TOELICHTING
Uitgangspunt van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) is dat de algemene
welvaartsontwikkeling zo mogelijk ook tot uitdrukking moet komen in de inkomens van
werknemers met een minimumloon en uitkeringsgerechtigden. Dit uitgangspunt is vervat
in de hoofdregel van artikel 14 van de WML, dat uitgaat van een koppeling van het
minimumloon en de sociale uitkeringen aan de gemiddelde contractloonontwikkeling.
Afwijking van de hoofdregel is mogelijk indien sprake is van een bovenmatige loonontwikkeling,
dan wel volumeontwikkeling in de sociale zekerheidsregelingen (artikel 14, vijfde
lid, WML). De toelichting bij dit artikellid geeft aan dat de afwijkingsgronden actueel
zijn indien de verhouding tussen inactieven en actieven, de zogenaamde i/a-ratio,
de daarvoor geldende norm overschrijdt. Op grond van de Macro Economische Verkenning
(MEV) 2018 van het Centraal Planbureau (CPB) lijkt dit voor 2018 niet het geval.
In artikel 14, eerste tot en met derde lid, van de WML, wordt de aanpassing van het
minimumloon geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het gemiddelde van de procentuele
ontwikkeling van de contractlonen in de marktsector, de gepremieerde en gesubsidieerde
sector en bij de overheid, zoals dat door het CPB wordt berekend.
Het aanpassingspercentage is, conform hetgeen wettelijk is geregeld, als volgt vastgesteld.
Uitgangspunt is de helft van de CPB-raming voor de contractloonstijging in 2018 zoals
deze is gepubliceerd in de MEV 2018. Dit is 0,5 x 2,059 = 1,029. Dit bedrag wordt
aangepast aan het zogenaamde na-ijleffect uit het voorafgaande jaar (artikel 14, eerste
lid, onder b). Dat is het verschil tussen de ontwikkeling van de contractlonen zoals
deze voor 2017, blijkens bekendmaking in het Centraal Economisch Plan uit april 2017,
was geraamd en de ontwikkeling van de contractlonen zoals deze voor 2017 blijkens
bekendmaking in de Macro Economische Verkenning uit september 2017, nader is geraamd.
Dit verschil bedraagt -0,223. Het onafgeronde aanpassingspercentage komt daarmee op
0,807. Dit wordt vermenigvuldigd met het (onafgeronde) wettelijk minimumloon zoals
berekend voor de aanpassing per 1 juli 2017.
Na de (wettelijke) afronding bedraagt het bruto wettelijk minimumloon per 1 januari
2018 € 1.578,00 per maand, € 364,15 per week en € 72,83 per dag. Het aanpassingspercentage
na afronding is 0,81. De hiermee corresponderende wettelijke minimumjeugdlonen zijn
geregeld in het Besluit minimumjeugdloon1:
Leeftijd
|
Staffeling
|
Per maand
|
Per week
|
Per dag
|
22 jaar en ouder
|
100%
|
€ 1.578,00
|
€ 364,15
|
€ 72,83
|
21 jaar
|
85%
|
€ 1.341,30
|
€ 309,55
|
€ 61,91
|
20 jaar
|
70%
|
€ 1.104,60
|
€ 254,90
|
€ 50,98
|
19 jaar
|
55%
|
€ 867,90
|
€ 200,30
|
€ 40,06
|
18 jaar
|
47,50%
|
€ 749,55
|
€ 172,95
|
€ 34,59
|
17 jaar
|
39,50%
|
€ 623,30
|
€ 143,85
|
€ 28,77
|
16 jaar
|
34,50%
|
€ 544,40
|
€ 125,65
|
€ 25,13
|
15 jaar
|
30%
|
€ 473,40
|
€ 109,25
|
€ 21,85
|
Voor werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan
in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) gelden alternatieve staffels,
die zijn vastgesteld in het Besluit minimumjeugdloon. Voor leerlingen in de bbl in
de leeftijd van 15 tot en met 17 jaar en 21 jaar gelden bovenstaande bedragen. In
afwijking van bovenstaande gelden voor leerlingen in de bbl in de leeftijd van 18
tot en met 20 jaar de hiermee corresponderende wettelijke minimumjeugdlonen:
Leeftijd
|
Staffeling BBL
|
Per maand
|
Per week
|
Per dag
|
20 jaar
|
61,50%
|
€ 970,45
|
€ 223,95
|
€ 44,79
|
19 jaar
|
52,50%
|
€ 828,45
|
€ 191,20
|
€ 38,24
|
18 jaar
|
45,50%
|
€ 718,00
|
€ 165,70
|
€ 33,14
|
Volgens artikel 12 van de WML is het minimum(jeugd)loon naar evenredigheid lager indien
de werknemer een kortere arbeidstijd is overeengekomen dan de normale arbeidsduur.
Dit is bijvoorbeeld het geval bij deeltijdarbeid.
De minimumloonbedragen worden uitgedrukt in bedragen per maand, per week en per (werk)dag.
Een uniform wettelijk minimumuurloon kent de wet niet. Het uurloon kan per sector
verschillen, afhankelijk van het aantal uren dat als normale arbeidsduur geldt. Onder
normale arbeidsduur wordt verstaan de arbeidsduur die in de desbetreffende sector
gebruikelijk is voor een volledige dienstbetrekking. In de meeste cao’s is deze arbeidsduur
voor een fulltime dienstverband gesteld op 36, 38 dan wel 40 uur per week.
Naar aanleiding van een toezegging aan de Tweede Kamer worden de afgeleide minimumuurlonen
bij deze normale arbeidsduren in de toelichting gepubliceerd.2 Onderstaand schema geeft de afgeronde brutobedragen per uur aan, berekend op basis
van het wettelijk minimumweekloon bij een arbeidsduur van respectievelijk 36, 38 en
40 uur per week.
Afgeleid bruto minimumloon per uur na afronding (naar boven) per 1 januari 2018 bij
een gebruikelijke arbeidsduur van 36, 38 en 40 uur is gepubliceerd in de volgende
tabel. Hierbij wordt bij de afronding gebruik gemaakt van een afronding naar boven,
om te voorkomen dat er onbedoeld een betaling ontstaat die lager is dan het wettelijk
minimumloon zoals vastgesteld in artikel 1 van deze regeling. Hierbij dient te worden
vermeld dat alleen de vastgestelde bedragen in artikel 1 van deze regeling het wettelijk
minimumloon betreffen en rechtens geldig zijn.
Bruto minimumloon per uur per 1 januari 2018 bij een normale arbeidsduur voor een
fulltime dienstverband van:
Leeftijd
|
36 uur per week
|
38 uur per week
|
40 uur per week
|
22 jaar en ouder
|
€ 10,12
|
€ 9,59
|
€ 9,11
|
21 jaar
|
€ 8,60
|
€ 8,15
|
€ 7,74
|
20 jaar
|
€ 7,09
|
€ 6,71
|
€ 6,38
|
19 jaar
|
€ 5,57
|
€ 5,28
|
€ 5,01
|
18 jaar
|
€ 4,81
|
€ 4,56
|
€ 4,33
|
17 jaar
|
€ 4,00
|
€ 3,79
|
€ 3,60
|
16 jaar
|
€ 3,50
|
€ 3,31
|
€ 3,15
|
15 jaar
|
€ 3,04
|
€ 2,88
|
€ 2,74
|
Bruto minimumloon per uur voor werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst
die is aangegaan in verband met een bbl per 1 januari 2018 bij een normale arbeidsduur
voor een fulltime dienstverband van:
Leeftijd
|
36 uur per week
|
38 uur per week
|
40 uur per week
|
20 jaar
|
€ 6,23
|
€ 5,90
|
€ 5,60
|
19 jaar
|
€ 5,32
|
€ 5,04
|
€ 4,78
|
18 jaar
|
€ 4,61
|
€ 4,37
|
€ 4,15
|
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher