Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 28 maart 2018, nummer 2018-0000046724, tot wijziging van de Algemene douaneregeling en de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994

De Staatssecretaris van Financiën,

In overeenstemming met Joint Force Command Brunssum (JFC HQ Brunssum);

Gelet op het op 19 juni 1951 te Londen tot stand gekomen Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1951, 114), het op 28 augustus 1952 te Parijs tot stand gekomen Protocol bij het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantische Verdrag – nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten – nopens de rechtspositie van internationale militaire hoofdkwartieren, ingesteld uit hoofde van het Noord-Atlantisch Verdrag (Trb. 1953, 11), de op 25 mei 1964 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Algemeen Hoofdkwartier van de Geallieerde Mogendheden in Europa inzake de bijzondere voorwaarden die toepasselijk zijn op de vestiging en het functioneren van internationale militaire hoofdkwartieren binnen het Europese grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden (Trb. 1964, 131), de briefwisseling tussen Nederland en het Algemeen Hoofdkwartier van de Geallieerde Mogendheden in Europa (SHAPE) van 26 mei 1969 en 17 juni 1969 (Trb. 1969, 165 en 166), het op 19 juni 1995 tot stand gekomen Verdrag tussen de Staten die Partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag en de overige Staten die deelnemen aan het Partnerschap voor de Vrede nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten en Aanvullend Protocol (Trb. 1996, 74) en Nader Aanvullend Protocol van 19 december 1997 (Trb. 1998, 188), de Notawisseling tussen de Nederlandse en de Amerikaanse Regering inzake ontheffing van belastingen met betrekking tot Amerikaanse uitgaven in Nederland voor de gemeenschappelijke defensie, ondertekend te ’s-Gravenhage op 7 maart 1952 (Trb. 1952, 83), de Notawisseling tussen de Nederlandse en de Amerikaanse Regering inzake legering van Amerikaanse troepen in Nederland, met Bijlagen, ondertekend te ’s-Gravenhage op 13 augustus 1954 (Trb. 1954, 120), het op 19 juni 1995 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tussen de Staten Partij bij het Noord-Atlantisch Verdrag en de overige aan het Partnerschap voor de Vrede deelnemende Staten nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten en Aanvullend protocol (Trb. 1996, 74), het op 6 oktober 1997 te Bergen (Duitsland) tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de stationering van strijdkrachten van de Bondsrepubliek Duitsland in het Koninkrijk der Nederlanden, met Protocolnotitie (Trb. 1998, 123), de op 6 oktober 1997 te Bergen (Duitsland) tot stand gekomen Aanvullende Overeenkomst bij het Verdrag van 19 juni 1951 tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten met betrekking tot de in het Koninkrijk der Nederlanden gestationeerde Duitse strijdkrachten, met Protocol (Trb. 1998, 124), het op 19 december 1997 te Brussel tot stand gekomen Nader Aanvullend Protocol bij het Verdrag tussen de Staten die Partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag en de overige Staten die deelnemen aan het Partnerschap voor de Vrede nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1998, 188), artikel 131 van Verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PbEU 2009, L 324), artikel 6:1 van de Algemene douanewet, artikel 39 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 21 van de Wet op de omzetbelasting 1968, de artikelen 40, 69 en 95 van de Wet op de accijns en de artikelen 14 en 31 van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken in samenhang met de artikelen 40 respectievelijk 69 van de Wet op de accijns;

Overwegende dat de bevoegdheden en verplichtingen die de buitenlandse NAVO-strijdkrachten hebben in het kader van de realisatie van hun belastingprivileges, met name voor JFC HQ Brunssum, een duidelijke rechtsgrondslag behoeven voor de instandhouding van hun uitvoeringstaken en daarmee samenhangende activiteiten en voor de daarvoor benodigde organisatie en het budget;

Overwegende dat het noodzakelijk is de fiscale privileges ten behoeve van de strijdkrachten, het burgerpersoneel of de gezinsleden daarvan die behoren tot de staten die deelnemen aan het Partnerschap voor de Vrede en daartoe uitgenodigd het Raamdocument van het partnerschap hebben ondertekend, maar geen Partij zijn bij het op 4 april 1949 te Washington tot stand gekomen Noord-Atlantisch Verdrag (Stb. J 355), te regelen;

Overwegende dat het om die redenen en mede ter verduidelijking van bepaalde onderdelen wenselijk is om de nieuwe ministeriele regeling die op 1 april 2018 in werking zal treden, aan te passen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Algemene douaneregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

In hoofdstuk 7, afdeling 7.2a, wordt in het opschrift ‘MILITARIE’ vervangen door ‘MILITAIRE’.

B

Artikel 7:16a wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel e wordt ‘Hoofdkwartierenprotocol’ vervangen door ‘Hoofdkwartierenprotocol, een persoon voor wie een NAVO-strijdkracht (Delegatieleider) verklaart, dat deze de status heeft van ‘afgeleide NAVO-statusgerechtigde ’of ‘afgeleide Paris Protocol-gerechtigde’,’.

2. Onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel e door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. commandant:

de bevoegde autoriteit van een buitenlandse NAVO-strijdkracht.

C

Na artikel 7:16a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7:16aa

Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op buitenlandse strijdkrachten, het personeel daarvan en hun gezinsleden die behoren tot een staat die deelneemt aan het op 19 juni 1995 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tussen de Staten Partij bij het Noord-Atlantisch Verdrag en de overige aan het Partnerschap voor de Vrede deelnemende Staten nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten en Aanvullend protocol (Trb. 1996, 74) en het op 19 december te Brussel tot stand gekomen Nader Aanvullend Protocol (Trb. 1998, 188), maar geen partij is van het NAVO-Statusverdrag.

D

In artikel 7:16c vervalt ‘De inspecteur kan nadere voorwaarden en beperkingen stellen’.

E

Na artikel 7:16c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7:16ca

De commandant verleent desgevraagd met alle hem ten dienste staande middelen aan de inspecteur de benodigde medewerking:

  • a. om te verzekeren dat goederen die in aanmerking komen voor inbeslagneming of beslaglegging aan de inspecteur respectievelijk de ontvanger worden overgedragen;

  • b. opdat de door het personeel van de betreffende buitenlandse NAVO-strijdkrachten en de gezinsleden daarvan verschuldigde rechten bij invoer, alsmede andere belastingen, rente, kosten van ambtelijke werkzaamheden, bestuurlijke boeten en strafbeschikkingen als bedoeld in artikel 2 van de Invorderingswet 1990 worden betaald.

F

In artikel 7:16d, onderdeel b, wordt ‘verkocht’ vervangen door ‘verkocht of om niet te worden overgedragen’.

G

Artikel 7:16 e komt te luiden:

Artikel 7:16e

Vrijstelling van rechten bij invoer wordt verleend voor de tijdelijke invoer van nieuwe en gebruikte persoonlijke goederen, niet zijnde motorrijtuigen, caravans en aanhangwagens, door personeel van buitenlandse NAVO-strijdkrachten bij eerste aankomst in Nederland om aldaar dienst te gaan doen of bij eerste aankomst van een gezinslid, dat zich bij hem komt voegen, voor de duur van de dienstuitoefening van dat personeel. De persoonlijke goederen dienen voor de vestiging in Nederland reeds deel uitgemaakt te hebben van de inboedel van de betrokkene.

H

Artikel 7:16f wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt de zinsnede ‘,na een door hem uitgevoerde registratie van het desbetreffend motorrijtuig en in voorkomend geval caravans of aanhangwagens,’. Voorts wordt een zin toegevoegd, luidende: De inspecteur kan zekerheidstelling eisen bij de afgifte van bedoelde verklaring.

2. Na het derde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 4. In de verklaring, bedoeld in het tweede lid, wordt het personeel van buitenlandse NAVO-strijdkrachten minimaal omschreven met de volgende gegevens:

    • a. naam en voornamen;

    • b. militair- of burgeradres.

  • 5. De gegevens, bedoeld in het vierde lid, worden gecontroleerd aan de hand van ten minste:

    • a. een persoonlijk identiteitsbewijs, afgegeven door de commandant, dat is voorzien van naam, datum en plaats van geboorte, nationaliteit, rang, eventueel nummer, status, foto en geldigheidsduur; en

    • b. voor zover niet in Nederland gestationeerd, een collectieve of individuele reiswijzer, afgegeven door de commandant of door de daartoe bevoegde autoriteit van de Organisatie van het Noord-Atlantisch Verdrag, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het op 20 september 1951 te Ottawa tot stand gekomen Verdrag nopens de rechtspositie van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, van de nationale vertegenwoordigers bij haar organen en van haar internationale staf (Trb. 1951, 139).

  • 6. Na overleg draagt de commandant op verzoek van Nederland zorg voor de registratie van de motorrijtuigen en in voorkomend geval caravans of aanhangwagens die op de voet van dit artikel worden ingevoerd.

I

In artikel 7:16g, derde lid, wordt ‘bevoegde autoriteit’ vervangen door ‘commandant’.

J

Na artikel 7:16g wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7:16ga

  • 1. Vrijstelling van rechten bij invoer wordt verleend voor de invoer van geschenkzendingen en goederen die strekken tot vervanging van reeds eerder met vrijstelling van rechten bij invoer ingevoerde goederen door personeel van buitenlandse NAVO-strijdkrachten en civiele diensten en de gezinsleden daarvan.

  • 2. Het eerste lid is van toepassing indien door het personeelslid van buitenlandse NAVO-strijdkrachten of civiele diensten of door het gezinslid, dat de goederen invoert, een verklaring van zijn commandant wordt overgelegd waarin wordt bevestigd, dat de in te voeren goederen deel uitmaken van een geschenkzending of persoonlijke goederen of vervangingsgoederen zijn en dat zij bestemd zijn voor persoonlijk huishoudelijk gebruik van het personeelslid of het gezinslid dat de goederen invoert.

  • 3. Indien bij invoer de goederen, bedoeld in het eerste en tweede lid, door de leden van buitenlandse NAVO-strijdkrachten of civiele diensten of hun gezinsleden zelf worden meegebracht, kunnen zij volstaan met overlegging van een soortgelijke door henzelf opgemaakte verklaring als bedoeld in het tweede lid.

    In dat geval zijn die leden verplicht een kopie daarvan alsnog door hun commandant te laten certificeren en deze kopie in te leveren bij de inspecteur.

  • 4. Indien een kopie als bedoeld in het derde lid, niet tijdig door de inspecteur wordt ontvangen, neemt de inspecteur contact op met de commandant van de betreffende buitenlandse NAVO-strijdkracht.

K

Artikel 7:16h wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt ‘douaneaangifte’ vervangen door ‘douaneaangifte voor zover de invoer van goederen geschiedt door, namens of ten behoeve van de buitenlandse NAVO-strijdkrachten’.

3. Na het eerste lid (nieuw) worden twaalf leden toegevoegd, luidende:

  • 2. De commandant legt bij de inspecteur een lijst over met de namen, rang, functie en handtekening van de personen die, na de aankomst van de goederen op de plaats van bestemming, bevoegd zijn tot het ondertekenen van de verklaring van ontvangst op het formulier 302.

  • 3. De persoon, bedoeld in het tweede lid, stelt de inspecteur in kennis van de aankomst van de goederen op de plaats van bestemming of van een vertraging of onderbreking van het vervoer. De inspecteur bepaalt op welke wijze die kennisgeving geschiedt. Indien het tijdstip van aankomst van de goederen vaststaat mag de kennisgeving ook geschieden vóór de aankomst van de goederen.

  • 4. De persoon, bedoeld in het tweede lid, licht de inspecteur onverwijld in indien enige onregelmatigheid is geconstateerd of wordt vermoed met een zending goederen.

  • 5. De persoon, bedoeld in het tweede lid, verschaft aan de inspecteur desgevraagd inzage van alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – zulks ter keuze van de inspecteur – die op een zending goederen betrekking hebben.

  • 6. Een aangebrachte douaneverzegeling mag niet worden verbroken en de goederen mogen niet eerder worden gelost dan na de bevestiging door de inspecteur van de ontvangst van de kennisgeving, bedoeld in het derde lid, waarbij de inspecteur meedeelt of tot het verbreken van de eventuele douaneverzegeling en tot lossing van de goederen mag worden overgegaan.

  • 7. Na de lossing en opneming in de administratie wordt op alle exemplaren van het formulier 302 de daarop voorkomende verklaring van ontvangst door de persoon, bedoeld in het tweede lid, namens de commandant ingevuld en ondertekend op de volgende wijze:

    For The Commander (onderdeel)

    (Naam van de commandant of door hem aangewezen persoon)

    (Rang en registratienummer)

    (Functie)

    (Datum)

  • 8. Na de ondertekening van de verklaring van ontvangst, bedoeld in het zevende lid, worden de exemplaren van het formulier 302 en de bijbehorende bescheiden door de persoon, bedoeld in het vijfde lid, namens de commandant aan de inspecteur toegezonden of overhandigd.

  • 9. De commandant verleent desgevraagd met alle hem ten dienste staande middelen medewerking indien de inspecteur tot controle van goederen als bedoeld in het zesde lid wenst over te gaan en wijst een persoon aan die namens hem bij de controle aanwezig zal zijn. Het formulier 302 en de bescheiden die de goederen begeleiden worden op de plaats van bestemming door of namens de commandant onverwijld na de lossing van de goederen toegezonden aan of overhandigd aan de inspecteur.

  • 10. Bij niet-zuivering of bij gedeeltelijke zuivering van het formulier 302, zijn door de titularis van dat formulier de rechten bij invoer en andere belastingen verschuldigd aan welke de goederen, of dat gedeelte van de goederen waarvoor het formulier niet is gezuiverd, bij invoer zijn onderworpen.

  • 11. Het eerste tot en met tiende lid zijn van overeenkomstige toepassing op de tijdelijke invoer van persoonlijke goederen van personeel van buitenlandse NAVO-strijdkrachten en hun gezinsleden door of namens die strijdkrachten, met dien verstande dat op de plaats van bestemming bij het formulier 302 een inventarislijst wordt overgelegd.

  • 12. Goederen die met vrijstelling van rechten bij invoer en andere belastingen zijn ingevoerd, mogen vrij worden wederuitgevoerd. Bij de uitvoer wordt slechts één exemplaar van het formulier 302 bij het douanekantoor van vertrek ingeleverd.

  • 13. De wederuitvoer van persoonlijke goederen van personeel van buitenlandse NAVO-strijdkrachten en gezinsleden daarvan geschiedt overeenkomstig het bepaalde in het twaalfde lid, met dien verstande dat reeds op de plaats van vertrek het formulier 302 alsmede een inventarislijst door de desbetreffende buitenlandse NAVO-strijdkracht worden overhandigd aan de inspecteur.

L

Artikel 7:16j komt te luiden:

  • 1. Bij een controle van de vervoermiddelen en het begeleidend personeel beperkt de inspecteur zich ten aanzien van de goederen tot een globaal onderzoek, dat omvat het vergelijken van het aantal, de soort, het gewicht en de merken van de colli met de op het formulier 302 vermelde gegevens. De verpakking wordt niet geopend. Van meer of minder bevinding stellen de ambtenaren aantekening op het formulier 302.

  • 2. Geclassificeerde zendingen, die als zodanig duidelijk van merken en aanduidingen zijn voorzien, worden niet onderzocht.

  • 3. Officiële documenten in officieel verzegelde omslagen en documenten in van officieel cachet voorziene pakketten, worden niet onderzocht.

  • 4. De inspecteur is op de plaats van bestemming bevoegd de goederen te controleren alleen in tegenwoordigheid van de door de commandant aangewezen persoon van de betreffende buitenlandse NAVO-strijdkracht.

M

Na artikel 7:16j wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7:16k

Indien de inspecteur controle wenst uit te oefenen op lokaliteiten binnen vestigingen van een buitenlandse NAVO-strijdkracht, vindt deze controle slechts plaats na voorafgaande kennisgeving aan de commandant.

N

Artikel 7:27 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste, tweede en vierde lid, wordt ‘de artikelen 7:2 tot en met 7:16’ vervangen door ‘de artikelen 7:2 tot en met 7:16k’.

ARTIKEL II

De Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 31b wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel e wordt ‘Hoofdkwartierenprotocol’ vervangen door ‘Hoofdkwartierenprotocol, een persoon voor wie een NAVO-strijdkracht (Delegatieleider) verklaart, dat deze de status heeft van ‘afgeleide NAVO-statusgerechtigde ’of ‘afgeleide Paris Protocol-gerechtigde’,’.

2. Onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel e door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. commandant:

de bevoegde autoriteit van een buitenlandse NAVO-strijdkracht.

B

Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef en onderdeel b, wordt ‘verkocht’ vervangen door ‘verkocht of om niet te worden overgedragen’.

2. In het tweede lid, aanhef en onderdeel b, wordt ‘verkocht’ vervangen door ‘verkocht of om niet te worden overgedragen’.

3. In het tweede lid, aanhef en onderdeel c, wordt ‘verkocht’ vervangen door ‘verkocht of om niet te worden overgedragen’. Voorts vervalt ‘aan de personen, bedoeld in artikel 42i’.

4. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Een lid van de krijgsmacht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van het Hoofdkwartierenprotocol dat de Nederlandse nationaliteit heeft mag uitsluitend gerantsoeneerde goederen, genoemd in de bijlage, onder de in artikel 42g, eerste lid gestelde voorwaarden, kopen in militaire winkels, kantines, restaurants, clubs of messes.

C

Artikel 42b wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Na het eerste lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De commandant legt bij de inspecteur een lijst over met de namen, rang, functie en handtekening van de personen van zijn strijdkracht die bevoegd zijn tot het aftekenen van facturen of documenten die betrekking hebben op diensten die verleend zijn aan zijn strijdkracht.

D

Artikel 42c, derde lid, vervalt.

E

Artikel 42d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid, wordt vrijstelling van omzetbelasting en accijns van minerale oliën voor motorbrandstoffen, ongeacht de soorten motorbrandstof, verleend aan:

    • a. het personeel van Amerikaanse of Canadese strijdkrachten of de civiele diensten daarvan: maximaal 400 liter per maand en per personeelslid;

    • b. in afwijking van onderdeel a geldt voor het personeel van de overige buitenlandse NAVO-strijdkrachten en het militair personeel dat de Nederlandse nationaliteit heeft en verbonden is aan een Geallieerd Hoofdkwartier: maximaal 150 liter per maand en per personeelslid.

2. In het derde lid wordt ‘verleend in de vorm van teruggaaf van betaalde belasting aan het personeelslid, bedoeld in het eerste lid’ vervangen door ‘van of namens een personeelslid als bedoeld in het eerste lid verleend in de vorm van teruggaaf van betaalde belasting aan dat personeelslid’.

3. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. De commandant houdt een administratie bij van de hoeveelheid motorbrandstoffen die maandelijks aan een personeelslid wordt geleverd. Deze administratie wordt op verzoek van de inspecteur aan hem ter beschikking gesteld voor een controle.

F

In artikel 42f, vierde lid, wordt ‘bevoegde autoriteit’ vervangen door: commandant.

G

Artikel 42g wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef wordt ‘verkocht’ vervangen door ‘verkocht of om niet te worden overgedragen’.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘bijlage II’ vervangen door ‘de bijlage’.

Voorts wordt ‘bevoegde autoriteit van de staat waartoe bedoelde personen behoren’ vervangen door ‘commandant’.

3. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. de rantsoenkaarten of het elektronische equivalent daarvan geldig zijn gedurende de wekelijkse periode, die erop vermeld staat, de daaraan voorafgaande week en gedurende twee weken na bedoelde periode;.

4. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

  • d. de rantsoenkaarten of het elektronische equivalent daarvan afgegeven kunnen worden in een vorm die de mogelijkheid biedt de rantsoenen aan te geven voor maximaal 26 achtereenvolgende weken;.

5. Onder vernummering van het tweede lid tot zevende lid worden na het eerste lid vijf leden toegevoegd, luidende:

  • 2. De commandant houdt in zijn administratie bij de afgifte van rantsoenkaarten of het elektronische equivalent daarvan. Hierbij wordt in ieder geval vastgelegd het serienummer van de afgegeven kaart, in numerieke volgorde, met daarbij de naam van de gerechtigde en zijn rang alsmede de bijzonderheden omtrent de geldige identiteitskaart en in voorkomend geval zijn handtekening.

  • 3. Na elke rantsoenperiode wordt de administratie gedurende zeven jaar bewaard.

  • 4. De in gebruik zijnde en niet meer in gebruik zijnde administratie wordt op verzoek ter beschikking gesteld aan de inspecteur.

  • 5. De militaire winkels, kantines, restaurants, clubs of messes van de buitenlandse NAVO-strijdkrachten zijn gehouden een administratie te voeren van alle ingekochte en verkochte goederen. Deze administratie wordt zeven jaar bewaard en wordt desgevraagd ter beschikking gesteld aan de inspecteur voor controle.

  • 6. De commandant zorgt ervoor dat:

    • a. personeelsleden of gezinsleden daarvan, die niet langer gerechtigd zijn tot rantsoenen, hun rantsoenkaart of het elektronische equivalent daarvan inleveren;

    • b. degene die zijn rantsoenkaart of het elektronische equivalent daarvan verliest, dat verlies aan hem opgeeft en dat de inspecteur en de militaire winkels, kantines, restaurants, clubs of messes daarover worden ingelicht;

    • c. de aankoop van goederen wordt geweigerd in het geval dat een geldig identiteitsbewijs en een rantsoenkaart of het elektronische equivalent daarvan niet kunnen worden getoond.

    De commandant beslist of een vervangende rantsoenkaart of het elektronische equivalent daarvan al dan niet zal worden afgegeven.

H

In artikel 42j, tweede lid, wordt ‘De bevoegde autoriteit’ vervangen door: De commandant.

I

In artikel 42l, tweede lid, wordt ‘artikel 42, derde lid,’ vervangen door ‘artikel 42’.

J

Na artikel 42l worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 42m

De commandant verleent desgevraagd met alle hem ten dienste staande middelen aan de inspecteur de benodigde medewerking:

  • a. om te verzekeren dat goederen die in aanmerking komen voor inbeslagneming of beslaglegging aan de inspecteur respectievelijk de ontvanger worden overgedragen;

  • b. opdat de door het personeel van de betreffende buitenlandse NAVO-strijdkrachten en de gezinsleden daarvan eventueel verschuldigde omzetbelasting, belastingen op milieugrondslag, opslag duurzame energie, belastingen van personenauto’s en motorrijwielen, verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken, motorrijtuigenbelasting inclusief provinciale opcenten, accijnzen inclusief eventuele voorraadheffing, rente, kosten, bestuurlijke boeten en strafbeschikkingen als bedoeld in artikel 2 van de Invorderingswet 1990 worden betaald.

Artikel 42n

Indien de inspecteur controle wenst uit te oefenen op lokaliteiten binnen vestigingen van een buitenlandse NAVO-strijdkracht, vindt deze controle slechts plaats na voorafgaande kennisgeving aan de commandant.

Artikel 42o

De artikelen 31b, 32, eerste, tweede, derde lid en zesde lid, 40, 42 tot en met 42n alsmede artikel 18, aanhef en onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling accijns, zijn van overeenkomstige toepassing op buitenlandse strijdkrachten, het personeel daarvan en hun gezinsleden die behoren tot een staat die deelneemt aan het op 19 juni 1995 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tussen de Staten Partij bij het Noord-Atlantisch Verdrag en de overige aan het Partnerschap voor de Vrede deelnemende Staten nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten en Aanvullend protocol (Trb. 1996, 74) en het op 19 december te Brussel tot stand gekomen Nader Aanvullend Protocol (Trb. 1998, 188), maar geen Partij is van het NAVO-Statusverdrag.

K

Bijlage I, behorende bij artikel 42d, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994, vervalt.

L

Bijlage II, behorende bij artikel 42g, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘BIJLAGE II’ vervangen door ‘BIJLAGE’.

2. In de tabel Maximale hoeveelheid tabaksproducten per persoon en per week wordt in de derde kolom ‘Gezinsleden’ vervangen door ‘Gezinsleden van 18 jaar of ouder’.

3. In de tabel Maximale hoeveelheid alcoholhoudende dranken per persoon en per week wordt in de derde kolom ‘Gezinsleden’ vervangen door ‘Echtgenoot, echtgenote of partner’.

ARTIKEL III

In de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 15 augustus 2017, nummer 2017-0000012937, tot wijziging van de Algemene douaneregeling, de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 en de Uitvoeringsregeling accijns (Stcrt. 2017, 47567), vervalt artikel IV.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Deze regeling wijzigt de Algemene douaneregeling (hierna: Adr) en de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (hierna: UR AWR 1994).

De wijzigingen betreffen ten eerste een aantal rechten en verplichtingen van de commandant van de buitenlandse NAVO-strijdkrachten. Deze rechten en verplichtingen worden expliciet vastgelegd teneinde mogelijke onduidelijkheden bij de staten die partij zijn bij het NAVO-Statusverdrag weg te nemen.1

Verder wordt invulling gegeven aan de verdragsverplichting die voor Nederland voortvloeit uit het op 19 juni 1995 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tussen de Staten Partij bij het Noord-Atlantisch Verdrag en de overige aan het Partnerschap voor de Vrede deelnemende Staten nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten en Aanvullend protocol (Trb. 1996, 74) en het op 19 december te Brussel tot stand gekomen Nader Aanvullend Protocol (Trb. 1998, 188) (tezamen hierna: Partnerschap voor de Vrede).

Tot slot wordt in de onderhavige regeling een aantal wijzigingen van de Adr en UR AWR 1994 aangebracht die betrekking hebben op tekstuele verbeteringen, aanvullingen en het wegwerken van een aantal onduidelijkheden in het belang van de rechtszekerheid.

Op het tijdstip van inwerkingtreding van de regeling van de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 26 september 2017 nummer 2017-0000188228 (Stcrt.2017, 47567), tot wijziging van de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 15 augustus 2017, nummer 2017-0000012937, tot wijziging van de Algemene douaneregeling, de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 en de Uitvoeringsregeling accijns (Stcrt. 2017, 47567) geldende afspraken die niet zijn opgenomen in de Adr, de UR AWR 1994 en de Uitvoeringsregeling accijns, blijven onverkort van toepassing totdat ze worden ingetrokken in overleg met betrokken partijen of gecodificeerd. Dit sluit aan bij de doelstelling van de codificatie om een beter overzicht te krijgen van de geldende afspraken en om het aantal beleidsbesluiten te verminderen.

Indien bij de toepassing van de regeling sprake mocht zijn van onvoorziene bijzondere omstandigheden dan zullen de betrokken partijen met elkaar in overleg treden.

2. EU-aspecten

Vrijstellingen die gelden voor strijdkrachten die ter uitvoering van internationale overeenkomsten op het grondgebied van een lidstaat zijn gestationeerd en die niet onder het gezag staan van die lidstaat zijn in het kader van de Europese Unie niet volledig geharmoniseerd. Lidstaten hebben expliciet de competentie regelgeving ter zake op te stellen. Voor de omzetbelasting en de accijnzen is in de op die belastingen ziende richtlijnen bepaald dat een vrijstelling van belasting geldt voor buitenlandse NAVO-strijdkrachten en hun personeel.2 Voor wat betreft de rechten bij invoer wordt het verlenen van de vrijstelling overgelaten aan de lidstaten.3 De strijdkrachten en hun personeel die vallen onder het Partnerschap voor de Vrede van staten die geen partij zijn bij het NAVO-Statusverdrag4 zijn ingevolge het genoemde Partnerschap gelijkgesteld aan buitenlandse NAVO-strijdkrachten.

Aan de wijzigingen in deze regeling zijn verder geen EU-aspecten verbonden.

3. Budgettaire aspecten, uitvoeringskosten en administratieve lasten

Aan deze regeling zijn geen additionele budgettaire effecten verbonden omdat hiermee de bestaande situatie wordt gecontinueerd. De wijzigingen behelzen een codificatie van de reeds bestaande praktijk. Naar verwachting zal deze codificatie naast een verlichting voor de uitvoeringspraktijk ook de rechtszekerheid en een uniforme behandeling van de geprivilegieerden bevorderen. De wijzigingsregeling zal ook geen effect hebben op de administratieve lasten voor degenen die recht hebben op de fiscale privileges.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (hoofdstuk 7, afdeling 7.2a., Militaire vrijstellingen, van de Algemene douaneregeling)

Met de wijziging in het opschrift van afdeling 7.2a., van hoofdstuk 7, van de Adr wordt een zetfout hersteld.

Artikel I, onderdeel B (artikel 7:16a, onderdelen e en f, van de Algemene douaneregeling)

In artikel 7:16a, onderdeel e, van de Adr wordt de omschrijving van ‘gezinslid’ uitgebreid. Deze uitbreiding leidt niet tot een verruiming of vermindering van de bestaande fiscale privileges. De uitbreiding betreft het volgende.

Onder het begrip ‘echtgenoot’ als bedoeld in artikel I, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het NAVO-Statusverdrag of als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Hoofdkwartierenprotocol wordt namelijk ook begrepen de partner op grond van een geregistreerd partnerschapscontract naar Nederlands recht en de ongehuwd samenwonende, voor wie een NAVO-strijdkracht (Delegatieleider) verklaart, dat deze de status heeft van ‘afgeleide NAVO-statusgerechtigde ’of ‘afgeleide Paris Protocol-gerechtigde’. Deze uitleg werd goedgekeurd door de Staatssecretaris van Financiën in zijn brief van 8 november 2004, nummer IFZ 2004-453 M waarin tevens de voorwaarden en bepalingen zijn opgenomen die op deze goedkeuring van toepassing zijn.

Daarmee wordt beoogd een echtgenoot of echtgenote fiscaal gelijk te behandelen als een duurzaam ongehuwd samenlevende voor wat betreft de uitvoering van het NAVO-Statusverdrag en het Hoofdkwartierenprotocol ook genaamd het Paris-Protocol.

In de bijlage bij genoemde brief van 8 november 2004, nummer IFZ 2004-453 M zijn de volgende voorwaarden en bepalingen opgenomen:

De Delegatieleiders dienen een verklaring inzake partnerschap/ongehuwd samenleven af te geven. De Nederlandse Delegatieleider mag deze verklaring alleen afgeven als er sprake is van een hoofd Paris Protocol-gerechtigde en nadat hij zich ervan overtuigd heeft dat er sprake is van een duurzame relatie en van samenwonen. Daartoe dient Nederlands defensiepersoneel aan de Nederlandse delegatieleider een partnerpensioenverklaring over te leggen als bedoeld in de Regeling aanduiding NAVO-status van het Nederlandse Ministerie van Defensie. Deze Regeling is zoveel mogelijk, mutatis mutandis, toepasselijk.

Andere Delegatieleiders in Nederland mogen deze verklaring alleen afgegeven ingeval er sprake is van een hoofd NAVO-statusgerechtigde of hoofd Paris Protocol-gerechtigde en nadat zij zich ervan overtuigd hebben, dat er sprake is van een duurzame relatie en van samenwonen. Dit moet blijken uit het feit, dat beide betrokken personen wegens de dienstvervulling door de hoofdgerechtigde in Nederland feitelijk de gezamenlijke woonplaats naar Nederland overbrengen of anders indien beide betrokken personen jegens de Delegatieleider aantonen tenminste zes maanden in Nederland samen te wonen.

Het gaat voor de ongehuwd samenlevende om een afgeleide NAVO-status of afgeleide Paris Protocol status, die is afgeleid van een hoofd NAVO-statusgerechtigde, respectievelijk van een hoofd Paris Protocol-gerechtigde.

De status van ‘afgeleide NAVO-statusgeleide’ of ‘afgeleide Paris Protocol- gerechtigde’ eindigt ook bij beëindiging van het geregistreerd partnerschap, op het moment van doorhaling van de duurzame relatie.

Van de Delegatieleiders wordt verwacht dat zij ook de verantwoordelijkheid nemen voor melding aan de Belastingdienst van het einde van de afgeleide NAVO-status of afgeleide Paris-Protocol status van een bepaald persoon.

De uitdrukking ‘gezinslid’ in artikel 7:16a, onderdeel e, van de Adr omvat voor wat betreft de Amerikaanse, Duitse, Britse en Belgische strijdkrachten tevens die bloedverwanten, die gewoonlijk bij een personeelslid van die strijdkrachten of civiele diensten verblijven en werkelijk van hem of haar afhankelijk zijn.

Verder wordt in artikel 7:16a, onderdeel f een begrip met zijn omschrijving geïntroduceerd die nodig is om de met de codificatie gewenste ordening en systematisering van de fiscale privileges van de buitenlandse NAVO-strijdkrachten en het personeel van die strijdkrachten in de Adr te kunnen bewerkstelligen.

Met het begrip ‘commandant’ dat is opgenomen in artikel 7:16a, onderdeel f, van de Adr wordt in deze regeling bedoeld de militaire autoriteit die doorgaans het bevel voert over een buitenlandse NAVO-strijdkracht.

Artikel I, onderdeel C (artikel 7:16aa van de Algemene douaneregeling)

In artikel 7:16aa van de Adr wordt afdeling 7.2a. in hoofdstuk 7, van de Adr van overeenkomstige toepassing verklaard op het personeel van een strijdkracht (oude term:krijgsmacht), de civiele dienst en gezinsleden daarvan die behoren tot de staten die geen Partij zijn bij het op 4 april 1949 te Washington tot stand gekomen Noord-Atlantisch Verdrag (Stb. 1949, J 355), maar deelnemen aan het Partnerschap voor de Vrede. Hiermee geeft Nederland invulling aan een verdragsverplichting in NAVO-verband die voortvloeit uit dat partnerschap en die bestaat uit de verlening van fiscale privileges aan het militair- en burgerpersoneel en hun gezinsleden, die behoren tot bedoelde staten. Die fiscale privileges sluiten aan bij de bestaande privileges van het NAVO-Statusverdrag en het Hoofdkwartierenprotocol.5

Op 10 januari 1994 hebben de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten van de NAVO alle lidstaten van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), die bereid en in staat zijn een bijdrage te leveren, uitgenodigd toe te treden tot het Partnerschap voor Vrede. Het Partnerschap voor Vrede beoogt samenwerking tot stand te brengen op verschillende terreinen, in het bijzonder vredesoperaties. Deze samenwerking heeft tot doel de vrede en stabiliteit in Europa te vergroten.

Voorts speelt het Partnerschap voor Vrede een rol bij de voorbereiding van staten die geïnteresseerd zijn in toetreding tot de NAVO. Het Partnerschap voor Vrede voorziet in individuele samenwerkingsprogramma’s met de deelnemende staten.

Het op 19 juni 1995 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tussen de Staten te Brussel tot stand gekomen Verdrag tussen de Staten Partij bij het Noord-Atlantisch Verdrag en de overige aan het Partnerschap voor de Vrede deelnemende Staten nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten en Aanvullend protocol (Trb. 1996, 74) en het op 19 december te Brussel tot stand gekomen Nader Aanvullend Protocol (Trb. 1998, 188), voorziet in de regeling van de rechtspositie van de krijgsmachten van de NAVO-bondgenoten en de andere partners voor de vrede.

De NAVO-bondgenoten hebben in het Partnerschap voor Vrede gekozen voor gelijkheid in rechtspositie van NAVO-personeel en het personeel van de andere partners voor de vrede. Deze gelijkheid wordt bereikt door de werking van het NAVO-Statusverdrag in materiële zin uit te breiden tot andere staten alsof alle Partnerschap voor Vrede-Staten daarbij partij zijn. Alle activiteiten vallen eronder.

In 1996 is binnen de NAVO de mogelijkheid bezien om leden van krijgsmachten van de partnerlanden te plaatsen bij militaire NAVO-hoofdkwartieren. In 1997 is in december 1997 een Nader Aanvullend Protocol (hierna: NAP) (Trb. 1998, 188) bij het Partnerschap voor Vrede gesloten dat voorziet in de regeling van de status van het personeel van de partnerlanden dat geplaatst is bij NAVO-hoofdkwartieren alsook in een statusregeling voor NAVO-hoofdkwartieren en het bijbehorende personeel op het gebied van de partnerschaplanden. Het NAP beoogt de bepalingen van het Hoofdkwartierenprotocol uit te breiden tot de partnerlanden en bijbehorend personeel op het grondgebied van de partnerlanden.

Artikel II van het NAP vormt de kern van dat Protocol. De bepalingen van het Hoofdkwartierenprotocol worden van overeenkomstige toepassing verklaard in de relatie tussen die NAVO-bondgenoten en partners die partij zijn bij het onderhavige protocol. Dientengevolge komen aan de militairen van staten die deelnemen aan het Partnerschap voor Vrede die bij een militair NAVO-hoofdkwartier zijn geplaatst en aan hun gezinsleden dezelfde rechten en plichten toe als die welke gelden voor de bij die organisatie geplaatste NAVO-militairen en hun gezinsleden.

Artikel I, onderdeel D (artikel 7:16c van de Algemene douaneregeling)

De wijziging van artikel 7:16c van de Adr houdt verband met het feit dat het niet wenselijk is dat de inspecteur per geval voorwaarden en beperkingen mag stellen en dat dit op elk moment kan wijzigen. In de context van het NAVO-Statusverdrag en het Hoofdkwartierenprotocol en in die gevallen waarbij het reciprociteitsbeginsel bij de toekenning van fiscale privileges een rol speelt kan een dergelijke discretionaire bevoegdheid problemen opleveren.

Artikel I, onderdeel E (artikel 7:16ca van de Algemene douaneregeling)

Artikel 7:16ca van de Adr is ontleend aan artikel XIII, tweede en derde lid, van het NAVO-Statusverdrag dat de expliciete verplichting inhoudt voor een commandant om met alle middelen die hem ten dienste staan aan de inspecteur en de ontvanger zijn medewerking te verlenen voor de inbeslagneming respectievelijk beslaglegging van goederen die daarvoor in aanmerking komen en om er ook voor te zorgen dat de door zijn militair- en burgerpersoneel en de gezinsleden daarvan verschuldigde rechten en andere belastingen ter zake van de invoer, rente, kosten van ambtelijke werkzaamheden, bestuurlijke boeten en strafbeschikkingen als bedoeld in artikel 2 van de Invorderingswet 1990 worden voldaan.

Artikel I, onderdeel F (artikel 7:16d van de Algemene douaneregeling)

De wijziging in artikel 7:16d, onderdeel b, van de Adr betreft het herstel van een omissie. Het betreft een aanpassing van een al bestaand privilege voor de buitenlandse NAVO-strijdkrachten en deze heeft geen ingrijpende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Hierbij is ervoor gekozen tekstueel zoveel mogelijk aan te sluiten bij artikel XI, achtste lid, onderdeel b, eerste volzin, van het NAVO-Statusverdrag.

Het is al vele jaren praktijk, met toestemming van de inspecteur, dat goederen die worden verkocht in militaire winkels, kantines, restaurants, clubs of messes in incidentele gevallen aan bezoekende gasten van de buitenlandse NAVO-strijd-krachten worden verstrekt voor consumptie ter plaatse. Tijdens die bezoeken, veelal met een officieel of sociaal karakter, worden spijzen en dranken verstrekt. Voor dergelijke gevallen blijft de heffing van belastingen om praktische redenen achterwege.

Artikel I, onderdeel G (artikel 7:16 e van de Algemene douaneregeling)

Met de wijziging van artikel 7:16 e wordt verduidelijkt dat de tijdelijke invoer van persoonlijke goederen, waaronder verhuisboedels niet alleen gebruikte maar ook nieuwe goederen mag omvatten en dat de goederen na de invoer bestemd dienen te zijn voor persoonlijk gebruik voor de duur van de dienstuitoefening van het personeel van buitenlandse NAVO-strijdkrachten in Nederland.

Artikel I, onderdeel H (artikel 7:16f van de Algemene douaneregeling)

De wijziging in artikel 7:16f, tweede lid, van de Adr betreft een verduidelijking met betrekking tot de registratie van de met vrijstelling van rechten ingevoerde motorrijtuigen, caravans en aanhangwagens door personeel van buitenlandse NAVO-strijdkrachten of hun gezinsleden voor persoonlijk gebruik. Daarnaast wordt met de aan artikel 7:16f, tweede lid, van de Adr toegevoegde volzin aan de inspecteur de bevoegdheid gegeven om in voorkomende gevallen zekerheidstelling te eisen voor het bedrag aan rechten dat een belanghebbende eventueel verschuldigd zou kunnen worden wegens het niet naleven van de door de inspecteur gestelde vrijstellingsvoorwaarden.

In artikel 7:16f, vierde en vijfde lid, van de Adr zijn de vereiste gegevens opgenomen die een belanghebbende dient te verstrekken met het oog op controledoeleinden door de inspecteur.

Artikel 7:16f, zesde lid, van de Adr veronderstelt de aanwezigheid van een registratiefaciliteit voor particuliere motorrijtuigen op de militaire basis of militair hoofdkwartier waar betrokkene is gestationeerd.

JFC HQ Brunssum heeft de beschikking over een dergelijke registratiefaciliteit voor haar eigen personeelsleden en de gezinsleden daarvan ter vervulling van een taak die is opgenomen in de briefwisseling tussen Nederland en het Algemeen Hoofdkwartier van de Geallieerde Mogendheden in Europa (SHAPE) van 26 mei 1969 en 17 juni 1969 (Trb. 1969, 165 en 166) of ter vervulling van een taak na overleg en op verzoek van Nederland.

Indien een strijdkracht niet de beschikking heeft over een eigen registratiefaciliteit dan kan na verkregen toestemming van de inspecteur aansluiting gezocht worden bij het systeem van ‘administratieve ondersteuning’ waarbij een andere militaire organisatie zijn eigen faciliteiten ter beschikking stelt aan het personeel van een andere militaire organisatie in het belang van het goede functioneren van de militaire organisatie.

Artikel I, onderdeel I (artikel 7:16g van de Algemene douaneregeling)

Voor de toelichting op artikel 7:16g van de Adr wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel B, op de wijziging van artikel 7:16a, onderdeel f.

Artikel I, onderdeel J (artikel 7:16ga van de Algemene douaneregeling)

De personeelsleden van de buitenlandse NAVO-strijdkrachten of civiele diensten en de gezinsleden daarvan mogen naast geschenkzendingen ook vervangende inboedelgoederen gedurende de gehele looptijd van hun stationering in Nederland invoeren.

Artikel I, onderdeel K (artikel 7:16h van de Algemene douaneregeling)

Met het oog op het vereenvoudigen van de regeling en om de doeleinden van de NAVO beter te kunnen verwezenlijken is in de regeling in artikel 7:16h, eerste lid, van de Adr een zinsnede toegevoegd waarmee wordt gepreciseerd en verduidelijkt dat het formulier 302 gebruikt kan worden als douaneaangifte voor zover het betreft de invoer van goederen door, namens of ten behoeve van een buitenlandse NAVO-strijdkracht.

In artikel 7:16h, tweede lid, van de Adr zijn de vereiste gegevens opgenomen van de persoon die na aankomst van goederen op de plaats van bestemming bevoegd is tot het ondertekenen van de verklaring van ontvangst op het formulier 302.

In artikel 7:16h, derde lid, van de Adr wordt een commandant verplicht om kennis te geven aan de inspecteur van de aankomst van goederen op de plaats van bestemming. Die kennisgeving dient te geschieden in de door de inspecteur voorgeschreven vorm en op de door hem voorgeschreven wijze.

Om te kunnen voorzien in een adequate bescherming van de financiële belangen van de Nederlandse schatkist is in artikel 7:16h, vierde lid, van de Adr een inlichtingenplicht opgenomen voor de bevoegde persoon van een buitenlandse NAVO-strijdkracht jegens de inspecteur ingeval enige onregelmatigheid wordt geconstateerd of vermoed met een zending goederen. Als er bijvoorbeeld aanwijzingen zijn van een gepleegde wetsovertreding dan is actief toezicht van bedoelde persoon vereist en heeft deze persoon de actieve plicht daarover informatie te verstrekken aan de inspecteur.

Om dezelfde reden is in artikel 7:16h, vijfde lid, van de Adr de verplichting opgenomen voor de bedoelde persoon om aan de inspecteur inzage te verschaffen van alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers met betrekking tot een bepaalde zending goederen.

In artikel 7:16h, zesde tot en met negende lid, van de Adr zijn douaneprocedureregels en daarmee samenhangende uitvoeringsverplichtingen opgenomen voor de commandant die verbonden zijn aan het gebruik van het formulier 302. Rekeninghoudend met risico’s heeft de inspecteur daarmee de mogelijkheid om toezicht en greep te houden op situaties die mogelijk gevaar voor wetsovertredingen zouden kunnen opleveren.

In artikel 7:16h, tiende lid, van de Adr wordt vastgesteld wat de gevolgen zijn indien een formulier 302 niet wordt gezuiverd. De inspecteur gaat er dan vanuit dat de betreffende goederen hun bestemming niet hebben bereikt en in het vrije verkeer zijn geraakt.

Het formulier 302 kan in beginsel in de context van artikel XI, tweede lid, onderdeel b, en artikel XI, vierde lid, van het NAVO-Statusverdrag alleen dienen als invoer- en vervoersdocument voor de aldaar bedoelde goederen. Echter, op grond van afspraken die in het verleden zijn gemaakt door Financiën met de buitenlandse NAVO-strijdkrachten mag het formulier 302 ook als invoerdocument worden gebruikt voor de tijdelijke invoer door of namens die strijdkrachten van persoonlijke goederen van hun personeel en de gezinsleden daarvan.

In artikel 7:16h, elfde lid, van de Adr worden die afspraken gecodificeerd.

Op persoonlijke goederen, waaronder verhuisboedels die door personeel van een buitenlandse NAVO-strijdkracht en de gezinsleden daarvan zelf worden ingevoerd zijn de normale douaneprocedures van toepassing.

Artikel 7:16h, twaalfde en dertiende lid, van de Adr hebben betrekking op de douaneprocedure die van toepassing is op de uitvoer van goederen van buitenlandse NAVO-strijdkrachten en persoonlijke goederen, waaronder verhuisboedels van het personeel van die strijdkrachten, die met vrijstelling van rechten tijdelijk zijn ingevoerd. Het is toegestaan om dergelijke goederen, vrij van rechten, weer te kunnen uitvoeren. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan een verdragsverplichting voor Nederland die is opgenomen in artikel XI, achtste lid, aanhef en onderdeel a, in samenhang met artikel XI, twaalfde lid, van het NAVO-Statusverdrag.

Artikel I, onderdeel L (artikel 7:16j van de Algemene douaneregeling)

Om het efficiënt en doelmatig functioneren van de buitenlandse NAVO-strijdkrachten niet te verstoren wordt in artikel 7:16j, eerste, tweede, en derde lid, van de Adr de inspecteur de bevoegdheid ontnomen om de verpakking van goederen die vervoerd worden te openen. Geclassificeerde zendingen en officiële documenten in officieel verzegelde omslagen en documenten in van officieel cachet voorziene pakketten van die strijdkrachten, worden niet onderzocht. Deze beperking van de douanecontrole is ten aanzien van officiële documenten gebaseerd op artikel XI, derde lid, van het NAVO-Statusverdrag en strekt zich mede uit tot het archief en andere officiële documenten van een Geallieerd Hoofdkwartier die bewaard worden in percelen die in gebruik zijn bij dat Hoofdkwartier of die in het bezit zijn van behoorlijk gemachtigde leden van dat Hoofdkwartier. Verwezen wordt in dat kader naar artikel 13 van het Hoofdkwartierenprotocol.

Uit veiligheidsoverwegingen, wordt in artikel 7:16j, vierde lid, van de Adr bepaald, dat de inspecteur de goederen op de plaats van bestemming alleen mag controleren in tegenwoordigheid van de door de commandant aangewezen persoon van een buitenlandse NAVO-strijdkracht.

Artikel I, onderdeel M (artikel 7:16k van de Algemene douaneregeling)

Artikel 7:16k van de Adr houdt verband met de onschendbaarheid van gebouwen van de buitenlandse NAVO-strijdkrachten en is verder noodzakelijk om de veiligheid en het onafhankelijk functioneren van die strijdkrachten bij het uitvoeren van hun opdrachten te kunnen waarborgen en voorts om de goede verstandhouding tussen Nederland als gastland en de staten van herkomst van die strijdkrachten te verzekeren.

Artikel I, onderdeel N (artikel 7:27 van de Algemene douaneregeling)

Met de aanpassing van artikel 7:27 van de Adr wordt bereikt dat naast de reeds in de Adr opgenomen vrijstellingen tevens vrijstelling van accijnzen, omzetbelasting en verbruiksbelasting vaan alcoholvrije dranken wordt verleend voor die gevallen waarin en de voorwaarden waaronder ingevolge de artikelen 7:2 tot en met 7:16k van de Adr, door de geprivilegieerden vrijstelling van rechten bij invoer wordt genoten.

Artikel II, onderdeel A (artikel 31b van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Voor de toelichting op de wijziging van artikel 31b van de UR AWR 1994 wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel B, op de wijziging van artikel 7:16a, van de Adr.

Artikel II, onderdeel B (artikel 42 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Voor de toelichting op de wijzigingen van artikel 42, eerste lid, aanhef en onderdeel b, alsmede van artikel 42, tweede lid, aanhef en onderdelen b en c, van de UR AWR 1994 wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel D, op de wijziging van artikel 7:16d van de Adr.

Aan bezoekende gasten met inbegrip van gepensioneerde leden van een buitenlandse NAVO-strijdkracht kunnen in incidentele gevallen op de militaire basis goederen voor consumptie ter plaatse in de militaire winkels, kantines, restaurants, clubs of messes belastingvrij worden verstrekt.

Daar de doelgroep niet alleen beperkt is tot bedoelde gepensioneerden komt om die reden in artikel 42, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de UR AWR 1994 de zinsnede ‘aan de personen, bedoeld in artikel 42i’ te vervallen.

In artikel 42, derde lid, van de UR AWR 1994 is opgenomen dat militair personeel met de Nederlandse nationaliteit dat verbonden is aan een Geallieerd Hoofdkwartier het recht heeft om uitsluitend gerantsoeneerde goederen die genoemd worden in de bijlage van de UR AWR 1994 onder de in artikel 42g, eerste lid, van die regeling gestelde voorwaarden te kopen in belastingvrije militaire winkels, kantines, restaurants, clubs of messes op de militaire basis. Het kopen van andere belastingvrije goederen in of via bedoelde militaire ruimten of organisaties is niet toegestaan.

Artikel II, onderdeel C (artikel 42b van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Artikel 42b, tweede lid, van de UR AWR 1994 bevat de vereiste persoonsgegevens die door een commandant verstrekt dienen te worden aan de inspecteur om de omzetbelastingvrijstelling voor diensten ten behoeve van zijn strijdkracht op efficiënte en effectieve wijze te kunnen realiseren. De vrijstelling van omzetbelasting betreft diensten die aan een buitenlandse NAVO-strijdkracht als militaire organisatie worden geleverd.

Artikel II, onderdeel D (artikel 42c van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Aanleiding voor de wijziging in artikel 42c van de UR AWR 1994 is de omstandigheid dat geen vrijstelling van omzetbelasting wordt verleend voor de levering van aardgas, elektriciteit en leidingwater noch van energiebelasting, onderscheidenlijk belasting op leidingwater aan Nederlandse personeelsleden van een civiele dienst als bedoeld in artikel I, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het NAVO-Statusverdrag en artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Hoofdkwartierenprotocol. Die personeelsleden vallen niet onder de omschrijving van ‘civiele dienst’ zoals opgenomen in laatstgenoemde artikelen. Relevant is de in die artikelen opgenomen zinsnede: het burgerpersoneel…met uitzondering… van of onderdanen van een Staat, waarin de krijgsmacht zich bevindt ... of onderdanen van de Staat van verblijf…

Nederland heeft derhalve ten aanzien van bedoelde eigen onderdanen geen verdragsverplichtingen in NAVO-verband.

Om genoemde reden is artikel 42c, derde lid, van de UR AWR 1994 zinledig en dient daarom te vervallen.

Artikel II, onderdeel E (artikel 42d van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

De wijziging in artikel 42d, tweede lid, van de UR AWR 1994 is vooral technisch van aard en er op gericht om de realisatie van de vrijstelling van omzetbelasting en accijns van minerale oliën voor de levering van motorbrandstoffen aan het personeel van buitenlandse NAVO-strijdkrachten te moderniseren en te vereenvoudigen.

Artikel 42d, derde lid, van de UR AWR 1994 geeft aan de inspecteur de mogelijkheid om toezicht te houden bij de realisatie van belastingvrijstellingen via het systeem van teruggaaf van betaalde omzetbelasting en accijns van minerale oliën. Door de wijziging van artikel 42d, derde lid, van de UR AWR 1994 kan niet alleen aan een geprivilegieerde zelf maar ook op verzoek van een vertegenwoordiger die optreedt namens die geprivilegieerde teruggaaf van betaalde belasting plaatsvinden. Het gevolg van vertegenwoordiging is dat het contact tussen de geprivilegieerde en de inspecteur via zijn vertegenwoordiger loopt. De vertegenwoordiger kan alle bevoegdheden van de geprivilegieerde uitoefenen voor zover deze handelt binnen zijn volmacht. De geprivilegieerde is dan als volmachtgever gebonden aan de handelingen van zijn vertegenwoordiger.

Artikel 42d, vierde lid, van de UR AWR 1994 verplicht de commandant van een buitenlandse NAVO-strijdkracht om een administratie bij te houden van zijn personeelsleden die recht hebben op vrijstelling van omzetbelasting en accijns van minerale oliën en teruggaaf van betaalde belasting ter zake van de levering van motorbrandstoffen voor persoonlijk verbruik in hun motorrijtuigen. De administratieplicht voor de commandant dient om te verzekeren dat bedoelde teruggaaf alleen beperkt blijft tot de geprivilegieerden zelf.

Artikel II, onderdeel F (artikel 42f van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Voor de toelichting op artikel 42f van de UR AWR 1994 wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel B, op de wijziging van artikel 7:16a, onderdeel f.

Artikel II, onderdeel G (artikel 42g van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Voor de toelichting op de in 42g, eerste lid, van de UR AWR 1994 ingevoegde zinsnede ‘verkocht of om niet te worden overgedragen’ wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel D, op de wijziging van artikel 7:16d van de Adr.

In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat buitenlandse NAVO-strijdkrachten, waaronder een Geallieerd Hoofdkwartier, op grond van artikel XI, vierde lid, van het NAVO-Statusverdrag in samenhang met artikel 8, tweede lid van het Hoofdkwartierenprotocol het recht hebben om goederen die met vrijstelling van rechten door hen zijn ingevoerd al dan niet tegen een vergoeding te distribueren in hun militaire winkels, kantines, restaurants, clubs of messes.

In artikel 42g, eerste lid, onderdeel b, van de UR AWR 1994 wordt onder meer de zinsnede ‘bevoegde autoriteit van de staat waartoe bedoelde personen behoren’ verduidelijkt.

Om de administratieve kant rond de afgifte en het gebruik van rantsoenkaarten of het elektronische equivalent daarvan te regelen en te verduidelijken is artikel 42g, eerste lid, onderdelen c en d, van de UR AWR 1994 geherformuleerd.

Artikel 42g, eerste lid, onderdelen c en d, van de UR AWR 1994 zijn geherformuleerd om de leesbaarheid te vergroten. Het betreft hier een bescheiden tekstuele wijziging.

In artikel 42g, tweede, derde en vierde lid, van de UR AWR 1994 zijn voorschriften opgenomen voor de geldigheid, de afgifte, het gebruik van rantsoenkaarten of het elektronische equivalent daarvan en het bijhouden van een administratie met het oog op de controle door de inspecteur op de naleving van de gestelde vrijstellingsvoorwaarden. De bewaarplicht van de administratie geldt gedurende zeven jaar. De voorschriften veronderstellen de aanwezigheid van een winkel op de eigen militaire basis of op een militair hoofdkwartier en zijn verder van belang in het kader van administratieve ondersteuning aan een andere militaire organisatie die niet over de faciliteit van een militaire winkel beschikt.

In artikel 42g, vijfde en zesde lid, van de UR AWR 1994 zijn voorschriften opgenomen om een effectieve en efficiënte controle door de inspecteur mogelijk te maken waaronder voorschriften in geval van verlies van rantsoenkaarten of het elektronische equivalent daarvan. Deze voorschriften dienen te verzekeren dat de distributie van goederen in militaire winkels, kantines, clubs of messes beperkt blijft tot de geprivilegieerden.

Artikel II, onderdeel H (artikel 42j van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

In artikel 42j, tweede lid, van de UR AWR 1994 wordt de zinsnede ‘De bevoegde autoriteit ’ verduidelijkt.

Artikel II, onderdeel I (artikel 42l van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

De wijziging van artikel 42l, tweede lid, van de UR AWR 1994 betreft de correctie van een onjuiste verwijzing. Het gaat hier alleen om een technische aanpassing. De inhoud van genoemd artikel is niet gewijzigd.

Artikel II, onderdeel J (artikel 42m van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Voor de toelichting op het ingevoegde artikel 42m, van de UR AWR 1994 wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel E, op het ingevoegde artikel 7:16ca van de Adr.

Met de belastingen op milieugrondslag die worden genoemd in artikel 42m, van de UR AWR 1994, worden bedoeld de in artikel 1 van de Wet op milieugrondslag genoemde belasting op leidingwater en de energiebelasting.

Artikel II, onderdeel J (Artikel 42n van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Voor de toelichting op het ingevoegde artikel 42n, van de UR AWR 1994 wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel M, op het ingevoegde artikel 7:16k in de Adr.

Artikel II, onderdeel J (Artikel 42o van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Voor de toelichting op het ingevoegde artikel 42o, van de UR AWR 1994 wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel C, op het ingevoegde artikel 7:16aa van de Adr.

De fiscale privileges voor het militair- en burgerpersoneel van de Staten van het Partnerschap voor Vrede en hun gezinsleden liggen in het verlengde van het NAVO-Statusverdrag, het Hoofdkwartierenprotocol en daarmee verband houdende internationale afspraken.

Artikel II, onderdeel K (Bijlage I, behorende bij artikel 42d, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

De wijziging van artikel 42d, tweede lid, van de UR AWR 1994 heeft tot gevolg dat bijlage I komt te vervallen.

Artikel II, onderdeel L (Bijlage II, behorende bij artikel 42g,eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

De wijzigingen in onderdeel L bevatten een technische wijziging die verband houdt met het vervallen van bijlage I en een verduidelijking van de personen waarvoor de maximale hoeveelheden tabaksproducten en alcoholhoudende dranken gelden.

Artikel III

Door het vervallen van artikel 42c, derde lid, van de UR AWR 1994, komt ook de in artikel IV van de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 15 augustus 2017, nummer 2017-0000012937 tot wijziging van de Algemene douaneregeling, de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 en de Uitvoeringsregeling accijns (Stcrt. 2017, 47567) opgenomen overgangsregeling te vervallen.

Artikel IV

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze regeling.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel


X Noot
1

Het op 19 juni 1951 te Londen tot stand gekomen Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1951, 114).,

X Noot
2

Artikelen 22, 143, eerste lid, onderdeel h, en 151, eerste lid, onderdelen c en d, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Pb EU 2006, L 347) en artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG (PbEU 2009, L 9).

X Noot
3

Artikel 128 van Verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PbEU 2009, L 324).

X Noot
4

Het op 19 juni 1951 te Londen tot stand gekomen Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1951, 114).

X Noot
5

het op 28 augustus 1952 te Parijs tot stand gekomen Protocol bij het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantische Verdrag – nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten – nopens de rechtspositie van internationale militaire hoofdkwartieren, ingesteld uit hoofde van het Noord-Atlantisch Verdrag (Trb. 1964, 131).

Naar boven