De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 9, derde lid, en 12a, derde lid, van de Wet schadeloosstelling
leden Tweede Kamer, de artikelen 9, 10, tweede lid, 13, derde lid, 16, derde lid,
en 18, derde lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, artikel 4, vierde lid,
en artikel 6, vijfde lid, van het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer
en Nationale ombudsman, artikel 3, zesde lid, van het Rechtspositie- besluit commissarissen
van de Koning, de artikelen 8, derde lid, en 16, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit
burgemeesters, de artikelen 3, tweede lid, en 21, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit
gedeputeerden, de artikelen 2, tweede en vierde lid, 11, tweede lid en 14, eerste
lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, de artikelen 2, tweede
en vierde lid, 10, tweede lid, en 13 van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden,
de artikelen 3, tweede lid, en 25, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders,
de artikelen 7, derde lid, en 10, vierde lid, van het Voorzieningenbesluit ministers
en staatssecretarissen, de artikelen 3.2, tweede lid, 3.8, tweede lid, 3.9, vijfde
lid, 3.11, derde lid, 3.11a, tweede lid, 3.24, derde lid en 3.26, tweede lid, van
het Waterschapsbesluit, artikel 17, tweede lid, van de Interne klokkenluidersregeling
Rijk, Politie en Defensie, artikel 13, eerste lid, van het Reisbesluit binnenland,
artikel 8, tweede lid en artikel 12bb van het Verplaatsingskostenbesluit 1989, artikel
68a, negende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, artikel 5, achtste lid,
van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal de artikelen 3, eerste lid, en 3a van
het Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel 2011–2012, artikel 25ab
van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, artikel 1, tweede lid,
van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, artikel 1, zevende lid,
van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman,
artikel 2, zevende lid, van het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES, artikel
1, vierde lid, van het Reglement voor de Gouverneur van Curaçao en artikel 1, vierde
lid, van het Reglement voor de Gouverneur van Sint Maarten;
Besluit:
TOELICHTING
1. Algemeen
De onderhavige regeling behelst het aanpassen van bedragen ten behoeve van diverse
wettelijk geregelde onkostenvergoedingen voor zowel politieke ambtsdragers als voor
de ambtenaren van de sector Rijk. Op grond van bovenliggende regelgeving is sprake
van een verplichting om de in de regeling opgenomen bedragen elk jaar aan te passen
aan de hand van de daarin voorgeschreven aanpassingssystematiek. De verschillende
bedragen moeten op 1 januari van ieder jaar dan wel jaarlijks worden gewijzigd aan
de hand van de in de regelgeving genoemde en verschillende indexcijfers zoals de consumentenprijsindex,
de consumentenprijsindex voor restaurants, fastfood, afhaalservice, cafés en accommodaties
en het prijsindexcijfer autolease personenauto’s. Daarnaast zijn enkele vergoedingen
voor politieke ambtsdragers gekoppeld aan het indexcijfers CAO lonen overheid. Voorts
zijn er vergoedingen van politieke ambtsdragers die, aan de hand van een rekenregel,
moeten worden gewijzigd omdat de vergoedingen voor dienstreizen van het burgerlijk
rijkspersoneel wijzigen. De tegemoetkomingen aan rijksambtenaren voor woon- werkverkeer
op grond van de Verplaatsingskostenregeling 1989 wordt, ook ingevolge een rekenregel,
geïndexeerd met de prijsstijging van een OV-jaarkaart 2e klasse. Tevens worden de
bedragen in de Regeling vaststelling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel 2011 –
2012 aangepast en de maximale tegemoetkoming voor representatiekosten.
De wijziging in de bezoldiging voor het burgerlijk rijkspersoneel per 1 januari 2017
– zoals overeengekomen in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2017 (Staatscourant 2017, 64494) – krijgt doorwerking naar de bezoldiging van politieke ambtsdragers. In de desbetreffende
wetten en besluiten is bepaald dat de wijzigingen in de bezoldiging met een algemeen
karakter van het burgerlijk personeel in de sector Rijk bij ministeriële regelingen
dienen te worden vastgesteld.
Voor het eerst is de indexatie van de maximale vergoeding voor de kosten van beroepsmatig
verleende rechtsbijstand op grond van de Interne Klokkenluidersregeling Rijk, Politie
en Defensie opgenomen in de verzameltabel in artikel 1. Zowel de maximale vergoeding
per uur als de maximale vergoeding per afzonderlijke procedure zijn gekoppeld aan
de consumentenprijsindex.
Daarnaast is Bijlage D van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984
aangepast aan de bedragen van het wettelijk minimumloon per 1 juli 2017 en 1 januari
2018.
2. Gevolgen voor regeldruk
Deze regeling brengt geen gevolgen voor de regeldruk met zich mee.
3. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2018. Daarmee is voldaan
aan de vast-verandermomenten. Afgeweken is van de gebruikelijk gehanteerde minimale
invoeringstermijn van twee maanden. Dit is een gevolg van het feit dat de bedragen
voor 2018 niet eerder beschikbaar waren. De doelgroepen zijn bekend met de periodieke
wijzigingen: de personen die de regeling uitvoeren zijn goed in staat om deze op korte
termijn door te voeren.
Artikelsgewijs
Artikel I nummer 1, 5, 13 tot en met 15, 17, 27, 42, 44 en 49 tot en met 52
De hierna genoemde toelagen en onkostenvergoedingen worden jaarlijks met ingang van
1 januari aangepast aan de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september
van het voorafgaande kalenderjaar. De consumentenprijsindex voor 2017 is bepaald op
102,03. Voor 2016 was dit indexcijfer 100,57. Procentueel is dat een verhoging van
1,5.
Het betreft de volgende vergoedingen:
-
• de vergoeding voor leden van de Eerste en Tweede Kamer voor kosten verbonden aan de
uitoefening van het ambt (artikel 9, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden
Tweede Kamer en artikel 16, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer:
nummers 1 en 5),
-
• de vergoeding voor de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene
Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State en de leden van de Raad van State en de staatsraden, de overige
leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen voor
de kosten van voorzieningen die voor eigen rekening komen en door hen mede worden
aangewend ten behoeve van de vervulling van hun ambt (artikel 6, tweede lid, van het
Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman:
nummers 13 en 14),
-
• de ambtstoelage voor burgemeesters (artikel 16, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
burgemeesters: nummer 15),
-
• de onkostenvergoeding voor gedeputeerden (artikel 21, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
gedeputeerden: nummer 17)
-
• de onkostenvergoeding voor raadsleden (artikel 2, derde lid, van het Rechtspositiebesluit
raads- en commissieleden: nummer 27)
Wat betreft de onkostenvergoeding van de raadsleden in de drie hoogste inwonersklassen
(gemeenten met meer dan 100.000 inwoners) is er overgangsrecht. Hun onkostenvergoedingen
waren namelijk hoger dan het per 1 juli 2014 geïntroduceerde bedrag van € 165,– per
maand.
Als overgangsrecht is de onkostenvergoeding van de raadsleden in deze drie inwonersklassen
gehandhaafd zoals die gold vóór inwerkingtreding van dit besluit, tot de gemeenteraadsverkiezingen
van 2018. Hierdoor hebben de desbetreffende raadsleden ruimschoots de tijd gehad om
zich in te stellen op deze aanpassing per 2018.
In verband met de gemeenteraadsverkiezingen op 21 maart 2018 betekent dit dat in de
maand maart 2018 het bedrag van de onkostenvergoeding naar rato moet worden uitbetaald
(zie artikel 1, onder letter d, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden).
Na de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2018 geldt voor de hele gemeenteraad van
alle inwonersklassen een onkostenvergoeding van € 170,17 per maand.
Op de bedragen behorende bij de drie inwonersklassen wordt ook de bovengenoemde indexering
toegepast. Dat houdt in dat de bedragen voor deze inwonersklassen per 1 januari 2018
(tot maart 2018) als volgt gewijzigd worden:
Klasse
|
Inwonertal
|
Onkostenvergoeding per 1 januari 2017
|
Onkostenvergoeding per 1 januari 2018
|
7
|
100.001–150.000
|
€ 183,81
|
€ 186,56
|
8
|
150.001–375.000
|
€ 218,97
|
€ 222,26
|
9
|
375.001–
|
€ 262,64
|
€ 266,58
|
-
• de onkostenvergoeding voor statenleden (artikel 2, derde lid, van het Rechtspositiebesluit
staten- en commissieleden: nummer 42),
-
• de onkostenvergoeding voor wethouders (artikel 25, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
wethouders: nummer 44),
-
• de vergoeding voor ministers en staatssecretarissen voor de kosten van voorzieningen
die voor hun eigen rekening komen en door hen mede worden aangewend ten behoeve van
de vervulling van hun ambt (artikel 10, tweede lid, van het Voorzieningenbesluit ministers
en staatssecretarissen: nummers 49 t/m 52).
Artikel I, nummers 3 en 6 tot en met 9
Artikel 10, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer ziet op een vergoeding
waarmee de leden van de Eerste Kamer voorzieningen kunnen treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid,
ouderdom en overlijden. Deze vergoeding wordt jaarlijks herzien onder meer aan de
hand van voor het overheidspersoneel geldende inhoudingen ter zake van het ouderdoms-
en nabestaandenpensioen. Nu de pensioenpremie voor overheidspersoneel met ingang van
1 januari 2017 is gestegen van 5,34% naar 6,33%, leidt dat tot een verhoging van de
jaarlijkse vergoeding.
Artikel 18, tweede lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer betreft de vergoeding
voor verblijfkosten. De vergoeding voor verblijfkosten voor leden van de Tweede Kamer
is geregeld in artikel 8, tweede lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer.
Deze bepaling bevat een rekenregel, zodat in onderhavige regeling de bedragen niet
gewijzigd hoeven te worden. De toepassing van de rekenregel leidt tot de volgende
bedragen met ingang van 1 januari 2018:
Tabel:
Reisafstand
|
Vergoeding art. 8, eerste lid
|
0 km
|
€ 7.506,10
|
10 km
|
€ 12.600,40
|
75 km
|
€ 17.628,25
|
150 km
|
€ 23.773,40
|
Artikel I, nummer 2, 4, 12 en 48
Deze wijzigingen strekken tot aanpassing van de bedragen die zijn opgenomen in artikel
12a, tweede lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer en artikel 13, tweede
lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, artikel 4, derde lid, van het Besluit
rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman en artikel
7, tweede lid, van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen.
Het in deze bepalingen vermelde bedrag heeft betrekking op de maximaal toegestane
kilometerprijs van een aan te schaffen dienstauto. Het bedrag wordt per 1 januari
van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging
van het prijsindexcijfer jaargemiddelde operationele autolease inclusief brandstof,
zoals door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerd, over het tweede kalenderjaar
voorafgaand aan genoemde datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer over het jaar
daaraan voorafgaand. De stijging van de normbedragen zoals die met dit besluit gestalte
krijgt is als volgt berekend. Het prijsindexcijfer autolease personenauto’s 2016 was
98,3. Het prijsindexcijfer autolease personenauto’s 2015 was 99,7. Het verschil is
dus 98,3-99,7 = -1,4. In een percentage uitgedrukt is de daling – 1,4%. Het normbedrag
voor 2017 was (niet afgerond) € 0,596679838129872 verminderd met 1,4% wordt 0,58832631,
afgerond € 0,59. Het normbedrag wordt met ingang van 1 januari 2018 dus € 0,59.
Artikel I, nummers 10 en 11
In artikel 68a, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en artikel 5,
achtste lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal is de maximale tegemoetkoming
voor representatiekosten die een ambtenaar kan ontvangen opgenomen. Dit bedrag wordt
jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex en bedraagt € 550,03
vanaf 1 januari 2018.
Artikel I, nummers 18 tot en met 27, 35 tot en met 40, 41, 43 en 53
Het maximumbedrag van de vergoeding voor werkzaamheden toegekend aan raadsleden en
statenleden (tabel I van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden respectievelijk
artikel 2, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden) wordt
jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast aan de hand van het door het Centraal
Bureau voor de Statistiek voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar
vastgestelde indexcijfer CAO lonen overheid inclusief bijzondere beloningen.
Het indexcijfer CAO lonen overheid inclusief bijzondere beloningen voor 2017 is bepaald
op 108,5. Voor 2016 was dit indexcijfer 108,6. Dat betekent in principe een geringe
procentuele verlaging voor het bedrag dat geldt per 1 januari 2018. Deze verlaging
wordt echter niet doorberekend in de bedragen over 2018.
De vergoeding aan een lid van een commissie, vermeld in tabel IV van het Rechtspositiebesluit
raads- en commissieleden en artikel 13 van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden
blijven dus op hetzelfde niveau als de bedragen voor 2017.
Dit geldt ook voor de vergoeding voor leden van het algemeen bestuur die geen lid
zijn van het dagelijks bestuur (artikel 3.2, eerste lid, van het Waterschapsbesluit).
Artikel I, nummers 53 tot en met 56
Voor de leden van de algemene besturen van waterschappen zijn de vergoedingen, hun
onkostenvergoedingen en hun tegemoetkoming in de ziektekosten geïndexeerd of gewijzigd
als gevolg van de wijzigingen in de bezoldiging van het personeel in de sector Rijk.
Voor de leden van het dagelijks bestuur van een waterschap is de bezoldiging en de
onkostenvergoeding gewijzigd en voor de voorzitter van het dagelijks bestuur is de
bezoldiging en de ambtstoelage gewijzigd.
Artikel 1, nummers 57 en 58
In artikel 17, eerste lid, onderdeel b, van de Interne Klokkenluidersregeling Rijk,
Politie en Defensie is de maximale vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende
rechtsbijstand opgenomen voor ambtenaren die rechtsbijstand nodig hebben in het kader
van het melden van een misstand melden. De maximale vergoeding is gekoppeld aan de
consumentenprijsindex. Vanaf 1 januari 2018 bedragen deze maximale vergoedingen € 253,75
per uur en € 6.090,00 per afzonderlijke procedure.
Artikel I, nummers 59 tot en met 62
In artikel 3, eerste lid, van het Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel
worden de vergoedingen geregeld die een betrokkene verschuldigd is voor het van rijkswege
verstrekte genot van een woning en verdere verstrekkingen in die woning. Voor het
van rijkswege verstrekte genot van verwarming van de woning, energie voor kookdoeleinden,
elektrische energie anders dan voor verwarming van de woning en voor kookdoeleinden,
en leidingwater is als vergoeding een percentage van de bezoldiging vastgesteld. De
bedragen genoemd in artikel 2 Regeling vaststelling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel
2011-2012 zijn gemaximeerd en worden jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van de
consumenten-prijsindex van gas, elektriciteit en water.
Artikel I, nummers 63 tot en met 68
De bedragen voor de vergoeding van kleine uitgaven overdag en kleine uitgaven ’s avonds
worden geïndexeerd met 3,9%, de gemiddelde stijging van het totaal van de componenten
ontbijt, lunch en diner. De bedragen voor lunch en diner worden geïndexeerd met 2,1%,
de gemiddelde wijziging van de consumentenprijsindexen voor restaurants en café’s,
en voor fastfood en afhaalservice. De bedragen voor logies en ontbijt worden geïndexeerd
met 11,70% van de consumentenprijsindex voor accommodaties.
Artikel I, nummers 69 tot en met 76
Het maximumbedrag per maand van de tegemoetkoming per kilometer voor degene die de
plaats van tewerkstelling niet of niet doelmatig per openbaar vervoer kan bereiken
(artikel 12a Verplaatsingskostenbesluit 1989) en voor degene die de afstand tussen
de woning en de plaats van tewerkstelling per fiets aflegt (artikel 12b, tweede lid,)
wordt vastgesteld op een twaalfde deel van de per 1 januari 2018 geldende grootverbruikcontractprijs
van een OV-jaarkaart 2e klasse. Deze grootverbruikcontractprijs bedraagt, op basis
van de door de NS opgegeven prijs van een OV jaarkaart 2e klasse, op 1 januari 2018
€ 4.620,14. De tegemoetkoming in gemaakte reiskosten bedraagt vanaf 1 januari 2018
aldus € 385,01 (artikel 12, eerste lid, Verplaatsingskostenbesluit 1989).
Het maximumbedrag per maand van de tegemoetkoming per kilometer voor degene die de
plaats van tewerkstelling met het openbaar vervoer kan bereiken, maar daarvan geen
gebruik maakt (artikel 12b, eerste lid, Verplaatsingskostenbesluit 1989) wordt geïndexeerd
met 0,11%, de prijsstijging van een OV jaarkaart 2e klasse, en bedraagt per 1 januari
2018 € 57,02 (artikel 13, eerste lid, onder a, Verplaatsingskostenbesluit 1989).
Voor degenen die niet regelmatig naar dezelfde plaats van tewerkstelling reizen (artikel
12, tweede lid, en artikel 13, eerste lid, onder b van de Verplaatsingskostenregeling
1989) is een maximale tegemoetkoming per dag van toepassing. De maximale bedragen
per dag (€ 21,59 respectievelijk € 3,20) zijn het resultaat van de volgende berekening:
het maandbedrag (€ 385,01 respectievelijk € 57,02), vermenigvuldigd met twaalf (maanden)
en gedeeld door 214 (het reguliere aantal reisdagen per jaar, zoals opgenomen in de
formule in artikel 12 van de Verplaatsingskostenregeling 1989).
De bedragen voor de tegemoetkoming per kilometer (artikel 12, vijfde lid, onderdeel
d, en artikel 13, eerste lid, onderdeel c, alsmede artikel 13, tweede lid, van de
Verplaatsingskostenregeling 1989) blijven per 1 januari 2018: 19 respectievelijk 6
eurocent per kilometer.
De hoge tegemoetkoming per kilometer wordt vastgesteld, door het niet afgeronde bedrag
van 1 januari 2017 (18,97 eurocent) te indexeren met de prijsstijging van een OV-jaarkaart
2e klasse van 0,11% en de uitkomst (18,99 eurocent) rekenkundig af te ronden op hele
eurocenten (19 eurocent).
De lage tegemoetkoming wordt vastgesteld op een derde deel van de niet afgeronde hoge
tegemoetkoming per kilometer, dat resulteert in een bedrag van 6,33 eurocent, en wordt
rekenkundig afgerond op hele eurocenten (6 eurocent).
Artikel II
Dit artikel strekt tot formalisering van wijzigingen van de bezoldiging, schadeloosstelling
of vergoeding van werkzaamheden in diverse wetten en besluiten. Dit in verband met
de wijziging van de bezoldiging van het burgerlijk Rijkspersoneel die een algemeen
karakter draagt. De wijzigingen voor het burgerlijk rijkspersoneel zijn overeengekomen
in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2017 (Staatscourant 2017, 64494). In de desbetreffende wetten en besluiten is bepaald dat de wijzigingen in de bezoldiging
met een algemeen karakter van het burgerlijk personeel in de sector Rijk wordt gevolgd
en dat deze wijzigingen bij ministeriële regelingen worden vastgesteld. In artikel
II zijn de bezoldigingsbedragen van ministers, staatssecretarissen, de vice-president
van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman,
de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de overige
leden van de Raad van State, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer,
de substituut-ombudsmannen, de commissarissen van de Koning, de gedeputeerden, de
burgemeesters, de wethouders, de voorzitters en de dagelijks bestuursleden van de
waterschappen, de rijksvertegenwoordiger BES en de gouverneurs, alsmede de schadeloosstelling
voor de leden van de Tweede Kamer, en de vergoedingen voor de werkzaamheden voor de
leden van de Eerste Kamer per 1 januari 2017 aangepast.
Artikel III en IV
Artikel 25ab van het Bezoldigingsbesluit Rijksambtenaren 1984 regelt dat indien het
wettelijk minimumloon wordt herzien, dit eveneens leidt tot een overeenkomstige wijziging
van bijlage D. Dit betreft de aanpassing van de salarisbedragen met een salarisnummer
in bijlage D overeenkomstig de aanpassing van het wettelijk minimumloon op basis van
artikel 14, eerste, tweede of vijfde lid, van de Wet op het minimumloon en minimumvakantiebijslag.
De aanpassing van het wettelijk minimumloon per 1 juli 2017 is gepubliceerd in Staatscourant 2017, 28138 en bijlage D is per 1 juli 2017 overeenkomstig aangepast. Dit is bekend gemaakt bij
circulaire (Staatscourant 2017, 38185) en wordt nu met terugwerkende kracht tot 1 juli 2017 geformaliseerd in artikel II.
Artikel III regelt de overeenkomstige aanpassing van bijlage D per 1 januari 2018
overeenkomstig de wijziging van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2018, gepubliceerd
in Staatscourant 2017, 58642.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren