Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2018, 16187 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2018, 16187 | Besluiten van algemene strekking |
Directoraat-generaal Belastingdienst, cluster Fiscaliteit
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Het vraag- en antwoordbesluit van 29 september 2016, nr. 2016-156189 (Stcrt. 2016, nr. 53432) wordt vervangen door dit besluit. Dit besluit bevat een aantal nieuwe vragen en antwoorden. Daarnaast zijn delen van het oude besluit overgenomen en op onderdelen herzien. Het besluit betreft een aanvulling op het besluit van 14 januari 2016, DGBel 2016/48, de Leidraad FATCA/CRS, (Stcrt. 2016, nr. 2236).
Vraag: Hoe dient te worden omgegaan met de identificatie uit hoofde van FATCA en CRS van de natuurlijke persoon die als schuldenaar in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) is terechtgekomen? Moet de bewindvoerder die een rekening opent op naam van de wilsonbekwame worden geïdentificeerd?
Antwoord: Nee, de wilsonbekwame moet geïdentificeerd worden, de bewindvoerder opent immers alleen in naam van de wilsonbekwame de rekening.
– De volledige juridische eigendom van de rekening blijft bij degene die wilsonbekwaam is. Een wilsonbekwame mist alleen de bevoegdheid om zelf rechtshandelingen te verrichten, zoals het openen van een rekening. Een bewindvoerder handelt voor en in naam van de wilsonbekwame en heeft geen zelfstandig recht tot de rekening.
– Het geld op de rekening is van de wilsonbekwame. Dat hij niet vrij kan beschikken over dit geld is voor FATCA/CRS niet van belang.
N.B. Hetzelfde geldt ten aanzien van een curator bij faillissementen. Bij het uitspreken van een faillissement wijst de rechtbank een curator toe. Als onderdeel van zijn werkzaamheden moet hij een rekening openen voor de klant. Niet de curator hoeft te worden geïdentificeerd, maar de klant die vanuit CRS-perspectief dan een nieuwe klant is. Op het self certification-formulier dienen dus de gegevens van de klant opgenomen te worden.
Vraag: Een van de aanvullende due diligence voorschriften bij een hogewaarderekening is dat de vaststelling van de rekeninghouder mede moet plaatsvinden aan de hand van bij de relatiemanager aanwezige kennis. In het OESO-commentaar op sectie III, paragraaf C, onder nummers 38 tot en met 42, wordt hier nader op ingegaan. Een internetbank heeft geen relatiemanagers toegewezen aan zogenaamde hogewaarderekeningen. Als geen relatiemanager is toegewezen aan zogenaamde hogewaarderekeningen, moeten dan de desbetreffende due diligence voorschriften toch worden uitgevoerd?
Antwoord: Als een (internet)bank geen gebruik maakt van relatiemanagers hoeven de desbetreffende due diligenceregels niet te worden uitgevoerd.
Vraag: Kan duidelijkheid gegeven worden over het fiscale woonland dat asielzoekers moeten aangeven bij het openen van een bankrekening?
Asielzoekers met een zogenoemd W-document (die nog in afwachting zijn van de uitspraak of zij al dan niet een verblijfsvergunning krijgen) en die hier een betaalrekening aanvragen, moeten sinds 1 januari 2016 hun fiscale woonplaats aan de bank opgeven, als gevolg van CRS. Het is op dit moment voor het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA), de asielzoekers zelf en de banken onduidelijk wat de asielzoeker nu in dit geval als land onder ‘fiscale woonplaats’ moet invullen. Hierdoor kunnen banken asielzoekers (die nog niet over een verblijfsvergunning beschikken) soms niet verder helpen. Er is daarom een sterke behoefte aan duidelijkheid over welk land asielzoekers als fiscale vestigingsplaats moeten invullen (Nederland of het land van herkomst).
Antwoord: Als fiscaal woonland kan Nederland opgegeven worden. Asielzoekers zijn voorlopig hier en voldoen daarmee aan de meeste criteria op basis waarvan bepaald wordt wat iemands fiscale woonland is. Dit geldt ook voor vergunninghouders die nog in COA-opvanglocaties verblijven.
Vraag: Kunnen ook NFFE’s (en niet alleen FI’s) eventueel in plaats van de IGA-definitie de US treasury-definitie gebruiken?
Antwoord: Nee. De FATCA is gericht op verplichtingen die worden opgelegd aan een FI en geeft niet een soort ‘keuzerecht’ aan een rekeninghouder/NFFE.
Nederland mag omschrijvingen uit de Amerikaanse uitvoeringsvoorschriften hanteren – en mag dit ook toestaan aan de Nederlandse FI’s – in plaats van de omschrijvingen in de NL IGA. Hierdoor kan worden voorkomen dat FI’s die onder de NL IGA vallen met ongunstiger criteria te maken krijgen in vergelijking met FI’s die onder een directe toepassing van de FATCA vallen; de bepaling maakt derhalve een gelijk speelveld mogelijk. Wel is bepaald dat een en ander niet mag leiden tot strijd met de bedoeling van de NL IGA.
Nederland heeft bij de implementatie van de nationale regelgeving van de verplichtingen voor de FI’s tot het aanleveren van gegevens het genoemde gebruik van de afwijkende omschrijvingen mogelijk gemaakt. Aan de bepaling in artikel 4, zevende lid, van de IGA is in het Uitvoeringsbesluit WIB uitwerking gegeven: zie artikel 2a, derde lid, van dat besluit (het is FI’s toegestaan om gebruik te maken van de Final Regs, i.p.v. de IGA).
Vraag: Wat te doen als een buitenlands telefoonnummer het enige indicium is?
Vanaf 15 juni 2017 zijn de roaming-kosten binnen de EU afgeschaft. Men kan een telefoonnummer nemen uit een ander land in de EU, omdat in dat land de kosten lager zijn, en het abonnement in Nederland opzeggen. De betrokken klanten blijven fiscaal inwoner van Nederland. Het betekent dat een ‘buitenlands telefoonnummer’ als indicium binnen de EU niet in alle gevallen een effectief indicium is en leidt tot veel formulieren naar klanten die ‘vals alarm’ blijken.
Antwoord: Een enig telefoonnummer hoeft binnen de EU niet te gelden als indicium, mits alle overige indicia naar één EU-land wijzen.
Vraag: Wanneer heeft een financiële instelling voldoende invulling heeft gegeven aan het begrip ‘redelijke inspanning’ bij het verkrijgen van een TIN in het kader van CRS.
Antwoord: Bij het ondertekenen van het self certificationformulier bevestigt de klant dat hij de gegevens naar waarheid heeft ingevuld en eventuele wijzingen binnen 30 dagen zal doorgeven.
Er zijn situaties dat er in een self certificationformulier wordt aangeven dat de klant fiscaal inwoner is van een land maar geen TIN heeft, terwijl het land van fiscaal inwonerschap wel TIN’s uitgeeft.
Enkele voorbeelden van reacties die financiële instellingen terugkrijgen in dat soort situaties zijn:
• klant geeft aan nog geen TIN te hebben;
• klant geeft aan dat het TIN nog niet wordt uitgegeven, bijvoorbeeld pas als een bepaalde leeftijd wordt bereikt of bij het bereiken van een bepaalde waarde voor zijn belastingaangifte;
• klant geeft aan niet te weten wanneer hij zijn TIN krijgt, bijvoorbeeld bij een land dat een TIN aan het introduceren is;
• klant geeft aan geen TIN te hebben, omdat hij onder een uitzonderingscategorie valt.
Er is sprake van ‘redelijke inspanning’ indien de financiële instelling bij het ontbreken van een TIN, ondanks dat het land wel TIN’s uitgeeft, vraagt om uitleg waarom het TIN ontbreekt, of in dat geval een nieuw self certifcationformulier toezendt.
Toelichting: De CRS-wetgeving schrijft – kort samengevat – voor dat in het geval van self certification het verstrekken van een TIN verplicht is, tenzij een land geen TIN’s verstrekt. In FAQ 5 van Sectie I wordt dat wat versoepeld: De FAQ stelt dat een FI een te rapporteren persoon niet hoeft te verzoeken om een TIN aan te vragen en aan de bank te verstrekken indien het in het fiscale woonland van die persoon niet verplicht is om een TIN aan te vragen.
In de praktijk blijkt dat veel landen uitzonderingen hebben waardoor groepen burgers geen TIN hebben terwijl het land in het algemeen wel TIN’s verstrekt.
• UK: heeft geen echte TIN. Een met een TIN overeenkomstig nummer wordt pas verstrekt zodra een burger 16 jaar wordt;
• Frankrijk: is bezig met invoering van TIN’s. Nog niet iedereen heeft er een;
• Algemeen: iemand gaat wonen in een land maar hem/haar is nog geen TIN toegekend.
(zie commentaar op Sectie I, par. 30 en FAQ Sectie I, nr. 5)
https://www.oecd.org/tax/exchange-of-tax-information/CRS-related-FAQs.pdf
Op de site van de OESO is informatie te vinden over welke landen welke TIN’s verstrekken. De kwaliteit van de desbetreffende informatie op de OESO site is nog onvoldoende/onvolledig. Voor zover de gegevens wel aanwezig zijn op de OESO site, blijkt hieruit dat er ook per land verschillende TIN-formaten naast elkaar kunnen bestaan. Ook blijkt dat het TIN niet altijd voorkomt op een van de documenten die als onderdeel van de reguliere KYC/AML processen worden verkregen. Een plausibiliteitscontrole bij de invoer van een buitenlands TIN (online of in de front/backoffice) is mogelijk, maar levert dikwijls geen resultaat op.
Vraag: Naar welke landen moeten gegevens worden gerapporteerd in onderstaande casus?
Ouders zijn na scheiding vertrokken uit Nederland. Moeder naar Duitsland, vader naar België. Hun minderjarige kind zit op kostschool in de UK. Moeder is primair contactpersoon voor het kind.
In deze casus gaat het om de rekening van het kind. Vader en moeder hebben beiden toegang tot de rekening van het kind (volmacht).
Moeder wordt benaderd voor een self certification van het kind vanwege de UK indicia van het kind èn vanwege de Belgische / Duitse indicia van de volmachthouders.
Antwoord: Het kind is de enige rekeninghouder en is fiscaal inwoner van de UK. Het is in deze casus voor de rapportage in het kader van CRS niet relevant dat de ouders een volmacht hebben, hun fiscale woonplaats speelt dus geen rol. De gegevens van de rekening van het kind worden gerapporteerd aan de UK (via de Belastingdienst).
Vraag: Is er sprake van voldoende invulling van de door CRS vereiste KYC/AML in onderstaande casus?
Opa en oma hebben een spaarrekening geopend voor hun kleinkind, in de tijd dat dit nog was toegestaan. De ouders zijn geen klant bij de bank. Het gezin woont inmiddels in een ander land (het kan elk CRS-land zijn).
Het kind wordt benaderd voor een selfcertification op basis van de indicia. Omdat het kind minderjarig is, wordt de selfcertification ingevuld door een van de ouders. De handtekening is niet te controleren, omdat de ouders nooit eerder het KYC/AML proces hebben doorlopen. Het is voor de ouders ook niet mogelijk om zonder vliegreis persoonlijk op een bankkantoor hun legitimatie te tonen. De bank vraagt een van de ouders om een kopie van zijn of haar paspoort mee te sturen. Deze kopie hoeft niet gewaarmerkt te zijn. De self-certification wordt geaccepteerd indien deze bevestigt dat de fiscale woonplaats van het kind klopt met de reeds bekende indicia en als de handtekening overeenkomt met die van de kopie van het paspoort. Als de fiscale woonplaats afwijkt, kan herbevestiging (‘weet u zeker dat ...’) worden gevraagd. De rekening wordt opgeheven zodra het kind meerderjarig wordt – tenzij het zich dan alsnog volwaardig legitimeert, bijv. met een door de notaris gewaarmerkte kopie van het paspoort. In de praktijk gebeurt dat laatste niet zo vaak.
Antwoord: Ja, er is sprake van voldoende invulling van de vereiste KYC/AML.
Vraag: Hoe werkt de documentatie/kwalificatie bij een beleggingsfonds, met een Stichting Beheer (of Bewaar)? Maakt het uit of er een administrateur bij betrokken is? Maakt het uit of het gaat om een professioneel fonds, of om een familiefonds? Maakt de juridische vorm van het fonds nog uit voor de beantwoording?
Antwoord: In het geval van een professionele administrateur zal het fonds een financiële instelling zijn. Dan zullen de betrokken partijen zich alle kwalificeren als financiële instelling.
Als het beleggingsfonds geen professionele administrateur heeft, dan is van belang dat de UBO’s of controlling persons gedocumenteerd worden. Of dat gebeurt door documentatie van het beleggingsfonds, of door documentatie die door de Stichting Beheer (of Bewaar) wordt aangeleverd, is niet van belang. De financiële instelling waar het beleggingsfonds een mogelijk te rapporteren rekening aanhoudt, mag zowel documentatie accepteren die door het beleggingsfonds is aangeleverd, als documentatie accepteren die de Stichting Beheer (of Bewaar) heeft verstrekt.
Vraag: Op welk moment in het proces van identificeren, verifiëren en rapporteren mag de drempel worden toegepast?
Antwoord: In het Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften CRS staat in artikel 6, tweede lid, dat een rapporterende financiële instelling er voor kan kiezen om, hetzij voor alle bestaande entiteitsrekeningen tezamen hetzij voor elke duidelijk omschreven groep van bestaande entiteitsrekeningen afzonderlijk, de procedures, bedoeld in het eerste lid, niet toe te passen op bestaande entiteitsrekeningen met een, met inachtneming van Bijlage I, sectie VII, onderdeel C, onder 2, van Richtlijn 2011/16/EU, totaal saldo of een totale waarde op 31 december 2015 van niet meer dan een in euro’s uitgedrukt bedrag dat overeenstemt met USD 250.000.
De zinsnede ‘kan er ... voor kiezen’ geeft een keuzemogelijkheid aan. Een financiële instelling kan ervoor kiezen om de grens van USD 250.000 aan te houden maar zij hoeft dat niet te doen. Zij kan er ook voor kiezen om alle rekeningen te rapporteren, ongeacht het saldo. Gedurende het proces van verificatie, identificatie en rapportage van bestaande entiteitsrekeningen mag besloten worden de ondergrens van USD 250.000 al dan niet te hanteren. Dat dient dan wel te gelden voor alle vergelijkbare entiteitsrekeningen. Het mag niet zo zijn dat rekeningen anders behandeld worden, met als uitkomst dat de ene rekening met een geaggregeerd saldo lager dan USD 250.000 wel en de andere niet wordt gerapporteerd.
Vraag: Klopt het dat (beursgenoteerde) beleggingsfondsen voor FATCA/CRS alleen die rekening/participatiehouders nader hoeven te identificeren die rechtstreeks zijn vermeld in het register van de beleggingsinstelling?
Antwoord: Een beleggingsinstelling die als rekening/participatiehouder een financiële instelling heeft geregistreerd, hoeft voor FATCA/CRS niet door deze financiële instelling heen te kijken. Er hoeft niet gerapporteerd te worden over participanten die tevens financiële instelling zijn. (Zie de definitie van ‘rekeninghouder’ als bedoeld in Bijlage I, sectie VIII, onderdeel E, onder 1, van Richtlijn 2011/16/EU en artikel 1dd van de NL IGA). Is de rekening/participatiehouder een passieve NFE of NFFE dan zullen de uiteindelijk belanghebbenden moeten worden geïdentificeerd en zo nodig gerapporteerd.
Vraag: Volgens sectie VIII.A.6.b van de CRS is een non-profit organisatie (NPO) die haar fondsen laat beheren door een FI een investment entiteit en daarmee zelf een FI. Een non-profit organisatie die haar fondsen niet laat beheren door een FI is een Active NFE. Een NPO kan echter ook een FI zijn in de zin van sectie VIII.A.6.b, dat wil zeggen een professionally managed investment entity (PMIE) en zou dus bepaalde financiële rekeningen moeten rapporteren. Het punt is echter dat een NPO geen financiële rekeningen heeft. Mag een PMIE die voldoet aan alle voorwaarden van CRS-sectie VIII.D.9.h aangemerkt worden als een Active NFE (zoals bij FATCA)? Voor de FATCA is ook een non-profit organisatie die het beheer van haar gelden heeft uitbesteed aan een FI, een Active NFFE.
Antwoord: Ja, een non-profit organisatie die aan alle voorwaarden van sectie VIII.D.9.h voldoet mag aangemerkt worden als een Active NFE en hoeft niet als een FI aangemerkt te worden. Immers één van de voorwaarden is dat een Active NFE geen financiële rekeningen heeft (voorwaarde genoemd in sectie VIII.D.9.h.iii). Een PMIE die niet aan deze voorwaarde (en de overige) voldoet is geen NPO in de zin van sectie VIII.D.9.h. Misbruik lijkt uitgesloten omdat de voorwaarde van het niet hebben van financiële rekeningen (sectie VIII.D.9.h.iii) dat verhindert.
Vraag: Door de vele verschijningsvormen van ‘financiële activa’ is het lastig de aan te leveren bruto-opbrengsten van een financieel actief te bepalen. Hoe moeten de bruto-opbrengsten van een financieel actief bepaald worden?
Antwoord: Enkele handvaten voor het bepalen van de bruto-opbrengst:
• Het begrip ‘bruto-opbrengst’ staat los van het eventuele resultaat dat bij een transactie is behaald. Een aan te leveren bruto-opbrengst is altijd een positief bedrag. Als een aandeel wordt gekocht voor € 100 en verkocht voor € 80 dan bedraagt het verlies € 20. Enkel de bruto-opbrengst van € 80 dient te worden aangeleverd.
• Bij ongerealiseerde waardestijgingen waaronder ongerealiseerde koerswinsten, valutawinsten en andere boekwinsten, is geen sprake van verkoop, terugbetaling of afkoop die is bijgeschreven of gestort. Zij leiden daarom niet tot te rapporteren bruto-opbrengsten.
• Bruto-opbrengsten behoeven alleen gerapporteerd te worden wanneer er sprake is van verkoop, terugbetaling of afkoop van een financieel actief ter zake waarvan de rapporterende Nederlandse financiële instelling voor de rekeninghouder optreedt als bewaarder, broker, gevolmachtigde of anderszins als agent. Verkoop van goederen, roerend of onroerend, zoals olie, graan of huizen, leidt niet tot een te rapporteren bruto-opbrengst.
• Het omwisselen van de ene in de andere valuta wordt niet aangemerkt als een verkoop waarbij een te rapporteren bruto-opbrengst wordt gegenereerd.
• Het omzetten van een financieel actief in een ander financieel wordt niet gezien als een verkoop waarvan de bruto-opbrengst moet worden gerapporteerd. Voorbeelden van een dergelijke omzetting zijn het ruilen van aandelen en het converteren van een obligatie in aandelen. Indien bij een omzetting van het een financieel actief in een ander financieel actief tevens een uitkering in contanten plaatsvindt, is er wel sprake van een bruto-opbrengst, en wel ter hoogte van het totaal aan ontvangen bedrag in contanten.
• De te rapporteren bruto-opbrengst op een rekening waarop een financieel actief is gehouden is het bedrag aan bruto-opbrengst dat ter zake van de verkoop, terugbetaling of afkoop van het financiële actief op enige rekening is gestort of bijgeschreven. Dit bedrag dient verhoogd te worden met een reeds gepleegde terugbetaling van een eventueel aanwezige margin loan.
• De rapporterende instelling heeft de keuzevrijheid om ter zake van de verkoop betaalde commissies wel of niet te rekenen tot de bruto-opbrengst. Het is niet toegestaan andere bedragen, waaronder kosten, op de bruto-opbrengst in mindering te brengen. Een margin loan is een lening aangegaan ter financiering van de aankoop van een financieel actief en waarvoor het financieel actief als onderpand dient. Indien op de verkoopopbrengst het bedrag van de margin loan is ingehouden dient voor de aanlevering de bruto-opbrengst met dit bedrag te worden verhoogd. (Zie ook paragraaf 1.3 van de Leidraad FATCA/CRS Nadere uitleg van het begrip ‘bruto-opbrengsten’ in relatie tot clearingorganisaties).
• Als bruto-opbrengst wordt in ieder geval aangemerkt de opbrengst bij verkoop van: aandelen, obligaties, participaties in beleggingsfondsen, trackers, ETF’s, turbo’s, sprinters, speeders (gewoon, limited, BEST, Quanto, Booster), CFD’s, warrants, opties, futures en swaps, ter zake waarvan de rapporterende Nederlandse financiële instelling voor de rekeninghouder optreedt als bewaarder, broker, gevolmachtigde of anderszins als agent. Dit betreft een niet-uitputtende lijst van transacties, waarbij de positieve opbrengsten aan de Belastingdienst gerapporteerd dienen te worden.
• Indien een financieel actief op beleggingsrekening A wordt verkocht, en de opbrengsten worden gestort op rekening B en C. In dat geval dient het totaal van de op rekening B en C gestorte bedragen bij rekening A als bruto-opbrengst te worden aangeleverd. Alles wordt geattribueerd aan de rekening van het financieel actief (bijgeschreven/gestort ter zake van de rekening).
Vraag: Bij securities lending is er sprake van een leenvergoeding en een dividendvervangende betaling. Moeten deze in het kader van FATCA en CRS worden gerapporteerd?
Antwoord: De leenvergoeding en de dividendvervangende betaling zijn aan te merken als ‘overige inkomsten gegenereerd met betrekking tot de activa/het vermogen op de rekening’ in de zin van artikel 10c, eerste lid, letter a, onder 1°, van de WIB en artikel 2, 5.A. van de NL IGA en dienen in het kader van FATCA en CRS te worden gerapporteerd.
Toelichting:
Bij securities lending kunnen klanten tijdelijk aandelen uit hun portefeuille uitlenen aan derden met het recht op teruglevering van eenzelfde hoeveelheid aandelen op een later moment in de tijd. Hierbij gaat de eigendom tijdelijk over van de uitlener naar de lenende partij. De uitlener ontvangt hiervoor van de inlener een leenvergoeding en, indien tijdens de leenperiode dividend wordt uitgekeerd aan de inlener, van deze een dividendvervangende vergoeding.
Voor zover een leenvergoeding niet als rente en een dividendvervangende vergoeding niet gelijk te stellen is aan dividend, zijn deze te kwalificeren als ‘overige inkomsten gegenereerd met betrekking tot de activa op de rekening’ in de zin van artikel 10c, eerste lid, letter a, onder 1°, van de WIB en artikel 2, 5.A van de NL IGA.
Vraag: Wanneer kwalificeert een onderneming als ‘dochteronderneming’ in de definitie van actieve N(F)FE?
Antwoord: Volgens de Nederlandse IGA, Bijlage I, onderdeel VI.B.4(e) en Richtlijn 2011/16/EU, Bijlage I, sectie VIII, onderdeel D.8(d) is er onder meer sprake van een actieve N(F)FE, indien: ‘Een substantieel deel van de activiteiten van de NFE bestaat uit het (geheel of gedeeltelijk) aanhouden van de geplaatste aandelen van, of het verschaffen van financiering en diensten aan, een of meer dochterondernemingen die betrokken zijn bij handels- of bedrijfsactiviteiten anders dan die van een financiële instelling, [...].’
Er is voor een entiteit sprake van een dochtermaatschappij wanneer zij (de entiteit), direct of indirect, alle of een deel van de uitstaande aandelen (van de dochter) aanhoudt.
Toelichting: Het gebruik van de woorden ‘geheel of gedeeltelijk’ geeft aan dat in de context van Richtlijn 2011/16/EU, Bijlage I, sectie VIII, onderdeel D.8(d) en de NL IGA, Bijlage I, onderdeel VI.B.4(e), de omvang van het aandelenbezit in een dochtermaatschappij niet van belang is. Aan de dochtermaatschappij worden geen nadere voorwaarden gesteld. Het is niet relevant of de dochtermaatschappij onderdeel uitmaakt van de groep van de houdstermaatschappij of meegeconsolideerd wordt in de jaarrekening. Zie hiervoor ook het CRS-commentaar op Sectie VIII, punt 130, laatste volzin, waar staat dat: ‘The term ‘subsidiary’ means any entity whose outstanding stock is either directly or indirectly held (in whole or in part) by the NFE.’
Vraag: Moet een uitvaartdeposito in het kader van FATCA/CRS worden gerapporteerd?
Antwoord: Ja, echter onder voorwaarden kan de rekening worden aangemerkt als een voor FATCA en CRS uitgezonderde rekening en kan rapportage achterwege blijven.
Toelichting:
Een uitvaartdeposito is een rekening waarvan het saldo uitsluitend kan worden gebruikt voor uitgaven die samenhangen met de uitvaart.
In Richtlijn 2011/16/EU, Bijlage I, sectie VIII, onderdeel C.17.b.iii en iv, staat:
Onder „uitgezonderde rekening’ wordt verstaan een rekening die voldoet aan onderstaande voorwaarden:
iii) opnames zijn alleen mogelijk als wordt voldaan aan specifieke criteria die te maken hebben met het doel van de beleggings- of spaarrekening (bijvoorbeeld het opleveren van voordelen op onderwijs- of medisch gebied), of er gelden sancties op opnames die worden gedaan voordat aan deze criteria wordt voldaan, en
iv) jaarlijkse bijdragen zijn beperkt tot een in de nationale valuta van elke lidstaat uitgedrukt bedrag dat overeenstemt met 50 000 USD of minder (...).
Indien een uitvaartdeposito niet afkoopbaar is en de jaarlijkse bijdrage is beperkt tot een maximum van een bedrag dat overeenstemt met 50.000 USD of minder wordt deze aangemerkt als een voor CRS uitgezonderde rekening en behoeft deze niet te worden gerapporteerd.
Vraag: Mogen de financiële instellingen afgaan op de door de klant ingevulde fiscale woonstaat op het self certificationformulier? Kan duidelijkheid worden gegeven over de fiscale woonstaat van grensarbeiders en buitenlandse studenten?
Antwoord: Nee, de financiële instellingen kunnen niet zonder meer afgaan op het door een klant ingevulde ‘fiscale woonstaat’ op een self certificationformulier.
Indien de FI bij het openen van een rekening een self certificationformulier verkrijgt van de rekeninghouder kan de FI aan de hand daarvan de fiscale verblijfplaats(en) van de rekeninghouder nagaan en de redelijkheid bevestigen van de verklaring op basis van de informatie die de FI heeft verkregen in verband met de opening van een rekening, met inbegrip van alle stukken die zijn verzameld op grond van AML/KYC-procedures. (Zie Sectie IV.A. van de CRS, nieuwe rekeningen natuurlijke personen en Sectie VI. A.1. a, van de CRS, nieuwe entiteitsrekeningen).
Ook ten aanzien van bestaande rekeningen is de CRS expliciet over de rol van de FI’s met betrekking tot de fiscale woonstaat. Zie Sectie III. B.2.a van de CRS voor natuurlijke personen: identificatie van de rekeninghouder als een ingezetene van een deelnemende jurisdictie en Sectie V. D.1.a, van de CRS voor entiteiten.
Aan de hand van de verstrekte informatie door de (nieuwe) rekeninghouder en de informatie in dossiers en op basis van AML/KYC-procedures kan worden gezien waar de rekeninghouder ingezetene is. Ingezetenschap van een land is een belangrijke indicatie voor de fiscale woonstaat. Naast het ingezetenschap spelen daarbij ook de volgende aspecten een rol: waar verblijft het gezin, waar is de woning, waar staat de rekeninghouder ingeschreven in het bevolkingsregister, waar heeft de rekeninghouder lidmaatschappen e.d. Als voorts uit de informatie blijkt dat er bijvoorbeeld naast ingezetenschap in een ander land ook een adres is in Nederland, dan kan er sprake zijn van twee fiscale woonstaten. Het self certificationformulier biedt de mogelijkheid meer fiscale woonstaten op te geven. Het is uiteindelijk aan de belastinginspecteur om te bepalen wat iemands fiscale woonstaat is. Zie ook FAQ II-VII, nrs. 7 en 25.
Ten aanzien van grensarbeiders is ook de woonplaats van groot belang. Grensarbeiders zijn ingezetenen van bijvoorbeeld Nederland die in België werken en tenminste 1 keer per week terugkeren naar het woonland. Ook waar een grensarbeider woont wordt zoals gezegd naar de feiten en omstandigheden beoordeeld. Aan de hand van de feiten en omstandigheden wordt het middelpunt van iemands leven en daarmee zijn woonplaats bepaald. Dat kan complex liggen maar als bijvoorbeeld iemand slechts werkt in België en woont in Nederland, dan wordt alleen over het loon in België van diegene belasting en socialeverzekeringspremies geheven in België, maar omdat het middelpunt van het (gezins)leven in Nederland ligt, heeft de grensarbeider zijn fiscale woonplaats hier.
Ook ten aanzien van buitenlandse studenten is het ingezetenschap een belangrijke indicatie voor de fiscale woonstaat. Daarnaast speelt ook de duurzaamheid van het verblijf in Nederland een rol. Bij een kortstondig verblijf in Nederland behoudt een buitenlandse student in het algemeen zijn fiscale woonplaats in het land van herkomst. Uiteindelijk is het aan de belastinginspecteur om – aan de hand van de genoemde feiten en omstandigheden – eventueel een ander standpunt in te nemen over de fiscale woonstaat.
Het besluit van 29 september 2016, nr. 2016-156189 (Stcrt. 2016, nr. 53432) is ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2018-16187.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.