Wijziging Leidraad Invordering 2008

Besluit van 11 december 2017

nr. 2017-226419

Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

De Leidraad Invordering 2008 wordt gewijzigd in verband met de wetgeving per 1 januari 2018.

De Leidraad Invordering 2008, besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 juni 2017, nr. 2017-112951, wordt als volgt gewijzigd.

ARTIKEL I

A

Artikel 14.1.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste alinea wordt ‘dan kan de ontvanger kiezen voor een onderhandse verkoop.’ vervangen door: ‘vraagt de ontvanger de belastingschuldige om instemming met de onderhandse verkoop.’ Indien de belastingschuldige zijn instemming niet verleent en daarbij geen redelijk belang heeft, kan de ontvanger besluiten over te gaan tot onderhandse verkoop.’

2. Aan de tweede alinea wordt een volzin toegevoegd, luidend:

‘De ontvanger heft het beslag niet op wanneer het aangeboden bedrag direct of indirect uit het vermogen van de belastingschuldige afkomstig is.’

3. Na artikel 14.4.5 wordt een nieuw artikel ingevoegd luidend:

‘14.4.5.A Derdenbeslag en kosten van levensonderhoud

Wanneer de ontvanger derdenbeslag legt als gevolg waarvan de belastingschuldige niet meer kan voorzien in zijn levensonderhoud, verleent de ontvanger zijn medewerking aan (gedeeltelijke) opheffing van het beslag dan wel stelt hij een passend deel van het door de derde betaalde bedrag beschikbaar aan de belastingschuldige. De ontvanger verleent slechts medewerking onder voorwaarde dat de belastingschuldige voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van het beslag gedurende een bepaalde periode niet meer kan voorzien in de kosten van levensonderhoud. Voor de vaststelling van het passend deel gaat de ontvanger uit van de kosten van bestaan als bedoeld in artikel 16 van de regeling.’

B

Artikel 17.1 wordt als volgt gewijzigd

‘17.1 Aanhouden tenuitvoerlegging bij verzet

Als de belastingschuldige zich in rechte verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel, houdt de ontvanger de (verdere) tenuitvoerlegging van het dwangbevel aan, tenzij:

  • de gronden van het verzet voor de ontvanger geen aanleiding vormen om de tenuitvoerlegging aan te houden en

  • de belangen van de Staat worden geschaad door uitstel van de tenuitvoerlegging.’

C

Artikel 19.1.8 wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 19.1.8 wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidend:

‘Als de vordering ziet op een belastingschuld die materieel is ontstaan in de periode vóór het aangaan van het huwelijk, beperkt de ontvanger zijn vordering tot de helft van het voor beslag vatbare deel van de periodieke betalingen. Deze beperking geldt niet als de echtgenoot instemt met verhaal op het geheel.’

D

Artikel 22bis.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 22bis, 22bis 1 wordt ‘tweede lid,’ telkens vervangen door: ‘tweede of derde lid’

2. In artikel 22bis.1, eerste lid, eerste volzin wordt na ‘indien de derde’ ingevoegd: ‘of belastingschuldige’

3. Na artikel 22bis.2 wordt een artikel ingevoegd, luidend:

‘22bis.2.1 Gevolgen niet melden door de belastingschuldige

Als de belastingschuldige niet heeft voldaan aan de verplichting tot mededeling, bedoeld in artikel 22bis, derde lid, van de wet, is de pandhouder of overige derde gehouden tot betaling van het bedrag zoals bepaald in artikel 22bis, twaalfde lid, van de wet. Deze betalingsverplichting geldt niet voor zover de pandhouder of overige derde aannemelijk maakt dat de waarde van de bodemzaken hem direct, noch indirect ten goede is gekomen.

De pandhouder of overige derde kan dit onder meer aannemelijk maken aan de hand van zijn eigen administratie.’

4. In artikel 22bis.4 wordt in de eerste volzin na ‘de derde’ ingevoegd: ‘of de belastingschuldige’

5. In artikel 22bis.5 wordt in de eerste volzin na ‘de derde’ ingevoegd: ‘of de belastingschuldige’

6. In artikel 22 bis.5 wordt in de eerste volzin na ‘tweede’ ingevoegd: ‘of derde’

7. In artikel 22 bis.5.1 wordt in de eerste volzin na ‘de derde’ ingevoegd: ‘of de belastingschuldige’

E

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na artikel 24.3 wordt een artikel ingevoegd, luidend:

‘24.3A Verrekening teruggaaf artikel 29, eerste lid, Wet op de omzetbelasting

Een belastingteruggaaf op grond van artikel 29, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 kan worden verrekend met belastingschuld van de belastingschuldige die materieel is ontstaan voor de datum van zijn faillissement.’

2. Na artikel 24.5 wordt een artikel ingevoegd, luidend:

‘24.5 A Verrekeningsbevoegdheid fiscale eenheid vennootschapsbelasting tijdens faillissement

Voor zover een belastingteruggaaf ten name van een onderdeel van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting materieel is ontstaan gedurende de periode van het faillissement van dit onderdeel, kan deze niet worden verrekend met een schuld van een ander onderdeel van de fiscale eenheid, voor zover die schuld is ontstaan vóór de datum van het faillissement.’

F

Artikel 26.2.15A vervalt.

G

Na artikel 26.3.8 wordt een artikel ingevoegd luidend:

‘26.3.9 Betaling bedrag saneringsakkoord

Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats. De ontvanger kan echter toestaan dat het bedrag in termijnen wordt betaald. Dit kan enkel indien de belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en aannemelijk maakt dat de termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals de nieuw opkomende fiscale verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen. In het geval de ontvanger betaling in termijnen heeft toegestaan, treedt hij voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de betalingsregeling voor het bedrag van het saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 van toepassing met dien verstande dat in afwijking van:

  • artikel 25.4.3 van deze leidraad geen verrekening plaatsvindt van belastingteruggaven en andere teruggaven voor zover die materieel zijn ontstaan na de dag waarop het verzoek tot het sluiten van het saneringsakkoord is ingediend;

  • artikel 25.6.1 van deze leidraad de looptijd van twaalf maanden aanvangt op de dag na de dagtekening van de voorwaardelijke beschikking tot kwijtschelding;

  • artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen, waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen, niet alleen gedurende de uitstelregeling, maar gedurende de gehele looptijd van de saneringsprocedure nakomt;

  • artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige geen zekerheid hoeft te stellen.

Kwijtschelding wordt pas verleend indien het saneringsakkoord in al zijn onderdelen is nagekomen.

H

Artikel 33.5 vervalt

I

Na artikel 42a en 42c worden de volgende artikelen ingevoegd:

‘Artikel 42d Aansprakelijkheid voor verschuldigde omzetbelasting door pandhouder, hypotheekhouder of executant

In aansluiting op artikel 42d van de wet beschrijft dit artikel het beleid over aansprakelijkheid bij verhaal op de in de verkoopprijs begrepen omzetbelasting.

42d.1 Hoofdelijke aansprakelijkheid en verhaal op de opbrengst

De pandhouder, hypotheekhouder of executant is ook hoofdelijk aansprakelijk voor de verschuldigde omzetbelasting ter zake van de levering van de verpande, verhypothekeerde of in beslag genomen zaak indien niet hijzelf de verhaalshandeling heeft verricht maar de uit hoofde van de levering verschuldigde omzetbelasting hem geheel of gedeeltelijk ten goede is gekomen.

J

Artikel 73.6.2. wordt als volgt gewijzigd:

Na de eerste alinea wordt een opschrift ingevoegd, luidend:

‘73.6.2A Betaling bedrag saneringsakkoord’

In 73.6.2A (nieuw) wordt de eerste alinea (nieuw) vervangen door de volgende twee alinea’s:

‘Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats. De ontvanger kan toestaan dat het bedrag in termijnen wordt betaald. Dit kan enkel indien belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en aannemelijk maakt dat de termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals de nieuw opkomende fiscale verplichtingen tijdig zullen worden nagekomen. In dat geval treedt de ontvanger voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de uitstelregeling voor het bedrag van het saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 van toepassing met dien verstande dat in afwijking van:

  • artikel 25.4.3 van deze leidraad geen verrekening plaatsvindt van belastingteruggaven en andere teruggaven die materieel zijn ontstaan na de dag waarop het verzoek tot het sluiten van het saneringsakkoord is ingediend;

  • artikel 25.6.1 van deze leidraad de looptijd van twaalf maanden aanvangt op de dag na de dagtekening van de voorwaardelijke beschikking tot kwijtschelding;

  • artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen, waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen, niet alleen gedurende de uitstelregeling, maar gedurende de gehele looptijd van de saneringsprocedure nakomt;

  • artikel 25.6.2 van deze leidraad belastingschuldige geen zekerheid hoeft te stellen.

De ontvanger verleent pas kwijtschelding indien het saneringsakkoord in al zijn onderdelen is nagekomen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 11 december 2017

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, J. de Blieck

TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A, sub 1 en 2, zien op onderhandse verkoop door de ontvanger.

Anders dan een pandhouder die op grond van artikel 251 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek kan overgaan tot een ‘onderhandse verkoop’ is voor een beslaglegger niet een mogelijkheid geregeld om tot onderhandse verkoop over te gaan. De huidige redactie van artikel 14.1.10 suggereert dat de ontvanger zelfstandig kan overgaan tot onderhandse verkoop. Nu onderhandse verkoop niet wettelijk is geregeld moet de ontvanger, voordat hij overgaat tot onderhandse verkoop, in beginsel toestemming hebben van de belastingschuldige1. Met deze wijziging is beoogd dat alvorens de ontvanger overgaat tot onderhandse verkoop, toestemming wordt gevraagd aan de belastingschuldige.

Artikel I, onderdeel A, sub 3, ziet op de situatie waarin de belastingschuldige als rechtstreeks gevolg van een gelegd derdenbeslag, bijvoorbeeld onder de bank, niet meer kan beschikken over de middelen om in zijn levensonderhoud te voorzien. De voorzieningen die in dat geval op verzoek van de belastingschuldige kunnen worden getroffen, hebben het karakter van maatwerk.

Artikel I, onderdeel B ziet op aanhouding van de invordering bij verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. De tenuitvoerlegging van het dwangbevel waartegen het verzet zich keert, wordt in beginsel aangehouden, tenzij het verzet naar het oordeel van de ontvanger ongegrond is en de belangen van de Staat als gevolg van de aanhouding onevenredig worden geschaad.

Artikel I, onderdeel C, ziet op een verduidelijking van het verhaalsrecht van de ontvanger onder het wetsvoorstel beperking gemeenschap van goederen.2 Op grond van artikel 1:96 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (nieuw) is het verhaal van de ontvanger voor een niet tot de huwelijksgemeenschap behorende schuld beperkt tot de helft van de opbrengst van het uitgewonnen goed. Belastingschuld die materieel is ontstaan vóór het aangaan van het huwelijk is een schuld die niet tot de gemeenschap behoort. Als de ontvanger voor die schuld door middel van een loonvordering verhaal zoekt op het loon van de echtgenoot, kan hij zich in zijn geheel verhalen op het loon van de echtgenoot. Hierbij moet de ontvanger volgens artikel 1:96 lid 3 Burgerlijk Wetboek, de helft van het verhaalde bedrag ter beschikking stellen aan de echtgenoot.

Om die reden is het verhaal van de ontvanger (beleidsmatig) beperkt tot de helft van het voor beslag vatbare deel van het loon.

Artikel I, onderdeel D, houdt verband met de uitbreiding van de mededelingsplicht3 tot de belastingschuldige. In de praktijk is gebleken dat de belastingschuldige handelingen verricht waardoor de bodemzaak niet meer als zodanig kwalificeert zonder dat de ontvanger daarvan op de hoogte is gesteld. De ontvanger kan zich dan niet meer verhalen op de bodemzaak. In veel gevallen blijkt dat de opbrengst van de bodemzaak bij de pandhouder of derde is terecht gekomen. Om dit te voorkomen wordt de meldingsplicht uitgebreid naar de belastingschuldige. In de situatie dat de belastingschuldige de mededeling had moeten doen, maar dat heeft nagelaten, is de pandhouder of de derde gehouden – nadat daar door de ontvanger een beschikking toe is verzonden – de executiewaarde van de bodemzaak aan de ontvanger af te dragen. Deze betalingsverplichting geldt niet als de pandhouder of derde aannemelijk maakt dat de waarde van de bodemzaak direct, noch indirect hem tot voordeel heeft gestrekt. De pandhouder of overige derde kan dit onder meer aantonen aan de hand van zijn eigen administratie. In sommige situaties is de ontvanger beter in staat om te achterhalen waar de opbrengst van een verpande zaak is terecht genomen. In dat geval kan de ontvanger deze informatie vergaren en ter beschikking stellen.

Artikel I, onderdeel E, ziet op verduidelijking van de verrekeningsbevoegdheid ten aanzien van teruggaven die materieel zijn ontstaan na de datum van faillissement van belastingschuldige, met aanslagen die materieel zijn ontstaan voor de datum van diens faillissement. Deze verrekeningsbevoegdheid is verduidelijkt in de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 13 oktober 2017 (HR, 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2627).

Artikel I, onderdeel F, houdt verband met invoering van artikel 22a van de Participatiewet. In het geval belastingschuldige met een of meer meerjarige personen een gezamenlijke huishouding voert wordt op basis van artikel 22a van de Participatiewet de ‘Kostendelersnorm’ geregeld. De huidige bepaling in deze leidraad kan vervallen, nu hierin in de regeling wordt voorzien.

Artikel I, onderdeel G, geeft nadere voorwaarden waaronder de ontvanger kan instemmen met gespreide betaling van het bedrag bij een saneringsakkoord nadat sanering van belastingschuld heeft plaatsgevonden en de ondernemer zijn onderneming voortzet. Voor de periode gedurende waarover de gespreide betaling kan plaatsvinden, wordt aangesloten bij het uitstelbeleid voor ondernemers met dien verstande dat belastingschuldige geen zekerheid hoeft te stellen. Daarnaast mag de ontvanger belastingteruggaven die zijn ontstaan na het verzoek tot het sluiten van een buitengerechtelijk akkoord, niet verrekenen en moet de belastingschuldige de lopende verplichtingen gedurende de looptijd van de buitengerechtelijke saneringsprocedure stipt nakomen.

Artikel I, onderdeel H vervalt naar aanleiding van het arrest van het Hof Den Bosch (Hof Den Bosch, 19 mei 2017, 15/0117, ECLI:GHSHE:2017:2268). Het Hof oordeelde dat op grond van artikel 33 van de wet niet afgeleid kan worden dat de ontvanger een feitelijke bestuurder aansprakelijk kan stellen.

Artikel I, onderdeel I, heeft betrekking op artikel 42d van de wet en voorziet in een nadere duiding van de situaties waarin er sprake is van ‘het nemen van verhaal’. De regeling van artikel 42d van de wet is van toepassing op de zekerheidshouder of executant die zich heeft verhaald op de in de verkoopprijs begrepen omzetbelasting. Voor het begrip ‘het nemen van verhaal’ is aangesloten bij het begrip dat de Hoge Raad4 dienaangaande hanteert: hieronder worden niet alleen de in het Burgerlijk Wetboek geregelde vormen van (parate) executie verstaan maar ook de vormen van (onderhandse) verkoop waarbij niet is voldaan aan de voorwaarden die het Burgerlijk Wetboek stelt. Bijvoorbeeld een op aandrang van de hypotheekhouder opgestarte onderhandse verkoop door de hypotheekgever waarbij niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3:268 lid 2 Burgerlijk Wetboek.

Artikel I, onderdeel J, beoogt de ontvanger de mogelijkheid te bieden om onder voorwaarden in te stemmen met gespreide betaling van het akkoordbedrag in de situatie dat ondernemers na de sanering van hun schulden hun onderneming voortzetten. Voor de periode gedurende waarover de gespreide betaling kan plaatsvinden, wordt aangesloten bij het uitstelbeleid voor ondernemers. Dat betekent dat, met uitzondering van bijzondere situaties als bedoeld in artikel 25.6.2a van de leidraad, gespreide betaling zich maximaal over 12 maanden mag uitstrekken, te rekenen vanaf de dagtekening van de voorwaardelijke kwijtscheldingsbeschikking. De belastingschuldige hoeft geen zekerheid te stellen. De ontvanger beperkt de verrekening tot teruggaven die materieel zijn ontstaan tot en met de dagtekening van de kwijtscheldingsovereenkomst.

De mogelijkheid van gespreide betaling geldt zowel voor buitengerechtelijke akkoorden op grond van artikel 22a juncto 19a van de regeling, als voor saneringsakkoorden als bedoeld in artikel 21 van de regeling. De ontvanger verleent kwijtschelding onder opschortende voorwaarde. Eerst wanneer de belastingschuldige heeft voldaan aan het saneringsakkoord in al zijn onderdelen, wordt kwijtschelding definitief geëffectueerd.


X Noot
1

HR 24 januari 2001, BNB 2001/127, V-N 2001/9.26

X Noot
2

Wetsvoorstel beperking gemeenschap van goederen, Vergaderjaar 2015-2016, 33 987. Beoogde datum inwerkingtreding: 1 januari 2018

X Noot
3

Overige Fiscale Maatregelen 2018

X Noot
4

HR15 maart 2013, nr. 11/01760, ECLI:NL:HR:2013:BZ4072

Naar boven