Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 april 2018, nr. 1325371, houdende wijziging van de Regeling beleggen, lenen en derivaten OCW 2016 in verband met aanpassing van de hoofdsomgarantie van een belegging

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 148a van de Wet op het primair onderwijs, 143a van de Wet op de expertisecentra, 99a van de Wet op het voortgezet onderwijs, 2.2.4b van de Wet educatie en beroepsonderwijs en 2.17, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 6, derde lid, van de Regeling beleggen, lenen en derivaten OCW 2016 komt te luiden:

  • 3. De hoofdsom van de belegging wordt door de financiële onderneming, bedoeld in artikel 4 gegarandeerd. In geval van koerswijzigingen op de belegging kan hier, met instemming van de interne toezichthouder, van af worden geweken.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

TOELICHTING

In de toelichting op de regeling beleggen, lenen en derivaten OCW 2016, zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 15 juni 2016 (nr. 30576), staat bij artikel 6:

‘Bij beleggingen is het belangrijk in gedachten te houden dat het ontvangen van een hoge rentepremie vanzelfsprekend meer risico met zich mee brengt. Om deze reden mogen alleen beleggingen worden aangegaan waarbij de hoofdsom is gegarandeerd. Dat is geregeld in het derde lid.’

Het blijkt dat de term ‘te allen tijde’ in artikel 6, derde lid, bij beleggingen niet altijd gewaarborgd kan worden, bijvoorbeeld bij koersveranderingen van de belegging. Daarom wordt de regeling nu op dit punt aangepast.

Een belegging, bijvoorbeeld een obligatie, is een beleggingsvorm waarbij geld wordt uitgeleend en aan het eind van de looptijd terug wordt ontvangen. De vergoeding voor het uitlenen/beleggen van het geld kan in de vorm van een (vaste) rente die periodiek wordt uitgekeerd. Over het algemeen geldt, hoe hoger de kredietwaardigheid van het land of de financiële instelling waaraan wordt uitgeleend, dan wel waarin wordt belegd, hoe lager de rente op dit bedrag.

Wanneer van tevoren is vastgelegd welk rentepercentage over de looptijd wordt uitgekeerd, ontvangt de beleggende instelling aan het eind van de looptijd het ingelegde (uitgeleende) bedrag terug, vermeerderd met de rente over de looptijd (al dan niet periodiek uitgekeerd).

Daarnaast hebben beleggingen ook koersrendement. Koersrendement betekent de waardestijging dan wel de waardevermindering van de belegging, gedurende de looptijd van de belegging. Een waardedaling op een belegging ontstaat bijvoorbeeld wanneer de rente die op een belegging wordt uitgekeerd lager is dan de marktrente op dat moment. De vraag naar de betreffende belegging daalt dan (er is immers in de markt meer rente te ontvangen), waarna de waarde van de belegging daalt. Wanneer een belegging wordt verkocht op het moment dat de koerswaarde lager is dan de (nominale) waarde, is de verkoopwaarde lager dan de aankoopwaarde, waardoor er verlies wordt geleden op de hoofdsom. Eventueel kan dit worden gecompenseerd door renteontvangsten op de belegging of de hogere renteontvangsten op een mogelijke herbelegging, waardoor per saldo de hoofdsom wel is gegarandeerd.

Het uitgangspunt van OCW is risicomijdend beleggen. Dit kan betekenen dat bij een koersdaling het verstandig kan zijn de belegging niet te verkopen en te wachten totdat de looptijd van de belegging is afgerond. Wanneer de belegging vóór het einde van de looptijd een positieve koerswaarde heeft, kan het een keuze zijn, de betreffende belegging te verkopen.

Afwijking van dit uitgangspunt kan in bepaalde gevallen gerechtvaardigd zijn, maar hierover moet afstemming met de interne toezichthouder plaatsvinden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Naar boven