TOELICHTING
In Nederland ontvangen meer dan 150.000 mensen met een langdurige zorg- of ondersteuningsbehoefte
een persoonsgebonden budget (pgb). Met dit pgb kunnen deze zorgbehoevenden zelf de
zorg inkopen die noodzakelijk is, op de wijze en door de zorgverlener(s) die het best
bij deze zorgbehoeften aansluit(en). Met de invoering van de Wet langdurige zorg (Wlz),
de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Jeugdwet op 1 januari
2015 zijn de financieringssystematiek en organisatieketens binnen het pgb veranderd.
Tot 1 januari 2015 werd een pgb doorgaans op de rekening van de budgethouder gestort,
zodat hij de door hem gecontracteerde dienstverleners daaruit kon betalen. Sinds 1 januari
2015 wordt daarentegen gewerkt met 'trekkingsrechten': een op grond van de Wlz, de
Wmo 2015 of de Jeugdwet toegekend pgb wordt niet op de rekening van de budgethouder
gestort, maar het budget wordt bij de Sociale verzekeringsbank (SVB) aangehouden.
De SVB betaalt, op verzoek van de budgethouder en na een aantal checks, namens de
budgethouder de door hem gecontracteerde dienstverlener voor de verleende diensten.
De invoering van de systematiek van trekkingsrechten is niet goed verlopen. Bij de
uitbetalingen aan zorgverleners door de SVB zijn vertragingen ontstaan, waardoor niet
alle betalingen tijdig en goed hebben plaatsgevonden. Vanwege de ‘ketencomplexiteit’
is niet altijd eenduidig vast te stellen waar de verantwoordelijkheid voor het ontstaan
van de vertragingen ligt. Deze kan liggen bij de SVB, de gemeente of het zorgkantoor,
maar ook bij de budgethouder en in zeldzame gevallen bij de zorgverlener. Ook een
combinatie is mogelijk.
Ondanks de ingezette herstelacties, het instellen van een Rapid Response Team bij
de SVB voor noodbetalingen en overige maatregelen om uitbetalingen te versnellen,
zijn er zorgverleners en budgethouders die hinder, ongemak en mogelijk nadeel hebben
ondervonden door de invoering van de systematiek van trekkingsrechten.
Hoewel het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen directe rol heeft
bij de uitvoering van het trekkingrecht heeft het kabinet, mede gezien de genoemde
ketencomplexiteit, besloten dat er een onverplichte compensatieregeling zal komen
voor zowel budgethouders als zorgverleners die aanmerkelijk materieel nadeel hebben
ondervonden door de invoering van het systeem van trekkingsrechten. Die compensatieregeling
is uitgewerkt in deze beleidsregel.
De regeling voorziet in de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor vergoeding
van alle gemaakte kosten in een aantal categorieën, indien de kosten het gevolg zijn
van een vertraagde uitbetaling door de SVB. De kostencategorieën zijn gebaseerd op
de resultaten van onderzoek door een extern onderzoeksbureau naar de aard en omvang
van de kosten die budgethouders en zorgverleners hebben gemaakt naar aanleiding van
de problemen rondom de invoering van het trekkingsrecht.1
Aangezien de maatwerkvergoeding bedoeld is voor gevallen van aanmerkelijk materieel
nadeel, is voorzien in een financiële drempel voor toegang tot de regeling. Alleen
budgethouders en zorgverleners die kosten hebben gemaakt boven deze drempels komen
in aanmerking.
Tegenover deze drempel staat dat voor de maatwerkvergoeding niet hoeft te worden aangetoond
dat de vertraging daadwerkelijk is toe te rekenen aan de SVB (in plaats van een andere
partij in de keten) en dat het voor een vertraagde betaling voldoende is dat er later
dan 30 dagen na factuurdatum is betaald.
De aanvrager dient aan te tonen dat de gemaakte kosten in de vooraf vastgestelde kostencategorieën
vallen en dat deze samenhangen met een vertraagde betaling.
Het is mogelijk dat zowel een budgethouder als een zorgverlener naar aanleiding van
dezelfde te late betaling kosten hebben gemaakt en dat zij beiden een aanvraag kunnen
indienen. Wel wordt benadrukt dat budgethouders en zorgverleners slechts eenmaal in
aanmerking komen voor een tegemoetkoming, ongeacht het aantal te late betalingen.
Het aantonen van de gemaakte kosten wil zeggen dat de aanvraag voorzien moet zijn
van bewijsstukken waaruit de kosten blijken. Opgevoerde kosten die niet aangetoond
kunnen worden door middel van bewijsstukken, komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Voor twee kostensoorten die niet altijd makkelijk aan te tonen zijn worden geen bewijsstukken
gevraagd. Het gaat om de categorie ‘telefoniekosten, kopieerkosten, postkosten of
kosten van aangetekend schrijven’ en de categorie ‘kosten in verband met inzet van
eigen financiële middelen.’
In geval aanvrager verklaart deze kosten te hebben gemaakt, wordt een gefixeerd bedrag
meegenomen. Indien de aanvrager van oordeel is dat de gemaakte kosten het gefixeerde
bedrag overstijgen, dan komt het meerdere voor vergoeding in aanmerking indien het
met bewijsstukken wordt aangetoond.
Wanneer positief dan wel negatief wordt beschikt op een aanvraag ontvangt de aanvrager
hiervan schriftelijk bericht. Tegen dit besluit staat de mogelijkheid van bezwaar
en beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) open.
Artikelsgewijs
Artikel 1
In dit artikel worden de budgethouder en de zorgverlener gedefinieerd, tezamen met
nog enkele andere begrippen.
Een budgethouder is een persoon die een pgb ontvangt op grond van de Wlz, de Wmo 2015
of de Jeugdwet. Daarnaast bevat ook de Zorgverzekeringswet een pgb-modaliteit, maar
deze valt buiten het bereik van deze regeling omdat daar geen sprake is van een trekkingsrecht
waarbij de betalingen verplicht via de SVB lopen.
Een zorgverlener is een natuurlijk persoon, een samenwerkingsverband van personen
(zoals een v.o.f. of een maatschap) of een rechtspersoon die op grond van een overeenkomst
zorg verleent aan een budgethouder ten laste van een persoonsgebonden budget. Het
aantal geldige overeenkomsten met budgethouders in 2015 of een gedeelte van 2015 bepaalt
het aantal klantrelaties.
Alleen een budgethouder of zorgverlener zoals gedefinieerd in dit artikel kan een
aanvraag voor een tegemoetkoming indienen. De regeling staat niet open voor anderen,
zoals bijvoorbeeld nabestaanden (in geval de budgethouder of zorgverlener is overleden)
of administratiekantoren die ten behoeve van zorgverleners of budgethouders administratie
voeren.
Verder is gedefinieerd wanneer sprake is van een vertraagde betaling door de SVB en
is de term factuurdatum omschreven. Met factuurdatum wordt de datum bedoeld dat de
zorg in rekening is gebracht aan de budgethouder. Doorgaans is dat de datum die door
de zorgverlener wordt vermeld op een factuur maar het kan bijvoorbeeld ook de datum
zijn dat urenbriefjes door de zorgverlener worden geüpload in de digitale omgeving
van de SVB of de overeengekomen datum voor het verrichten van maandbetalingen.
Artikel 2
Een budgethouder of zorgverlener die kosten heeft gemaakt in verband met minimaal
één vertraagde betalingen door de SVB uit een persoonsgebonden budget die de wettelijke
betalingstermijn van 30 dagen hebben overschreden, kan een aanvraag indienen voor
vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten.
De hoogte van de vergoeding en de drempelbedragen verschilt per categorie zorgverlener
(gebaseerd op het aantal klantrelaties).
Andere personen of instellingen, zoals administratiekantoren, kunnen geen aanvraag
ingevolge deze regeling indienen. Wel is het mogelijk dat een budgethouder of zorgverlener
de aan hem doorberekende (extra) kosten die bijvoorbeeld een administratiekantoor
heeft gemaakt opvoert bij de aanvraag voor een maatwerkvergoeding.
Om een goede en efficiënte beoordeling van de aanvragen te faciliteren wordt gebruik
gemaakt van een door de minister vastgesteld aanvraagformulier. Voor een aanvrager
zal adequate ondersteuning beschikbaar worden gesteld gedurende het aanvraagproces
van een maatwerkvergoeding. De aanvraag kan worden ingediend vanaf de inwerkingtredingsdatum
van de regeling en moet uiterlijk 31 mei 2017 zijn ontvangen. Aanvragen na deze datum
worden afgewezen.
De verantwoordelijkheid voor de tijdige ontvangst van de aanvraag ligt bij de aanvrager.
Artikel 3
Met dit artikel wordt voorzien in de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor vergoeding
van de werkelijk gemaakte kosten die verband houden met een vertraagde betaling door
de SVB, in een aantal categorieën. Deze vergoeding is bedoeld voor budgethouders en
zorgverleners die te maken hebben gehad met aanzienlijk materieel nadeel.
Er moet zijn voldaan aan vier voorwaarden.
Ten eerste moet er sprake zijn van minimaal één vertraagde betaling ten laste van
een pgb door de SVB, langer dan 30 dagen na factuurdatum. Een betaling op de 30ste
dag na factuurdatum geldt dus niet als een vertraagde betaling in de zin van deze
beleidsregel. Met betrekking tot deze voorwaarde verschilt de uitwerking voor budgethouders
ten opzichte van zorgverleners:
De budgethouder zal niet in alle gevallen beschikken over de verzonden factuur en
over een bewijs van betaling (bijv. een bankafschrift) omdat de betaling aan de zorgverlener
geschiedt. Van de budgethouder die een aanvraag indient zal daarom worden gevraagd
dat hij op het aanvraagformulier verklaart dat er sprake is van een te late betaling
(incl. informatie over de zorgperiode en de betrokken zorgverlener). Deze verklaring
kan bij wijze van steekproef op waarheid gecontroleerd worden door de SVB.
De zorgverlener zal de vertraagde betaling wel moeten aantonen door middel van een
factuur en een bewijs van betaling (bijv. bankafschrift). Onder een factuur wordt
tevens verstaan een urenbriefje of een ander document waaruit de geleverde zorg, de
identiteit van de budgethouder en zorgverlener en de betreffende periode blijkt.
Ten tweede moet de vertraagde betaling hebben plaatsgevonden in 2015.
Ten derde moeten de als gevolg van een of meer vertraagde betalingen gemaakte kosten
vallen onder de opgesomde categorieën. Het is hierbij mogelijk dat de gemaakte kosten
het gevolg zijn van verschillende vertraagde betalingen door de SVB. In geval er sprake
is geweest van meerdere vertraagde betalingen is het dus niet noodzakelijk dat alle
gemaakte kosten het gevolg zijn van één specifieke vertraagde betaling.
Ten vierde moeten de kosten het in de bijlage opgenomen toepasselijke drempelbedrag
overschrijden.
De kostencategorieën komen voort uit het eerder genoemde onderzoek. Zo zullen budgethouders
en zorgverleners doorgaans geconfronteerd zijn geweest met telefoniekosten en kosten
in verband met het sturen van documenten aan de SVB. Ook kan men zich genoodzaakt
hebben gezien om de financiële situatie die ontstond als gevolg van de verlate betaling
op te lossen door de inzet van spaargeld of het afsluiten van een lening. Hoewel dat
spaargeld of die lening zelf niet behoort tot de kosten die voor vergoeding in aanmerking
komen – met de betaling van de declaratie door de SVB kan de financiële situatie immers
weer hersteld worden – kan er wel sprake zijn geweest van bijvoorbeeld provisiekosten
of gemiste spaarrente.
Verder is niet uitgesloten dat aan andere financiële verplichtingen, zoals het betalen
van hypotheeklasten, tijdelijk niet kon worden voldaan als gevolg waarvan (administratieve)
boetes zijn opgelegd. In sommige gevallen kunnen de door een budgethouder en een zorgverlener
gemaakte kosten overlappen. Daarbij kan gedacht worden aan de situatie dat de budgethouder
en de zorgverlener deel uitmaken van hetzelfde gezin en dat gezin een lening heeft
afgesloten in verband met de ontstane financiële situatie. Het derde lid bepaalt voor
die gevallen dat dergelijke kosten maar eenmaal in aanmerking worden genomen. Dat
betekent dat de budgethouder deze kosten mag opvoeren of de zorgverlener, maar niet
beiden. Hiertoe moet de aanvrager op het aanvraagformulier verklaren dat de kosten
niet elders opgevoerd worden.
Om in aanmerking te komen voor vergoeding dient de aanvrager de gemaakte kosten daadwerkelijk
aan te tonen, dat wil zeggen bij de aanvraag de bewijsstukken mee te sturen waaruit
de kosten blijken. In de toelichting bij het aanvraagformulier zal per categorie worden
aangegeven welke bewijsstukken kunnen dienen als onderbouwing van de aanvraag. Overigens
zijn er kostensoorten die niet altijd makkelijk aan te tonen zijn. Het gaat om kosten
in de categorie ‘telefoniekosten, kopieerkosten, postkosten of kosten van aangetekend
schrijven’ en in de categorie ‘kosten in verband met inzet van eigen financiële middelen.’
Voor deze kosten zullen uit oogpunt van coulance geen bewijsstukken worden opgevraagd.
In geval aanvrager verklaart deze kosten te hebben gemaakt, wordt een gefixeerd bedrag
van € 75 voor iedere categorie meegenomen. Indien de aanvrager van oordeel is dat
de gemaakte kosten dit bedrag overstijgen, dan komt het meerdere voor vergoeding in
aanmerking indien het met bewijsstukken wordt aangetoond.
Hoewel de aanvraag in beginsel compleet zou moeten zijn is het denkbaar dat ten behoeve
van de beoordeling nog nadere inlichtingen of bewijsstukken nodig zijn. Daartoe bevat
dit artikel de mogelijkheid om aanvullende informatie te vragen.
Het maximumbedrag van een maatwerkvergoeding is gesteld op € 100.000. Indien betrokkene
van mening is dat het financieel nadeel dat hij in verband met de vertraagde betalingen
door de SVB heeft geleden dat bedrag overstijgt, dan staat het hem vrij het meerdere,
dan wel zijn gehele claim, voor te leggen aan de rechter.
Artikel 4
Binnen 6 weken na afloop van het aanvraagtijdvak beslist de minister op een volledige
aanvraag voor een maatwerkvergoeding.
Indien wordt vastgesteld dat een aanvraag niet volledig is, ontvangt de aanvrager
een verzoek om de aanvraag te completeren. Indien tijdens de beoordeling nadere vragen
aan de aanvrager worden gesteld, heeft de periode van beantwoording door de aanvrager
een opschortende werking voor de beslistermijn.
Opgemerkt wordt dat er in de periode dat een aanvraag kan worden ingediend (1 maart
2017 t/m 31 mei 2017) om uitvoeringstechnische redenen geen beslissing zal worden
genomen. Met name vanwege de moeilijk in te schatten hoeveelheid aanvragen en de aard
van het gevraagde bewijsmateriaal zal deze periode worden gebruikt om de aanvragen
te verzamelen, de verschillende soorten ondersteunend bewijs in beeld te krijgen en
het normen- en beslissingskader, genoemd in het tweede lid, definitief af te stellen.
Dit kader, dat dient om alle aanvragen op dezelfde wijze te kunnen toetsen, zal voorafgaand
aan de inhoudelijke beoordeling van de eerste aanvraag worden gefinaliseerd.
Wanneer in de fase voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling wordt vastgesteld dat
de aanvraag nog niet compleet is wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld deze
binnen een redelijke, door de minister te stellen termijn aan te vullen. Bewijsmateriaal
dat pas na de daarvoor geboden termijn wordt aangeboden, wordt niet meer bij de beoordeling
betrokken en kan ook in de bezwaarfase niet meer als bewijs dienen. Ten overvloede
wordt opgemerkt dat de beslistermijn van 6 weken na sluiting van het aanvraagtijdvak
op grond van artikel 4:5 van de Awb kan worden opgeschort als de aanvraag onvolledig
is.
Mocht de minister niet binnen de termijn van 6 weken na sluiting van het aanvraagtijdvak
kunnen beslissen op een aanvraag dan bestaat de mogelijkheid de termijn eenmalig te
verlengen.
Artikel 5
Budgethouders en zorgverleners kunnen een aanvraag voor een maatwerkvergoeding indienen.
Om vast te stellen of een aanvrager inderdaad een budgethouder dan wel zorgverlener
is zal een check plaatsvinden aan de hand van de bestanden van de SVB. Uit oogpunt
van rechtmatigheid kunnen aanvullende controles worden gedaan, zoals het nagaan of
er inderdaad sprake is geweest van een vertraagde betaling. In veel gevallen zal het
hierbij gaan om verwerking van persoonsgegevens. Grondslag voor deze informatieverstrekking
door de SVB, zoals uitgewerkt in dit artikel, is artikel 72 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen (Wet SUWI) in combinatie met artikel 34, eerste lid, onder d, van
diezelfde wet. Artikel 34 Wet SUWI bepaalt dat bij of krachtens enige andere wet taken
aan de SVB kunnen zijn opgedragen. Dat is bij de invoering van het trekkingrecht pgb
met betrekking tot het beheer en de administratie van pgb’s gebeurd in de Wet langdurige
zorg (artikel 3.3.3, zevende lid), de Jeugdwet (artikel 8.1.8, eerste lid) en de Wet
maatschappelijke ondersteuning 2015 (artikel 2.6.2, eerste lid).
Op grond van artikel 72 van de Wet SUWI verstrekt de Sociale Verzekeringsbank aan
de Minister van VWS op verzoek de gegevens en inlichtingen die nodig zijn voor de
uitoefening van zijn taak, waaronder het burgerservicenummer van budgethouders en
zorgverleners teneinde de aanvragers te kunnen identificeren. Deze bepaling, die is
geënt op artikel 20 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen betreft een algemene
inlichtingen- en inzageplicht aan de minister, die ook vertrouwelijke gegevens omvat.
Uiteraard is de Minister van VWS bij de verwerking van die gegevens aan de geheimhoudingsplicht
gebonden. Met het oog op de uitvoering van deze compensatieregeling in verband met
de invoering van het trekkingsrecht persoonsgebonden budget in de Wet langdurige zorg,
de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 heeft de Minister van VWS
de Sociale verzekeringsbank schriftelijk verzocht de gegevens en inlichtingen te verstrekken
die voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijk zijn.
Artikel 6
Om misbruik of oneigenlijk gebruik van deze regeling tegen te gaan wordt in dit artikel
bepaald dat een besluit tot toekenning van een maatwerkvergoeding kan worden herzien
of ingetrokken indien een aanvrager onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft.
Ook indien de aanvrager anderszins redelijkerwijs had kunnen weten dat er ten onrechte
een maatwerkvergoeding is toegekend kan het besluit worden ingetrokken of herzien.
Ten onrechte betaalde bedragen zullen door de minister worden teruggevorderd bij de
aanvrager.
Artikel 7
De regeling is van tijdelijke aard en vervalt op 31 december 2017. Op die datum zijn
alle aanvragen ontvangen en zal in het merendeel van de gevallen ook een besluit zijn
genomen over het al dan niet toekennen van een vergoeding. De regeling blijft na het
vervallen wel van toepassing op aanvragen voor een maatwerkvergoeding die gedaan zijn
gedurende het in artikel 2 genoemde tijdvak, zodat alle aanvragen nog op grond van
deze regeling kunnen worden beoordeeld.
Bijlage bij artikel 3
De hoogte van de drempelbedragen voor het in aanmerking komen voor de maatwerkvergoeding
verschilt voor budgethouders en voor zorgverleners, afhankelijk van het aantal klantrelaties
In de tabel in de bijlage zijn deze bedragen opgenomen. Deze drempels houden rekening
met de draagkracht van de betreffende doelgroepen.
Om in aanmerking te komen voor een maatwerkvergoeding dient met bewijsstukken aangetoond
te worden dat de gemaakte kosten de in de bijlage opgenomen drempel overstijgen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn