De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op de artikelen 148a van de Wet op het primair onderwijs, 143a van de Wet op
de expertisecentra, 99a van de Wet op het voortgezet onderwijs, 2.2.4b van de Wet
educatie en beroepsonderwijs en 2.17, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek;
Besluit:
ARTIKEL I
Artikel 6, derde lid, van de Regeling beleggen, lenen en derivaten OCW 2016 komt te
luiden:
-
3. De hoofdsom van de belegging wordt door de financiële onderneming, bedoeld in artikel
4 gegarandeerd. In geval van koerswijzigingen op de belegging kan hier, met instemming
van de interne toezichthouder, van af worden geweken.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2018.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
TOELICHTING
In de toelichting op de regeling beleggen, lenen en derivaten OCW 2016, zoals gepubliceerd
in de Staatscourant van 15 juni 2016 (nr. 30576), staat bij artikel 6:
‘Bij beleggingen is het belangrijk in gedachten te houden dat het ontvangen van een
hoge rentepremie vanzelfsprekend meer risico met zich mee brengt. Om deze reden mogen
alleen beleggingen worden aangegaan waarbij de hoofdsom is gegarandeerd. Dat is geregeld
in het derde lid.’
Het blijkt dat de term ‘te allen tijde’ in artikel 6, derde lid, bij beleggingen niet
altijd gewaarborgd kan worden, bijvoorbeeld bij koersveranderingen van de belegging.
Daarom wordt de regeling nu op dit punt aangepast.
Een belegging, bijvoorbeeld een obligatie, is een beleggingsvorm waarbij geld wordt
uitgeleend en aan het eind van de looptijd terug wordt ontvangen. De vergoeding voor
het uitlenen/beleggen van het geld kan in de vorm van een (vaste) rente die periodiek
wordt uitgekeerd. Over het algemeen geldt, hoe hoger de kredietwaardigheid van het
land of de financiële instelling waaraan wordt uitgeleend, dan wel waarin wordt belegd,
hoe lager de rente op dit bedrag.
Wanneer van tevoren is vastgelegd welk rentepercentage over de looptijd wordt uitgekeerd,
ontvangt de beleggende instelling aan het eind van de looptijd het ingelegde (uitgeleende)
bedrag terug, vermeerderd met de rente over de looptijd (al dan niet periodiek uitgekeerd).
Daarnaast hebben beleggingen ook koersrendement. Koersrendement betekent de waardestijging
dan wel de waardevermindering van de belegging, gedurende de looptijd van de belegging.
Een waardedaling op een belegging ontstaat bijvoorbeeld wanneer de rente die op een
belegging wordt uitgekeerd lager is dan de marktrente op dat moment. De vraag naar
de betreffende belegging daalt dan (er is immers in de markt meer rente te ontvangen),
waarna de waarde van de belegging daalt. Wanneer een belegging wordt verkocht op het
moment dat de koerswaarde lager is dan de (nominale) waarde, is de verkoopwaarde lager
dan de aankoopwaarde, waardoor er verlies wordt geleden op de hoofdsom. Eventueel
kan dit worden gecompenseerd door renteontvangsten op de belegging of de hogere renteontvangsten
op een mogelijke herbelegging, waardoor per saldo de hoofdsom wel is gegarandeerd.
Het uitgangspunt van OCW is risicomijdend beleggen. Dit kan betekenen dat bij een
koersdaling het verstandig kan zijn de belegging niet te verkopen en te wachten totdat
de looptijd van de belegging is afgerond. Wanneer de belegging vóór het einde van
de looptijd een positieve koerswaarde heeft, kan het een keuze zijn, de betreffende
belegging te verkopen.
Afwijking van dit uitgangspunt kan in bepaalde gevallen gerechtvaardigd zijn, maar
hierover moet afstemming met de interne toezichthouder plaatsvinden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven