26 977 (R 1644)
Wijziging van de Paspoortwet, onder andere in verband met het daarin opnemen van enige bepalingen ter voorkoming van misbruik van reisdocumenten

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 6 juni 2000

Het voorstel van Rijkswet wordt als volgt gewijzigd:

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel A komt te luiden:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder b, wordt na «tot verstrekking van een reisdocument» ingevoegd: , tot bijschrijving van kinderen als bedoeld in artikel 17.

2. In het eerste lid, onder j, wordt na «Binnenlandse Zaken» ingevoegd: en Koninkrijksrelaties.

3. Het tweede lid en het cijfer «1» voor de tekst van het eerste lid vervallen.

2. Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

In het tweede lid van artikel 2 wordt «Europese identiteitskaart» telkens vervangen door: Nederlandse identiteitskaart.

3. Onderdeel B komt te luiden:

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de laatste volzin.

2. Aan het slot van het tweede lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Elke bijschrijving is voorzien van de foto van de bijgeschreven persoon.

3. In de tweede volzin van het zesde lid wordt «die aan vluchtelingen en» vervangen door: voor vluchtelingen en in reisdocumenten die.

4. Onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid wordt na het zesde lid een nieuw zevende lid ingevoegd, luidende:

7. Op verzoek van de houder kan in diens reisdocument tevens de geslachtsnaam worden vermeld van de echtgenoot, echtgenote of geregistreerde partner, dan wel, indien de houder geen echtgenoot, echtgenote of geregistreerde partner meer heeft, de geslachtsnaam van de gewezen echtgenoot, echtgenote of geregistreerde partner met wie het huwelijk of het geregistreerd partnerschap laatstelijk is geëindigd, voor zover het model van het reisdocument daartoe voldoende ruimte bevat. Onze Minister stelt nadere regels met betrekking tot de wijze waarop de naamsvermelding plaatsvindt.

4. Na onderdeel D wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Da

In het derde lid van artikel 7 wordt «de Europese identiteitskaart» vervangen door: een in Nederland aangevraagd reisdocument.

5. Na onderdeel E worden vijf onderdelen ingevoegd, luidende:

Ea

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

1. Iedere vreemdeling die ingevolge artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 tot Nederland dan wel iedere vluchteling die als zodanig tot de Nederlandse Antillen of Aruba is toegelaten, heeft binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een reisdocument voor vluchtelingen, geldig voor vijf jaren.

2. Iedere vreemdeling die ingevolge artikel 26 van de Vreemdelingenwet 2000 tot Nederland is toegelaten, heeft binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een reisdocument voor vluchtelingen, geldig voor ten minste een jaar en ten hoogste drie jaren.

Eb

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

Aan de erkende vluchteling die niet als zodanig tot de Nederlandse Antillen of Aruba is toegelaten, kan binnen de grenzen bij deze wet bepaald, een reisdocument voor vluchtelingen worden verstrekt.

Ec

In artikel 14 wordt «rechtmatig verblijvende» vervangen door: toegelaten.

Ed

Het eerste lid van artikel 15 komt te luiden:

1. In bijzondere gevallen kan een reisdocument als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 14 worden verstrekt aan een tot een der landen van het Koninkrijk toegelaten vreemdeling, die tijdelijk buiten een der landen van het Koninkrijk verblijft.

Ef

Paragraaf 3A wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Paragraaf 3A. Nederlandse identiteitskaart.

2. In artikel 16a wordt «Europese identiteitskaart» telkens vervangen door: Nederlandse identiteitskaart.

6. In onderdeel F komt het derde lid van artikel 17 te luiden:

3. Bijschrijving kan slechts plaatsvinden in reisdocumenten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, d, e en g.

7. Onderdeel K komt te luiden:

K

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder b, wordt «het gezinsregister» vervangen door: de basisadministratie persoonsgegevens.

2. Het eerste lid, onder c en d, komt te luiden:

c. in het buitenland: het hoofd van de daartoe aangewezen consulaire post, voor zover het personen betreft die zich in zijn ressort of in het ressort van een onder zijn verantwoordelijkheid staande consulaire post bevinden;

d. Onze Minister en de door hem onderscheidenlijk de door de Gouverneur na overleg met Onze Minister daartoe aangewezen autoriteiten, in bijzondere door Onze Minister te bepalen gevallen.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Bevoegd tot het in ontvangst nemen van aanvragen voor reisdocu- menten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f en g, zijn Onze Minister en de door hem daartoe aangewezen autoriteiten, de Gouverneur van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk Aruba en de door hem na overleg met Onze Minister daartoe aangewezen autoriteiten en in het buitenland het hoofd van de daartoe aangewezen consulaire post.

4. Het vierde lid komt te luiden:

4. Bevoegd tot het in ontvangst nemen van aanvragen voor Nederlandse identiteitskaarten zijn de in het eerste lid, onder a en d bedoelde autoriteiten en, voor zover het personen betreft die in hun ressort of in het ressort van een onder hun verantwoordelijkheid staande consulaire post woonachtig zijn, de onder c bedoelde autoriteiten, die daartoe in overeen- stemming met Onze Minister zijn aangewezen.

8. Na onderdeel K wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ka

In het tweede en derde lid van artikel 30 wordt «Europese identiteitskaart» telkens vervangen door: Nederlandse identiteitskaart.

9. Onderdeel L komt te luiden:

L

Artikel 31 komt te luiden:

Artikel 31

1. De aanvrager wiens eerder uitgereikt reisdocument is vermist, legt bij het indienen van zijn aanvraag een schriftelijke verklaring af omtrent de vermissing.

2. Indien de aanvraag in Nederland onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen of Aruba wordt ingediend, legt de aanvrager tevens een gewaarmerkte kopie over van het proces-verbaal dat terzake van de vermissing op ambtseed is opgemaakt door een opsporingsambtenaar van de Nederlandse onderscheidenlijk Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse politie.

3. Onze Minister stelt nadere regels met betrekking tot de af te leggen verklaring omtrent de vermissing. Hij stelt deze regels in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken, voor zover zij betrekking hebben op de verklaring omtrent de vermissing die bij een aanvraag in het buitenland moet worden afgelegd.

4. De aanvrager wiens eerder uitgereikt reisdocument is ingenomen door een daartoe bevoegde autoriteit, legt bij het indienen van zijn aanvraag een door de desbetreffende autoriteit afgegeven schriftelijke verklaring over omtrent de inname.

10. In onderdeel M wordt in het zesde lid van artikel 34 «Europese identiteitskaart» vervangen door: Nederlandse identiteitskaart.

11. Na onderdeel N wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Na

In het tweede lid van artikel 37 wordt «Europese identiteitskaart» vervangen door: Nederlandse identiteitskaart.

12. Onderdeel P komt te luiden:

P

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder b, wordt «het gezinsregister» vervangen door: de basisadministratie persoonsgegevens.

2. Het eerste lid, onder c, komt te luiden:

c. in het buitenland: het hoofd van de daartoe aangewezen consulaire post, voor zover het personen betreft die zich in zijn ressort of in het ressort van een onder zijn verantwoordelijkheid staande consulaire post bevinden;

3. Het tweede lid komt te luiden:

2. Onze Minister, de burgemeester en het hoofd van de daartoe aangewezen consulaire post gaat niet over tot verstrekking van een reisdocument op grond van de artikelen 14 en 15 aan een in Nederland toegelaten vreemdeling, dan nadat Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voor een aanspraak in de genoemde artikelen is voldaan.

4. In het derde lid vervalt «diplomatieke of».

5. In het vierde lid wordt «ingevolgde» vervangen door: ingevolge.

6. Het zesde lid komt te luiden:

6. Bevoegd tot het verstrekken van reisdocumenten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f en g, zijn Onze Minister en de door hem daartoe aangewezen autoriteiten, de Gouverneur van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk Aruba en de door hem na overleg met Onze Minister daartoe aangewezen autoriteiten en in het buitenland het hoofd van de daartoe aangewezen consulaire post.

7. Het zevende lid komt te luiden:

7. Bevoegd tot het verstrekken van Nederlandse identiteitskaarten zijn de in het eerste lid, onder a en d bedoelde autoriteiten en, voor zover het personen betreft die in hun ressort of in het ressort van een onder hun verantwoordelijkheid staande consulaire post woonachtig zijn, de onder c bedoelde autoriteiten, die daartoe in overeenstemming met Onze Minister zijn aangewezen.

13. Na onderdeel S wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Sa

In artikel 46a wordt «Europese identiteitskaart» vervangen door: Nederlandse identiteitskaart.

14. Na artikel I worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL Ia

1. Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in behandeling zijnde aanvraag ter verkrijging van een Europese identiteitskaart wordt aangemerkt als een aanvraag ter verkrijging van een Nederlandse identiteitskaart op grond van deze wet.

2. Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in behandeling zijnde aanvraag ter verkrijging van een reisdocument voor vluchtelingen dan wel een reisdocument voor vreemdelingen wordt aangemerkt als een aanvraag ter verkrijging van een reisdocument op grond van deze wet.

3. Op een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in behandeling zijnde aanvraag tot bijschrijving van kinderen als bedoeld in artikel 17 zijn de bepalingen van deze wet van toepassing.

ARTIKEL Ib

1. Reisdocumenten die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn verstrekt, behouden de geldigheid die daarin is vermeld.

2. Een geldige Europese identiteitskaart wordt voor de toepassing van de artikelen 30 en 46a gelijkgesteld met een Nederlandse identiteitskaart.

ARTIKEL Ic

In artikel 1, eerste lid, onderdeel 1° van de Wet op de identificatieplicht wordt «artikel 2, eerste of tweede lid, van de Paspoortwet» vervangen door: artikel 2, eerste lid, onder a, b, c, d, e en g, of tweede lid, van de Paspoortwet.

15. Artikel II komt te luiden

ARTIKEL II

Deze rijkswet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

TOELICHTING

In deze nota van wijziging worden enkele aanvullingen in het voorliggende voorstel tot wijziging van de Paspoortwet aangebracht, die enerzijds verband houden met de nieuwe grondslagen voor de verstrek- king van reisdocumenten aan niet-Nederlanders ingevolge de nieuwe Vreemdelingwet 2000 en anderzijds met de ontwikkeling van een nieuwe generatie reisdocumenten, waaronder een nieuwe identiteitskaart als opvolger van de Europese identiteitskaart. Daarnaast zijn nog enkele geringe technische aanpassingen van het wetsvoorstel nodig geoordeeld.

Wijzigingen in verband met de Vreemdelingenwet 2000

Een deel van de wijzigingen vloeit voort uit de algehele herziening van de Nederlandse vreemdelingenwetgeving (Vreemdelingenwet 2000, Kamerstukken II, 1998–1999, nr. 26 732). In dat wetsvoorstel wordt een vereenvoudigd systeem van volgtijdelijke verblijfsvergunningen geïntroduceerd, waarin achtereenvolgens een vergunning voor bepaalde tijd en na verloop van een periode van drie jaar (asiel) dan wel vijf jaar (regulier) een vergunning voor onbepaalde tijd kan worden aangevraagd. Daarmee wordt beoogd het aantal procedures ter verkrijging van een betere verblijfsstatus, die onder de huidige wetgeving het gevolg zijn van het naast elkaar bestaan van meerdere verblijfstitels met een verschillende niveau van rechten en voorzieningen, te voorkomen.

De gekozen systematiek van volgtijdelijke verblijfsvergunningen brengt voor de asielgerechtigde vreemdeling met zich mee, dat deze in eerste instantie na een succesvol doorlopen asielprocedure in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel. Deze verblijfsvergunning wordt verleend aan vreemdelingen die onder de huidige Vreemdelingenwet in aanmerking zouden komen voor toelating als vluchteling, voor een vergunning tot verblijf om klemmende redenen van humanitaire aard dan wel voor een voorwaardelijke vergunning tot verblijf. Na verloop van een periode van drie jaar kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel worden omgezet in een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel.

Omdat in eerste instantie maar één soort verblijfsvergunning kan worden verkregen, zal het niet meer voorkomen dat men gaat procederen om een andere verblijfsvergunning te verkrijgen. Een andere niet onbelangrijke oorzaak van dat doorprocederen is dat aan de thans bestaande verschillende statussen verschillende voorzieningenpakketten zijn gekoppeld. Om doorprocederen ook om die reden te voorkomen, dienen ongeacht de gronden waarop de verblijfsvergunning wordt verleend, daaraan voor een ieder gelijke rechten en voorzieningen te worden verbonden. Op welk niveau deze rechten en voorzieningen moeten liggen, wordt enerzijds bepaald door volkenrechtelijk bindende afspraken terzake en anderzijds door het beleid van de Nederlandse regering binnen het kader van deze internationale afspraken (Memorie van Toelichting bij de Vreemdelingenwet 2000, Kamerstukken II, 1998–1999, 26 732, nr. 3, blz. 5).

Tot deze internationale afspraken behoort onder andere het Vluchtelingenverdrag. De verdragsvluchteling heeft op grond van artikel 28 van het Vluchtelingenverdrag recht op een reisdocument voor vluchtelingen. Hieruit volgt dat de houder van een vergunning voor bepaalde tijd asiel desgevraagd een reisdocument voor vluchtelingen wordt verstrekt. Overigens zal ook een houder van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel vanzelfsprekend recht hebben op een reisdocument voor vluchtelingen.

Het voorgaande betekent dat de huidige regeling in de Paspoortwet met betrekking tot de verstrekking van reisdocumenten aan vluchtelingen en andere vreemdelingen, die gebaseerd is op het bestaande stelsel van asielstatussen, waaronder de toelating als vluchteling, moet worden gewijzigd. De verwachting is gerechtvaardigd dat de nieuwe regeling in de praktijk zal leiden tot een sterke afname van het aantal verstrekte reisdocumenten voor vreemdelingen, die thans op grond van artikel 14 van de wet nog worden verstrekt aan vreemdelingen die in het bezit zijn van een vergunning tot verblijf om klemmende redenen van humanitaire aard dan wel een voorwaardelijke vergunning tot verblijf. Deze komen straks immers in aanmerking voor een reisdocument voor vluchtelingen. Het teruglopen van het aantal aanvragen op grond van artikel 14 van de wet betekent overigens een aanzienlijke taakverlichting voor zowel gemeenten, vreemdelingendiensten als het ministerie van Buitenlandse Zaken, die betrokken zijn bij de gecompliceerde aanvraagprocedure waarin de aanspraak van de betrokken persoon op verstrekking van een reisdocument voor vreemdelingen moet worden vastgesteld.

Zoals vermeld in het nader rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van State op de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 975, A) is de regering van mening dat de bedoelde wijzigingen van de Paspoortwet niet van dien aard zijn, dat de Raad daarover zou moeten worden gehoord. Zij zijn immers het rechtstreekse gevolg van het in het wetsvoorstel Vreemdelingenwet 2000 neergelegde volgtijdelijke vergunningensysteem, waarover de Raad reeds heeft geadviseerd. In dat licht kan de wijziging van de Paspoortwet als een wijziging van uitvoeringstechnische – en dus ondergeschikte – aard worden gezien.

Inmiddels heeft in het kader van de schriftelijke voorbereiding van de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 en het daarop gevolgde wetgevingsoverleg van 22 mei 2000 een nadere gedachtenwisseling tussen de Tweede Kamer en de regering plaatsgevonden over de gevolgen, zowel nationaal als internationaal, van de nieuwe wetgeving voor de verstrekking van Nederlandse reisdocumenten. Kortheidshalve wordt voor een nadere uiteenzetting van die consequenties verwezen naar de daarop betrekking hebbende parlementaire stukken. Tegen deze achtergrond beperkt de toelichting bij de onderhavige nota van wijziging zich voornamelijk tot de technische aspecten van de voorgestelde aanpassingen van de Paspoortwet.

De voorliggende wijzigingen hebben voor wat betreft de aanspraken van houders van een verblijfsvergunning op een reisdocument voor vluchtelingen dan wel vreemdelingen slechts betrekking op de Nederlandse situatie. De Vreemdelingenwet 2000 is, in tegenstelling tot de Paspoortwet, geen rijkswet en heeft als zodanig geen gelding buiten Nederland. Op de Nederlandse Antillen en Aruba wijzigt de vreemdelin- genwetgeving niet. Voor die landen blijft derhalve de huidige regeling ingevolge de Paspoortwet ongewijzigd van kracht.

Ondanks de principiële verschillen tussen de nieuwe vreemdelingenwetgeving in Nederland en de bestaande wetgeving in de Nederlandse Antillen en Aruba waar het de gevolgen voor het verstrekken van reisdocumenten voor vluchtelingen betreft, is er naar gestreefd de uniformiteit van de regeling in de Paspoortwet waar mogelijk te handhaven. Dit heeft er onder andere toe geleid dat in de wet nog steeds zal worden gesproken over «status», «verblijfstitel» en «toelating» van de vreemdeling. Deze terminologie heeft in het verleden bewezen voor alle landen van het Koninkrijk voldoende houvast te bieden om de bepalingen van de Paspoortwet in samenhang met de eigen vreemdelingenwetgeving te kunnen uitvoeren. De Vreemdelingenwet 2000 brengt hierin naar het oordeel van de regering geen verandering.

In dit verband wordt opgemerkt, dat onder toelating in beginsel hetzelfde wordt verstaan als in het voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Kamerstukken I, 25 891 (R 1609), nr. 201), namelijk instemming door het bevoegd gezag met het bestendig verblijf van de vreemdeling in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba. Voor de verstrekking van een reisdocument ingevolge de Paspoortwet aan een vreemdeling die in Nederland is toegelaten, is het evenals voorheen noodzakelijk dat deze beschikt over een verblijfstitel. Onder de Vreemdelingenwet 2000 betekent dit voor een vreemdeling die niet als gemeen- schapsonderaan moet worden aangemerkt, dat deze in Nederland rechtmatig verblijf dient te houden op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 13, 18, 26 of 31 van die wet, om in aanmerking te kunnen komen voor een Nederlands reisdocument. Een vreemdeling die anderszins ingevolge artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig in Nederland verblijft, heeft geen aanspraak op een reisdocu- ment, met uitzondering van de ook thans bestaande mogelijkheid dat hem ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Paspoortwet in bijzondere gevallen een nooddocument dan wel een reisdocument voor vreemdelingen voor een eenmalige reis kan worden verstrekt. Teneinde het verschil in aanspraak op een reisdocument tussen de toegelaten en de rechtmatig verblijvende, maar niet toegelaten vreemdeling te verduidelijken, wordt in artikel 14 van de Paspoortwet de zinsnede «rechtmatig verblijvende» vervangen door «toegelaten» (Artikel I, onderdeel Ec). Om dezelfde reden is artikel 15, eerste lid, van de wet aangepast, waardoor beter tot uitdrukking wordt gebracht dat de verstrekking van reisdocu- menten als bedoeld in die bepaling slechts kan plaatsvinden aan vreem- delingen die tot een der landen van het Koninkrijk zijn toegelaten (Artikel I, onderdeel Ed).

De belangrijkste wijzigingen als gevolg van de Vreemdelingenwet 2000 manifesteren zich in de artikel 11 en 12 van de Paspoortwet (Artikel I, onderdelen Ea en Eb). In tegenstelling tot de situatie in de Nederlandse Antillen en Aruba, worden in Nederland onder de nieuwe vreemdelingenwetgeving geen vreemdelingen meer als vluchteling toegelaten. Toelating van asielzoekers vindt uitsluitend plaats door toekenning van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel, die na drie jaar kan worden omgezet in een vergunning voor onbepaalde tijd asiel. Zoals hierboven is uiteengezet, heeft dit systeem van volgtijdelijke verblijfsvergunningen en het daaraan verbonden niveau van rechten en voorzieningen tot gevolg, dat een houder van een vergunning voor bepaalde tijd asiel als bedoeld in artikel 26 van de Vreemdelingenwet 2000 desgevraagd een reisdocument voor vluchtelingen dient te worden verstrekt.

In de nota van wijziging wordt voorgesteld in artikel 11, eerste lid, van Paspoortwet te bepalen, dat iedere vreemdeling die ingevolge artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 tot Nederland dan wel iedere vluchteling die als zodanig tot de Nederlandse Antillen of Aruba is toegelaten, binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht heeft op een reisdocument voor vluchtelingen, geldig voor vijf jaren. Voor de Nederlandse Antillen en Aruba bevat deze bepaling geen wijziging ten opzichte van de huidige situatie. Voor Nederland wordt de toekenning van dit recht op een reisdocument voor vluchtelingen evenwel expliciet gekoppeld aan het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel. Voor de huidige houders van een reisdocument voor vluchtelingen zijn hieraan verder geen gevolgen verbonden. Zij beschikken over een toelating als vluchteling op grond van de huidige Vreemdelingenwet, die ingevolge artikel 110, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 op het tijdstip van inwerkingtreding van laatstgenoemde wet wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 31 van die wet. Ook de geldigheidsduur van het reisdocument is onveranderd gebleven.

Ingevolge het voorgestelde artikel 11, tweede lid, van de Paspoortwet heeft iedere vreemdeling die ingevolge artikel 26 van de Vreemdelingenwet 2000 tot Nederland is toegelaten, binnen de grenzen bij deze wet bepaald recht op een reisdocument voor vluchtelingen, geldig voor ten minste een jaar en ten hoogste drie jaren. Bij het vaststellen van de geldigheidsduur is rekening gehouden met het feit, dat de verblijfsvergunning bepaalde tijd asiel op grond van artikel 26 van de Vreemdelingenwet 2000 voor ten hoogste drie jaren wordt verstrekt. Hiermee wordt het uitgangspunt gehandhaafd, dat een aan een vreemdeling te verstrekken reisdocument niet langer geldig mag zijn dan de aan de betrokken persoon verleende verblijfsvergunning. De minimale geldigheidsduur van een jaar vloeit voort uit paragraaf 5 van de Bijlage bij artikel 28 van het Vluchtelingenverdrag, waarin deze is voorgeschreven.

Het gewijzigde artikel 12 van de Paspoortwet is nog slechts van betekenis voor de erkende vluchtelingen die niet als zodanig in de Nederlandse Antillen of Aruba zijn toegelaten. In Nederland kan een dergelijke situatie zich niet meer voordoen, omdat verstrekking van een reisdocument voor vluchtelingen in het vervolg plaatsvindt op grond van het voorgestelde artikel 11 van de wet aan een houder van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 26 of 31 van de Vreemdelingenwet 2000. De wijziging van artikel 12 heeft tot gevolg, dat ook de verwijzing naar dit artikel in artikel 40, tweede lid, van de wet is vervallen (Artikel I, onderdeel P).

In artikel 3, zesde lid, van de wet kan voor de Nederlandse situatie niet meer gesproken worden over reisdocumenten die aan vluchtelingen worden verstrekt. Het is daarom noodzakelijk de bepaling te herformuleren en wel op zodanige wijze dat deze in alle landen van het Koninkrijk toepasbaar is. Voorgesteld wordt de tweede volzin in het zesde lid van dit artikel als volgt te laten luiden: In reisdocumenten voor vluchtelingen en in reisdocumenten die aan staatlozen worden verstrekt, wordt de status van de houder vermeld (Artikel I, onderdeel B).

Met de vermelding van de status van de houder wordt overigens niet vastgesteld dat betrokkene per definitie vluchteling of staatloze is, maar wel dat de houder van een dergelijk reisdocument door andere landen in beginsel als verdragsvluchteling of verdragsstaatloze mag worden beschouwd. De status komt in het reisdocument voor vluchtelingen tot uiting in het model van het reisdocument zelf. Voor de staatloze blijkt diens verdragsrechtelijke status uit een clausule in het aan hem verstrekte reisdocument voor vreemdelingen.

Wijzigingen in verband met de nieuwe generatie reisdocumenten

Het onderhavige wetsvoorstel dient voorts te worden gewijzigd als gevolg van de ontwikkeling van een nieuwe generatie reisdocumenten (NGR) in het kader van het gelijknamige project (Kamerstukken II, 25 764). Het desbetreffende project beoogt verbeteringen aan te brengen in de bestaande Nederlandse reisdocumenten, onder andere door de ontwikkeling van een nieuwe overheidsidentiteitskaart op credit-card formaat. Deze identiteitskaart zal geschikt zijn om daarin in een later stadium chiptechnologie te kunnen verwerken. Tevens kan de kaart worden voorzien van een biometrisch kenmerk. Omtrent de invoering van zowel chiptechnologie als biometrie is overigens nog geen besluit genomen. Hiervoor zijn eerst nadere studies en beproevingen nodig.

Het nieuwe uiterlijk en de verwachte nieuwe gebruiksmogelijkheden van de identiteitskaart hebben ertoe geleid om deze opvolger van de Europese identiteitskaart een nieuwe naam te geven, de Nederlandse identiteitskaart. Dit heeft in deze nota van wijziging geleid tot het voorstel voor aanpassing van de navolgende artikelen van de Paspoortwet: artikel 2, tweede lid (Artikel I, onderdeel Aa), het opschrift van paragraaf 3A en artikel 16a (Artikel I, onderdeel Ef), artikel 26, vierde lid (Artikel I, onderdeel K), artikel 30, tweede en derde lid (Artikel I, onderdeel Ka), artikel 34, zesde lid (Artikel I, onderdeel M), artikel 37, tweede lid (Artikel I, onderdeel Na), artikel 40, zevende lid (Artikel I, onderdeel P) en artikel 46a (Artikel I, onderdeel Sa).

Voorts blijkt het noodzakelijk om met betrekking tot de vervanging van de Europese identiteitskaart door de Nederlandse identiteitskaart enkele overgangsrechtelijke bepalingen in de nota van wijziging op te nemen. Zo is geregeld dat aanvragen voor een Europese identiteitskaart die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in behandeling zijn, worden aangemerkt als een aanvraag ter verkrijging van een Nederlandse identiteitskaart (Artikel Ia, eerste lid). Overigens brengt het wetsvoorstel geen wijziging in de aanspraak op dit reisdocument en ook de geldigheid daarvan verandert niet. De voor het tijdstip van inwerkingtreding verstrekte Europese identiteitskaarten behouden de geldigheid, die daarin is vermeld (Artikel Ib, eerste lid). In verband daarmee is in de nota van wijziging geregeld dat de bepaling van de Paspoortwet, die het mogelijk maakt tegelijkertijd te beschikken over een nationaal paspoort en een Europese identiteitskaart (artikel 30 van de wet), alsmede het voorschrift dat een Europese identiteitskaart niet vervallen kan worden verklaard (artikel 46a van de wet), ook blijven gelden na invoering van de Nederlandse identiteitskaart (Artikel Ib, tweede lid).

Een andere verbetering van het huidige reisdocumentensysteem, gericht op het tegengaan van fraude en misbruik, betreft de nieuwe wijze van bijschrijving van kinderen in een reisdocument. In de nieuwe generatie reisdocumenten zal de aanvraag voor de bijschrijving van kinderen als bedoeld in artikel 17 van de wet, evenals een aanvraag voor een reisdocument, plaatsvinden met gebruikmaking van een apart aanvraagformulier. Dit is tot uitdrukking gebracht in het gewijzigde artikel 1, eerste lid, onder b, van de wet (Artikel I, onderdeel A). In de nieuwe reisdocumenten zullen naast de persoonsgegevens van de bijgeschrevene ook zijn of haar foto worden aangebracht. Een daartoe strekkende aanvulling van artikel 3, tweede lid, van de wet is in deze nota van wijziging opgenomen (Artikel I, onderdeel B). Een aparte foto verbetert de identiteitsvaststelling en draagt bij aan de voorkoming van bijvoorbeeld kinderontvoering. Om dezelfde reden wordt voorgesteld de mogelijkheid om kinderen bij te schrijven in nooddocumenten te laten vervallen. In dat geval wordt aan de houder en diens kinderen elk een apart nooddocu- ment verstrekt. Het gevolg is dat bijschrijving nog slechts kan plaatsvinden in nationale paspoorten, reisdocumenten voor vluchtelingen, reisdocumenten voor vreemdelingen en andere door Onze Minister vast te stellen reisdocumenten waarin dit wordt toegestaan (zoals het faciliteitenpaspoort). Het voorgaande heeft geleid tot een aanpassing van artikel 17, derde lid, van de wet (Artikel I, onderdeel F).

Gezien de nieuwe eisen die aan de aanvraag voor bijschrijving van kinderen als bedoeld in artikel 17 van de wet zijn gesteld, alsmede de beperking van reisdocumenten waarin bijschrijving mag plaatsvinden, is in overgangsrechtelijke zin bepaald dat op een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in behandeling zijnde aanvraag tot bijschrijving van kinderen als bedoeld in artikel 17, de nieuwe bepalingen van deze wet van toepassing zijn (Artikel Ia, derde lid).

In het algemeen overleg dat de regering op 3 juni 1999 met de vaste commissie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de Tweede Kamer voerde over de voortgang van het project NGR is ook de prijs van de nieuwe reisdocumenten voor de burger aan de orde geweest (Kamerstukken II, 25 764, nr. 12). Het brede gevoelen in de Kamer was dat gestreefd zou moeten worden naar een vorm van harmonisatie van de tarieven, die op dit moment tussen de gemeenten onderling soms aanzienlijke verschillen vertonen. De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid zegde de Kamer toe met de VNG te overleggen over de ontwikkeling van de gemeentelijke leges binnen een bepaalde band- breedte. Het overleg met de VNG is op dit moment nog gaande. Een bandbreedte veronderstelt dat de tariefstelling zich beweegt tussen een minimum en een maximumbedrag. Aangezien het stellen van regels met betrekking tot een minimumtarief overbodig is, betekent dit dat een wettelijke regeling met betrekking tot de bandbreedte zich zal beperken tot het bieden van de mogelijkheid om eventueel een maximumtarief voor reisdocumenten vast te stellen. Dit is gebeurd door in artikel 7, derde lid, van de wet de reeds bestaande mogelijkheid om bij algemene maatregel van rijksbestuur een maximum bedrag te bepalen met betrekking tot de Europese identiteitskaart uit te breiden tot elk in Nederland aangevraagd reisdocument (Artikel I, onderdeel Da).

Overige wijzigingen

Naar aanleiding van een daartoe strekkende vraag van de leden van de fracties van GPV en RPF in het verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van Tweede Kamer met betrekking tot onderhavige wetsvoorstel (Kamerstukken II, 26 977 (R 1644), nr. 4) zijn het tweede en vierde lid van het voorgestelde artikel 31 opnieuw geformuleerd (Artikel I, onderdeel L).

De wijziging van artikel 26, derde lid, van de wet (bevoegdheid tot het in ontvangst nemen van aanvragen voor nooddocumenten en andere reisdocumenten, door Onze Minister vast te stellen) heeft slechts een redactionele achtergrond (Artikel I, onderdeel K). De tegenhanger van artikel 26, derde lid, is artikel 40, zesde lid, van de wet (bevoegdheid tot verstrekking van de genoemde reisdocumenten). Gebleken is dat de daarin neergelegde bevoegdhedenverdeling van de tot verstrekking bevoegde autoriteiten niet geheel overeenkomt met die in artikel 26, derde lid. Deze omissie wordt bij deze nota van wijziging hersteld (Artikel I, onderdeel P).

In het kader van de maatregelen ter bestrijding van fraude en misbruik met (behulp van) reisdocumenten wordt naast de reeds in het wetsvoor- stel neergelegde aanpassingen van de Paspoortwet voorgesteld om het nooddocument, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f, van de wet niet langer aan te wijzen als document, waarmee de houder zich ingevolge de Wet op de identificatieplicht kan legitimeren. Hierbij speelt een rol dat het nooddocument uitsluitend voor het maken van een bepaalde reis is bestemd. Het wordt slechts in noodsituaties verstrekt, waarbij in sommige gevallen slechts in beperkte mate een nauwgezette identiteitsvaststelling kan plaatsvinden. Het voorgaande leidt tot een wijziging van artikel 1, eerste lid, onderdeel 1° van de Wet op de identificatieplicht (Artikel Ic).

De vorenstaande wijzigingen hangen enerzijds samen met de Vreemdelingenwet 2000 en anderzijds met het project Nieuwe Generatie Reisdocumenten. Het is thans reeds te voorzien dat de inwerkingtreding van de daarop betrekking hebbende bepalingen van de Paspoortwet niet op hetzelfde tijdstip zal plaatsvinden. Om die reden is Artikel II in die zin gewijzigd, dat bij koninklijk besluit verschillende tijdstippen kunnen worden vastgesteld voor de inwerkingtreding van de verschillende artikelen of onderdelen daarvan.

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel

Naar boven