Assurantiebelasting

3 februari 2017

nr. BLKB/2016/973M

Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit vervangt het besluit van 21 februari 2014, nr. BLKB2014/35M en bevat het beleid over de assurantiebelasting. In het besluit is een aantal nieuwe onderdelen opgenomen over de hypothecaire belangenverzekering, de exportkredietverzekering en de belastingplicht voor een niet in Nederland gevestigde verzekeraar. Verder is het beleid over de belastingplicht bij co-assurantie aangepast en zijn de begrippen ‘binnenschepen’ en ‘pleziervaartuig’ meer specifiek omschreven. De onderdelen van het besluit van 21 februari 2014 zijn vernummerd.

1. Inleiding

Dit besluit bevat het beleid over de assurantiebelasting. Voor de overzichtelijkheid is het besluit op andere wijze ingedeeld en zijn de onderdelen van het besluit van 21 februari 2014 daardoor vernummerd. Onderdeel 2 betreft de maatstaf van heffing, onderdeel 3 de vrijstellingen en onderdeel 4 de belastingplicht.

In onderdeel 3.1 is meer specifiek omschreven welke binnenschepen als zeeschip in de zin van de assurantiebelasting kunnen worden aangemerkt.

Onderdeel 3.1.2 is nieuw en bevat een goedkeuring voor een hypothecaire belangenverzekering. Deze verzekering valt onder de vrijstelling van verzekeringen van zeeschepen.

In onderdeel 3.1.3 is het begrip ‘pleziervaartuig’ aangepast in overeenstemming met een gepubliceerde vraag en antwoord over dit onderwerp op de website van de Belastingdienst.

Onderdeel 3.5 is nieuw en bevat een toelichting op de vrijstelling van exportkredietverzekeringen.

Voor de goedkeuring in onderdeel 4.2 over de belastingplicht bij co-assurantie zijn nadere voorwaarden gesteld. De verschuldigde assurantiebelasting moet daadwerkelijk door de zogenoemde ‘leader’ op aangifte worden voldaan.

Onderdeel 4.3 is nieuw en bevat een goedkeuring voor de situatie waarin een retailer of franchisenemer als bemiddelaar de belastingplichtige is als de verzekeraar niet in Nederland maar wel binnen een lidstaat van de EU/EER is gevestigd. In afwijking van het bepaalde in artikel 25, vijfde lid, van de WBR kan de verzekeraar als belastingplichtige worden aangemerkt.

Daarnaast zijn er nog enkele redactionele aanpassingen opgenomen waarmee geen beleidswijziging is beoogd.

De goedkeuringen in het besluit zijn gebaseerd op artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de hardheidsclausule).

1.1 Gebruikte begrippen en afkortingen

de inspecteur:

Inspecteur als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

EER:

Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte

EU:

Europese Unie

WBR:

Wet op belastingen van rechtsverkeer

WFT:

Wet op het financieel toezicht

2. Maatstaf van heffing. Provisieverbod bij verkoop financiële producten/toerekeningregels

Per 1 januari 2013 geldt er een verbod op het berekenen van provisie bij de verkoop van (complexe) financiële producten zoals hypotheken, pensioenverzekeringen en levensverzekeringen. Het gevolg hiervan is dat de verzekeringstussenpersoon voortaan rechtstreeks kosten in rekening brengt bij zijn klant voor de door hem verrichte samenhangende diensten.

Assurantiebelasting wordt berekend over de premie, alsmede over de vergoeding voor met de verzekering samenhangende diensten (artikel 22, eerste lid, van de WBR). Hieruit vloeit voort dat slechts assurantiebelasting is verschuldigd wanneer ook daadwerkelijk sprake is van een verzekeringsovereenkomst waarop de vergoeding voor de samenhangende diensten ziet. Door de gewijzigde omstandigheden is een situatie ontstaan waarin de relatie tussen een afgesloten verzekering en de door de verzekeringstussenpersoon te ontvangen vergoeding niet altijd meer eenduidig kan worden onderkend. Om onduidelijkheden weg te nemen heeft de Belastingdienst, in overleg met brancheorganisaties van tussenpersonen van verzekeraars en banken, voor de berekening van de verschuldigde assurantiebelasting forfaitaire toerekeningregels opgesteld. De toerekeningregels kunnen met ingang van een nieuw aangiftetijdvak worden toegepast in plaats van afspraken die reeds eerder met de Belastingdienst/kantoor Amsterdam werden gemaakt. Deze afspraken kunnen evenwel ook worden voortgezet tot het tijdstip waarop opzegging daarvan plaatsvindt.

De forfaitaire toerekeningregels zijn gepubliceerd op www.belastingdienst.nl en www.cggp.nl. Tussenpersonen en adviseurs kunnen vragen over de toepassing van de toerekeningregels voorleggen aan hun branche-organisatie. Ook is het mogelijk vragen schriftelijk voor te leggen aan Belastingdienst/kantoor Amsterdam, Unit Individueel 3, Postbus 58944, 1040 EE Amsterdam.

3. Vrijstellingen

3.1 Verzekeringen van zeeschepen

Verzekeringen van zeeschepen, met uitzondering van pleziervaartuigen, zijn vrijgesteld van assurantiebelasting (artikel 24, eerste lid, onderdeel e, van de WBR). Zeeschepen zijn alle schepen die worden gebruikt of bestemd zijn voor de zeevaart, zoals mosselvaartuigen en viskotters. Van geval tot geval moet worden beoordeeld of er sprake is van een zeeschip. Hieronder geef ik een overzicht van categorieën vaartuigen die ik voor de assurantiebelasting als zeeschip aanmerk. Vervolgens geef ik een overzicht van categorieën vaartuigen die ik niet als zeeschip aanmerk.

Als zeeschip in de zin van de assurantiebelasting merk ik aan:

  • opgelegde zeeschepen;

  • zeeschepen gekocht voor sloop maar nog volledig intact;

  • zeeschepen tijdelijk als hotelschip of voor opslag in gebruik, mits zij voor zeevaart geschikt en bestemd blijven;

  • zeeschepen gebouwd op speculatie maar nog niet verkocht;

  • losse voorwerpen en andere vaartuigen, die voor een bepaalde reis geschikt gemaakt worden voor de zeevaart, uitsluitend voor die specifieke reis;

  • binnenschepen die geschikt zijn en anders dan incidenteel gebruikt worden voor de zeevaart en waarvoor tevens een aanvullende verzekering voor de zeevaart is gesloten;

  • coasters en vissersschepen tijdelijk in gebruik op de binnenwateren, mits zij geschikt en bestemd blijven voor de zeevaart;

  • havensleepboten, lichtschepen, pompboten en drijvende brandspuiten die geschikt en bestemd zijn om incidenteel in volle zee te varen;

  • pontons, zandzuigers en baggermateriaal, drijvende elevatoren en droogdokken, mits geschikt en tevens bestemd voor de zeevaart;

  • lashbakken, ongeacht of deze bij een bepaald zeeschip behoren.

Niet als zeeschip in de zin van de assurantiebelasting merk ik aan:

  • zeeschepen gekocht voor sloop en deels onttakeld;

  • coasters en vissersschepen, die uitsluitend worden gebruikt op de binnenwateren, ongeacht of zij zijn voorzien van een lichtere motor;

  • drijvende elevatoren en droogdokken, die niet bestemd zijn om op zee te worden gebruikt.

3.1.1 Verzekering voor schaden aan zeeschepen. Goedkeuring

De vrijstelling van verzekeringen van zeeschepen geldt voor verzekeringen die het casco van het schip betreffen. In de praktijk kan discussie ontstaan over de vraag of ook verzekeringen voor schaden die voor de reder uit het varen van het zeeschip kunnen voortvloeien onder de vrijstelling vallen. Ik acht deze discussie niet gewenst en keur daarom het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat verzekeringen voor schaden die voor de reder uit het varen van het zeeschip voortvloeien, vallen onder de vrijstelling van verzekeringen van zeeschepen. Het betreft verzekeringen zoals zogenoemde disbursementverzekeringen, verzekeringen van premiums, protection en indemnity, verzekeringen van aanvaringsschade aan derden en verzekeringen voor loss of hire. Zogenoemde verzekeringen van shipbroker’s interest zijn niet vrijgesteld.

3.1.2 Hypothecaire belangenverzekering zeeschip. Goedkeuring.

Verzekeringen van zeeschepen die het casco van het schip betreffen kennen in de regel uitsluitingsclausules. Bijvoorbeeld als niet het minimaal vereiste aantal bemanningsleden aan boord is, vindt er bij schade aan het casco geen uitkering plaats.

Financiële instellingen en andere geldgevers die een hypothecaire lening hebben verstrekt aan een scheepseigenaar bedingen, in geval van dergelijke uitsluitingsclausules, dat er een aanvullende verzekering voor de uitsluitingen wordt afgesloten (hypothecaire belangenverzekering). Ingeval de scheepseigenaar/reder een aanvullende verzekering afsluit en de uitkering cedeert aan de geldgever, dan valt deze verzekering ook onder de vrijstelling van artikel 24, eerste lid, onderdeel e, van de WBR. In de praktijk kan discussie ontstaan over de vraag of een aanvullende verzekering onder de genoemde vrijstelling valt als de aanvullende verzekering niet door de scheepseigenaar/reder maar door de geldgever zelf wordt afgesloten. Ik acht deze discussie niet gewenst en keur daarom het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur onder voorwaarden goed dat door financiële instellingen en andere geldgevers afgesloten aanvullende verzekeringen die zien op uitsluitingsclausules in cascoverzekeringen van zeeschepen onder de vrijstelling van verzekeringen van zeeschepen als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel e, van de WBR vallen.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende drie voorwaarden.

  • De financiële instelling of andere geldgever sluit de aanvullende verzekering af in het kader van afspraken in de hypotheekovereenkomst met de eigenaar/reder.

  • De aanvullende verzekering ziet op de uitsluitingsclausules in de door de eigenaar/reder afgesloten primaire cascoverzekering van het zeeschip.

  • De financiële instelling of andere geldgever berekent de door haar voor de aanvullende verzekering verschuldigde premie geheel door aan de eigenaar/reder van het zeeschip.

3.1.3 Pleziervaartuigen

De vrijstelling van assurantiebelasting geldt niet voor verzekeringen van pleziervaartuigen (artikel 24, eerste lid, onderdeel e, van de WBR). Dat zijn vaartuigen in gebruik bij watersportbeoefenaars en andere recreanten bij of in het water, zoals sportvissers. Zo is een zeewaardig jacht een pleziervaartuig. Ook als dit vaartuig bedrijfsmatig wordt verhuurd of voor representatieve doeleinden wordt gebruikt.

Een vaartuig wordt niet als pleziervaartuig aangemerkt als deze wordt gebruikt voor vervoer met een geheel of nagenoeg geheel openbaar karakter en het vervoer aldus geen gebruik in besloten kring meebrengt. Hierbij valt te denken aan:

  • Een zeegaand schip dat bedrijfsmatig met eigen bemanning wordt gebruikt om tegen betaling passagiers te vervoeren. Het kan hierbij ook gaan om zeegaande jachten en vissersschepen.

  • Rondvaartboten die geschikt en bestemd zijn voor rondvaarten op zee.

3.2 Transportverzekeringen

Transportverzekeringen, waaronder zogenoemde verzekeringen van freight, zijn vrijgesteld van assurantiebelasting (zie artikel 24, eerste lid, onderdeel f, van de WBR). Een transportverzekering is de verzekering tegen risico’s van schade als gevolg van vervoer van goederen over zee, te land, op binnenwateren en door de lucht.

De vrijstelling is ook van toepassing op verzekeringen van de uit de vervoersovereenkomst voortvloeiende of uit andere hoofde bestaande aansprakelijkheid van vervoerders, stuwadoors en expediteurs bij vervoer van goederen. Verder geldt de vrijstelling voor de verzekering van eigendommen van bemanningen van schepen voor het verblijf aan boord.

De vrijstelling is niet van toepassing op verzekeringen voor opgeslagen goederen in een stilliggend schip of een schip dat als een bergplaats van de vervoerder kan worden aangemerkt. Hierbij is niet van belang dat het schip soms naar een andere plaats wordt gebracht.

3.2.1 Geldtransportverzekeringen

De vrijstelling van transportverzekeringen geldt voor de verzekering van het transport, inclusief nachtrisicodekking, zonder bijkomende dekking voor verblijfrisico’s. Als transportverzekering is onder andere een geldtransportverzekering aan te merken. Deze verzekering bevat soms een bijzondere clausule, waardoor het verzekerde risico gedurende maximaal drie dagen doorloopt. Dit is het geval als de vervoerder door bijzondere omstandigheden niet in staat is om dezelfde dag waarop hij de gelden heeft ontvangen tot uitbetaling over te gaan. In dat geval is naar mijn oordeel sprake van één verzekering en geldt de vrijstelling onverkort.

3.2.2 Dekking van opslag

De dekking van bijvoorbeeld in havenloodsen opgeslagen zendingen van de verzekerde maakt geen deel uit van de vrijgestelde transportverzekering. De opslag voorafgaand aan of volgend op het transport kan echter volstrekt noodzakelijk samenhangen met het transport. Mits voor de opslag geen extra premie is verschuldigd, ontmoet het bij mij geen bezwaar om in dat geval slechts één verzekering te zien, namelijk een transportverzekering. Van de genoemde volstrekt noodzakelijk samenhang is in elk geval sprake bij opslag gedurende maximaal een maand.

3.3 Samengestelde verzekeringen

Een samengestelde verzekering is een verzekering (of samenstel van verzekeringen) die dekking geeft tegen verschillende, op zichzelf staande risico’s, waarvoor de verzekeraar één premie in rekening brengt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de verzekering van de inhoud van een serviceauto van een bedrijf tegen de risico’s tijdens het transport en tijdens het verblijf.

Een samengestelde verzekering kan een of meer vrijgestelde verzekeringen omvatten. De vrijstelling van assurantiebelasting wordt dan toegepast op het aan die vrijgestelde verzekeringen toe te rekenen gedeelte van de premie (artikel 24, tweede lid, van de WBR).

Er is daarentegen sprake van één verzekering en niet van een samengestelde verzekering in geval van een verzekering (of samenstel van verzekeringen) tegen een zelfde risico van verschillende verzekerde objecten. Hierbij is niet van belang of de verzekering onderscheid maakt naar verschillende oorzaken van dat risico. Verder wordt bij een dergelijke verzekering geen onderscheid gemaakt in de premie.

3.3.1 Transportverzekering en accijnsverzekering

Een bijzondere situatie betreft een transportverzekering met accijnsverzekering. Bijvoorbeeld bij doorvoer van gedistilleerd kan vermogensverlies ontstaan door heffing van accijnzen (of soortgelijke belastingen of rechten) als gevolg van schade tijdens het transport. Tegen dit vermogensverlies kan men zich verzekeren door middel van een accijnsverzekering. Naar mijn oordeel is in een dergelijk geval (eveneens) sprake van een transportverzekering. De accijnsverzekering is aldus vrijgesteld van assurantiebelasting.

3.3.2 Transportverzekering met bijkomende verzekering

Het is mogelijk om naast een transportverzekering een bijkomende verzekering af te sluiten. Zo is bijvoorbeeld een berovingsverzekering mogelijk naast een geldtransportverzekering. Deze bijkomende verzekering deelt dan niet in de vrijstelling. De verschuldigde premie zal dan moeten worden gesplitst in een vrijgesteld deel en een belast deel. Het ontmoet bij mij geen bezwaar om bij deze splitsing in de volgende gevallen gebruik te maken van de daarbij vermelde forfaitaire percentages:

  • geldtransportverzekeringen, gecombineerd met dekking voor verblijfrisico’s op kantoor. Van de premie wordt 70% toegerekend aan het belastingvrije transportonderdeel en 30% aan het belastbare onderdeel;

  • fraude- en berovingsverzekeringen, gecombineerd met geldtransportdekking. Van de premie wordt 30% toegerekend aan het belastingvrije transportonderdeel en 70% aan het belastbare onderdeel.

3.4 Herverzekeringen

Herverzekeringen zijn vrijgesteld van assurantiebelasting (zie artikel 24, eerste lid, onderdeel g, van de WBR). De vrijstelling geldt slechts indien uit het contract duidelijk blijkt dat er sprake is van een herverzekering. Een verzekeraar van een bepaald risico moet daarbij zijn uit die verzekering voortvloeiende schadekans aldus bij een andere verzekeraar in (her)verzekering hebben gegeven. Bovendien moet het contract naar het oorspronkelijke risico verwijzen.

3.5 Exportkredietverzekeringen

Op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel h, van de WBR zijn exportkredietverzekeringen vrijgesteld van assurantiebelasting. Ter verduidelijking geef ik hierna op hoofdlijnen aan welke verzekeringen en garanties in aanmerking komen voor deze vrijstelling.

Een belangrijk gedeelte van de exportkredietverzekeringen wordt op dit moment, in aanvulling op de particuliere markt, afgegeven door de overheid. In het algemeen kan ervan worden uitgegaan dat op de door de overheid aangeboden exportkredietverzekeringen de genoemde vrijstelling van toepassing is. Dit brengt mee dat de vrijstelling in beginsel ook van toepassing is op soortgelijke exportkredietverzekeringen die door particuliere verzekeraars in de markt worden aangeboden. Bepaalde gevallen van exportkrediet kunnen echter niet met overheidsdekking worden verzekerd omdat Europese regelgeving beperkingen oplegt. Het betreft dan bijvoorbeeld situaties waarbij een bepaald type risico niet langs die weg mag worden verzekerd of situaties met een relatief korte verzekeringsduur. Naar mijn oordeel kan de vrijstelling van toepassing zijn op zodanige exportkredietverzekeringen die door particuliere verzekeraars uiteraard wel mogen worden aangeboden. De vrijstelling geldt echter alleen als die door particuliere verzekeraars aangeboden verzekeringen voor het overige in belangrijke mate inhoudelijk overeenkomen met de exportkredietverzekeringen die wel van overheidswege mogen worden aangeboden.

In alle gevallen geldt voor de toepasselijkheid van de vrijstelling dat er sprake is van een Nederlands belang bestaande uit de export van goederen of diensten. Ik merk in dit verband op dat van een Nederlands belang pas sprake is als vaststaat dat als gevolg van de geldlening – al dan niet in de vorm van een (leveranciers)krediet of rekening courant – of van de verstrekking van eigen vermogen, goederen of diensten hier te lande worden geëxporteerd. Het verstrekken van geldleningen of eigen vermogen naar het buitenland als zodanig is voor de toepassing van de vrijstelling niet aan te merken als een Nederlands belang.

In de praktijk leven vragen over de reikwijdte van de vrijstelling van exportkredietverzekeringen. Op basis van en in aanvulling op de hiervoor geschetste hoofdlijnen zal de Kennisgroep Verzekeringsproducten en Assurantiebelasting in te publiceren vragen en antwoorden meer in detail aangeven op welke te verzekeren elementen van exportkrediet de vrijstelling van toepassing is. Aan de Kennisgroep kunnen daartoe door de verzekeringsbranche specifieke casusposities worden voorgelegd.

4 Belastingplicht.

4.1 Assurantiebemiddelaar als belastingplichtige

Op grond van artikel 25, eerste lid, van de WBR, ben ik bevoegd om een assurantiebemiddelaar als belastingplichtige voor de assurantiebelasting aan te wijzen. Het moet daarbij gaan om een assurantiebemiddelaar, aan wie een vergunning is verleend als bedoeld in de WFT. Voor de aanwijzing van de assurantiebemiddelaar als belastingplichtige voor de assurantiebelasting geldt het volgende.

4.1.1 Mandaat aanwijzing assurantiebemiddelaar

Gelet op artikel 10:3, eerste lid, en artikel 10:5, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, mandateer ik de inspecteur tot het aanwijzen van assurantiebemiddelaars als belastingplichtigen en tot het intrekken of wijzigen van zodanige aanwijzingen. Verzoeken kunnen rechtstreeks worden gericht aan:

Belastingdienst/Kantoor Amsterdam

Team Assurantiebelasting

Postbus 589441040 EE Amsterdam.

De Belastingdienst houdt van de door de inspecteur aangewezen assurantiebemiddelaars een lijst aan. Deze lijst is raadpleegbaar op www.belastingdienst.nl.

4.1.2 Bevoegdheid tot het geven van ondermandaat

Gelet op artikel 10:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, sta ik toe dat de inspecteur voor de in onderdeel 4.1.1. bedoelde handelingen, ondermandaat en machtiging verleent aan de door hem aan te wijzen functionarissen.

4.2 Belastingplicht bij co-assurantie

Van co-assurantie is sprake als een verzekering bij meer dan één verzekeraar is ondergebracht. Als in dat geval de verzekering niet is gesloten door tussenkomst van een belastingplichtige assurantiebemiddelaar, is iedere verzekeraar voor zijn aandeel in de premie belastingplichtig voor de assurantiebelasting (artikel 25 van de WBR).

Ik acht het op praktische gronden in deze situatie niet in alle gevallen wenselijk dat elke bij de co-assurantie betrokken verzekeraar voor zijn aandeel in de premie als belastingplichtige wordt aangemerkt. Ik keur daarom het volgende goed.

Goedkeuring

In geval van co-assurantie zonder tussenkomst van een belastingplichtige assurantiebemiddelaar, keur ik onder voorwaarden goed dat de verzekeraar die de polis opmaakt en de volledige premie int (de zogenoemde ‘leader’) als belastingplichtige voor de gehele verzekering wordt aangemerkt, met uitsluiting van de medeverzekeraars als belastingplichtige.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende vier voorwaarden.

  • De verzekering is gesloten zonder tussenkomst van een belastingplichtige assurantiebemiddelaar.

  • De leader is gevestigd binnen een lidstaat van de EU of in een staat die partij is bij de EER, of de leader heeft een fiscaal vertegenwoordiger aangesteld in Nederland, als bedoeld in artikel 25, zevende lid, van de WBR, jo artikel 9a van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer.

  • De leader of de door hem aangewezen fiscaal vertegenwoordiger voldoet het volledig verschuldigde bedrag aan assurantiebelasting.

  • Uit de administratie van de bij de co-assurantie betrokken verzekeraars blijkt duidelijk dat het een onder deze regeling vallende verzekering betreft.

Als niet aan de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan is de goedkeuring niet van toepassing en gelden ten aanzien van de belastingplicht voor elke betrokken verzekeraar onverkort de wettelijke bepalingen.

4.3 Belastingplicht verzekeraar gevestigd binnen EU/EER

Als een verzekeraar niet in Nederland is gevestigd maar wel in een lidstaat van de EU of een staat die partij is bij de EER, geldt voor de belastingplicht het volgende. Als belastingplichtige voor de assurantiebelasting valt aan te merken de in Nederland gevestigde aangewezen bemiddelaar, de gevolmachtigd agent als bedoeld in de WFT of de bemiddelaar dan wel vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 1:1 van de WFT (zie artikel 25, eerste tot en met vijfde lid, van de WBR). Als het bovenstaande geen toepassing kan vinden dan is belastingplichtig de verzekeraar of een door hem in Nederland aangestelde fiscaal vertegenwoordiger (artikel 25, zesde lid, van de WBR).

In de praktijk komt het voor dat een dergelijke binnen de EU/EER gevestigde verzekeraar verzekeringen laat afsluiten door tussenkomst van een bemiddelaar in de vorm van een retailer of franchisenemer bij een in Nederland gevestigde winkelketen. Te denken valt hierbij aan verzekeringen die worden afgesloten bij de aankoop van consumentenelectronica.

In de praktijk int deze bemiddelaar door middel van een eenmalige betaling de premie. Bij periodieke betalingen betaalt de klant de premie rechtstreeks aan de verzekeraar. Voor deze praktijk is het niet in alle gevallen wenselijk dat een dergelijke retailer of franchisenemer in de hoedanigheid van bemiddelaar als belastingplichtige wordt aangemerkt. In de eerste plaats omdat er op deze manier een aanzienlijk aantal belastingplichtigen ontstaat die elk slechts een relatief klein bedrag aan assurantiebelasting moeten afdragen. In de tweede plaats omdat bij periodieke betalingen rechtstreeks aan de verzekeraar, de bemiddelaar onvoldoende zicht heeft op de hoogte van de te betalen premie. Op praktische gronden keur ik daarom het volgende goed.

Goedkeuring

Ingeval verzekeringen zijn afgesloten door tussenkomst van een bemiddelaar, keur ik onder voorwaarden het volgende goed. In afwijking van artikel 25, vijfde lid, van de WBR wordt, in plaats van de bemiddelaar, de niet in Nederland gevestigde verzekeraar als belastingplichtige voor de assurantiebelasting aangemerkt.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende vijf voorwaarden.

  • De verzekeraar laat verzekeringen afsluiten door tussenkomst van retailers of franchisenemers bij in Nederland gevestigde winkelketens.

  • De verzekeraar is gevestigd in een lidstaat van de EU of in een staat die partij is bij de EER.

  • Als de verzekeraar in Nederland zou zijn gevestigd, zou hij belastingplichtig zijn op grond van artikel 25, vierde lid, van de WBR.

  • De verzekeraar draagt het volledig verschuldigde bedrag aan assurantiebelasting af.

  • Uit de administratie van de retailer of franchisenemer blijkt dat het verzekeringen betreft waarvoor met de buitenlandse verzekeraar de onder deze regeling vallende afspraak is gemaakt.

Ter toelichting merk ik nog het volgende op. Als op enig tijdstip blijkt dat de buitenlandse verzekeraar het verschuldigde bedrag aan assurantiebelasting niet of niet volledig op aangifte heeft voldaan, wordt de retailer of franchisenemer vanaf dat tijdstip voor de toekomst weer (mede)belastingplichtig.

5. Ingetrokken regeling

Het volgende besluit is ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit:

6. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 3 februari 2017

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, J. de Blieck Lid van het managementteam Belastingdienst

Naar boven