TOELICHTING
Algemeen
Wijzigingen in de Hoofdstukken III, V en Va
De aanleiding voor de wijziging van de Subsidieregeling ESF 2014-2020 is het openstellen
van nieuwe aanvraagtijdvakken voor de aanvraag van subsidie voor:
-
– ‘Investeringsprioriteit A: Actieve inclusie, mede met het oog op bevordering van gelijke
kansen en actieve participatie, en het verbeteren van de inzetbaarheid’, Hoofdstuk
III. De Minister van Veiligheid en Justitie;
-
– ‘Investeringsprioriteit B: Actief en gezond ouder worden’, Hoofdstuk V. Duurzame inzetbaarheid
bedrijven/instellingen en Hoofdstuk Va. Duurzame inzetbaarheid regio’s en sectoren.
De wijzigingen hebben tevens tot doel een aantal subsidievoorwaarden te verduidelijken,
aan te scherpen en te vereenvoudigen.
Deze regeling heeft onmiddellijke werking. Bij het doorvoeren van de wijzigingen is
rekening gehouden met het feit dat er nog projecten lopen uit eerdere aanvraagtijdvakken.
Artikelsgewijs
Artikel I. Wijziging van de Subsidieregeling ESF 2014-2020
Onderdeel A (Artikel 7, De subsidieaanvraag)
In het geval van een calamiteit bij de managementautoriteit (Uitvoering Van Beleid),
kan het voorkomen dat moet worden afgeweken van de reguliere procedures, waaronder
de door de minister verstrekte elektronische handtekening, registratie- en de aanvraagfunctie
van het subsidieportaal. Indien een dergelijke situatie zich voordoet, communiceert
de minister in ieder geval via de website (www.uitvoeringvanbeleidszw.nl) over de alternatieve wijzen waarop aanvragers zich kunnen registeren respectievelijk
hun subsidieaanvraag kunnen indienen.
Onderdeel B, onder 1 (bijlage 1, opschrift van Hoofdstuk III, artikel A18a en artikel
A25)
De wijziging is noodzakelijk in verband met de recente naamswijziging van het Ministerie
van Veiligheid en Justitie in het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Onderdeel B, onder 2 (bijlage 1, artikel A19. Aanvraagtijdvakken)
Het nieuwe aanvraagtijdvak zal worden opengesteld van 1 oktober 2018 tot en met 31 oktober
2018.
Onderdeel B, onder 3 (bijlage 1, Artikel A20. Subsidieplafond)
Voor het nieuwe aanvraagtijdvak wordt € 9.200.000 beschikbaar gesteld.
Onderdeel B, onder 4 (bijlage 1, artikel B2. Aanvraagtijdvakken)
Er worden drie nieuwe aanvraagtijdvakken opengesteld, namelijk: in juni 2018, november
2018 en april 2019. In tegenstelling tot voorgaande jaren, is er sprake van meerdere
kleine aanvraagtijdvakken, zodat aanvragers over de mogelijkheid beschikken om op
verschillende momenten een subsidieaanvraag in te dienen. De gefaseerde openstelling
draagt bij aan een minder grote piek in de uitvoering. Dit bevordert de snelheid en
de kwaliteit waarmee de ingediende aanvragen kunnen worden beoordeeld.
Onderdeel B, onder 5 (bijlage 1, artikel B3. Subsidieplafond)
Voor elk van de drie tijdvakken wordt € 15.000.000 beschikbaar gesteld. Dit subsidieplafond
is lager dan voorgaande jaren, omdat er binnen een jaar tijd meerdere aanvraagtijdvakken
worden opengesteld. Gedurende de openstelling van het tijdvak informeert Uitvoering
Van Beleid middels de website (www.uitvoeringvanbeleidszw.nl) over het aantal ontvangen aanvragen. Waar in eerdere jaren het subsidieplafond verhoogd
is gedurende de aanvraagtijdvakken, ligt dat gezien de gefaseerde openstelling thans
niet meer voor de hand.
Onderdeel B, onder 6 (bijlage 1, artikel B3a. Rangschikking)
In afwijking van artikel 8 wordt geregeld dat de minister de subsidieaanvragen, indien
het subsidieplafond door het totaal aan aangevraagde subsidie wordt overschreden,
afhandelt op een door loting bepaalde volgorde. De volgorde van afhandeling wordt
dus niet langer bepaald op basis van het moment van indiening.
Door keuze voor loting, neemt de druk op aanvragers weg om direct na het openen van
het aanvraagtijdvak een aanvraag in te dienen. De loting voorkomt daarmee niet alleen
stress bij aanvragers, maar ook overbelasting van Uitvoering van Beleid.
De loting wordt uitgevoerd door een notaris. De volgorde die door loting wordt vastgesteld,
is bepalend voor de volgorde van afhandeling, in het kader waarvan eerst zal worden
beoordeeld of de aanvraag wel volledig is. Aanvragen die na de loting binnen het subsidieplafond
vallen, worden namelijk alleen inhoudelijk behandeld indien zij volledig zijn. De
loting leidt niet tot een schifting van aanvragen die zijn ingeloot en in aanmerking
komen voor subsidie en aanvragen die zijn uitgeloot en niet in aanmerking komen voor
subsidie, maar enkel tot een volgorde voor afhandeling. Die volgorde behelst alle
ingediende subsidieaanvragen.
Aanvragen die onvolledig zijn, belanden pas op het moment dat die herzien zijn door
de aanvrager én wel volledig zijn, achteraan de rij die op basis van de loting is
vastgesteld. Het indienen van een volledige subsidieaanvraag is dus van groot belang.
Voor de volgorde van plaatsing in de rij van de herziene aanvragen, is het tijdstip
van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag bepalend. Bij een onvolledige aanvraag
heeft de aanvrager er dus belang bij de aanvraag zo spoedig mogelijk aan te vullen.
Uitvoering Van Beleid licht de werkwijze omtrent de loting toe op de website en maakt
de volgorde van afhandeling die volgt uit de loting daarop openbaar.
Onderdeel B, onder 7 (bijlage 1, artikel B6. Specifieke eisen)
De activiteiten in het kader van duurzame inzetbaarheid bedrijven/instellingen, hebben
als doel om mensen langer gezond, gemotiveerd en productief aan het werk te houden
(zie artikel B4). De aanvrager betreft een arbeidsorganisatie (zie artikel B1). De
aanvrager dient in de nieuwe aanvraagtijdvakken uitsluitend bij het verzoek om vaststelling
aan te tonen dat er, op het moment dat de projectactiviteiten werden uitgevoerd, ten
minste twee medewerkers in dienst waren. De bewijsstukken hiervoor zijn recente loonstroken
of een overzicht uit de salarisadministratie.
De adviseur die door de subsidieaanvrager wordt ingezet dient voorts in beginsel aan
het referentievereiste te voldoen. In onderdeel f wordt nu bepaald dat twee verschillende
opdrachtgevers als onafhankelijk referent dienen op te treden. Een aanvrager in de
nieuwe aanvraagtijdvakken hoeft dus geen drie (zoals bij eerdere aanvraagtijdvakken
het geval was), maar twee referenties van de adviseur aan te leveren. Onafhankelijk
referent zijn bijvoorbeeld niet: de aanvrager, familieleden, partners, collega’s en
zakenpartners. Een toelichting op de vereisten van een referentie is gegeven in Staatscourant nr. 46176 van 5 september 2016.
Onderdeel B, onder 8 (bijlage 1, artikel B7. Weigering van de subsidie)
Zoals artikel B5 bepaalt, wordt er één aanvraag per aanvraagtijdvak in behandeling
genomen. Er worden middels deze regelwijziging echter meerdere kleine aanvraagtijdvakken
opengesteld. Om te zorgen voor een brede reikwijdte van de subsidieregeling wordt,
indien een aanvrager in méér dan één van deze aanvraagtijdvakken subsidie aanvraagt,
er slechts eenmaal subsidie verleend. Wanneer reeds een verleningsbeschikking is afgegeven,
worden volgende subsidieaanvragen in andere aanvraagtijdvakken afgewezen.
Voor zowel eerdere als de nieuwe aanvraagtijdvakken geldt dat er geen subsidie wordt
verleend aan subsidieaanvragers aan wie op grond van enige andere subsidieregeling
voor het project of vergelijkbare doeleinden subsidie is verstrekt.
Onderdeel B, onder 9 (bijlage 1, artikel B8a. Niet-subsidiabele kosten)
Het ligt niet in de rede dat projecten subsidiabel zijn die primair gericht zijn op
het uitvoeren van bestaand personeelsbeleid, een bedrijfsmatige reorganisatie, certificering
van bedrijfs- en productieprocessen, exit-trajecten of het nakomen van wettelijke
en bovenwettelijke verplichtingen (bijvoorbeeld voortvloeiende uit de CAO) die formeel
zijn verbonden aan het werk- of opdrachtgeverschap. In de regeling wordt verduidelijkt
dat, zoals eerder in de toelichting reeds stond vermeld, activiteiten ter uitvoering
van wettelijke verplichtingen niet subsidiabel zijn. Dit geldt voor projecten uit
alle tijdvakken.
Activiteiten die wettelijk verplicht zijn, en daarom niet worden gesubsidieerd, zijn
bijvoorbeeld:
-
• Het in kaart brengen van de risico’s in de Risicoinventarisatie & -Evaluatie (RI&E),
inclusief het opstellen en uitvoeren van een plan van aanpak (artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet);
-
• Het voeren van een beleid en het nemen van maatregelen om psychosociale arbeidsbelasting
te voorkomen of te beperken, inclusief het uitvoeren van een nadere inventarisatie
op het gebied van werkdruk, agressie en geweld en/of ongewenste omgangsvormen en het
uitvoeren van beheersmaatregelen (artikel 2.15 van het Arbeidsomstandighedenbesluit);
-
• Het geven van voorlichting en onderricht ten aanzien van risico’s en maatregelen op
het gebied van arbeidsomstandigheden in het bedrijf (artikel 8 van de Arbeidsomstandighedenwet);
-
• Het laten bijstaan door een gecertificeerd kerndeskundige (of bedrijfsarts) op het
gebied van: toetsen van de RI&E, ziekteverzuim of PAGO (artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet);
-
• Het uitvoeren van periodiek arbeidsgeneeskundig onderzoek – PAGO (artikel 18 Arbeidsomstandighedenwet).
Onderzoeken, trainingen en gedragscampagnes die verder strekken dan de wettelijke
verplichtingen op het gebied van werkdruk en psychosociale arbeidsbelasting (PSA)
zijn bijvoorbeeld wel subsidiabel. In dit kader valt te denken aan onderwerpen als
de veiligheids- en organisatiecultuur (waaronder gedragsinterventies), leiderschapsstijlen,
open communicatie en gespreksvaardigheid en individueel gerichte onderzoeken of trainingen
op het gebied van leef- en eetstijl of belastbaarheid – zijnde geen onderdeel van
overkoepelend wettelijk verplicht overkoepelend organisatieonderzoek naar Werkdruk.
Trainingen over het omgaan met agressie en geweld vallen hier niet onder.
In artikel B10, vierde lid, is reeds opgenomen dat uit het advies of verslag dat de
adviseur oplevert, moet volgen wat de relevantie is voor de aanvrager. Bij de einddeclaraties
werden echter soms nog producten opgeleverd waaruit niet duidelijk volgde hoe de adviseur
maatwerk voor de arbeidsorganisatie en werkenden leverde in het advies en de implementatie
daarvan. In onderdeel e wordt daarom verduidelijkt dat een project niet in aanmerking
komt voor subsidie indien een adviseur niet voorziet in duidelijk op de arbeidsorganisatie
en de werkenden toegesneden advies en/of begeleiding.
Onderdeel B, onder 10 (bijlage 1, artikel B9. Hoogte subsidie)
Het maximale subsidiebedrag wordt voor de komende aanvraagtijdvakken iets verhoogd,
zodat aanvragers tot € 12.500 subsidie kunnen aanvragen. Dit betekent dat het totaalbedrag
aan subsidiabele kosten dat kan worden opgevoerd op € 25.000 komt te liggen. Reden
hiervoor is dat de ervaring uit voorgaande aanvraagtijdvakken leert dat veel aanvragen
en declaraties de vastgestelde maximale hoogte van de subsidiabele kosten overstijgen.
Onderdeel B, onder 11 (bijlage 1, artikel B10. Einddeclaratie en subsidievaststelling)
Aanvragers van het aanvraagtijdvak in 2016 dienden de contactgegevens van twee deelnemers
van het project te vermelden bij de einddeclaratie. Deze gegevens waren bedoeld voor
controle- en evaluatiedoeleinden. De minister constateert echter dat deze gegevens
beperkt zijn benut en heeft besloten die verplichting voor komende aanvraagtijdvakken
daarom niet meer generiek op teleggen. Aanvragers zijn dus alleen verplicht om de
betreffende gegevens te verstrekken wanneer de minister daar bij de beoordeling van
het verzoek om vaststelling expliciet om verzoekt.
In onderdeel c wordt benadrukt dat de factuur moet zijn voorzien van een urenspecificatie
op dagniveau, zodat inzichtelijk is hoeveel uren een adviseur op welke dagen heeft
besteed aan het project. Daarnaast is vereist dat de aanvrager gebruik maakt van de
bijlage met de berekening van de subsidiabele kosten, conform het format dat de minister
beschikbaar stelt op de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.
Onderdeel B, onder 12 (bijlage 1, artikel B11. Uitzonderingen op algemeen deel)
In 2016 is de beoordelingstermijn van achttien weken verlengd naar een termijn van
dertig weken. Gezien de forse verhoging van het subsidieplafond die destijds plaatsvond,
was het noodzakelijk om de termijn te verlengen zodat alle aanvragen konden worden
beoordeeld. Het subsidieplafond is in de komende tijdvakken niet meer zo hoog. Zodoende
is ook de beoordelingstermijn teruggebracht naar achttien weken. Aangezien niet meer
wordt afgeweken van artikel 7, vijfde lid, is het tweede lid van artikel B11 komen
te vervallen.
Onderdeel B, onder 13 (bijlage 1, artikel B13. Aanvraagtijdvakken)
Er wordt een nieuw aanvraagtijdvak opengesteld van 1 oktober 2018, 09.00 uur tot en
met 26 oktober 2018 17.00 uur.
Onderdeel B, onder 14 (bijlage 1, artikel B14. Subsidieplafond)
Het subsidieplafond voor het nieuwe aanvraagtijdvak bedraagt € 25.000.000.
Onderdeel B, onder 15 (bijlage 1, artikel B15. Doel)
In dit artikel wordt benadrukt dat de ESF-subsidie ook kan worden ingezet voor het
bevorderen van veilig werken met stoffen en een leven lang ontwikkelen. Op deze manier
verduidelijkt de minister de ruimte die er is voor aanvragen die zich richten op deze
thema’s.
Jaarlijks sterven er 4.100 mensen door beroepsziekten. Naar schatting sterven hiervan
2.700 mensen aan werkgerelateerde kanker, waarbij blootstelling aan gevaarlijke stoffen
een grote risicofactor is. Een belangrijke oorzaak is onvoldoende bewustzijn bij zowel
werkgevers als werknemers van de risico’s van deze gevaarlijke stoffen en de noodzaak
van het toepassen van maatregelen. Met het opnemen van het thema veilig werken met
(gevaarlijke) stoffen in de ESF-regeling voor regio’s en sectoren wordt vooral beoogd
om dit bewustzijn bij de betrokkenen te vergroten, zodat meer beschermende maatregelen
worden genomen en het aantal slachtoffers wordt verminderd.
Activiteiten moeten nadrukkelijk in dienst staan van gezond en veilig werken.
Actieplannen zijn subsidiabel wanneer die zijn gericht op het vergroten van bewustwording
en brede agendering op het gebied van veilig werken met (gevaarlijke) stoffen. Daarbij
kan worden gedacht aan een bewustwordingscampagne en actieplannen gericht op het realiseren
van gedragsverandering op de werkvloer, maar ook aan onderzoek en innovatie.
De huidige maatschappij wordt sterk beïnvloed door technische innovatie en globalisering.
Deze ontwikkeling is duidelijk waar te nemen op de arbeidsmarkt. De veranderende markt
vergt snellere aanpassing van vraag en aanbod. Als werkende betekent dit dat het belangrijk
is om je te blijven ontwikkelen. Dat kan betekenen dat je investeert in taalvaardigheden,
scholing voor toekomstige functies en dergelijke. Het blijven actualiseren van kennis
en vaardigheden kan zowel via formeel als informeel leren. Duurzame inzetbaarheid
is nauw verbonden met een leven lang ontwikkelen.
Onderdeel B, onder 16 (bijlage 1, artikel B17. Specifieke eisen)
Voor de lopende projecten van het aanvraagtijdvak uit 2017 wordt de projectduur verlengd
tot ten hoogste 24 maanden.
De projecten in het aanvraagtijdvak in 2018 hebben een maximale projectduur van 32
maanden, zodat voldoende gelegenheid bestaat activiteiten breed uit te rollen en te
borgen. Dit betekent dat er binnen projecten bijvoorbeeld meer ruimte komt om ook
een follow-up te geven aan activiteiten. Deze maximale projectduur is gerekend vanaf
de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag. Artikel B17, tweede lid,
is niet van toepassing op de projecten van het aanvraagtijdvak 2018. In alle gevallen
is de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag dus de startdatum van
het project.
Onderdeel B, onder 17 (bijlage 1, artikel B18. Subsidiabele activiteiten)
Niet alleen de ontwikkeling en uitvoering van de producten in artikel B18 zijn in
het tijdvak 2018 subsidiabel, maar ook de voorbereiding van het project dat leidt
tot deze producten. Onder de voorbereiding van het project wordt bijvoorbeeld verstaan
het nader uitwerken van het plan van aanpak, afstemmen met samenwerkingspartners en
het betrekken van werkgevers.
De ruime looptijd van projecten in het aanvraagtijdvak 2018 kan worden benut voor
het borgen van producten en activiteiten. Zo kunnen er follow-ups bij bedrijven worden
gedaan, of kunnen activiteiten breder worden uitgerold en verankerd in organisaties.
In artikel B18, tweede lid, wordt daarom aangegeven dat naast de voorbereiding en
uitvoering ook de borging subsidiabel is.
Met de verduidelijking van artikel B18 wordt benadrukt dat scholing gericht op toekomstige
functies, als onderdeel van een sectoraal of regionaal scholingsplan, subsidiabel
is. Scholing die is gericht op toekomstige functies is subsidiabel binnen duurzame
inzetbaarheid regio’s en sectoren (hoofdstuk Va). Het betreft bijvoorbeeld omscholing
van iemand naar een functie waar vraag naar is in dezelfde of een andere sector, scholing
om de employabiliteit te behouden en te vergroten wanneer functies worden vervangen
als gevolg van ingrijpende ontwikkelingen, zoals robotisering of wanneer de fysieke
belastbaarheid van een werkende afneemt. Dergelijke scholing kan onderdeel uitmaken
van een project waarin een bestaand scholingsplan wordt vernieuwd, uitgerold of uitgebreid,
of van een nieuw scholingsplan. Een scholingsplan moet op navolgbare wijze sectorale
dan wel regionale knelpunten oplossen. Te denken valt aan grote veranderingen die
zich voordoen in functievereisten, als gevolg van technische innovatie. Het is denkbaar
dat zulke veranderingen zich voordoen in bijvoorbeeld de landbouw- en energiesector
en dat het nodig is dat werkgevers zich met werkenden voorbereiden door het verkrijgen
van kennis en vaardigheden die functies in de toekomst vragen. Maar scholingsplannen
kunnen zich ook richten op intersectorale mobiliteit, waarbij oudere medewerkers bijvoorbeeld
worden omgeschoold om werk te doen dat zij tot aan hun pensioenleeftijd kunnen uitvoeren.
Een subsidiabele activiteit die aan onderdeel a en b wordt toegevoegd, maar al tot
de mogelijkheden behoorde onder de noemer van de uitvoering van een beleidsplan of
het uitvoeren van pilots, is het bieden van maatwerk aan individuele arbeidsorganisaties.
Met name in het midden- en kleinbedrijf is er behoefte aan laagdrempelige bewustwordingsactiviteiten
en advisering over het vergroten van de duurzame inzetbaarheid van werkenden. En niet
elk bedrijf heeft daarin dezelfde ontwikkelpunten. Daarom wordt in de regeling verduidelijkt
dat het mogelijk is om via de projecten (een plan of structuur op te zetten om) individuele
arbeidsorganisaties te voorzien van maatwerk, om hen een stap verder te helpen richting
gezond, gemotiveerd en productief werken.
Onderdeel B, onder 18 (bijlage 1, artikel B19. Hoogte subsidie)
Om de ruimte te bieden aan een grotere variëteit in omvang van projecten, wordt de
bovengrens voor de totale projectkosten verhoogd voor projecten in het aanvraagtijdvak
2018. De projectkosten bedragen het totaal van de subsidie plus de eigen financiering
door aanvragers. De verhoging van de maximaal te verstrekken subsidie werkt door in
het tweede lid, dat samenwerkingsverbanden met O&O-fondsen de mogelijkheid biedt om
een groter project in te dienen.
Onderdeel B, onder 19 (bijlage 1, artikel B20. Subsidiabele kosten)
Aan directe loonkosten en externe kosten wordt in het eerste lid van artikel B20 toegevoegd:
voor de voorbereiding, projectcoördinatie en -administratie.
Voor de uitleg van deze termen kan worden aangesloten bij de in artikel 1 van deze
regeling opgenomen definities, met dien verstande dat in dit artikel – ten gunste
van de subsidieontvanger – bij de directe loonkosten voor projectadministratie en
-coördinatie, niet als voorwaarde geldt dat het desbetreffende personeelslid voor
50% of meer van diens contractuele werktijd werkzaam dient te zijn voor het project.
Het zorgdragen voor een ESF-aanvraag, het organiseren en inrichten van een adequate
uitvoeringsstructuur, voorbereiding van het project (werkgevers benaderen, een vragenbrief
van Uitvoering Van Beleid beantwoorden etc.), het voeren van een goede administratie
en het opstellen van een einddeclaratie, worden beschouwd als cruciale activiteiten
voor het welslagen van een ESF-project. Dergelijke activiteiten worden beschouwd als
het beheer van een project. Vanaf het aanvraagtijdvak 2018 mogen aanvragers tevens
voorbereidingskosten, die gedurende de projectperiode worden gemaakt, opvoeren. De
interne kosten die met het beheer samenhangen worden beschouwd als directe loonkosten.
Kosten van een projectleider en een projectadministrateur verbonden aan het project
of een onderdeel daarvan, kunnen worden opgevoerd als subsidiabele kosten. De flatrate
van 15% blijft behouden en wordt berekend over de directe loonkosten, als dekking
voor indirecte kosten. Onder indirecte kosten vallen bijvoorbeeld exploitatiekosten,
reiskosten, kosten voor een werkplek, ontwikkelkosten, afschrijvingskosten et cetera.
Deze kosten mogen dan ook niet afzonderlijk worden gedeclareerd.
Deze wijziging treedt direct in werking. Het verleende subsidiebedrag voor de lopende
projecten wordt niet naar boven bijgesteld en blijft dus gelijk aan het bedrag zoals
opgenomen in de verleningsbeschikking. Als een aanvrager, bijvoorbeeld door onderrealisatie
op andere onderdelen, financiële ruimte binnen zijn begroting ziet ontstaan, die kan
worden gevuld met kosten die worden gemaakt voor de coördinatie en administratie van
het project, dan kunnen deze worden opgevoerd indien de totale projectkosten het verleende
bedrag niet overstijgen. Indien in lopende projecten in de beschikking subsidie is
verleend voor kosten die na de wijziging onder de flat rate van 15% komen te vallen,
dan heeft de wijziging geen gevolgen voor de subsidiabiliteit van die kosten zoals
bepaald in de verleningsbeschikking.
Er wordt een maximum uurtarief voor het inschakelen van externe adviseurs ingesteld.
Het maximale uurtarief wordt gelijkgesteld aan het maximale uurtarief zoals wordt
gehanteerd in ‘Hoofdstuk V. Duurzame inzetbaarheid bedrijven/instellingen’ en is gebaseerd
op marktonderzoek. Dat uurtarief bedraagt € 100 exclusief btw. Aanvragers hoeven geen
marktconformiteit meer aan te tonen indien zij een adviseur inhuren op of onder dit
gemaximeerde tarief. Aanvragers kunnen gebruik maken van externe adviseurs met een
hoger uurtarief en deze kosten opvoeren. Een uurtarief dat hoger is dan € 100 exclusief
btw is echter alleen volledig subsidiabel indien de marktconformiteit is aangetoond
door de subsidieontvanger, op de wijze als omschreven in artikel B21, onderdeel e.
Wanneer de marktconformiteit van het uurtarief boven € 100 exclusief btw niet kan
worden aangetoond door de subsidieontvanger, is het verschil tussen het werkelijke
uurtarief en het maximale uurtarief niet subsidiabel en dus voor eigen rekening van
de subsidieontvanger. Deze wijziging is tevens van toepassing op de projecten die
behoren tot de aanvraagtijdvakken in 2016 en 2017. Voor deze subsidieontvangers leidt
de onderhavige wijziging overigens tot een verlichting. Ook zij hoeven immers geen
marktconformiteit meer aan te tonen indien zij een maximum uurtarief hanteren van
€ 100 exclusief btw.
Onderdeel B, onder 20 (bijlage 1, artikel B21. Niet-subsidiabele kosten)
Omtrent de subsidiabiliteit van de activiteiten en de kosten wordt het volgende verduidelijkt
voor projecten uit alle tijdvakken.
Scholingsactiviteiten zijn niet subsidiabel wanneer die zijn gericht op kwalificerende
of bedrijfsspecifieke scholing en niet uitdrukkelijk en herkenbaar aansluiten op het
plan van aanpak ter bevordering van duurzame inzetbaarheid, bedoeld in artikel B22,
eerste lid, onderdeel b. Daarnaast is scholing niet subsidiabel wanneer die vereist
is om iemand zijn bestaande functie naar behoren te laten uitvoeren of zich daarvoor
te kwalificeren. Het voorzien in dergelijke scholing wordt beschouwd als een reguliere
verantwoordelijkheid van de werkgever. Zie voor een beschrijving van het type scholingsactiviteiten
dat subsidiabel is de toelichting bij artikel B18.
Artikel B21 vermeldde al dat procesverbetering niet subsidiabel is indien dit niet
nadrukkelijk bijdraagt aan de doelstelling uit artikel B15. Zoals reeds in de toelichting
stond vermeld, is ook technische innovatie niet subsidiabel. Ter verduidelijking richting
aanvragers wordt dit expliciet vermeld in de regeling. Kosten voor bijvoorbeeld de
(advisering over) aankoop en inrichting van (digitale) systemen en werkprocessen zijn
niet subsidiabel.
Het ligt niet in de rede dat projecten subsidiabel zijn die primair gericht zijn op
het uitvoeren van bestaand personeelsbeleid, een bedrijfsmatige reorganisatie, certificering
van bedrijfs- en productieprocessen, exit-trajecten of het nakomen van wettelijke
en bovenwettelijke verplichtingen die formeel zijn verbonden aan het werk- of opdrachtgeverschap.
Zoals al in de toelichting stond vermeld, is het uitvoering geven aan wettelijke verplichtingen
niet subsidiabel. Dat wordt nu verduidelijkt in artikel B21.
Activiteiten die wettelijk verplicht zijn en daarom niet worden gesubsidieerd, zijn
bijvoorbeeld:
-
• Het in kaart brengen van de risico’s in de Risicoinventarisatie & -Evaluatie (RI&E),
inclusief het opstellen en uitvoeren van een plan van aanpak (artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet);
-
• Het voeren van een beleid en het nemen van maatregelen om psychosociale arbeidsbelasting
te voorkomen of beperken, inclusief het
uitvoeren van een nadere inventarisatie op het gebied van werkdruk, agressie en geweld
en/of ongewenste omgangsvormen en het uitvoeren van beheersmaatregelen (artikel 2.15
van het Arbeidsomstandighedenbesluit);
-
• Het geven van voorlichting en onderricht ten aanzien van risico’s en maatregelen op
het gebied van arbeidsomstandigheden in het bedrijf (artikel 8 van de Arbeidsomstandighedenwet);
-
• Het laten bijstaan door een gecertificeerd kerndeskundige (of bedrijfsarts) op het
gebied van: toetsen van de RI&E, ziekteverzuim of PAGO (artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet);
-
• Het uitvoeren van periodiek arbeidsgeneeskundig onderzoek – PAGO (artikel 18 van de
Arbeidsomstandighedenwet).
Onderzoeken, trainingen en gedragscampagnes die verder strekken dan de wettelijke
verplichtingen op het gebied van werkdruk en psychosociale arbeidsbelasting (PSA)
zijn bijvoorbeeld wel subsidiabel. In dit kader valt te denken aan onderwerpen als
de veiligheids- en organisatiecultuur (waaronder gedragsinterventies), leiderschapsstijlen,
open communicatie en gespreksvaardigheid en individueel gerichte onderzoeken of trainingen
op het gebied van leef- en eetstijl of belastbaarheid (geen onderdeel van overkoepelend
wettelijk verplicht overkoepelend organisatieonderzoek naar Werkdruk). Trainingen
over het omgaan met agressie en geweld vallen hier niet onder.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
T. van Ark