Advies Raad van State inzake het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk, het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken, het Verplaatsingskostenbesluit 1989, het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst en het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 in verband met de Overeenkomst Van Werk Naar Werk beleid en WW-dossier sector Rijk

Nader Rapport

8 december 2017

2017-0000608776

Aan de Koning

Nader rapport inzake het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk, het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken, het Verplaatsingskostenbesluit 1989, het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst en het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 in verband met de Overeenkomst Van Werk Naar Werk beleid en WW-dossier sector Rijk

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 10 oktober 2017, no. 2017001735, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 25 oktober 2017, No. W04.17.0337/I bied ik U hierbij aan.

Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) aanleiding tot het maken van een enkele inhoudelijke opmerking.

De Afdeling merkt op dat, ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Wet op de ondernemingsraden (hierna: de WOR), de ondernemingsraad in de gelegenheid moet worden gesteld een advies uit te brengen over een voorgenomen besluit betreffende een reorganisatie. Zij adviseert de voorgenomen aanpassing van artikel 49t van het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk, het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken en het Verplaatsingskostenbesluit 1989 in verband met de Overeenkomst Van Werk Naar Werk beleid en WW-dossier (hierna: het Besluit) te heroverwegen. In het voorgenomen artikel 49t van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR) is opgenomen dat de ondernemingsraad recht heeft op het geven van een zienswijze omtrent de voorbereidende fase bij een mogelijke reorganisatie.

In de periode voorafgaand aan een reorganisatie, namelijk de voorbereidende fase waar artikel 49t ARAR op ziet, is evenwel nog geen sprake van een voorgenomen reorganisatiebesluit. De voorbereidende fase is bedoeld om een reorganisatie zoveel mogelijk te voorkomen. Een voorgenomen reorganisatiebesluit in de zin van de WOR is een organisatie- en formatierapport, waarin in detail is uitgewerkt hoe de nieuwe organisatie er uit gaat zien, welke functies er waren en komen en wie functievolger is en waar overtolligheid ontstaat. Daarop heeft de ondernemingsraad adviesrecht en dat blijft zo na inwerkingtreding van het onderhavige Besluit. In de fase waar artikel 49t van het ARAR op doelt, is dat nog niet aan de orde. Er is in deze fase een globaal idee dat er iets moet veranderen in een bepaald deel van de organisatie. De enige voorwaarde die gesteld wordt om een voorbereidende fase te starten, met als doel overtolligheid en een verplichte fase te voorkomen, is dat duidelijk moet zijn binnen welke doelgroep het globale idee effect zal kunnen gaan hebben. Niet duidelijk hoeft te zijn hoe groot het effect is, hoeveel fte’s het betreft en waar deze al dan niet zullen verdwijnen. De toelichting is op dit punt verhelderd.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om, naast het doorvoeren van enkele redactionele verbeteringen, twee omissies te herstellen.

Het betreft ten eerste een bepaling in het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst. Voor de personenchauffeurs geldt voor de vaststelling van de hoogte van de salarisgarantie en -suppletie dat ook de aanvulling op het salaris als vast inkomensbestanddeel moet worden aangemerkt, en daarmee onderdeel uitmaakt van de berekeningsbasis. Dit was al tijdelijk voor de duur van het VWNW-beleid geregeld. Met het intrekken van het besluit van 15 november 2016, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken en het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst in verband met onder andere de verlenging van het van werk naar werk beleid voor de sector Rijk tot en met 31 december 2017 (Stb. 2016, 446), zoals geregeld in artikel VIII van het besluit, moet deze bepaling structureel in het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst worden opgenomen.

Ten tweede dient een bepaling in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984 te worden gewijzigd. Nu met het onderhavige besluit in artikel 57, tweede lid, van het ARAR niet langer een onderscheid wordt gemaakt tussen verplaatsing in geval van reorganisatie en andere gevallen dient de verwijzing naar onderdeel b in artikel 22c van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984 te vervallen, aangezien artikel 57, tweede lid, niet langer twee onderdelen bevat.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren.

Advies Raad van State

No. W04.17.0337/I

’s-Gravenhage, 25 oktober 2017

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 10 oktober 2017, no.2017001735, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk, het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken en het Verplaatsingskostenbesluit 1989 in verband met de Overeenkomst Van Werk Naar Werk beleid en WW-dossier sector Rijk, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit strekt ertoe de afspraken die zijn gemaakt tussen de Minister voor Wonen en Rijksdienst en de centrales van verenigingen van ambtenaren (de centrales) over invoering en vormgeving van het Van Werk Naar Werk (VWNW) beleid per 1 januari 20181 neer te leggen in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en enkele andere regelingen.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het besluit vast te stellen, maar maakt een opmerking over de gewijzigde rol van de ondernemingsraad in het licht van artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden (Wor). In verband daarmee acht zij aanpassing van het ontwerpbesluit aangewezen.

Thans bepaalt artikel 49t ARAR dat de centrales en de ondernemingsraden tijdig worden geïnformeerd over een voorgenomen besluit tot aanvang van een vrijwillige (voorbereidende)2 fase. Ingevolge het tweede lid worden de contouren van de voorgenomen organisatieverandering aan de betrokken ondernemingsraden ter advisering voorgelegd. Na ommekomst van dat advies worden de centrales in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over de groep van ambtenaren die wordt aangewezen voor de vrijwillige (voorbereidende) fase.

Met het ontwerpbesluit legt het bevoegd gezag na de informerende fase een globale beschrijving van de toekomstige organisatie voor aan de ondernemingsraden en geeft hen de gelegenheid hun zienswijze in te brengen ten aanzien van betrokken functiegroepen en de argumentatie voor de voorziene vermindering van functies. Vervolgens wordt de globale beschrijving met de zienswijze van de ondernemingsraden voor advies voorgelegd aan de centrales. Volgens de toelichting is het onnodig in deze fase de ondernemingsraden eveneens om advies hierover te vragen, omdat zij adviesrecht hebben op het (voorgenomen) organisatiebesluit indien een reorganisatie volgt.3

De Afdeling merkt op, dat ingevolge artikel 25, eerste lid, Wor de ondernemingsraad in de gelegenheid dient te worden gesteld advies uit te brengen over een ‘voorgenomen besluit’ betreffende onder andere een reorganisatie. Uit de jurisprudentie volgt dat een voorgenomen besluit voldoende concreet dient te zijn. Sommige beleidsvoornemens vormen nog geen ‘voorgenomen besluit’.4 Ingevolge artikel 25, tweede lid, Wor dient het advies voorts op een zodanig tijdstip te worden gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit.

Het komt de Afdeling voor, dat in de fase waarin advies wordt gevraagd van de centrales,5 sprake is van een voldoende concreet voornemen, zodat dit moet worden aangemerkt als een ‘voorgenomen besluit’.6 Dat is inherent aan het verplichte karakter van deze adviesaanvraag en het eveneens in het voorgestelde artikel 49t, derde lid, ARAR opgenomen voorschrift dat van dit advies slechts gemotiveerd kan worden afgeweken. Deze adviesprocedure en de beperkte mogelijkheid tot afwijking van het advies van de centrales leidt er bovendien toe dat betwijfeld moet worden of een advies van de ondernemingsraad dat nadien wordt gevraagd, nog van wezenlijke invloed zal kunnen zijn op het te nemen besluit, zoals artikel 25, tweede lid, Wor vereist. Dit brengt mee dat in de voorgestelde opzet niet zal kunnen worden volstaan met een ‘zienswijze’ van de ondernemingsraad in de fase waarin advies wordt gevraagd van de centrales.7

De Afdeling komt tot de conclusie dat de in artikel I, onderdeel F, voorgestelde wijzigingen van artikel 49t ARAR onvoldoende recht doen aan de in artikel 25, eerste en tweede lid, Wor neergelegde uitgangspunten. Zij adviseert dit onderdeel te schrappen.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit van ... houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk, het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken en het Verplaatsingskostenbesluit 1989 in verband met de Overeenkomst Van Werk Naar Werk beleid en WW-dossier sector Rijk

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van ... 2017, nr. xxx;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ... 2017, nr. ...);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van ... 2017, nr. ...;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Algemeen Rijksambtenarenreglement wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 22, tiende lid, wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel f een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. het zijn van een verplichte VWNW-kandidaat als bedoeld in artikel 49r, onderdeel e.

B

Hoofdstuk VII. Rechten en verplichtingen bij reorganisaties vervalt.

C

In hoofdstuk VIIbis wordt telkens ‘vrijwillige fase’ vervangen door: voorbereidende fase.

D

In artikel 49r, onderdeel e, wordt aan de aanhef toegevoegd: , met uitsluiting van de ambtenaar die in de periode vanaf de peildatum, bedoeld in artikel 49w, vierde lid, tot de datum waarop hij overtollig is geworden of zijn functie is opgeheven de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste en tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet, bereikt,.

E

In artikel 49r, onderdeel e, vervalt onderdeel 4° onder vervanging van ‘, of’ aan het eind van onderdeel 3° door een puntkomma.

F

Artikel 49t wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en derde lid komen te luiden:

  • 2. Voorafgaand aan een voorbereidende fase legt het bevoegd gezag een globale beschrijving van de toekomstige organisatie aan de betrokken ondernemingsraden voor teneinde hen in de gelegenheid te stellen hun zienswijze in te brengen ten aanzien van betrokken functiegroepen en de argumentatie voor de voorziene vermindering van functies.

  • 3. Het bevoegd gezag legt de zienswijze van de betrokken ondernemingsraden met de globale beschrijving van de toekomstige organisatie voor aan de centrales van verenigingen van ambtenaren en stelt hen in de gelegenheid advies uit te brengen over het aanwijzen van een groep ambtenaren als bedoeld in artikel 49s, tweede lid, en over de duur en over de verlenging of verkorting van de voorbereidende fase, bedoeld in het vierde lid van dat artikel. Van dit advies kan slechts gemotiveerd worden afgeweken.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het bevoegd gezag betrekt de centrales van verenigingen van ambtenaren bij de voorlichting en begeleiding van ambtenaren tijdens de voorbereidende fase.

G

Artikel 49v wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het eerste tot en met derde lid tot derde tot en met vijfde lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 1. Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden regels gesteld omtrent de te volgen procedure bij reorganisatie en herplaatsing van ambtenaren.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan Onze Minister bij regeling nadere regels stellen omtrent de te volgen procedure bij reorganisatie en herplaatsing van ambtenaren.

2. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. Indien na afloop van de voorbereidende fase sprake is van overtolligheid of van ambtenaren van wie de functie wordt opgeheven, zijn de regels omtrent de te volgen procedure bij reorganisaties en herplaatsing van ambtenaren die krachtens het eerste en tweede lid zijn vastgesteld van toepassing.

H

Artikel 49w, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. De leeftijdsgroep waartoe een ambtenaar behoort wordt vastgesteld op basis van de leeftijd van de ambtenaar op de datum waarop het besluit tot reorganisatie is vastgesteld.

I

Na artikel 49w worden de volgende artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 49wa. Plaatsingsbereik niet-VWNW-kandidaat

Bij plaatsing van een ambtenaar wiens functie niet is opgeheven en die niet als overtollig is aangewezen en geen vrijwillige VWNW-kandidaat is in een functie als bedoeld in artikel 57, tweede lid, geldt dat deze functie passend is, indien het maximumsalaris van de salarisschaal in de nieuwe functie ten minste gelijk is aan het maximumsalaris van de salarisschaal die behoort bij de laatstelijk door de ambtenaar vervulde functie. Met instemming van de ambtenaar kan het bevoegd gezag afwijken van de eerste volzin.

Artikel 49wb. Maatwerk voor groepen ambtenaren
  • 1. Bij regeling van Onze Minister kan worden afgeweken van artikel 49cc en paragraaf 3, indien de kenmerken van de doelgroep of de specifieke omstandigheden met betrekking tot de reorganisatie daartoe aanleiding geven.

  • 2. Bij toepassing van het eerste lid worden nadere regels gesteld omtrent de kenmerken van de doelgroep en de specifieke omstandigheden met betrekking tot de reorganisatie.

  • 3. Een regeling als bedoeld in het tweede lid wordt niet eerder vastgesteld dan nadat daarover overleg is gevoerd met de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel als bedoeld in artikel 105.

J

Artikel 49y wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt aan het slot toegevoegd: , tenzij de betrokken ambtenaar kenbaar heeft gemaakt dat hij daarvan afziet.

2. Onder vernummering van het zevende lid tot het negende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 7. Het VWNW-plan wordt elke zes maanden geëvalueerd.

  • 8. Het bevoegd gezag evalueert het VWNW-plan indien de vrijwillige VWNW-kandidaat een aangeboden passende functie weigert.

K

In artikel 49z, tweede lid, wordt ‘VWNW-kandidaat’ vervangen door: ‘verplichte VWNW-kandidaat’ en vervalt: of tweede.

L

Artikel 49ff komt te luiden:

Artikel 49ff. Bovenwettelijke uitkering bij werkloosheid

De VWNW-kandidaat in vaste dienst aan wie op zijn aanvraag eervol ontslag wordt verleend in verband met de aanvaarding van een functie buiten de overheid heeft, indien hij binnen twee jaar na zijn indiensttreding buiten de overheid buiten zijn schuld of toedoen wordt ontslagen, op grond van zijn ontslag als ambtenaar aanspraak op een uitkering overeenkomstig het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk.

M

Artikel 49gg wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het vijfde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Op verzoek van de VWNW-kandidaat wordt de salarissuppletie maandelijks uitgekeerd.

2. Onder vernummering van het zesde tot en met achtste lid tot zevende tot en met negende lid wordt na het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. In afwijking van het vijfde lid is voor een VWNW-kandidaat die op de datum waarop hij de status van VWNW-kandidaat heeft gekregen een diensttijd binnen de sector Rijk heeft van korter dan vijf jaar, de maximale duur van de salarissuppletie gelijk aan de duur van de diensttijd bij de sector Rijk. Voor de berekening van de maximale duur van de suppletie wordt uitgegaan van de datum van aanvang van de nieuwe functie waarvan de berekeningsbasis lager is dan de berekeningsbasis van de laatstelijk door de VWNW-kandidaat vervulde functie.

N

Artikel 49jj wordt als volgt gewijzigd.

1. In het eerste lid wordt ‘VNWN-kandidaat’ vervangen door: VWNW-kandidaat.

2. In het derde lid wordt ‘VWNW-kandidaat’ vervangen door ‘voormalige VWNW-kandidaat’ en wordt na ‘binnen twee jaar’ ingevoegd: anders dan op zijn aanvraag.

3. In het vijfde lid wordt na ‘voor de tweede maal’ ingevoegd: anders dan op eigen aanvraag.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. De voormalige VWNW-kandidaat die de in het eerste lid bedoelde aanspraak heeft en voor wie de plaats van tewerkstelling op zijn aanvraag wederom wijzigt, wordt de extra reistijd herberekend. Bij een afname van de reistijd wordt de reistijd die als werktijd geldt naar rato aangepast. Bij een toename van de reistijd blijft de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste en tweede lid ongewijzigd.

O

Artikel 49kk komt te luiden:

Artikel 49kk. Duur en omvang van de tegemoetkoming extra reiskosten
  • 1. In afwijking van artikel 12b, eerste lid, van het Verplaatsingsbesluit 1989 heeft de voormalige VWNW-kandidaat, die na een wijziging van de plaats van tewerkstelling in verband met plaatsing op grond van de bepalingen van dit hoofdstuk de nieuwe plaats van tewerkstelling doelmatig per openbaar vervoer kan bereiken, maar daar geen gebruik van maakt, gedurende een jaar aanspraak op de volledige tegemoetkoming, bedoeld in artikel 12a van dat besluit.

  • 2. Aan de voormalige VWNW-kandidaat:

    • a. voor wie de reiskosten voor woon- werkverkeer toenemen ten gevolge van een wijziging van de plaats van tewerkstelling in verband met plaatsing op grond van de bepalingen van dit hoofdstuk,

    • b. die de oude en de nieuwe plaats van tewerkstelling niet of niet doelmatig kan bereiken per openbaar vervoer, en

    • c. voor wie de feitelijke kosten meer bedragen dan de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 12a van het Verplaatsingskostenbesluit 1989,

    wordt gedurende het eerste en tweede jaar na plaatsing in de nieuwe functie een extra tegemoetkoming toegekend ter hoogte van het verschil.

  • 3. Het tweede, derde en negende lid van artikel 49jj zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Bij de aanvaarding van een dienstbetrekking buiten de sector Rijk wordt de volledige aanspraak op de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste en tweede lid lid, eenmalig uitgekeerd.

P

Na artikel 49kk wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 49kka Maximum omvang eenmalige uitkering aflopende toelage, vergoeding extra reistijd en tegemoetkoming extra reiskosten
  • 1. De bedragen, bedoeld in de artikelen 49hh, tweede lid, 49jj, achtste lid, en artikel 49kk, tweede lid, bedragen tezamen niet meer dan [€ 78.000] of niet meer dan de som van twaalf maandsalarissen verhoogd met de vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering, indien deze som hoger is.

  • 2. Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt telkens met ingang van 1 januari bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties herzien overeenkomstig de ontwikkeling van de contractlonen zoals deze voor het betrokken jaar, blijkens bekendmaking in de Macro-Economische Verkenningen, in het voorafgaande jaar is geraamd. Het bedrag wordt daarbij afgerond op het naaste veelvoud van € 1.000.

Q

In artikel 49pp, tweede lid, vervalt de zinsnede: , en die aan een VWNW-onderzoek heeft deelgenomen.

R

Artikel 49tt wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De hoogte van de stimuleringspremie bedraagt één maandsalaris per rekenkundige maand. Voor de verplichte VWNW-kandidaat bedraagt de stimuleringspremie één maandsalaris per rekenkundige maand vermenigvuldigd met het aantal voor de betrokkene resterende maanden voor het begeleidingstraject gedeeld door 18.

2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel c wordt ‘dertig jaren’ vervangen door: vijfentwintig jaren.

b. Onder lettering van onderdeel d tot onderdeel e wordt na onderdeel c een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • d. achttien maanden voor VWNW-kandidaten die vijfentwintig tot dertig jaren overheidswerknemer zijn als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP,

3. Onder vernummering van het vijfde tot en met achtste lid tot zesde tot en met negende lid wordt na het vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van het vierde lid is het aantal rekenkundige maanden het aantal hele maanden tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste en tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet, indien dit aantal lager is dan de aantallen bedoeld in het vierde lid.

4. Het zevende lid (nieuw) komt te luiden:

  • 7. De stimuleringspremie bedraagt ten hoogste [€ 78.000] of niet meer dan de som van twaalf maandsalarissen verhoogd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering van de VWNW-kandidaat, indien deze som hoger is. Artikel 49kka, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

5. In het achtste lid (nieuw) wordt onder vervanging van ‘, of’ aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door ‘, of’ een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. de voormalige VWNW-kandidaat buitengewoon verlof is verleend krachtens de in het tiende lid gestelde regels en hij na afloop van het buitengewoon verlof terugkeert naar een functie binnen de sector Rijk binnen het voor de betrokkene op grond van het vierde lid vastgestelde rekenkundige periode.

6. Het negende lid (nieuw) komt te luiden:

  • 9. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over het inzetten van de stimuleringspremie ten behoeve van buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging, waarbij aan VWNW-kandidaten op hun verzoek buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging wordt verleend.

7. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 10. In aanvulling op het negende lid bepaalt Onze Minister bij regeling of van de mogelijkheid tot het inzetten van de stimuleringspremie ten behoeve van buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging, waarbij aan VWNW-kandidaten op hun verzoek buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging wordt verleend gebruik kan worden gemaakt.

S

Artikel 49vv wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De ambtenaar, bedoeld in het tweede lid, die is aangesteld in tijdelijke dienst voor een proeftijd of die is aangesteld in vaste dienst, heeft een terugkeergarantie gedurende een periode van twaalf maanden, te rekenen vanaf het moment van overgang naar de private onderneming, het zelfstandig bestuursorgaan of een overheid buiten de sector Rijk.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. De ambtenaar die gebruik maakt van de terugkeergarantie, bedoeld in het vierde lid, kan na terugkeer zonder herplaatsing maximaal twaalf maanden in dienst blijven. Tijdens deze periode zijn de paragrafen 2 tot en met 6 van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar, met dien verstande dat de artikelen 49cc, eerste lid, onderdelen a en b, en 49dd, tweede en derde lid, niet van toepassing zijn.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De ambtenaar die aangesteld was in vaste dienst en die gebruik maakt van de terugkeergarantie, bedoeld in het vierde lid, wordt eervol ontslagen indien hij twaalf maanden na terugkeer niet kan worden herplaatst.

T

Artikel 49ww vervalt.

U

In artikel 49xx wordt ‘andere ambtenaren’ vervangen door: een andere ambtenaar.

V

Artikel 49yy vervalt.

W

Het tweede lid van artikel 57 komt te luiden:

  • 2. Wanneer het belang van de dienst zulks vordert, is de ambtenaar verplicht een andere passende functie als bedoeld in artikel 49aa, te aanvaarden.

X

In artikel 79, tweede lid, vervalt: 96 of.

Y

De artikelen 96 en 96a vervallen.

Z

Artikel 98 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel i een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • j. het op de datum van vaststelling van een reorganisatiebesluit of daarna bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste en tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet, wanneer zijn functie komt te vervallen of er sprake isvan overtolligheid.

2. In het tweede lid wordt ‘g en h’ vervangen door: g, h en j.

AA

Artikel 100a vervalt.

BB

Na artikel 131a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 131b

Ten aanzien van stimuleringspremies, als bedoeld in artikel 49tt, die voor 1 januari 2018 zijn vastgesteld vindt geen herziening als bedoeld in de tweede volzin van het zevende lid van dat artikel plaats indien de datum van ontslag van de betrokken ambtenaar ligt na 31 december 2017.

ARTIKEL II

Het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel b, onder 1e, wordt ‘81, eerste lid, onderdeel I’ vervangen door: 49vv, zesde lid, 81, eerste lid, onderdeel I, 94 voor zover toepassing is gegeven aan artikel 49tt, eerste lid.

B

Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22

Dit besluit zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de dag waarop artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren in werking treedt blijft van toepassing ten aanzien van ambtenaren die:

  • a. op 31 december 2017 verplichte VWNW-kandidaat, als bedoeld in artikel 49r, onderdeel e, zijn;

  • b. uiterlijk op de dag voorafgaand aan de dag waarop dat artikel in werking treedt verplichte VWNW-kandidaat worden, of

  • c. ambtenaren die op of na de dag voorafgaand aan de dag waarop dat artikel in werking treedt verplichte VWNW-kandidaat worden vanwege een reorganisatiebesluit dat voor die datum is genomen.

ARTIKEL III

Het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken wordt als volgt gewijzigd:

A

Hoofdstuk XI. Rechten en verplichtingen bij reorganisaties. procedure bij reorganisaties komt te luiden:

Hoofdstuk XI. Van werk naar werk
Artikel 58

Hoofdstuk VIIbis van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

  • a. een ambtenaar voor wie een plaatsingsduur is vastgesteld, en niet overeenkomstig hoofdstuk VIIbis van het Rijksambtenarenreglement verplichte VWNW-kandidaat wordt maar ter beschikking wordt gehouden tenzij:

    • 1e. het bevoegd gezag oordeelt dat de betrokken ambtenaar naar verwachting niet binnen de Dienst Buitenlandse Zaken herplaatst kan worden, of

    • 2e. de ambtenaar vooraf aan het bevoegd gezag kenbaar heeft gemaakt overeenkomstig hoofdstuk VIIbis van het Algemeen Rijksambtenarenreglement verplichte VWNW-kandidaat te willen worden;

  • b. de ambtenaar die is geplaatst in het buitenland niet overeenkomstig artikel 49cc, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement aanspraak kan maken op plaatsing in een andere standplaats voordat de voor hem vastgestelde plaatsingsduur is afgelopen.

B

Artikel 58, aanhef en onder a, komt te luiden:

Hoofdstuk VIIbis van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

  • a. een ambtenaar voor wie een plaatsingsduur is vastgesteld en die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid en tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet nog niet heeft bereikt, niet overeenkomstig hoofdstuk VIIbis van het Rijksambtenarenreglement verplichte VWNW-kandidaat wordt maar ter beschikking wordt gehouden tenzij:

C

In artikel 85, tweede lid, vervalt: artikel 99 of.

D

De artikelen 99 en 100 vervallen.

E

In artikel 104, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel i een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • j. het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste en j. het op de datum van vaststelling van een reorganisatiebesluit of daarna bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste en tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet, wanneer zijn functie komt te vervallen of er is sprake van overtolligheid.

ARTIKEL IV

Artikel 12b1 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 vervalt.

ARTIKEL V

Het Besluit bovenwettelijk uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk vervalt.

ARTIKEL VI

Het besluit van 15 november 2016, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken en het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst in verband met onder andere de verlenging van het van werk naar werk beleid voor de sector Rijk tot en met 31 december 2017 (Stb. 2016, 446) vervalt.

ARTIKEL VII

  • 1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdelen D en Z, en artikel III, onderdelen B en E, in werking met ingang van 1 januari 2020.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit strekt tot wijziging van onder meer het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) ter uitvoering van de Overeenkomst Van Werk naar Werk (VWNW) beleid en WW-dossier sector Rijk (hierna: de overeenkomst) die op 28 juni 2017 is vastgesteld in het overleg van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: minister van BZK) met de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel. Naar aanleiding van die overeenkomst worden ook enkele andere besluiten gewijzigd, namelijk Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk (hierna: BwWW), het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken en het Verplaatsingskostenbesluit 1989.

Aanleiding voor de overeenkomst is de afspraak gemaakt in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk (2015–2016), gesloten tussen de Minister voor Wonen en Rijksdienst op 2 oktober 2015 en de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel, dat partijen de intentie hebben het VWNW-beleid meer structureel te maken en daarover in het sectoroverleg Rijk te besluiten. Vanwege de samenhang met het VWNW-beleid is daarbij afgesproken ook de reparatie van het derde WW-jaar en de bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid (WW-dossier) te betrekken. Bij overeenkomst van 11 april 2013 hebben de minister voor Wonen en Rijksdienst en de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel afspraken gemaakt over invoering en vormgeving van het VWNW beleid per 15 april 2013 tot en met 31 december 2015. Het beleid is daarna tweemaal met een jaar verlengd.

Met het maken van structurele afspraken over het VWNW-beleid vervalt met ingang van 1 januari 2018 hoofdstuk VII van het ARAR alsmede de afspraak uit de overeenkomst van 11 april 2013 dat na afloop van de looptijd van die overeenkomst de departementale afspraken van onbepaalde tijd met betrekking tot sociaal flankerend beleid weer van toepassing worden. Hoofdstuk VIIbis van het ARAR zal met deze afspraken structureel in het ARAR worden opgenomen. Het VWNW-beleid legt zoveel mogelijk focus op het bij organisatieveranderingen vinden van ander werk voor ambtenaren die dat het meest nodig hebben en het vergroten van de kans daarop.

Bij circulaire van 10 juli 20171 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de departementen geïnformeerd over de overeenkomst en de uitvoering daarvan.

2. Inhoudelijke wijzigingen

2.1 Vrijwillige fase wordt voorbereidende fase

Het doel van de vrijwillige fase is het voorkomen dat ambtenaren bij een reorganisatie als verplichte VWNW-kandidaat moeten worden aangemerkt vanwege opheffing van hun functie of overtolligheid door vroeg in een proces van organisatieverandering mobiliteit te stimuleren en te faciliteren. In de praktijk blijken enkele elementen van de vormgeving van de vrijwillige fase beter te kunnen worden geoptimaliseerd, om het doel van deze fase beter te bereiken. Teneinde de uitstraling van vrijblijvendheid te verminderen wordt de vrijwillige fase in het vervolg de voorbereidende fase genoemd.

Voor de start van de voorbereidende fase is niet langer een contourenschets noodzakelijk. De bedoeling van de contourenschets was om op een laagdrempelige manier een vrijwillige fase te starten. In de praktijk is gebleken dat de contourenschets veelal dermate gedetailleerd wordt opgesteld dat dit als gevolg heeft dat de vrijwillige fase pas wordt gestart als de nieuwe organisatie al in grote mate bekend is. Dit is niet de bedoeling, de voorbereidende fase kan eerder aanvangen dan het moment dat de nieuwe organisatie al grotendeels is uitgewerkt. Dit biedt meer en langer kansen voor functiegroepen die mogelijk onder de reorganisatie zullen vallen om zich te oriënteren op ander werk en daartoe stappen te zetten.

In plaats van een contourenschets volstaat een globale beschrijving van de voorgenomen nieuwe organisatie. Deze beschrijving wordt samen met een zienswijze van de betrokken ondernemingsraden ten aanzien van de beoogde organisatieverandering en met betrekking tot de betrokken doelgroepen, voorgelegd aan de centrales van verenigingen voor ambtenaren voor advies over de voorbereidende fase en de aan te wijzen groep ambtenaren die daaronder vallen. Betrokken ondernemingsraden adviseren vervolgens over het voorgenomen reorganisatiebesluit.

2.2 Verplichte fase: vaststellen overtolligheid

De nieuwe beleidsregels van het UWV stellen dat AOW-gerechtigden bij overtolligheid als eerste in aanmerking komen voor ontslag, omdat zij, in verband met hun recht op pensioen, voor hun inkomen minder aangewezen zijn op het verrichten van arbeid. Hiermee wordt voorkomen dat een werknemer die voor zijn inkomen wel aangewezen is op het verrichten van arbeid wordt ontslagen. Het doel van het VWNW-beleid is om de kans op werk voor hen die dat het meest nodig hebben te optimaliseren. Daarom is binnen het Rijk het door het UWV gehanteerde beleid overgenomen om zo veel mogelijk ruimte te creëren voor ambtenaren zonder vervangende inkomstenbron en AOW-gerechtigden bij een reorganisatie als eerste te laten afvloeien. In overleg met de centrales is gekozen voor een uitgestelde inwerkingtreding van deze bepaling per 1 januari 2020, zodat betrokkenen hierop kunnen anticiperen. Als peildatum voor afspiegeling wordt, vanwege de directe gevolgen van afspiegeling voor het behouden of verliezen van een dienstverband, vanaf 1 januari 2020 de datum van het reorganisatiebesluit gehanteerd.

2.3 Voorzieningen

Enkele voorzieningen blijken in de praktijk een ongewenste uitwerking te hebben op de mobiliteit die het VWNW-beleid juist wil stimuleren. Deze beperkingen zijn zoveel mogelijk weggenomen. De aanpassingen op die voorzieningen zijn hieronder nader toegelicht.

2.3.1 Stimuleringspremie

Het instrument van stimuleringspremie is op enkele aspecten aangepast om de werking er van te optimaliseren. De staffel voor de berekening van de premie is uitgebreid. Deze gaat per 1 januari 2018 gelden en geldt specifiek niet voor individuele afspraken die vóór 1 januari 2018 zijn gemaakt en die na 1 januari 2018 ingaan.

Daarnaast zal de maximale hoogte van de stimuleringspremie jaarlijks worden geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkeling van de contractlonen voor het betrokken jaar, die jaarlijks bekend wordt gemaakt in de Macro-Economische Verkenningen en kan de stimuleringspremie, naast de andere aftoppingsregels, niet meer bedragen dan het resterend salaris, inclusief de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, dat de ambtenaar tot aan de AOW-leeftijd zou ontvangen.

Voor het inzetten van de stimuleringspremie ten behoeve van buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging wordt door de minister van BZK een rijksbrede kaderregeling opgesteld. Per departement zal worden bepaald of de mogelijkheid van deze uitruil wordt aangeboden.

De afbouw van de stimuleringspremie in de voorbereidende fase komt te vervallen en ambtenaren die vertrekken met een stimuleringspremie maken geen aanspraak meer op bovenwettelijke WW-uitkering indien zij een WW-uitkering krijgen toegekend.

2.3.2 Salarissuppletie

In de praktijk is gebleken dat de jaarlijkse betaling van de salarissuppletie achteraf vooral voor ambtenaren met een lager salaris een probleem is. Daarom is het mogelijk gemaakt dat de salarissuppletie op verzoek van de ambtenaar ook maandelijks achteraf uitbetaald wordt. Ook is gebleken dat de salarissuppletie vanwege het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP niet pensioengevend kan zijn. Partijen hebben pensioengevendheid van de salarissuppletie echter wel beoogd, in het bijzonder bij herplaatsing binnen de sector Rijk, aangezien de sector Rijk zo veel mogelijk als één werkgever wil functioneren. Door een technische aanpassing in dit besluit is dit vanaf 1 januari 2018 mogelijk. Bij aanvaarding van een functie buiten het Rijk is pensioengevendheid van de salarissuppletie niet mogelijk.

De in tijd onbeperkte salarissuppletie staat bij korte dienstverbanden niet in verhouding tot de duur van het dienstverband waaruit de salarissuppletie is ontstaan. De salarissuppletie is dan ook voor ambtenaren met een dienstverband tot vijf jaar gemaximeerd op een periode gelijk aan de lengte van het dienstverband bij de sector Rijk tot dat moment. Aansluitende dienstverbanden bij verschillende departementen worden in dit verband bij elkaar opgeteld.

2.3.3 Afkoop van voorzieningen

Bij vertrek bij het Rijk kunnen vergoedingen voor aflopende toelage onregelmatige diensten, reistijd en reiskosten worden afgekocht. Dit levert in de praktijk incidenteel zeer hoge bedragen op (hoger dan de stimuleringspremie en hoger dan de aftopping van de stimuleringspremie), wat niet beoogd is. Dit is aangepast door hier dezelfde aftoppingsregels toe te passen als bij de stimuleringspremie.

2.3.4 Maatwerk voor groepen

In de praktijk is er soms behoefte aan maatwerk, afhankelijk van de doelgroep en de omvang van de reorganisatie. Als uitzondering op de algemene regels in het VWNW-beleid is de mogelijkheid opgenomen tot het maken van maatwerkafspraken voor groepen waar het gaat om aanspraken op voorzieningen en het plaatsingsbereik. Afspraken hierover kunnen in de vorm van een ministeriële regeling in het departementaal georganiseerd overleg worden voorbereid en pas definitief worden nadat deze overeenkomstig artikel 105 ARAR aan het Sectorcommissie overleg rijkspersoneel zijn voorgelegd. Dit betekent dat ten minste de helft van de centrales met de regeling dient in te stemmen.

2.4 Outsourcing

De afspraak dat ambtenaren bij outsourcing konden kiezen hun functie te volgen of achter te blijven met de voorziening van een VWNW-kandidaat, bleek bij nader inzien niet te passen bij de focus van het VWNW-beleid op het vinden van ander werk.

Tevens geldt dat deze ambtenaren een alternatieve inkomstenbron hebben en dat het niet volgen van de eigen functie bij outsourcing ten koste gaat van de ruimte voor andere kandidaten die geen andere inkomensvoorziening hebben.

In plaats van de mogelijkheid om de eigen werkzaamheden niet te volgen, krijgen ambtenaren bij outsourcing een terugkeergarantie naar het departement van herkomst gedurende twaalf maanden. Wanneer zij daar gebruik van maken en het niet mogelijk blijkt de ambtenaar binnen maximaal twaalf maanden te herplaatsen binnen of buiten het Rijk volgt ontslag zonder aanspraak op bovenwettelijke WW.

Gevolgen voor regeldruk

Het structureel maken van het VWNW-beleid speelt zich geheel binnen de sfeer van de rijksoverheid af. De gevolgen hiervan beperken zich geheel tot de rijksoverheid zelf en haar ambtenaren. Om deze reden is er geen sprake van administratieve lasten of nalevingkosten.

Inwerkingtreding

Artikelen I, II, III, IV en V van dit besluit, die betrekking hebben op het VWNW-beleid, treden (grotendeels) in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De artikelen II, onderdelen D en Z, en artikel III, onderdeel D, treden in werking met ingang van 1 januari 2020. Dat is zo met de centrales afgesproken. Daarbij zal rekening worden gehouden met de vaste-verandermomenten, alsmede de twee-maandentermijn tussen publicatie en inwerkingtreding. Artikel VI treedt in werking op bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en hangt samen met de inwerkingtreding van de Wnra.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Met de toevoeging van het nieuwe onderdeel g aan het tiende lid van artikel 22 is geregeld dat voor de verplichte VWNW-kandidaten de verlofopbouw doorloopt.

Artikel I, onderdeel B

Hoofdstuk VII bestond eveneens uit afspraken en aanspraken bij reorganisatie. Dit zou herleven indien het VWNW-beleid zou komen te vervallen. Het VWNW-beleid kende immers tot 1 januari 2018 een tijdelijk karakter. Nu het VWNW-beleid structureel is geworden, heeft Hoofdstuk VII ook voor de toekomst geen werking meer en is daarom vervallen.

Artikel I, onderdeel C

In het hele hoofdstuk VIIbis van het ARAR is de term ‘vrijwillige fase’ vervangen door ‘voorbereidende fase’. Verwezen wordt naar paragraaf 2.1 voor de toelichting op deze wijziging in terminologie.

Artikel I, onderdeel D

De regels van de sector Rijk om overtolligheid vast te stellen worden per 1 januari 2020 voor AOW-gerechtigden in lijn gebracht met de Uitvoeringsregels Ontslag om bedrijfseconomische redenen van het UWV. Verwezen wordt naar paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting. Hiertoe is de definitie van verplichte VWNW-kandidaat in artikel 49r, onderdeel e, van het ARAR gewijzigd, waardoor AOW-gerechtigden geen verplichte VWNW-kandidaat kunnen worden en hen ontslag kan worden verleend.

Artikel I, onderdeel E

Onderdeel 4° van onderdeel e van artikel 49r is uitgewerkt en vervalt.

Artikel I, onderdeel F

Artikel 49t bevat de bepalingen inzake overleg met de centrales. Hieraan is een nieuw lid toegevoegd dat regelt dat de centrales ook betrokken worden bij de voorlichting en begeleiding van ambtenaren tijdens de voorbereidende fase.

Daarnaast is in het nieuwe tweede lid van artikel 49t de term ‘contouren’ vervangen door ‘globale beschrijving’. Er is niet langer een contourenschets nodig voor het instellen van een voorbereidende fase. Bij de start van de voorbereidende fase kan volstaan worden met een globale beschrijving van de toekomstige organisatie, waarin is aangegeven dat overtolligheid dreigt in bepaalde functiegroepen, zonder dat daarbij de contouren van de nieuwe organisatie worden geschetst. Tevens dient een zienswijze te worden gevraagd van de betrokken ondernemingsraden op deze globale beschrijving. Er is gekozen voor het vragen om een zienswijze en niet een advies, zoals voorheen was bepaald. Het idee hierachter is dat voor de start van de voorbereidende fase en de aan te wijzen doelgroepen advies aan de centrales wordt gevraagd. De centrales hebben voor hun advies de reactie van de betrokken ondernemingsraden nodig op de globale beschrijving, om tot een goed oordeel te komen. Het is in deze fase onnodig om de ondernemingsraden eveneens om advies hierover te vragen. Zij hebben adviesrecht op het (voorgenomen) organisatiebesluit indien een reorganisatie volgt.

In het nieuw derde lid is geregeld dat het bevoegd gezag deze zienswijze van de ondernemingsraden met de globale beschrijving voor legt aan de centrales die in de gelegenheid worden gesteld hierover advies uit te brengen.

Artikel I, onderdeel G

Aan artikel 49v zijn twee leden toegevoegd (de nieuwe leden 1 en 2). Deze leden bevatten de bepalingen die voorheen waren opgenomen in het thans vervallen artikel 49a. In het eerste lid is de grondslag opgenomen voor door de minister van BZK te stellen regels met betrekking tot de te volgen procedures bij reorganisatie en herplaatsing. Daarnaast bevat het tweede lid de grondslag voor ministers om aanvullende regelingen met betrekking tot de te volgen procedures bij reorganisatie en herplaatsing voor hun eigen ministerie vast te stellen. Dit betekent dat alle huidige regelingen op grond van het vervallen artikel 49a vervallen.

In een nieuw derde lid zijn de regels die gesteld zijn op grond van het eerste of tweede lid ook van toepassing verklaard op de periode na afloop van de voorbereidende fase.

Artikel I, onderdeel H

Artikel 49w, vierde lid, regelt de peildatum voor het bepalen tot welke leeftijdsgroep een ambtenaar behoort. Het bevoegd gezag is niet langer vrij de peildatum te bepalen. Voor de peildatum is bepalend de datum van vaststelling van het reorganisatiebesluit. Onder vaststelling van het reorganisatiebesluit wordt in eerste instantie het door bevoegd gezag definitief maken van het voorgenomen reorganisatiebesluit of het vaststellen van het organisatie- en formatierapport bedoeld. De datum van vaststelling van het reorganisatiebesluit kan eventueel ook de datum zijn waarop advies van de betrokken ondernemingsraad of ondernemingsraden is verkregen.

Artikel I, onderdeel I

De ambtenaar van wie de functie betrokken is bij een reorganisatie, maar die niet overtollig is en wiens functie niet wordt opgeheven, is functievolger. Een functievolger wordt geen verplichte VWNW-kandidaat. Als deze ambtenaar ook geen vrijwillige VWNW-kandidaat is, kan de ambtenaar niet op grond van artikel 49z in een andere functie geplaatst worden in de nieuwe organisatie. Een functievolger die geen vrijwillige VWNW-kandidaat is kan op grond van artikel 57 ARAR worden geplaatst op zijn volgfunctie. Het uitgangspunt is dat een functievolger wordt geplaatst in zijn volgfunctie hetgeen in het geval van overtolligheid ook een uitwisselbare andere passende functie kan zijn. Een passende functie kan voor een functievolger geen functie met een lager schaalniveau zijn. Omdat de volgfunctie wordt geacht een passende functie te zijn, is de functievolger verplicht deze te accepteren. Wel is denkbaar dat andere afspraken worden gemaakt.

Met het nieuwe artikel 49wb is een grondslag gecreëerd voor het bij ministeriële regeling vaststellen door de ministers van regels die maatwerk voor de toepassing van het VWNW-beleid mogelijk maakt voor groepen personeel binnen een ministerie. Dit kan, ondermeer afhankelijk van de omvang van de reorganisatie of de doelgroep van de organisatie, maatwerk in de aanspraak op VWNW-voorzieningen (artikel 49ff t/m 49ss van het ARAR) zijn, als ook maatwerk in het plaatsingsbereik (artikel 49cc van het ARAR) indien kenmerken van de doelgroep of specifieke omstandigheden daartoe aanleiding geven. Bijvoorbeeld, indien op voorhand duidelijk is dat voor een bepaalde functiegroep geen of zeer beperkte alternatieve mogelijkheden binnen het Rijk zijn, kan ervoor gekozen worden het plaatsingsbereik anders vast te stellen dan bepaald in artikel 49cc door bijvoorbeeld in de eerste periode van zes maanden het plaatsingsbereik al te vergroten naar andere sectoren.

Afspraken over maatwerk worden in het departementaal georganiseerd overleg voorbereid en dienen ter toetsing aan het Sectoroverleg Rijk te worden voorgelegd alvorens deze definitief te maken. Maatwerk is alleen mogelijk als daar aanleiding voor is en geldt uitsluitend als uitzondering.

Artikel I, onderdeel J

Het opstellen van een VWNW-plan wordt in de voorbereidende fase een recht van iedere ambtenaar die een VWNW-onderzoek heeft gevolgd en volgt niet langer verplicht uit het onderzoek. Hiertoe is aan het eind van het eerste lid van artikel 49y een zin toegevoegd. Er is voor de ambtenaar geen individuele ontheffing van het bevoegd gezag of een afspraak in het DGO meer nodig om af te zien van het maken van een VWNW-plan. Het onderzoek blijft wel een verplichting, tenzij daar individueel andere afspraken over zijn gemaakt.

In het nieuwe zevende lid is geregeld dat het VWNW-plan elke zes maanden wordt geëvalueerd. Daarbij wordt het VWNW-plan indien nodig herzien indien de haalbaarheid van de bestaande afspraken of inzet van partijen daartoe aanleiding geven, en wordt bezien of zich inmiddels nieuwe kansen voordoen die de mogelijkheid voor het vinden van ander werk vergroten en daarom opgenomen dienen te worden in het VWNW-plan, als aanvulling of vervanging van de bestaande afspraken.

Artikel I, onderdeel K

In het tweede lid van artikel 49z is ‘VWNW-kandidaat’ vervangen door ‘verplichte VWNW-kandidaat’. De reden hiervoor is dat een vrijwillige VWNW-kandidaat niet verplicht is een functie te aanvaarden vanwege een (aanstaande) reorganisatie.

Het nieuwe zesde lid regelt dat indien de vrijwillige VWNW-kandidaat een aangeboden passende functie weigert het VWNW-plan zal worden herzien.

Artikel I, onderdelen L en AA

Artikel 100a vervalt omdat het in het eerste en tweede lid van dat artikel bepaalde met het nieuw vastgestelde artikel 49ff thans is opgenomen in Hoofdstuk VIIbis. De reden van verplaatsing is dat de in dit artikel opgenomen voorziening inzake bovenwettelijke uitkering bij werkloosheid thans ook een voorziening is waarvan wordt afgezien bij gebruikmaking van de stimuleringspremie. In het oude artikel 49ff werd verwezen naar artikel 100a. Het is niet nodig hetgeen voorheen in het derde lid van artikel 100a was geregeld ook over te hevelen naar artikel 49ff. De in dat lid genoemde verrekening van een uitkering met een werkloosheidsuitkering is al enige tijd niet meer van toepassing (en bovendien inmiddels onjuist) aangezien het BwWW de bovenwettelijke uitkering regelt indien sprake is van een werkloosheidsuitkering.

Artikel I, onderdeel M

Zoals beschreven in paragraaf 2.3.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting wordt de salarissuppletie in duur beperkt indien de diensttijd bij het Rijk korter is geweest dan vijf jaar. De maximale duur van de salarissuppletie wordt gelijk aan de totale diensttijd bij het Rijk van de voormalige VWNW-kandidaat ingeval de diensttijd korter is dan vijf jaar op de datum waarop de status van VWNW-kandidaat is verkregen. Voor de berekening van de duur van de salarissuppletie wordt uitgegaan van de datum van herplaatsing in een functie met een lager salaris. Hiertoe is een nieuw zesde lid ingevoegd in artikel 49gg.

Tevens is de mogelijkheid om de salarissuppletie maandelijks achteraf te ontvangen geïntroduceerd met de toevoeging van een zin aan het vijfde lid van artikel 49gg. Op grond van de Regeling salarisgarantie en -suppletie vraagt de voormalige VWNW-kandidaat de salarissuppletie jaarlijks aan en moet vervolgens maandelijks een Verslag Werk en Inkomen digitaal worden verstrekt om te verklaren dat er geen wijzigingen in zijn situatie zijn opgetreden dan wel om wijzigingen in de situatie door te geven zodat de salarissuppletie daar op kan worden aangepast. Hiermee wordt terugvordering voorkomen. Daarvoor zal een standaard aanvraagformulier worden ontwikkeld met zo min mogelijk administratieve last voor de ambtenaar. Jaarlijks vindt controle plaats op de verstrekte gegevens door verstrekking van loonstroken of een werkgeversverklaring.

In het nieuwe zesde lid is de maximale duur van de salarissuppletie geregeld met betrekking tot VWNW-kandidaten die korter dan vijf jaar in dienst van het Rijk zijn geweest op de datum waarop de status van VWNW-kandidaat is verkregen. Voor de bepaling van de termijn waarvoor suppletie geldt, wordt uitgegaan van het moment waarop de nieuwe functie wordt aangegaan. Dit kan zowel de datum van herplaatsing zijn, als de datum waarop een functie buiten het Rijk wordt aangevangen.

Artikel I, onderdelen N en O, en Artikel IV

De tekst van artikel 49jj (vergoeding extra reistijd) en 49kk (tegemoetkoming extra reiskosten) werden niet als toereikend ervaren waar het gaat om de gevolgen voor de vergoedingen bij vervolgverplaatsingen, al dan niet op eigen verzoek en al dan niet verder weg. Het eindigen van de vergoedingen bij vervolg verplaatsingen op eigen verzoek staat gewenste mobiliteit in de weg. Ook bij vrijwillige verplaatsingen worden de vergoedingen gehandhaafd, met dien verstande dat de vergoedingen in dat geval niet hoger kunnen worden dan de oorspronkelijke toekenning(en) als gevolg van de VWNW-verplaatsing. Hiertoe is een nieuw negende lid toegevoegd aan artikel 49jj en een nieuw zesde lid aan artikel 49kk.

In het nieuwe vastgestelde artikel 49kk zijn in het eerste tot en met derde lid de bepalingen opgenomen die tot nu toe waren opgenomen in artikel 12b1 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989. De reden hiervoor is dat de regels omtrent tegemoetkoming van extra reiskosten thans ook een voorziening is waarvan kan worden afgezien in plaats van de stimuleringspremie. Om die reden is artikel 12b1 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 vervallen (Artikel IV). Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat met de in het tweede lid, onder b, genoemde feitelijke kosten niet wordt bedoeld de door de ambtenaar werkelijk gemaakte kosten, maar de op grond van artikel 12 van de Verplaatsingkostenregeling berekende kosten.

In het nieuwe negende lid van artikel 49jj is geregeld dat de vergoeding extra reistijd en de tegemoetkoming extra reiskosten naar rato worden aangepast als de extra reistijd en extra reiskosten verminderen. Bij een overplaatsing op verzoek van de ambtenaar die extra reistijd of extra reiskosten met zich meebrengt blijft de eerder toegekende voorziening in stand ten einde te voorkomen dat dergelijke vrijwillige mobiliteit wordt ontmoedigd door het verlies aan voorzieningen. Het afbouwschema blijft bij een naar rato aanpassing van de vergoeding extra reistijd of de tegemoetkoming extra reiskosten ongewijzigd doorlopen.

Met het nieuwe derde lid van artikel 49kk zijn de bepalingen van het tweede, derde en negende lid van artikel 49jj van overeenkomstige toepassing verklaard.

Tot slot is in het eerste lid van artikel 49jj een redactionele verbetering doorgevoerd.

Artikel I, onderdeel P

Met de invoeging van het nieuwe artikel 49kka is geregeld dat bij afkoop van de vergoedingen voor aflopende toelage onregelmatige diensten, reistijd en reiskosten dezelfde aftoppingsregels gelden als voor de stimuleringspremie zoals deze zijn opgenomen in artikel 49tt, zevende lid. Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel R.

Artikel I, onderdeel Q

Aanspraak op de proportionele ambtsjubileumgratificatie zal in de voorbereidende fase ook gelden voor de vertrekkende ambtenaar die geen VWNW-onderzoek heeft gedaan. Hiertoe is artikel 49pp aangepast.

Artikel I, onderdeel R

Het derde lid van artikel 49tt is zodanig aangevuld, dat duidelijk is dat het tweede deel van de zin (de breuk waarmee moet worden gerekend) van toepassing is op de verplichte VWNW-kandidaat. Voor de vrijwillige VWNW-kandidaat zal de hoogte van de stimuleringspremie niet aflopen naar mate de begeleidingstermijn verstrijkt.

In het vierde lid van artikel 49tt is de staffel voor het berekenen van de hoogte van de stimuleringspremie aangepast. Er wordt een extra stap ingevoegd voor ambtenaren met 25 tot 30 dienstjaren.

Met de invoeging van een nieuw vijfde lid is de stimuleringspremie niet hoger dan het aantal maandsalarissen voorafgaand aan de AOW-leeftijd van de ontvanger. Eventuele omzetting in buitengewoon verlof wordt gebaseerd op de aldus bepaalde stimuleringspremie.

In het zevende lid is geregeld dat het plafondbedrag van de stimuleringspremie gelijk is aan de hoogte van het plafondbedrag van de transitievergoeding en daarna, op grond van het van overeenkomstige toepassing zijn van artikel 49kka, tweede lid, overeenkomstig de ontwikkeling van de contractlonen voor het betrokken jaar, die jaarlijks bekend wordt gemaakt in de Macro-Economische Verkenningen zal worden geïndexeerd. Bij ministeriële regeling zal de indexatie jaarlijks worden doorgevoerd.

De aanpassing van een achtste lid (nieuw) regelt dat de stimuleringspremie tevens moet worden terugbetaald als gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om deze om te zetten in buitengewoon verlof en betrokkene terugkeert in een functie binnen de sector Rijk.

In het negende lid (nieuw) is ten slotte geregeld dat een kaderregeling zal worden vastgesteld voor de uitruil van stimuleringspremie in buitengewoon verlof. Per departement zal worden bepaald of van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt (het nieuwe tiende lid)

Artikel I, onderdeel S

Met de wijzigingen in het vierde lid van artikel 49vv is geregeld dat een ambtenaar een terugkeergarantie heeft gedurende twaalf maanden, welke periode van twaalf maanden gaat lopen vanaf het moment van overgang naar een werkgever buiten de sector Rijk als gevolg van outsourcing van taken. Aan de terugkeergarantie zijn geen voorwaarden verbonden. Bij terugkeer maakt de ambtenaar aanspraak op VWNW-voorzieningen met een begeleidingstermijn van maximaal twaalf maanden. Indien na twaalf maanden geen herplaatsing heeft plaatsgevonden wordt de ambtenaar in vaste dienst ontslagen. De aanstelling van een ambtenaar in tijdelijke dienst voor een proeftijd die gebruik maakt van de terugkeergarantie loopt af indien herplaatsing niet is gelukt. Indien ontslag wordt verleend op grond van artikel 49vv, zesde lid, van het ARAR, wanneer herplaatsing na de begeleidingstermijn niet is gelukt, bestaat geen aanspraak op bovenwettelijke WW.

Artikel I, onderdelen T en Y

De artikelen 49ww, 96 en 96a vervallen. Reorganisatie is hiermee niet langer een grondslag voor het verlenen van ontslag.

Artikel I, onderdeel U

Dit betreft een redactionele verbetering.

Artikel I, onderdeel V

Artikel 49yy is uitgewerkt en kan daarom vervallen.

Artikel I, onderdeel W

Het tweede lid van artikel 57 is opnieuw vastgesteld. Dit is noodzakelijk omdat in dat tweede lid werd verwezen naar artikel 49h, welk artikel is vervallen. Thans is in het tweede lid van artikel 57 bepaald dat een ambtenaar verplicht is een passende functie te aanvaarden indien de dienst dat vordert. Voor de passendheid van de functie wordt verwezen naar artikel 49aa. Op basis van het tweede lid van artikel 57 wordt in een reorganisatie een functievolger die geen vrijwillige VWNW-kandidaat is, geplaatst. Een uitwerking van de term ‘redelijkerwijs’ zoals opgenomen in artikel 49aa, is neergelegd in artikel 49wa. Het betreft de bepaling dat een functie niet passend kan zijn als er een lagere salarisschaal aan verbonden is. Dit neemt niet weg dat redelijkheid eraan in de weg kan staan over te gaan tot plaatsing in een andere (volg)functie.

Artikel I, onderdeel Z

De toevoeging van een nieuw onderdeel j aan het eerste lid van artikel 98 hangt samen met de nieuwe bepalingen over de overtolligheid van AOW-gerechtigden. Met de toevoeging van dit onderdeel wordt een grondslag gecreëerd voor ontslag van ambtenaren die op de datum van vaststelling van het reorganisatiebesluit de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel D.

Artikel I, onderdeel BB

In artikel 131b is overgangsrecht geregeld voor individuele afspraken die reeds voor 1 januari 2018 zijn gemaakt, maar na 1 januari 2018 ingaan. Voor die afspraken geldt dat de hoogte van de stimuleringspremie op grond van de staffel wordt bepaald zoals die gold ten tijde van het maken van de individuele afspraken. De hoogte van de stimuleringspremie zal in deze gevallen dus niet worden aangepast aan de nieuwe berekeningsmethode van artikel 49tt.

Artikel II

Dit artikel wijzigt het BwWW. Ten eerste is aan de uitzonderingen die van toepassing zijn bij de bepaling of een ambtenaar in aanmerking komt voor de voorzieningen op grond van het BwWW twee uitzonderingen toegevoegd. Het gaat om ontslag bij outsourcing (artikel 49vv, zesde lid, ARAR) en ontslag op aanvraag met toekenning van een stimuleringspremie (artikel 94 ARAR met toepassing van artikel 49tt ARAR).

Daarnaast is in het nieuwe artikel 22 overgangsrecht opgenomen voor:

  • Ambtenaren die op 31 december 2017 verplichte VWNW-kandidaat zijn;

  • Ambtenaren die uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) verplichte VWNW-kandidaat worden; en

  • Ambtenaren die na 31 december van het jaar voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van artikel I van de Wnra verplichte VWNW-kandidaat worden vanwege een reorganisatiebesluit dat voor die datum is genomen.

Voor die ambtenaren blijft het BwWW gelden, zoals dat op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar dat artikel I de Wnra in werking treedt gold.

Artikel III, Onderdeel A

Het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (hierna: RDBZ) is aangepast op zodanige wijze dat hoofdstuk XI thans verwijst naar de in hoofdstuk VIIbis van het ARAR opgenomen bepalingen. Hiertoe is dit hoofdstuk opnieuw vastgesteld en bevat dit thans slechts één artikel, het nieuwe artikel 58 ter vervanging van het huidige artikel 57a.

Artikel III, Onderdeel A

Het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (hierna: RDBZ) is aangepast op zodanige wijze dat hoofdstuk XI thans verwijst naar de in hoofdstuk VIIbis van het ARAR opgenomen bepalingen. Hiertoe is dit hoofdstuk opnieuw vastgesteld en bevat thans slechts één artikel, het nieuwe artikel 58 ter vervanging van het huidige artikel 57a.

Artikel III, Onderdelen B met E

Onderdelen B en E treden in werking per 1 januari 2020 en hangen nauw samen met de nieuwe bepalingen per die datum rondom overtolligheid van AOW-gerechtigden in het ARAR. Verwezen wordt naar paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Deze wijziging leidt ertoe dat ambtenaren op wie het RDBZ van toepassing is en voor wie een plaatsingsduur geldt, Hoofdstuk VIIbis van het ARAR volledig van overeenkomstige toepassing wordt indien zij ten tijde van vaststelling van een reorganisatiebesluit of daarna de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Zij worden dus niet overeenkomstig het RDBZ ter beschikking gehouden noch overeenkomstig het ARAR verplichte VWNW-kandidaat. Hen kan wanneer hun functie komt te vervallen of er is sprake van overtolligheid ontslag worden verleend op grond van het nieuwe onderdeel j van het eerste lid van artikel 104 RDBZ dat overeenkomt met het nieuwe onderdeel j van het eerste lid van artikel 98 ARAR. Hun positie komt daarmee overeen met die van AOW-gerechtigden op wie het RDBZ van toepassing is en voor wie geen plaatsingsduur geldt en met die van AOW-gerechtigden op wie het ARAR van toepassing is aangezien er geen reden is hen anders te behandelen.

Artikel III, Onderdelen C en D

Onderdelen C en D bevatten de aanpassingen van het RDBZ aan de VWNW-afspraken voor zover deze niet in Hoofdstuk VIIbis staan opgenomen. Het gaat om de wijzigingen in bepalingen die gelijkluidend zijn aan de wijzingen die voor het ARAR zijn opgenomen in artikel I, onderdelen X en Y. Verwezen zij naar de artikelsgewijze toelichting bij die onderdelen.

Artikel IV

Artikel 12b1 van het verplaatsingskostenbesluit 1989 is in zijn geheel opgenomen in artikel 49kk ARAR en aangepast aan de afbouw zoals deze in het VWNW-beleid is afgesproken. Dit artikel is geplaatst in paragraaf 3 van Hoofdstuk VIIbis ARAR, omdat deze afbouw komt te vervallen wanneer aanspraak gemaakt wordt op de stimuleringspremie.

Artikel V

Het BwWW vervalt met ingang van de datum van inwerkingtreding van de Ambtenarenwet 2017, zoals vastgesteld in de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren.2 In het sectoroverleg Rijk is afgesproken dat de vervangende afspraken onder onderdeel 6 van de overeenkomst worden opgenomen in een deel-cao, waardoor voor deze aanspraken geen gebruik gemaakt zal worden van de overgangsbepaling van artikel 17 van de Ambtenarenwet 2017.

Artikel VI

Dit artikel regelt het vervallen van het besluit van 15 november 2016, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken en het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst in verband met onder andere de verlenging van het van werk naar werk beleid voor de sector Rijk tot en met 31 december 2017 (Stb. 2016, 446). Met voorgenoemd besluit is het VWNW-beleid zoals dat gold tot en met 31 december 2016 met één jaar verlengd. Artikel I van onderhavig besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2018, op welk tijdstip het voornoemde besluit is uitgewerkt en zal vervallen.

Artikel VII

De inwerkingtreding van de verschillende artikelen en de verschillende onderdelen daarvan zullen bij koninklijk besluit worden bepaald, waarbij het de bedoeling is dat de artikelen I, II, III en IV in werking treden met ingang van 1 januari 2018, op welk moment het nieuwe VWNW-beleid en het beleid ten aanzien van de bovenwettelijke WW zal gaan gelden.

De bepalingen die betrekking hebben op het vaststellen van overtolligheid en de gevolgen daarvoor voor AOW-gerechtigden treden evenwel in werking met ingang van 1 januari 2020 (tweede lid). Dat is zo met de centrales afgesproken.

Het is de bedoeling dat het vervallen van het BwWW, zoals opgenomen in artikel V, in werking treedt met ingang van het inwerking treden van de Ambtenarenwet 2017. Dit zal ter zijner tijd bij koninklijk besluit worden geregeld.

Het vervallen van het besluit van 15 november 2016, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken en het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst in verband met onder andere de verlenging van het van werk naar werk beleid voor de sector Rijk tot en met 31 december 2017 (Stb. 2016, 446) zoals opgenomen in artikel VI treedt in werking op dezelfde datum dat de nieuwe, in het onderhavige besluit opgenomen bepalingen inzake het VWNW-beleid in werking treedt, met dien verstande dat het vervallen van het voorgenoemde besluit in werking treedt vóór de bepalingen met daarin de wijzigingen van het ARAR die betrekking hebben op het VWNW-beleid, zodat de in dat besluit opgenomen overgangsbepalingen niet in werking treden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,


X Noot
2

Met het ontwerpbesluit wordt de vrijwillige fase voortaan voorbereidende fase genoemd. Een inhoudelijke wijziging is daarmee niet beoogd.

X Noot
3

Toelichting bij artikel I, onderdeel F.

X Noot
4

Zie voor een overzicht Van Drongelen, Jellinghaus, Wet op de ondernemingsraden, 2014, blz. 204.

X Noot
5

Ingevolge het voorgestelde artikel 49t, derde lid, ARAR.

X Noot
6

In de zin van artikel 25, eerste lid, van de Wor.

X Noot
7

Dit nog los van de omstandigheid dat de Wor geen procedure kent voor ‘zienswijzen’ en dat dus de vraag oproept in welke kader en onder welke (procedurele) voorwaarden een zienswijze wordt gegeven en wat de (rechts)gevolgen hiervan zijn.

X Noot
1

Kenmerk 2017-0000327379, Stcrt. 2017, 40405.

X Noot
2

Stb. 2017, 123.

Naar boven