Regeling van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 18 mei 2018, nr. 2018-0000019871, tot wijziging van de Regeling basisregistratie personen in verband met het in bijlage 7 opnemen van de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onderdeel i, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft, zolang de ingeschrevene verblijfsrecht ontleent aan artikel 3.3, vierde of vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 23, tweede lid en 32, tweede lid van het Besluit basisregistratie personen;

Besluit:

ARTIKEL I

In bijlage 7 van de Regeling basisregistratie personen wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel y door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • z. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onderdeel i, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft, zolang de ingeschrevene verblijfsrecht ontleent aan artikel 3.3, vierde of vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops

TOELICHTING

1. Aanleiding

Deze wijziging van de Regeling basisregistratie personen (Regeling BRP) vloeit voort uit de implementatie van richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (herschikking) (PbEU 2016, L 132). De richtlijn is een samenvoeging en uitbreiding van twee eerdere richtlijnen over de toelating van onderzoekers, studenten, stagiairs, scholieren en vrijwilligers (richtlijnen 2004/114/EG en 2005/71/EG). Om het voor onderzoekers, hun familieleden en studenten die van buiten de EU afkomstig zijn en in een van de EU-lidstaten zijn toegelaten gemakkelijker te maken van de ene naar de andere lidstaat te gaan om een deel van hun onderzoek of studie te verrichten, introduceert de richtlijn twee nieuwe vormen van mobiliteit waarbij in de tweede lidstaat géén tweede verblijfsvergunning mag worden vereist. Het gaat om de volgende twee soorten mobiliteit:

  • ‘Kortetermijnmobiliteit van onderzoekers’ (artikel 28 van de richtlijn):

    Dit houdt in dat een derdelander op basis van zijn door de eerste lidstaat afgegeven verblijfsvergunning voor onderzoek, recht heeft op een verblijf van hoogstens 180 dagen in elke periode van 360 dagen in een of meerdere andere lidstaten, om daar een deel van zijn onderzoek te verrichten. Gezinsleden van onderzoekers hebben het recht de onderzoeker tijdens zijn mobiliteit te vergezellen.

  • ‘Mobiliteit van studenten’ (artikel 31 van de richtlijn):

    Een derdelander met een verblijfsvergunning die door de eerste lidstaat is afgegeven voor een studie die onder EU- of multilaterale programma's of een overeenkomst tussen twee of meer hoger onderwijsinstellingen valt, mag op basis van die vergunning in een of meerdere andere lidstaten verblijven voor ten hoogste 360 dagen per lidstaat.

De richtlijn is geïmplementeerd in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), dat daartoe is gewijzigd. In het desbetreffende wijzigingsbesluit1 is de zogenaamde vrije termijn van 90 dagen, waarbinnen vreemdelingen met een verblijfsvergunning van een EU-lidstaat in beginsel het recht hebben om op basis van die verblijfsvergunning in een andere lidstaat te verblijven, verruimd voor de nieuwe vormen van mobiliteit. In artikel 3.3, vierde lid, Vb is geregeld dat de termijn voor onderzoekers (en hen vergezellende familieleden) die gebruikmaken van kortetermijnmobiliteit 180 dagen binnen een periode van 360 dagen bedraagt. In artikel 3.3, vijfde lid, Vb is bepaald dat de termijn voor studenten die gebruikmaken van studentenmobiliteit 360 dagen bedraagt. De betrokken vreemdeling heeft in Nederland dan rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder i, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

2. Inhoud van de wijziging van de Regeling BRP

De verruiming van de mobiliteit binnen de EU van onderzoekers, hun familieleden en studenten op basis van de verblijfsvergunning van een andere EU-lidstaat, betekent dat er een nieuwe aantekening in verband met het verblijfsrecht van vreemdelingen die in de basisregistratie personen (BRP) zijn ingeschreven, noodzakelijk is. Voor de hierboven genoemde vrije termijn van 90 dagen bestond in de Regeling BRP geen verblijfsrechtelijke aantekening, omdat er in die periode geen wettelijke verplichting is voor personen om aangifte te doen van verblijf en adres met het oog op inschrijving als ingezetene in de BRP. Die verplichting ontstaat pas indien iemand naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden (art. 2.38 Wet BRP). De uitbreiding van de vrije termijn naar 180 respectievelijk 360 dagen als gevolg van de verruiming van de mobiliteit leidt er echter toe dat vreemdelingen die van die mogelijkheid gebruik maken wel onder deze inschrijfplicht kunnen komen te vallen. Voor die situatie is in bijlage 7 van de Regeling BRP aan de bestaande opsomming van aantekeningen betreffende het verblijfsrecht van vreemdelingen die in de BRP zijn ingeschreven, een nieuwe aantekening toegevoegd. Deze nieuwe aantekening (onderdeel z) luidt als volgt: de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onderdeel i, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft, zolang de ingeschrevene verblijfsrecht ontleent aan artikel 3.3, vierde of vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

3. Uitvoering

De gegevens in verband met het verblijfsrecht van de hier bedoelde vreemdelingen zullen op de gebruikelijke wijze door de Minister van Justitie en Veiligheid worden medegedeeld aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokken persoon in de BRP als ingezetene is ingeschreven (art. 2.30 Wet BRP). In de praktijk gebeurt dat door de IND in het kader van de bestaande geautomatiseerde gegevensuitwisseling met betrekking tot gegevens over het verblijfsrecht van vreemdelingen. Daartoe hebben technische aanpassingen in de betrokken systemen plaatsgevonden.

4. Financiële gevolgen en regeldruk

Aan de implementatie van de nieuwe verblijfsrechtelijke aantekening in de systemen zijn geen specifieke kosten verbonden, omdat het hier gaat om een reguliere wijziging van een tabel als onderdeel van het bestaande Logisch Ontwerp BRP. Het onderhavige besluit heeft ook geen gevolgen voor de regeldruk.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops


X Noot
1

Besluit van 9 april 2018, Stb. 2018, 107.

Naar boven