Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 27 maart 2018, nr. IENW/BSK-2018/66380, houdende vaststelling van de Regeling vertrouwenspersonen ongewenste omgangsvormen en integriteit in de arbeidsorganisatie Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 9:14 van de Algemene wet bestuursrecht;

Gehoord de departementale ondernemingsraad van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat;

BESLUIT:

HOOFDSTUK 1. DEFINITIES

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

ambtenaar:
  • de ambtenaar in de zin van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • gewezen ambtenaren;

  • degenen die anderszins arbeid verrichten of hebben verricht bij een ambtelijke organisatie.

HOOFDSTUK 2. WERKINGSGEBIED

Artikel 2

De ambtenaar die wordt of is geconfronteerd met een serieus vermoeden van een vermeende integriteitsschending of een misstand kan zich wenden tot zijn manager, tot een vertrouwenspersoon, tot het bevoegd gezag of, indien dit niet in redelijkheid van hem kan worden gevraagd, kan hij rechtstreeks een melding doen bij de afdeling Onderzoek van het Huis voor klokkenluiders.

Artikel 3

  • 1. De ambtenaar die wordt of is geconfronteerd met ongewenste omgangsvormen kan zich wenden tot zijn manager, tot een vertrouwenspersoon, of tot de klachtencommissie Infrastructuur en Waterstaat.

  • 2. Klachten die meer dan een jaar na het tijdstip waarop de vermeende ongewenste omgangsvormen zich hebben voorgedaan worden ingediend, worden niet in behandeling genomen, tenzij er naar het oordeel van de klachtencommissie sprake is van een gerechtvaardigde reden voor het later indienen van de klacht.

HOOFDSTUK 3. VERTROUWENSPERSOON INTEGRITEIT EN ONGEWENSTE OMGANGSVORMEN

Artikel 4

  • 1. Er zijn per dienstonderdeel een of meer vertrouwenspersonen integriteit en ongewenste omgangsvormen.

  • 2. De vertrouwenspersoon ressorteert rechtstreeks onder het bestuursorgaan van het dienstonderdeel dat bevoegd is omtrent een vermeende schending van een integriteitsnorm of een ongewenste omgangsvorm besluiten te nemen of beschikkingen af te geven.

  • 3. Een vertrouwenspersoon kan door elke ambtenaar van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, ook buiten diens eigen dienstonderdeel, worden benaderd voor een melding over een zaak aangaande een Infrastructuur en Waterstaat-ambtenaar.

Artikel 5

  • 1. De vertrouwenspersoon wordt in een transparante formele procedure geworven en geselecteerd en bij beschikking benoemd en weer van zijn taak ontheven door de minister.

  • 2. Benoeming vindt, behoudens tussentijdse taakontheffing, plaats voor onbepaalde tijd.

  • 3. De taak wordt opgevat als een volwaardig onderdeel van het takenpakket waarvoor de vertrouwenspersoon wordt vrijgesteld. Afhankelijk van de werklast zal die vrijstelling in omvang door de tijd heen variëren.

Artikel 6

  • 1. De vertrouwenspersoon heeft op het terrein van de integriteit in elk geval de volgende taken en bevoegdheden:

    • a. het opvangen, begeleiden en van advies dienen van eenieder die zich als melder tot de vertrouwenspersoon wendt;

    • b. het met toestemming van de melder inwinnen van inlichtingen welke noodzakelijk zijn om een goed inzicht te verkrijgen in de melding;

    • c. het adviseren van de melder over eventuele vervolgstappen en het behulpzaam zijn van de melder bij eventuele vervolgstappen;

    • d. het verlenen van nazorg aan de melder;

    • e. het signaleren van knelpunten in de uitvoering van het beleid, het verstrekken van inlichtingen over de mogelijkheden tot voorkoming en bestrijding van niet integer gedrag in de organisatie en het geven van gevraagd of ongevraagd advies op deze gebieden aan het bevoegd gezag;

    • f. het geven van voorlichting op het gebied van de eigen rol in relatie tot niet integer en ongewenst gedrag;

    • g. het registreren van en jaarlijks rapporteren aan het bevoegd gezag over de ontvangen meldingen.

  • 2. De vertrouwenspersoon heeft op het gebied van het melden van een vermoeden van een misstand de volgende taken:

    • a. het in overeenstemming met de melder doen van een melding aan het bevoegd gezag;

    • b. het te allen tijde doen van een melding aan het bevoegd gezag in geval van een (ambts)misdrijf;

    • c. het zich maximaal inzetten om de identiteit van de melder te beschermen indien deze dat wenst.

Artikel 7

De vertrouwenspersoon heeft op het gebied van ongewenste omgangsvormen in elk geval de volgende taken en bevoegdheden:

  • a. het opvangen, begeleiden en van advies dienen van eenieder die zich tot de vertrouwenspersoon wendt als klager en het zo nodig doorverwijzen naar een professionele hulpverlenende instantie of hulpverlener;

  • b. het met toestemming van de klager inwinnen van inlichtingen die noodzakelijk zijn om tot een goed inzicht te komen over de klacht en de mogelijkheden om te komen tot een oplossing, de vertrouwenspersoon doet nadrukkelijk niet aan waarheidsvinding;

  • c. het adviseren over het inschakelen van een deskundige, bemiddelaar of mediator, ten einde te komen tot een oplossing;

  • d. het adviseren over eventueel verder te nemen stappen en het behulpzaam zijn van de klager bij eventueel verder te nemen stappen;

  • e. het ondersteunen en begeleiden van de klager bij het indienen van een klacht bij de commissie en bij het horen door de commissie;

  • f. het verlenen van nazorg aan de klager;

  • g. het signaleren van knelpunten in de uitvoering van het beleid, het verstrekken van inlichtingen over de mogelijkheden tot voorkoming en bestrijding van niet integer en ongewenst gedrag in de organisatie en het geven van gevraagd of ongevraagd advies op dit gebied aan het bevoegd gezag;

  • h. het geven van voorlichting op het gebied van ongewenst (en niet integer) gedrag;

  • i. het registreren en (jaarlijks) anoniem rapporteren aan het bevoegd gezag.

HOOFDSTUK 4. RECHTEN EN PLICHTEN

Artikel 8

De vertrouwenspersonen zijn verplicht tot geheimhouding van enig gegeven over de klager dan wel de melder en de klacht of over een vertrouwelijk gesprek of signaal, dat hen uit hoofde van hun functie is toevertrouwd of is bekend geworden, tegenover eenieder die tot kennisneming daarvan niet bevoegd is.

Artikel 9

  • 1. De vertrouwenspersoon geniet binnen de rijksoverheid verschoningsrecht. Dat een vertrouwenspersoon op grond van zijn verschoningsrecht weigert informatie te verstrekken heeft geen gevolgen voor het verrichten van zijn eigen werkzaamheden of voor zijn arbeidsrechtelijke positie.

  • 2. Het verschoningsrecht geldt niet wanneer er sprake is van een (ambts)misdrijf. De vertrouwenspersoon is verplicht hiervan melding te doen bij het eigen bevoegd gezag, dan wel het bevoegd gezag van de diensteenheid waar het misdrijf betrekking op heeft. In geval van het vermoeden van een strafbaar feit is de vertrouwenspersoon verplicht samen met het bevoegd gezag daarvan aangifte te doen.

Artikel 10

  • 1. De vertrouwenspersoon heeft recht op de faciliteiten welke hij nodig heeft om zijn functie naar behoren te kunnen vervullen. Het dienstonderdeel waar de vertrouwenspersoon werkzaam is, draagt er zorg voor dat de vertrouwenspersoon over deze faciliteiten beschikt.

  • 2. Nieuw aangestelde vertrouwenspersonen nemen deel aan de basistraining.

  • 3. Zittende vertrouwenspersonen nemen deel aan:

    • a. de jaarlijkse bijscholingsdag (verdiepingstraining); en

    • b. de periodieke intervisie.

Artikel 11

  • 1. Een vertrouwenspersoon of gewezen vertrouwenspersoon ondervindt geen nadelige gevolgen in zijn arbeidsrechtelijke positie of in zijn dagelijks functioneren binnen het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, als direct of indirect gevolg van een melding, klacht of signaleringsgesprek.

  • 2. De vertrouwenspersoon meldt eventuele nadelige gevolgen bij de Secretaris-Generaal.

  • 3. De inhoud van het werk van de vertrouwenspersoon mag op geen enkele wijze meewegen in het P-gesprek. Wel kunnen de faciliteiten, welke nodig zijn om zijn functie als vertrouwenspersoon naar behoren te kunnen vervullen, ter sprake komen.

Artikel 12

Indien de vertrouwenspersoon proceskosten maakt, dan is de vergoeding zoals opgenomen in hoofdstuk 3 van de Interne klokkenluidersregeling Rijk, politie en Defensie, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

Deze regeling wordt twee jaar na inwerkingtreding geëvalueerd.

Artikel 14

De Klachtenregeling Ongewenste omgangsvormen in de arbeidsorganisatie Ministerie van Verkeer en Waterstaat (Staatscourant 2016, 60493) wordt ingetrokken.

Artikel 15

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 16

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vertrouwenspersonen integriteit en ongewenste omgangsvormen Infrastructuur en Waterstaat 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

TOELICHTING

Algemeen

Per 1 november 2016 is het Besluit instelling Klachtencommissie Ongewenste omgangsvormen Infrastructuur en Milieu van kracht geworden. Hiermee kwam de Klachtenregeling Ongewenste omgangsvormen in de arbeidsorganisatie Ministerie van Verkeer en Waterstaat d.d. 9 januari 2004 te vervallen, voor zover deze betrekking had op de klachtencommissie. De artikelen uit de klachtenregeling van 2004 die betrekking hebben op de vertrouwenspersoon blijven geldig totdat de onderhavige Regeling vertrouwenspersonen integriteit en ongewenste omgangsvormen Infrastructuur en Waterstaat 2018 in werking is getreden. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (voorheen Infrastructuur en Milieu) kent sinds 2015 nog maar één soort vertrouwenspersoon, die voor integriteit en ongewenste omgangsvormen.

Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en de Algemene wet gelijke behandeling heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de algemene zorg voor de veiligheid, de gezondheid en welzijn in verband met de arbeid van haar medewerkers, alsmede voor de bescherming van werknemers tegen ongewenste omgangsvormen, agressie en geweld en andere vormen van psychosociale arbeidsbelasting. De ongewenste omgangsvormen maakten voorheen deel uit van de Arbeidsomstandighedenwet, maar zijn sedertdien ondergebracht onder de Algemene wet gelijke behandeling. Daarin ligt ook de wettelijke basis van de omgekeerde bewijslast die van toepassing is op klachten inzake ongewenste omgangsvormen.

Met ingang van 21 december 2016 is de Interne klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie in werking getreden (Staatsblad 2016, 542). Bij het vermoeden van een misstand gaat het om een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden van een schending van wettelijke voorschriften of beleidsregels, een gevaar voor de gezondheid, veiligheid of het milieu of een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten die een gevaar vormt voor het goed functioneren van de openbare dienst. Het gaat daarbij om een vermoeden van een inbreuk op de integriteit. Artikel 3, eerste lid, van de Interne klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie, bevat de bevoegdheid om een of meer vertrouwenspersonen (integriteit) aan te wijzen.

Mede door ontwikkelingen in de samenleving is het taakgebied van de vertrouwenspersonen uitgebreid naar vele soorten van ongewenste omgangsvormen, zoals agressie en geweld, pesten, treiteren, roddelen, stalking, geruchtenverspreiding en discriminatie op het werk. Daarnaast blijkt dat voor ambtenaren de rollen van de vertrouwenspersonen integriteit respectievelijk ongewenste omgangsvormen in de praktijk niet zo duidelijk te onderscheiden zijn. Niet zelden zien we in een casus ongewenste omgangsvormen en niet integer gedrag naast elkaar of door elkaar voorkomen. Er bestaat behoefte om bij één en dezelfde vertrouwenspersoon terecht te kunnen en niet te worden doorverwezen naar een andere vertrouwenspersoon. Daarom bestaat bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de gecombineerde functie van vertrouwenspersoon integriteit en ongewenste omgangsvormen (VPIOO).

Het doel van de nieuwe Regeling vertrouwenspersonen integriteit en ongewenste omgangsvormen Infrastructuur en Waterstaat 2018 is om een optimale ondersteuning te bieden aan de vertrouwenspersonen VPIOO van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, die in een steeds complexer veld met zwaardere casuïstiek opereren. De regeling verschaft voor de vertrouwenspersoon en de organisatie inzicht in:

  • het kader en de uitgangspunten waar binnen de vertrouwenspersoon zijn werkzaamheden verricht;

  • de soort werkzaamheden;

  • het werkveld van de vertrouwenspersoon;

  • de taken van de vertrouwenspersoon;

  • de rechten en plichten van de vertrouwenspersoon; en

  • de wijze waarop de vertrouwenspersoon wordt beschermd in zijn functie, alsmede de voor de uitoefening van deze functie benodigde faciliteiten.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In dit artikel is een omschrijving van het begrip ‘ambtenaar’ opgenomen. Deze regeling biedt eenieder die werkzaam is of is geweest bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, die een misstand vermoedt, de mogelijkheid zich te wenden tot een vertrouwenspersoon, wanneer bespreken met de leidinggevende niet wenselijk of mogelijk is. Degene die met ongewenste omgangsvormen te maken krijgt of te maken heeft gehad, wendt zich in eerste instantie tot zijn of haar leidinggevende en als dat niet wenselijk of mogelijk is tot een vertrouwenspersoon, of tot de interdepartementale klachtencommissie.

Deze regeling is niet alleen bedoeld voor medewerkers met een ambtelijke aanstelling, maar ook voor anderen die werkzaamheden verrichten of hebben verricht bij of voor het ministerie, zoals gedetacheerd of ingehuurd personeel, uitzendkrachten en stagiaires. Dit is tot uitdrukking gebracht door de ambtenaar (mede) te omschrijven als degene die anderszins arbeid verricht of heeft verricht bij een ambtelijke organisatie.

Artikel 2

Het uitgangspunt is dat een vermoeden van een misstand binnen de eigen organisatie wordt gemeld. Het Huis voor klokkenluiders verricht geen onderzoek indien de melder niet eerst binnen de eigen organisatie een melding heeft gedaan, tenzij het niet in redelijkheid van hem of haar kan worden verwacht eerst binnen de eigen organisatie te melden. Hiervan kan sprake zijn indien een interne melding hem of haar onevenredig zou kunnen schaden of dat het aannemelijk is dat de melding niet in behandeling wordt genomen. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de hoogste leidinggevende betrokken is bij de vermoede misstand. Maar ook andere situaties of omstandigheden, waardoor de ambtenaar onvoldoende vertrouwen heeft in een interne melding, zijn denkbaar. Het spreekt voor zich dat de melder dit wel aannemelijk zal moeten maken.

Hij kan ook een melding doen over een vermoeden van een misstand bij een andere werkgever dan bij wie hij of zij zelf werkzaam is (geweest). Zo kan een ambtenaar die bij het Rijk, Politie of Defensie werkt of heeft gewerkt, en die door zijn of haar werkzaamheden met een andere organisatie in aanraking is gekomen, het vermoeden hebben gekregen dat sprake is van een misstand binnen die andere organisatie. Die andere organisatie kan een onderdeel zijn van de sectoren Rijk, Politie of Defensie, maar het kan ook om bijvoorbeeld een gemeente of een bedrijf gaan. De melder kan in een dergelijk geval zijn of haar vermoeden van een misstand melden bij een leidinggevende of een vertrouwenspersoon van die andere organisatie of, indien dat in redelijkheid niet van hem of haar kan worden gevergd, rechtstreeks bij de afdeling Onderzoek van het Huis voor klokkenluiders.

Artikel 3

Klachten die meer dan een jaar na het tijdstip waarop de vermeende ongewenste omgangsvormen zich hebben voorgedaan worden ingediend, worden niet in behandeling genomen, tenzij er naar het oordeel van de klachtencommissie sprake is van een gerechtvaardigde reden voor het later indienen van de klacht. De klachtencommissie kan zich hierbij laten informeren, bijvoorbeeld door de vertrouwenspersoon of de leidinggevende.

Een klacht wordt gericht aan de Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen Infrastructuur en Waterstaat, EC O&P, Postbus 20011, 2500 EA Den Haag.

In het geval de klager geen officiële klacht wil indienen bij de klachtencommissie van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, kan in overleg met de klager een intern onderzoek worden gedaan (bijvoorbeeld via het CenI/RWS).

Artikelen 4 tot en met 7

In deze artikelen zijn de benoeming, taakontheffing en de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersonen geregeld. Benoeming vindt, behoudens tussentijdse taakontheffing, plaats voor onbepaalde tijd. Aanleiding voor tussentijdse taakontheffing kan bijvoorbeeld zijn dat de vertrouwenspersoon, om welke reden dan ook, daarom verzoekt of, omdat hij de dienst verlaat (artikel 5, tweede lid). De taak op het gebied van integriteit is omschreven in artikel 3, tweede lid, van de Interne klokkenluidersregeling Rijk, politie en Defensie.

De taak is omschreven als: a. een ambtenaar op diens verzoek adviseren over een melding; en b. de hoogste ambtelijke leidinggevende desgewenst te informeren over een melding. In a. wordt met de ambtenaar, de melder bedoeld (artikel 1, aanhef en onder e, van de Interne klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie). De vertrouwenspersoon kan de melding doen aan het bevoegd gezag in overleg met de melder en meldt als zonder meer in geval van een (ambts)misdrijf.

Het heeft nadrukkelijk de voorkeur dat de melder zelf melding doet bij het bevoegd gezag en dat de naam van de melder bekend is in verband met nader onderzoek. Een ambtenaar kan en mag in vertrouwen en informeel ruggenspraak hebben met de vertrouwenspersoon, zonder dat dit tot een formele melding hoeft te leiden. Het benaderen van de vertrouwenspersoon geldt eerst dan als een formele melding, als de melder de wens daartoe expliciet kenbaar maakt of in geval van een (ambts)misdrijf.

De melder kan in geval van een misstand ook vertrouwelijk melden en de vertrouwenspersoon fungeert in dat geval als intermediair tussen de melder en het bevoegd gezag. De vertrouwenspersoon zet zich maximaal in om de identiteit van de melder te beschermen.

De in artikel 6 genoemde taken en bevoegdheden op het gebied van ongewenste omgangsvormen komen in grote lijnen overeen met de taken en bevoegdheden genoemd in de Klachtenregeling seksuele intimidatie burgerlijk rijkspersoneel. Daaraan zijn toegevoegd enkele taken en bevoegdheden, welke noodzakelijk zijn om tot een goed inzicht te komen over de klacht en om te komen tot een oplossing. Te denken valt aan het inwinnen van inlichtingen bij de bedrijfsarts en/of de bedrijfsmaatschappelijk werker. Het inwinnen van inlichtingen door de vertrouwenspersoon is slechts zeer beperkt. Als deze inlichtingen de privacy van derden, die door de klager worden genoemd, raken, gelden afzonderlijke regels. De vertrouwenspersoon verricht nadrukkelijk geen onderzoek naar feiten (waarheidsvinding).

Voorstelbaar is dat in de toekomst deze taken en bevoegdheden verdere aanvulling behoeven.

Het proces van registratie en rapportage verloopt bij de verschillende onderdelen van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat niet op geheel identieke wijze. Zo kan de coördinator integriteit, of bij Rijkswaterstaat de bedrijfscontroller, ook een rol vervullen in dit proces.

Artikel 8

De vertrouwenspersoon is verplicht tot geheimhouding van informatie, welke hem uit hoofde van zijn functie is toevertrouwd of is bekend geworden, tegenover eenieder die tot kennisneming daarvan niet bevoegd is, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt.

Indien de rechter in een concreet rechtsgeschil vertrouwelijke informatie essentieel acht voor de oordeelsvorming, is de vertrouwenspersoon verplicht deze informatie te verstrekken en kan hij zich niet beroepen op zijn geheimhoudingsplicht.

Absolute geheimhouding kan vrijwel nooit worden gegarandeerd. Organisatieonderdelen zijn vaak klein en medewerkers zijn doorgaans goed op de hoogte van zaken die spelen. Dat kan van pas komen in gevallen waarin medewerkers als collectief of verzameling van individuen aangesproken worden op bijvoorbeeld pestgedrag. Als een compromis of actie van de leidinggevende wenselijk of noodzakelijk wordt geacht, is absolute geheimhouding evenmin mogelijk. Het is in dat verband van belang dat de vertrouwenspersoon de potentiële klager dan wel melder duidelijk maakt dat absolute geheimhouding nooit gegarandeerd kan worden.

Een uitzondering op de geheimhoudingsplicht kan slechts worden gemaakt na schriftelijke toestemming van de klager dan wel melder of indien er sprake is van een dringende reden. Een dringende reden is aanwezig indien is voldaan aan voorwaarde 1 of een van de voorwaarden onder 2 tot en met 6:

  • 1. er is sprake van een (ambts)misdrijf of strafbaar feit;

  • 2. alles is in het werk gesteld om de toestemming van de klager te verkrijgen;

  • 3. de vertrouwenspersoon verkeert in gewetensnood door het handhaven van de geheimhouding;

  • 4. er is geen andere weg dan doorbreking van de geheimhouding om het probleem op te lossen;

  • 5. het is vrijwel zeker dat het niet doorbreken van de geheimhouding voor betrokkenen of derden aanwijsbare en ernstige schade en/of gevaar zal opleveren;

  • 6. de vertrouwenspersoon is er vrijwel zeker van dat de doorbreking van de geheimhouding die schade of het gevaar aan betrokkenen of derden in belangrijke mate zal voorkomen of beperken;

De vertrouwenspersoon treedt voorafgaand aan het doorbreken van de geheimhouding in overleg met een collega-vertrouwenspersoon of de integriteitcoördinator. De klager dan wel melder wordt van tevoren op de hoogte gesteld van het voornemen om de geheimhouding te doorbreken. Bij voorkeur dient de vertrouwenspersoon, voorafgaand aan het doorbreken van de geheimhouding, op schrift de instemming van de klager (diegene die zich tot hem heeft gewend) te verkrijgen. Zo nodig kan de vertrouwenspersoon zich hier dan later (als bewijs) op beroepen.

Artikel 9

Het verschoningsrecht van de vertrouwenspersoon is bij diens aanstellingsbeschikking geregeld. De vertrouwenspersoon behoeft geen uitspraken te doen tegenover derden binnen het Rijk over zaken die hem uit hoofde van zijn functie zijn toevertrouwd. Tegenover een rechter heeft een vertrouwenspersoon geen verschoningsrecht, indien de rechter de verklaring nodig heeft voor de oordeelsvorming rondom een concrete casus. En het verschoningsrecht geldt evenmin als sprake is van een (ambts)misdrijf. De vertrouwenspersoon is verplicht melding te doen van een (ambts)misdrijf bij het bevoegd gezag van de eigen dienst, of bij de dienst waar het misdrijf zich heeft voorgedaan. In geval van een strafbaar feit is de vertrouwenspersoon tevens verplicht, samen met het bevoegd gezag, aangifte te doen bij de politie.

Het weigeren informatie te verstrekken mag geen gevolgen hebben voor het verrichten van de eigen werkzaamheden of voor de arbeidsrechtelijke positie van de vertrouwenspersoon. Onder een besluit met nadelige gevolgen voor de rechtspositie worden in ieder geval verstaan besluiten die strekken tot:

  • het verlenen van ontslag anders dan op eigen verzoek;

  • het tussentijds beëindigen of het niet verlengen van diens aanstelling in tijdelijke dienst;

  • het niet omzetten van diens aanstelling in tijdelijke dienst voor een proeftijd in een aanstelling in vaste dienst;

  • het verplaatsen of overplaatsen of het weigeren van een verzoek daartoe;

  • het treffen van een ordemaatregel;

  • het treffen van een disciplinaire maatregel;

  • het onthouden van salarisverhoging;

  • het onthouden van promotiekansen;

  • het afwijzen van verlof.

De vertrouwenspersoon heeft een vergelijkbare ontslagbescherming als een lid van de ondernemingsraad. Dit is door het bevoegd gezag vastgelegd in de aanstellingsbeschikking van de vertrouwenspersoon.

Artikel 10

De vertrouwenspersoon heeft recht op de faciliteiten die hij nodig heeft om zijn functie te kunnen vervullen. Hierbij valt te denken aan het kunnen beschikken over een ruimte waarin de privacy van vertrouwelijke gesprekken kan worden gegarandeerd, en waar vertrouwelijke telefoongesprekken gevoerd kunnen worden.

Een vertrouwenspersoon heeft doorgaans naast het vertrouwenswerk een andere reguliere functie. Het bevoegd gezag dient de vertrouwenspersoon de gelegenheid en tijd te geven zijn werkzaamheden uit te voeren. Bij een omvangrijke en tijdrovende casus dient de vertrouwenspersoon (gedeeltelijk) vrijgesteld te worden van zijn reguliere taken. Het vertrouwenspersonenwerk maakt een legitiem deel uit van het takenpakket van de als vertrouwenspersoon aangestelde medewerker.

De vertrouwenspersoon dient in de gelegenheid te worden gesteld bij diens aantreden een basistraining te doen, vervolgens jaarlijks een verdiepingstraining te volgen en aan een periodieke interdepartementale intervisiegroep deel te nemen. De vertrouwenspersoon is verplicht van deze centraal aangeboden gelegenheden gebruik te maken.

Artikel 11

Onder een besluit met nadelige gevolgen voor de rechtspositie worden in ieder geval verstaan besluiten die strekken tot:

  • het verlenen van ontslag anders dan op eigen verzoek;

  • het tussentijds beëindigen of het niet verlengen van diens aanstelling in tijdelijke dienst;

  • het niet omzetten van diens aanstelling in tijdelijke dienst voor een proeftijd in een aanstelling in vaste dienst;

  • het verplaatsen of overplaatsen of het weigeren van een verzoek daartoe;

  • het treffen van een ordemaatregel;

  • het treffen van een disciplinaire maatregel;

  • het onthouden van salarisverhoging;

  • het onthouden van promotiekansen;

  • het afwijzen van verlof.

Artikel 14

In artikel 14 wordt de huidige Klachtenregeling Ongewenste omgangsvormen in de arbeidsorganisatie Ministerie van Verkeer en Waterstaat (Stcrt. 2016, 60493) ingetrokken.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

Naar boven