Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2014, 6640 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2014, 6640 | Besluiten van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit vervangt het besluit van 4 april 2011, nr. BLKB2011/240M. Het besluit bevat een nieuw onderdeel over de vaststelling van de verschuldigde assurantiebelasting over fee en servicevergoedingen, na invoering van het provisieverbod per 1 januari 2013 (onderdeel 7). Verder zijn enkele redactionele wijzigingen aangebracht waarmee geen beleidswijziging is beoogd.
Dit besluit bevat het beleid over de assurantiebelasting. Het nieuwe onderdeel 7 betreft de gevolgen voor de assurantiebelasting van het per 1 januari 2013 ingevoerde provisieverbod bij verkoop financiële producten. Voor de vaststelling van de verschuldigde assurantiebelasting over de met een verzekering samenhangende diensten kan gebruik worden gemaakt van forfaitaire toerekeningregels. Deze toerekeningregels zijn opgesteld op verzoek van en in overleg met brancheorganisaties van tussenpersonen, verzekeraars en banken.
Verzekeringen van zeeschepen, met uitzondering van pleziervaartuigen, zijn vrijgesteld van assurantiebelasting (artikel 24, eerste lid, onderdeel e, van de WBR). Zeeschepen zijn alle schepen die worden gebruikt of bestemd zijn voor de zeevaart, zoals mosselvaartuigen en viskotters. Van geval tot geval moet worden beoordeeld of er sprake is van een zeeschip. Hieronder geef ik een overzicht van categorieën vaartuigen die ik voor de assurantiebelasting als zeeschip aanmerk. Vervolgens geef ik een overzicht van categorieën vaartuigen die ik niet als zeeschip aanmerk.
Als zeeschip in de zin van de assurantiebelasting merk ik aan:
– opgelegde zeeschepen;
– zeeschepen gekocht voor sloop maar nog volledig intact;
– zeeschepen tijdelijk als hotelschip of voor opslag in gebruik, mits zij voor zeevaart geschikt en bestemd blijven;
– zeeschepen gebouwd op speculatie maar nog niet verkocht;
– losse voorwerpen en andere vaartuigen, die voor een bepaalde reis geschikt gemaakt worden voor de zeevaart, uitsluitend voor die specifieke reis;
– binnenschepen, waarvoor een aanvullende of speciale verzekering voor de zeevaart is gesloten;
– coasters en vissersschepen tijdelijk in gebruik op de binnenwateren, mits zij geschikt en bestemd blijven voor de zeevaart;
– havensleepboten, lichtschepen, pompboten en drijvende brandspuiten die geschikt en bestemd zijn om incidenteel in volle zee te varen;
– pontons, zandzuigers en baggermateriaal, drijvende elevatoren en droogdokken, mits geschikt en tevens bestemd voor de zeevaart;
– lashbakken, ongeacht of deze bij een bepaald zeeschip behoren.
Niet als zeeschip in de zin van de assurantiebelasting merk ik aan:
– zeeschepen gekocht voor sloop en deels onttakeld;
– coasters en vissersschepen, die uitsluitend worden gebruikt op de binnenwateren, ongeacht of zij zijn voorzien van een lichtere motor;
– drijvende elevatoren en droogdokken, die niet bestemd zijn om op zee te worden gebruikt.
De vrijstelling van verzekeringen van zeeschepen geldt voor verzekeringen die het casco van het schip betreffen. In de praktijk kan discussie ontstaan over de vraag of ook verzekeringen voor schaden die voor de reder uit het varen van het zeeschip kunnen voortvloeien onder de vrijstelling vallen. Ik acht deze discussie niet gewenst en keur daarom met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat verzekeringen voor schaden die voor de reder uit het varen van het zeeschip voortvloeien, vallen onder de vrijstelling van verzekeringen van zeeschepen. Het betreft verzekeringen zoals zogenoemde disbursementverzekeringen, verzekeringen van premiums, protection en indemnity, verzekeringen van aanvaringsschade aan derden en verzekeringen voor loss of hire. Zogenoemde verzekeringen van shipbroker’s interest zijn echter niet vrijgesteld.
De vrijstelling van assurantiebelasting geldt niet voor verzekeringen van pleziervaartuigen (artikel 24, eerste lid, onderdeel e, van de WBR). Dat zijn vaartuigen in gebruik bij watersportbeoefenaars en andere recreanten bij of in het water, zoals sportvissers. Zo is een zeewaardig jacht een pleziervaartuig. Ook als dit vaartuig bedrijfsmatig wordt verhuurd of voor representatieve doeleinden wordt gebruikt. Rondvaartboten die geschikt en bestemd zijn voor rondvaarten op zee merk ik niet aan als pleziervaartuig, gelet op het openbare karakter van de rondvaarten.
Transportverzekeringen, waaronder zogenoemde verzekeringen van freight, zijn vrijgesteld van assurantiebelasting (zie artikel 24, eerste lid, onderdeel f, van de WBR). Een transportverzekering is de verzekering tegen risico’s van schade als gevolg van vervoer van goederen over zee, te land, op binnenwateren en door de lucht.
De vrijstelling is ook van toepassing op verzekeringen van de uit de vervoersovereenkomst voortvloeiende of uit andere hoofde bestaande aansprakelijkheid van vervoerders, stuwadoors en expediteurs bij vervoer van goederen. Verder geldt de vrijstelling voor de verzekering van eigendommen van bemanningen van schepen voor het verblijf aan boord.
De vrijstelling is niet van toepassing op verzekeringen voor opgeslagen goederen in een stilliggend schip of een schip dat als een bergplaats van de vervoerder kan worden aangemerkt. Hierbij is niet van belang dat het schip soms naar een andere plaats wordt gebracht.
Als transportverzekering is onder andere een geldtransportverzekering aan te merken. De vrijstelling geldt voor een geldtransportverzekering, inclusief nachtrisicodekking, zonder bijkomende dekking voor verblijfrisico’s. Een geldtransportverzekering bevat soms een bijzondere clausule, waardoor het verzekerde risico gedurende maximaal drie dagen doorloopt. Dit als de vervoerder door bijzondere omstandigheden niet in staat is om dezelfde dag waarop hij de gelden heeft ontvangen tot uitbetaling over te gaan. In dat geval is naar mijn oordeel sprake van één verzekering. De vrijstelling geldt in dat geval onverkort.
De dekking van bijvoorbeeld in havenloodsen opgeslagen zendingen van de verzekerde maakt geen deel uit van de vrijgestelde transportverzekering. De opslag voorafgaand aan of volgend op het transport kan echter volstrekt noodzakelijk samenhangen met het transport. Mits voor de opslag geen extra premie is verschuldigd, ontmoet het bij mij geen bezwaar om in dat geval slechts één verzekering te zien, namelijk een transportverzekering. Van de genoemde volstrekt noodzakelijk samenhang is in elk geval sprake bij opslag gedurende maximaal een maand.
Een bijzondere situatie betreft een transportverzekering met accijnsverzekering. Bijvoorbeeld bij doorvoer van gedistilleerd kan vermogensverlies ontstaan door heffing van accijnzen (of soortgelijke belastingen of rechten) als gevolg van schade tijdens het transport. Tegen dit vermogensverlies kan men zich verzekeren door middel van een accijnsverzekering. Naar mijn oordeel is in een dergelijk geval (eveneens) sprake van een transportverzekering. De accijnsverzekering is aldus vrijgesteld van assurantiebelasting.
Een samengestelde verzekering is een verzekering (of samenstel van verzekeringen) die dekking geeft tegen verschillende, op zichzelf staande risico’s, waarvoor de verzekeraar één premie in rekening brengt. Dit is bijvoorbeeld de verzekering van de inhoud van een serviceauto van een bedrijf tegen de risico’s tijdens het vervoer en verblijf.
Er is sprake van één verzekering en dus niet van een samengestelde verzekering, in geval van een verzekering (of samenstel van verzekeringen) tegen een zelfde risico van verschillende verzekerde objecten. Hierbij is niet van belang of de verzekering onderscheid maakt naar verschillende oorzaken van het risico.
Een samengestelde verzekering kan een of meer vrijgestelde verzekeringen omvatten. De vrijstelling van assurantiebelasting wordt dan toegepast op het aan die vrijgestelde verzekeringen toe te rekenen gedeelte van de premie (artikel 24, tweede lid, van de WBR).
Het is mogelijk om naast een transportverzekering een bijkomende verzekering af te sluiten. Zo is bijvoorbeeld een berovingsverzekering mogelijk naast een geldtransportverzekering. Deze bijkomende verzekering deelt dan niet in de vrijstelling. De verschuldigde premie zal dan moeten worden gesplitst in een vrijgesteld deel en een belast deel. Het ontmoet bij mij geen bezwaar om bij deze splitsing in de volgende gevallen gebruik te maken van de daarbij vermelde forfaitaire percentages:
– geldtransportverzekeringen, gecombineerd met dekking voor verblijfrisico’s op kantoor. Van de premie wordt 70% toegerekend aan het belastingvrije transportonderdeel en 30% aan het belastbare onderdeel;
– fraude- en berovingsverzekeringen, gecombineerd met geldtransportdekking. Van de premie wordt 30% toegerekend aan het belastingvrije transportonderdeel en 70% aan het belastbare onderdeel.
Herverzekeringen zijn vrijgesteld van assurantiebelasting (zie artikel 24, eerste lid, onderdeel g, van de WBR). De vrijstelling geldt slechts indien uit het contract duidelijk blijkt dat er sprake is van een herverzekering. Een verzekeraar van een bepaalde verzekering moet daarbij zijn uit die verzekering voortvloeiende schadekans weer bij een andere verzekeraar in verzekering hebben gegeven. Bovendien moet het contract naar het oorspronkelijke risico verwijzen.
Op grond van artikel 25, eerste lid, van de WBR, ben ik bevoegd om een assurantiebemiddelaar als belastingplichtige voor de assurantiebelasting aan te wijzen. Het moet daarbij gaan om een assurantiebemiddelaar, aan wie een vergunning is verleend als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht. Voor de aanwijzing van de assurantiebemiddelaar als belastingplichtige voor de assurantiebelasting geldt het volgende.
Gelet op artikel 10:3, eerste lid, en artikel 10:5, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Amsterdam gemandateerd tot het aanwijzen van assurantiebemiddelaars als belastingplichtigen en tot het intrekken of wijzigen van zodanige aanwijzingen. De verzoeken kunnen rechtstreeks aan hem worden gericht. De Belastingdienst/kantoor Amsterdam houdt van de door hem aangewezen assurantiebemiddelaars een lijst aan. Deze lijst ligt ter inzage bij het genoemde kantoor van de Belastingdienst. Ook is de lijst raadpleegbaar op www.belastingdienst.nl.
Tevens is de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Amsterdam gemandateerd om voor het aanwijzen van assurantiebemiddelaars als belastingplichtigen en voor het intrekken of wijzigen van zodanige aanwijzingen, ondermandaat en machtiging te verlenen aan daartoe aan te wijzen functionarissen.
Het is mogelijk dat verschillende belastingplichtige assurantiebemiddelaars bij één verzekering zijn betrokken. In die situatie kan de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, in overleg met de betrokkenen, de persoon aanwijzen die voor de voldoening van de belasting zorg draagt.
Van co-assurantie is sprake als een verzekering zonder tussenkomst van een belastingplichtige assurantiebemiddelaar bij meer dan één verzekeraar is ondergebracht. Iedere verzekeraar is dan voor zijn aandeel in de premie belastingplichtig voor de assurantiebelasting (zie artikel 25 van de WBR).
Het ontmoet bij mij in deze situatie geen bezwaar om de verzekeraar die de polis opmaakt en de premie int (de zogenoemde leader) op verzoek als belastingplichtige voor de gehele verzekering aan te merken. Hierbij gelden de volgende voorwaarden.
– De leader brengt een deel van het risico in herverzekering onder bij de andere betrokken verzekeraars, welke vervolgens beroep kunnen doen op de vrijstelling van artikel 24, eerste lid, onderdeel g, van de WBR.
– Uit de administratie van de bij de co-assurantie betrokken verzekeraars blijkt duidelijk dat het een onder deze regeling vallende verzekering betreft.
Voor zover de leader de met inachtneming van de regeling op hem rustende verplichtingen niet nakomt zullen er naheffingsaanslagen worden opgelegd. Mocht de leader deze aanslagen aantasten op grond van onverbindendheid van de bovenstaande regeling betreffende de belastingplicht, dan gelden voor de andere betrokken verzekeraars alsnog onverkort de wettelijke bepalingen.
Per 1 januari 2013 geldt er een verbod op het berekenen van provisie bij de verkoop van (complexe) financiële producten zoals hypotheken, pensioenverzekeringen en levensverzekeringen. Het gevolg hiervan is dat de verzekeringstussenpersoon voortaan rechtstreeks kosten in rekening brengt bij zijn klant voor de door hem verrichte samenhangende diensten.
Assurantiebelasting wordt berekend over de premie, alsmede over de vergoeding voor met de verzekering samenhangende diensten (artikel 22, eerste lid, van de WBR). Hieruit vloeit voort dat slechts assurantiebelasting is verschuldigd wanneer ook daadwerkelijk sprake is van een verzekeringsovereenkomst waarop de vergoeding voor de samenhangende diensten ziet. Door de gewijzigde omstandigheden is een situatie ontstaan waarin de relatie tussen een afgesloten verzekering en de door de verzekeringstussenpersoon te ontvangen vergoeding niet altijd meer eenduidig kan worden onderkend. Om onduidelijkheden weg te nemen heeft de Belastingdienst, in overleg met brancheorganisaties van tussenpersonen van verzekeraars en banken, voor de berekening van de verschuldigde assurantiebelasting forfaitaire toerekeningregels opgesteld. De toerekeningregels kunnen met ingang van een nieuw aangiftetijdvak worden toegepast in plaats van afspraken die reeds eerder met de Belastingdienst/Amsterdam werden gemaakt. Deze afspraken kunnen evenwel ook worden voortgezet tot het tijdstip waarop opzegging daarvan plaatsvindt.
De forfaitaire toerekeningregels zijn gepubliceerd op www.belastingdienst.nl en www.cggp.nl . Tussenpersonen en adviseurs kunnen vragen over de toepassing van de toerekeningregels voorleggen aan hun branche-organisatie. Ook is het mogelijk vragen schriftelijk voor te leggen aan Belastingdienst/kantoor Amsterdam, Unit Individueel 3, Postbus 58944, 1040 EE Amsterdam.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-6640.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.