrekkingen. De nadere uitwerking van de procedure voor de vaststelling van de aanspraak
op een reisdocument is in de paspoortuitvoeringsregelingen opgenomen.
3. Typen reisdocumenten
De procedure in de PUN die door onderhavige regeling wordt gewijzigd, is van toepassing
op drie soorten aanspraken die voortvloeien uit de Paspoortwet. Allereerst ziet de
regeling op reisdocumenten voor vluchtelingen als bedoeld in artikel 12 van de Paspoortwet.
Dit artikel is slechts van belang voor het Caribische deel van het Koninkrijk, te
weten de openbare lichamen en Aruba, Curaçao of Sint-Maarten. In het Europese deel
van het Koninkrijk vindt de verstrekking van een reisdocument voor vluchtelingen plaats
op grond van artikel 11 van de Paspoortwet.2
Ten tweede ziet de onderhavige regeling op het reisdocument voor vreemdelingen als
bedoeld in artikel 14 van de Paspoortwet. Artikel 14 van de Paspoortwet betreft de
aanspraak op een reisdocument voor vreemdelingen die geen reisdocument van een ander
land kunnen verkrijgen dan wel kunnen aantonen dat van hen redelijkerwijs niet kan
worden gevergd dat zij van een ander land een reisdocument aanvragen. Het gaat hierbij
om toegelaten vreemdelingen. Om in aanmerking te komen voor een reisdocument als bedoeld
in artikel 14 van de Paspoortwet is van belang dat de vreemdeling vrijstelling van
het paspoortvereiste heeft verkregen in het kader van de Vreemdelingenwet en -regelgeving.
Het paspoortvereiste houdt in dat de vreemdeling die toegang of verblijf wil krijgen
tot Nederland in het bezit is van een document voor grensoverschrijding. Er kan vrijstelling
van het paspoortvereiste worden verleend in het kader van de verkrijging van een verblijfstitel
indien naar het oordeel van de Minister van Justitie en Veiligheid betrokkene heeft
aangetoond dat hij vanwege de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is,
niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan
worden gesteld.3
Tenslotte ziet de onderhavige regeling op de aanspraak op een reisdocument voor vreemdelingen
in bijzondere gevallen als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de Paspoortwet.
Verstrekking van een dergelijk document kan plaatsvinden indien de betrokkene een
zwaarwegend belang heeft bij het maken van de reis (bijvoorbeeld in verband met dringende
familieomstandigheden), maar niet in aanmerking komt voor een reisdocument op grond
van artikel 14 van de Paspoortwet. De vreemdeling heeft in dit geval geen verblijfstitel,
maar verblijft wel rechtmatig op het grondgebied van het Koninkrijk. Dergelijk rechtmatig
verblijf doet zich bijvoorbeeld voor indien betrokkene in procedure is voor de verkrijging
van een verblijfstitel. Slechts indien de beoogde reis niet mogelijk is met een nooddocument
kan een reisdocument voor vreemdelingen verstrekt worden.
4. Voormalige aanvraagprocedure
De aanvraagprocedure voor een reisdocument zoals deze tot aan onderhavige regeling
luidde, was om een aantal redenen omslachtig, kostbaar en tijdrovend. Zo was bepaald
dat de aanspraak op een reisdocument werd vastgesteld met behulp van een door de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) beschikbaar gesteld formulier.
De voormalige aanvraagprocedure was volledig ingericht op dit papieren proces. Zo
schreef de regeling tevens voor dat dit formulier werd ondertekend en fysiek rondgestuurd
tussen de verschillende instanties. Daarnaast bevatte de procedure veel stappen die
chronologisch plaatsvonden en waarbij veelal dezelfde gegevens werden gecontroleerd
door verschillende autoriteiten. Het formulier werd achtereenvolgens door de uitgevende
autoriteit, de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Buitenlandse
Zaken ingevuld en verzonden en vervolgens geretourneerd aan de uitgevende autoriteit.
Daarnaast controleerde de Minister van Justitie en Veiligheid of de gegevens die reeds
waren ingevuld door de burgemeester of gezaghebber overeenkwamen met de gegevens in
de vreemdelingenadministratie. Aangezien de vreemdelingenadministratie wordt verwerkt
in de Basisregistratie personen (hierna: BRP) is dit thans overbodig geworden. Voorts
kon het voorkomen dat er binnen dezelfde procedure twee besluiten werden genomen:
indien de Minister van Buitenlandse Zaken constateerde dat er vanwege de buitenlandse
betrekkingen bedenkingen waren tegen het verstrekken van het document diende dit bij
beschikking te worden vastgesteld. Daarnaast nam de uitgevende autoriteit het besluit
over de verstrekking van het reisdocument. Het is niet wenselijk om de rechtsbescherming
binnen de aanvraagprocedure bij verschillende autoriteiten neer te leggen omdat het
voor de aanvrager onduidelijkheid met zich brengt en de procedure onnodig vertraagt.
5. Doel en uitgangspunten van de gewijzigde aanvraagprocedure
Het doel van de onderhavige regeling is het stroomlijnen van de procedure voor de
vaststelling van een aanspraak op reisdocumenten zodat betrokkene sneller duidelijkheid
krijgt over het al dan niet ontvangen van het reisdocument. Uitgangspunten hierbij
zijn het schrappen van dubbele controle van dezelfde gegevens en het schrappen (van
controle van) niet-noodzakelijke gegevens. De toets van de betrokken instanties vindt
bovendien parallel plaats, waardoor de procedure efficiënter is ingericht. De regierol
voor de uitgevende autoriteit wordt vergroot en de rechtsbescherming wordt vereenvoudigd,
doordat er slechts één besluit wordt genomen in plaats van in sommige gevallen twee.
Tevens wordt zoveel mogelijk gekozen voor techniekonafhankelijke formuleringen die
meer toekomstbestendig zijn gelet op de ontwikkeling van (digitale) communicatiemiddelen
en infrastructuren.
5.1. Aanvraag in ontvangst nemen
Op grond van artikel 26, eerste lid, Paspoortwet zijn de burgemeester en gezaghebber
bevoegd tot het in ontvangst nemen van de aanvraag. Deze situatie is niet gewijzigd.
Deze uitgevende autoriteiten zijn het begin- en eindpunt in de aanvraagprocedure.
Zij controleren of voldaan is aan de vereisten voor een aanvraag als bedoeld in de
Paspoortwet en in ‘Hoofdstuk III. Aanvraagprocedure’ van de PUN. Indien niet aan de
eisen is voldaan, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel
39 PUN.
5.2. Vaststelling aanspraak op reisdocument
De vaststelling van de aanspraak omvat drie onderdelen:
-
1. Beoordeling van gegevens als bedoeld in artikel 12 PUN door de uitgevende autoriteit
waar de aanvraag in ontvangst is genomen;
-
2a. Beoordeling van mogelijke verblijfsrechtelijke bedenkingen als bedoeld in artikel
13 PUN door de Minister van Justitie en Veiligheid, en;
-
2b. Beoordeling in het licht van de internationale betrekkingen als bedoeld in artikel
14 PUN door de Minister van Buitenlandse Zaken.
Onderdeel 1: Beoordeling gegevens door de uitgevende autoriteit
De uitgevende autoriteit controleert bij het in ontvangst nemen van de aanvraag een
aantal gegevens. Hiervoor is aangesloten bij de procedure van de aanvraag voor een
Nederlands paspoort. Nieuw is dat de burgemeester tevens de verblijfstitel controleert.
Dit gegeven kan namelijk tegenwoordig uit de BRP worden afgeleid en wordt daarnaast
vergeleken met het verblijfsdocument. De gezaghebber raadpleegt de Minister van Justitie
en Veiligheid voor de controle van de verblijfstitel.
Onderdeel 2a: Controle verblijfsrechtelijke gronden
De Minister van Justitie en Veiligheid informeert de burgemeester of gezaghebber of
er op verblijfsrechtelijke gronden bedenkingen bestaan tegen het verstrekken van een
reisdocument. Indien er sprake is van bedenkingen, wordt schriftelijk vastgelegd welke
dat zijn. Er zijn in ieder geval bedenkingen als de aanvrager in het bezit is of zou
moeten zijn van een geldig reisdocument voor grensoverschrijding verstrekt door de
autoriteiten van een ander land, de verblijfsvergunning van de aanvrager niet meer
wordt verlengd of als de verblijfsvergunning van de aanvrager is of wordt ingetrokken.
Voor een reisdocument als bedoeld in artikel 14 van de Paspoortwet controleert de
Minister van Justitie en Veiligheid of in het kader van de Vreemdelingenwet en -regelgeving
sprake is van vrijstelling van het paspoortvereiste. Dit is van belang voor de vaststelling
of er is voldaan aan de voorwaarden van artikel 14 van de Paspoortwet.
Onderdeel 2b: Controle internationale betrekkingen
De Minister van Buitenlandse Zaken informeert de uitgevende autoriteit of er bedenkingen
bestaan vanwege internationale betrekkingen. Hierbij kan gedacht worden aan het geval
waarbij reeds van tevoren vaststaat dat een in Nederland verblijvende vreemdeling
op het moment van de aanvraag niet op consulaire bijstand kan rekenen van het land
van de eigen nationaliteit. Deze toets is van belang vanwege de overweging dat terughoudend
wordt omgegaan met het verstrekken van een reisdocument aan een onderdaan van een
ander land, aangezien dit opgevat kan worden als inbreuk op soevereiniteit van een
andere staat. In een grote meerderheid van de gevallen is op voorhand duidelijk dat
de internationale betrekkingen geen bedenkingen tegen verstrekking van een reisdocument
opleveren. Voor dergelijke standaard gevallen zal de informatieplicht van de Minister
van Buitenlandse Zaken aan de hand van een circulaire ingevuld kunnen worden. De circulaire
van de Minister van Buitenlandse Zaken omschrijft de gevallen waarin de uitgevende
autoriteit ervan uit kan gaan dat er geen bedenkingen zijn, waarmee de facto is vastgesteld
dat aan de voorwaarden voor een aanspraak op een reisdocument is voldaan. In alle
overige gevallen zal de Minister van Buitenlandse Zaken inhoudelijk toetsen en de
uitgevende autoriteit schriftelijk informeren over het individuele geval.
5.3. Besluit omtrent aanspraak, aanvraag en verstrekking
De constatering van een gebrek door de uitgevende autoriteit in onderdeel 1, het bericht
dat er bedenkingen zijn van de Minister van Justitie en Veiligheid in onderdeel 2a
of het bericht dat er bedenkingen zijn van de Minister van Buitenlandse Zaken in onderdeel
2b leiden ertoe dat er geen aanspraak op een reisdocument bestaat. De uitgevende autoriteit
neemt in deze gevallen een besluit tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag
in verband met het ontbreken van een aanspraak (artikel 39 PUN). De uitgevende autoriteit
volgt hierbij het bindend advies van de Minister van Justitie en Veiligheid of de
Minister van Buitenlandse Zaken.
Indien de uitgevende autoriteit de aanvraag in ontvangst heeft genomen en de Minister
van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister van Buitenlandse Zaken
heeft vastgesteld dat is voldaan aan de voorwaarden, kan het reisdocument worden verstrekt
door de uitgevende autoriteit. De verstrekking van het reisdocument is ingevolge de
Paspoortwet de beslissing tot uitreiking van het reisdocument.
5.4. Concentratie van de rechtsbescherming en regierol burgemeester en gezaghebber
De tot dusverre geldende procedure was zo ingericht dat er in bepaalde situaties twee
besluiten werden genomen binnen één aanvraagprocedure. Indien de Minister van Buitenlandse
Zaken constateerde dat er bedenkingen waren tegen verstrekking van het reisdocument,
nam hij een beschikking omtrent de aanspraak op een reisdocument. Daarna nam de uitgevende
autoriteit een besluit omtrent de aanvraag. Beide besluiten waren appellabel.
Voortaan wordt er slechts één appellabel besluit genomen door één instantie in de
gehele aanvraagprocedure. Het besluit wordt genomen door de uitgevende autoriteit
waar de aanvraag in ontvangst is genomen (de burgemeester of gezaghebber). Het besluit
ziet op het niet in behandeling nemen van de aanvraag of het verstrekken van het reisdocument.
Het rechtsgevolg voor de aanvrager treedt pas in op het moment dat de uitgevende autoriteit
dit besluit neemt. Het nemen van één appellabel besluit voorkomt vertraging en mogelijke
verwarring bij de aanvrager. De rechtszekerheid wordt vergroot omdat de aanvrager
er zeker van is dat er met een besluit daadwerkelijk een beslissing is genomen omtrent
het verkrijgen van het reisdocument en niet slechts over een onderdeel in de procedure.
De rechtsbescherming blijft voldoende gewaarborgd aangezien de Minister van Buitenlandse
Zaken de uitgevende autoriteit schriftelijk informeert over bedenkingen. Bij een negatief
bindend advies van de Minister van Buitenlandse Zaken (er bestaan bedenkingen en het
reisdocument kan om die reden niet worden verstrekt) heeft er altijd een individuele
toetsing door de Minister van Buitenlandse Zaken plaatsgevonden. Hiermee kan de uitgevende
autoriteit voldoen aan het motiveringsbeginsel en een weloverwogen oordeel geven over
een eventueel bezwaar of beroep.
Gezien de concentratie van de rechtsbescherming krijgt de uitgevende autoriteit waar
de aanvraag in ontvangst wordt genomen een grotere regierol. Hier is voor gekozen
omdat deze autoriteit het begin- en het eindpunt is in de aanvraagprocedure voor een
reisdocument. Aangezien door meerdere autoriteiten gegevens worden gecontroleerd en
getoetst is het van belang overzicht te behouden in de procedure. De regierol brengt
met zich mee dat er meer controle is op de doorloop van het dossier en dat er een
eenduidig aanspreekpunt is voor de aanvrager.
5.5. Techniekonafhankelijke formulering
In de nieuwe procedure wordt niet langer het gebruik van een door de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikbaar gesteld formulier voorgeschreven.
De nieuwe bepalingen zijn neutraal geformuleerd, zodat in de toekomst zonder formulier
en mogelijk ook digitaal gecommuniceerd kan worden over de beoordelingen van de Minister
van Justitie en Veiligheid en de Minister van Buitenlandse zaken. Voor de volledigheid
moet nog worden opgemerkt dat daar waar in de regeling sprake is van ‘schriftelijk
informeren’, dit ook door middel digitale communicatiemiddelen kan plaatsvinden. Vooralsnog
wordt voor de vaststelling van de aanspraak gebruik gemaakt van het door de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikbaar gesteld C1-formulier. Het
C1-formulier is aan de nieuwe procedure aangepast.
6. Administratieve lasten
Het is de verwachting dat de administratieve lasten voor de burger in de meeste gevallen
niet wijzigen nu de procedure gestroomlijnder en efficiënter wordt. De burger zal
wel een lastenverlichting ervaren in de situatie dat de Minister van Buitenlandse
Zaken bedenkingen heeft bij de aanspraak. Gezien de concentratie van de rechtsbescherming
heeft de burger dan immers slechts een besluit waartegen hij bij slechts een bestuursorgaan
in bezwaar of beroep kan gaan en niet langer twee besluiten bij twee bestuursorganen.
De burger zal een snellere afhandeling van de aanvraag ervaren. Bovendien wordt de
procedure overzichtelijker door de vergrote regierol van de uitgevende autoriteit,
die het enige aanspreekpunt is geworden.
Voor de uitgevende autoriteiten wordt de mogelijkheid gecreëerd om in de toekomst
de procedure meer digitaal te doen, mits voldoende beveiligd. Er is geen verplichting
meer om een papieren formulier te gebruiken en dubbele controles uit te voeren. De
werklast wordt hierdoor per saldo minder. Voor de uitgevende autoriteiten geldt dat
deze een grotere regierol krijgen, maar minder administratieve handelingen hoeven
uit te voeren (zoals het invullen van overbodige gegevens op het formulier of rondsturen
van de stukken).
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A (artikel 3 PUN), artikel II, onderdeel A (artikel 3 PUB), artikel
III, onderdeel A (artikel 3 PUCAR), artikel IV, onderdeel A (artikel 3 PUKMAR)
In de Nederlandse reisdocumenten zit sinds 2006 een chip waarop een aantal gegevens
zijn opgeslagen zoals de persoonsgegevens, de gezichtsopname, de vingerafdrukken en
een tweetal certificaten in verband met de toegang tot gegevens op de chip. Nederland
is hiertoe verplicht op grond van het besluit van de Europese Commissie (Beschikking
van de Commissie C(2006) 2909 van 28.06.2006). Hierin is geregeld dat lidstaten de
integriteit en de authenticiteit van de digitale data dienen te garanderen en de vingerafdrukken
dienen te versleutelen middels een digitaal certificaat. Elke lidstaat dient aan de
Europese Commissie de autoriteit door te geven die bevoegd is tot tekenen (Country
Signing Certificate Authority). Dit is over het algemeen de autoriteit die de reisdocumenten
uitgeeft. In Nederland gebeurt dit onder verantwoordelijkheid van de Minister Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties. Tot op heden is de ondertekening gebeurd op grond van
de privaatrechtelijke taak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
als de opdrachtgever van de producent van reisdocumenten. Vanuit het oogpunt van transparantie
en rechtszekerheid is het wenselijker om de ondertekening publiekrechtelijk in te
richten en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in deze ministeriële
regeling aan te wijzen als de autoriteit die bevoegd is de documenten te tekenen en
daarmee als integer en authentiek te verklaren. Concreet betekent dit dat het Koninkrijk
der Nederlanden (het gaat hier immers om een rijkstaak) de entiteit is namens welke
de documenten worden getekend en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
namens het Koninkrijk bevoegd wordt dit te doen.
Parallel hieraan is er ook een verificatieketen op grond waarvan de integriteit en
de authenticiteit van het reisdocument wordt vastgesteld. Hiermee kan de chip van
de Nederlandse reisdocumenten wereldwijd worden uitgelezen en als integer en authentiek
worden herkend. De verantwoordelijkheid voor het verifiëren van de authenticiteit
en integriteit van Nederlandse reisdocumenten ligt in Nederland bij de Minister van
Justitie en Veiligheid. In zijn opdracht voert immers de Koninklijke Marechaussee
in Nederland de grenscontrole uit waarbij onder andere de chip wordt gecontroleerd
op integriteit en authenticiteit. Om controle door bevoegde grensautoriteiten van
andere landen mogelijk te maken worden de certificaten aan de International Civil
Aviation Organisation, een VN-organisatie gemeld.
Artikel I, onderdeel B (artikel 12 PUN)
In deze bepaling is de opsomming van gegevens die gecontroleerd en verzameld worden
ingevolge artikel 12, tweede lid, van de PUN teruggebracht tot de noodzakelijke gegevens.
Gegevens die reeds worden opgenomen bij het opmaken van de aanvraag ingevolge Hoofdstuk
III staan er niet meer in. Daarnaast is geschrapt dat gebruik moet worden gemaakt
van een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikbaar
gesteld formulier. Hier is voor gekozen zodat de regeling toekomstbestendig is en
het formulier op termijn door andere (digitale) communicatiemiddelen kan worden vervangen.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, onderdeel III aanhef, onder a, van de PUN controleert
de burgemeester de verblijfstitel in de basisadministratie. De gegevens omtrent verblijf
worden in de BRP gevuld door de vreemdelingenadministratie. Of er sprake is van een
verblijfstitel is relatief eenvoudig in de basisadministratie te controleren door
de burgemeester. De gezaghebber heeft echter geen toegang tot gegevens over de verblijfstitel
in de basisadministratie, de PIVA. Derhalve geldt voor de gezaghebber artikel 12,
derde lid, van de PUN waarin is geregeld dat de gezaghebber de Minister van Justitie
en Veiligheid raadpleegt omtrent de gegevens over de verblijfstitel.
Ingevolge artikel 12, vierde lid, van de PUN wordt gecontroleerd of de gegevens (zoals
nationaliteit of verblijfstitel) op het vreemdelingendocument overeenkomen met de
gegevens in de basisadministratie. Indien dit niet het geval is wordt de vreemdelingenadministratie
geraadpleegd.
Voor reisdocumenten voor vreemdelingen als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van
de Paspoortwet is niet vereist dat de aanvrager een geldige verblijfstitel heeft,
wel is vereist dat de betrokkene zich op het grondgebied van het Koninkrijk mag bevinden.
Derhalve is de vereiste controle van de verblijfstitel in artikel 12, vijfde lid,
van de PUN uitgezonderd voor reisdocumenten voor vreemdelingen als bedoeld in artikel
15, tweede lid, van de wet.
Het oude derde lid is geschrapt. Deze bepaling is overbodig geworden, omdat zij voortvloeit
uit de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel I, onderdeel C (artikel 13 PUN)
Artikel 13 van de PUN is van toepassing op de aanvraag van een reisdocument als bedoeld
in artikel 12, 14 of een reisdocument voor vreemdelingen als bedoeld in artikel 15,
tweede lid, van de Paspoortwet en regelt de beoordeling van de aanspraak door de Minister
van Justitie en Veiligheid.
De bepalingen die betrekking hadden op het doorsturen van het formulier en de relevante
bewijsstukken aan de Minister van Justitie en Veiligheid zijn vervallen. De Minister
van Justitie en Veiligheid controleert niet langer of de gegevens die zijn opgenomen
in het formulier door de burgemeester uit de BRP overeenkomen met de gegevens in de
vreemdelingenadministratie. Dit is niet nodig omdat de gegevens in de vreemdelingenadministratie
worden verwerkt in de BRP. De gezaghebber raadpleegt de Minister van Justitie en Veiligheid
omtrent gegevens die niet in de basisadministratie staan. De personalia en gegevens
omtrent het verblijfsrecht van de aanvrager zijn authentieke gegevens in de BRP ingevolge
bijlage 1 van het Besluit basisregistratie personen.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft de plicht om de burgemeester of gezaghebber
schriftelijk (dus niet mondeling) te informeren of voldaan is aan de voorwaarden voor
de aanspraak. Overigens kan schriftelijk informeren ook door middel digitale communicatiemiddelen
plaatsvinden. In artikel 13 van de onderhavige regeling is een opsomming opgenomen
van mogelijke bedenkingen. Onder a is het verblijfsrechtelijke onderdeel van het paspoortvereiste
opgenomen. De Minister van Justitie en Veiligheid toetst of er al dan niet vrijstelling
van het paspoortvereiste is verleend in het kader van het verblijfsrecht, zoals is
vereist voor de aanspraak op een reisdocument als bedoeld in artikel 14 van de Paspoortwet.
Daarnaast zijn als bedenkingen opgenomen dat de verblijfsvergunning niet wordt verlengd,
is ingetrokken of wordt ingetrokken. Dit is van belang omdat de aanvrager rechtmatig
dient te verblijven in het Koninkrijk. Voorts is de mogelijkheid van overige bedenkingen
op verblijfsrechtelijke gronden opgenomen voor specifieke gevallen.
Artikel I, onderdelen D en F (artikel 13a en 15 PUN)
Aangezien in artikel 13 nu een integrale beoordeling door de Minister van Justitie
en Veiligheid en in artikel 14 een integrale beoordeling door de Minister van Buitenlandse
Zaken voor alle drie typen reisdocumenten is opgenomen, zijn artikelen 13a en 15 overbodig
geworden.
Artikel I, onderdeel E (artikel 14 PUN)
Artikel 14 van de PUN is van toepassing op de aanvraag van een reisdocument als bedoeld
in artikel 12, 14 of een reisdocument voor vreemdelingen als bedoeld in artikel 15,
tweede lid, van de Paspoortwet en regelt de beoordeling van de aanspraak door de Minister
van Buitenlandse Zaken.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de plicht om de burgemeester of gezaghebber
schriftelijk (dus niet mondeling) te informeren of aan de voorwaarden als bedoeld
in artikel 14 van de Paspoortwet is voldaan in verband met internationale betrekkingen.
Overigens kan schriftelijk informeren ook door middel digitale communicatiemiddelen
plaatsvinden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de onmogelijkheid een paspoort
te verkrijgen van het land van de nationaliteit van de aanvrager omdat de paspoortproductie
in dat land is gestaakt vanwege oorlog. Voorts blijft in artikel 14 opgenomen dat
de Minister van Buitenlandse Zaken bedenkingen op schrift stelt.
Artikel I, onderdeel G, H en I (artikel 22a nieuw, artikel 71 en Hoofdstuk X PUN),
artikel II, onderdeel C (artikel 80 PUB) en artikel III, onderdeel C (artikel 81 PUCAR)
Artikel 71 PUN, artikel 80 PUB en artikel 81 PUCAR zijn aangepast. Hoofdstuk X PUN
vervalt (de inhoud van artikel 76 is verplaatst naar het nieuwe artikel 22a en artikel
77 is vervallen). Sinds 2014 kent de BRP een niet-ingezetenen deel waar de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor is. Het systeem
van meldingen van onttrekkingen van reisdocumenten en het uitreiken van reisdocumenten
door aangewezen gemeenten, de Minister van Buitenlandse Zaken en de gezaghebber of
Gouverneur is met de onderhavige regeling aangepast. De Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties neemt deze informatie op in het niet-ingezetene deel
van de BRP middels een documentindicatie. Deze taak ligt thans niet meer bij de oorspronkelijke
uitgevende instantie. Voor zover het documenten betreft van burgers die in de PIVA
zijn opgenomen wordt de melding verstuurd aan de uitgevende instantie. Voor zover
het documenten betreft van burgers die niet in het niet-ingezetene deel van de BRP
en niet in de PIVA zijn opgenomen kan deze melding achterwege blijven.
Artikel I, onderdeel J (artikel 100c PUN)
Dit is een redactionele wijziging die samenhangt met de wijziging van artikel 12.
Artikel II, onderdeel B (artikel 78 PUB), Artikel III, onderdeel B (artikel 77 PUCAR)
en Artikel IV, onderdeel B en C (artikel 32 en artikel 33 PUKMAR)
Met deze wijzigingen worden enkele onjuiste verwijzingen hersteld. Artikel 33 PUKMAR
is overbodig geworden aangezien gevonden reisdocumenten terstond aan het verkeer worden
onttrokken.
Artikel V
De inwerkintreding van de regeling is voorzien per 1 oktober 2018 en daarmee in lijn
met de vaste verandermomenten om alle betrokken instanties voldoende tijd te geven
zich op de nieuwe procedure voor te bereiden. De onderdelen A, van Artikel I, Artikel
II, Artikel III en Artikel IV treden per 1 juli 2018 in werking omdat de nieuwe wijze
van ondertekenen al vanaf die datum in de systemen kan worden verwerkt en er dus geen
reden is de inwerkingtreding uit te stellen.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops