Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 december 2017, nr. WJZ/17151608, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB in verband met onder meer de wijziging van Verordening (EU) nr. 639/2014 en van Verordening (EU) nr. 809/2014

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 85 en 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

Gelet op de artikelen 13, 17, zevende lid, en 65 van Verordening (EU) nr. 809/2014 van de Europese Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr, 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PbEU 2014, L 227);

Gelet op de artikelen 4, 9, 30, 32, derde lid, en 46 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PbEU 2013, L347);

Gelet op de artikelen 4, eerste lid, onderdeel b, 9, 13, 45 en 53 van Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Europese Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die verordening (PbEU 2014, L181);

Gelet op de artikelen 15, 19, 27 en 28 van de Landbouwwet;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.2. wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het areaal blijvend grasland is in overwegende mate vrij van verstruiking of verruiging om te kunnen worden aangemerkt als landbouwareaal dat zich in een voor begrazing of teelt geschikte staat bevindt als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, onder ii, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 in samenhang met artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 639/2014.

2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot het tweede, derde en vierde lid.

B

In artikel 2.3, tiende lid, wordt ‘bijlage 5’ vervangen door: bijlage 6.

C

Aan artikel 2.3a. wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Als accountantsverklaring als bedoeld in het tweede lid wordt vastgesteld de samenstellingsverklaring van de accountant die overeenkomt met het model dat is opgenomen in bijlage 6.

D

Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, vervalt aan het slot het woord ‘of’. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘, of’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. ten aanzien van aanvragen gedaan in 2018 voor wat betreft areaal waarvoor in 2015, 2016 of 2017 geen betalingsrechten zijn toegekend omdat het areaal was uitgesloten op grond van artikel 2.10, tweede lid, onderdeel a, zoals dat artikel luidde tot 1 januari 2018, en dat alsnog als subsidiabele hectare, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdeel a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, kan worden aangemerkt, mits de landbouwer aantoont dat deze arealen in werkelijkheid als landbouwgrond wordt gebruikt.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De waarde van de aan de landbouwer toe te wijzen betalingsrechten wordt voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel d, vastgesteld op de nationale gemiddelde waarde van de betalingsrechten in het jaar van toewijzing.

E

Artikel 2.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma een zinsnede toegevoegd, luidende: evenmin is er sprake van noemenswaardige hinder indien op een landbouwareaal voor meer dan 90 dagen niet-landbouwactiviteiten plaatsvinden in het kader van contracten op basis van subsidieregelingen ANLB of SNL, mits de landbouwgrond na afloop van deze activiteiten weer in een staat verkeert waarin begrazing of teelt mogelijk is als bedoeld in artikel 4 eerste lid, onderdeel c, onder ii, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

2. Het tweede lid, onderdeel a, vervalt.

F

Artikel 2.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. bufferstroken en akkerranden als bedoeld in artikel 45, vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 639/2014, van minimaal 1 meter breed die zijn gelegen op of direct grenzend aan bouwland en waarop geen landbouwproductie plaatsvindt als bedoeld in artikel 45, lid 10bis, van Verordening (EU) nr. 639/2014;

2. In het eerste lid, onderdeel e, wordt ‘of houtwallen’ vervangen door: , houtwallen of bomen in rij.

3. Het eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

  • g. stroken subsidiabele hectaren langs bosranden als bedoeld in artikel 46, tweede lid, onderdeel f, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, van minimaal 1 meter breed waarop geen landbouwproductie plaatsvindt als bedoeld in artikel 45, lid 10bis, van Verordening (EU) nr. 639/2014;

4. Het eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:

  • h. boomgroepen in het veld als bedoeld in artikel 45, vierde lid, onderdeel c, van Verordening (EU) nr. 639/2014;

5. Het eerste lid, onderdeel i, komt te luiden:

  • i. vijvers als bedoeld in artikel 45, vierde lid, onderdeel d, van Verordening (EU) nr. 639/2014.

6. In het tweede lid vervalt: g,.

7. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Ten aanzien van het ecologische aandachtsgebied, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c:

    • a. bewaart de landbouwer aankoopbewijzen en etiketten van het gebruikte zaaizaadmengsel gedurende 5 jaar in zijn administratie;

    • b. kan de landbouwer aantonen dat ten minste één van de voorgeschreven stikstofbindende gewassen in het mengsel overheerst;

    • c. is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet toegestaan;

    • d. vindt nateelt plaats van de vanggewassen, bedoeld in bijlage 2, categorie 1, onder de voorwaarde dat de nateelt ten minste in de periode van 1 november in het jaar van aanvraag tot 1 maart in het jaar na de aanvraag op het perceel aanwezig is indien:

      • 1. de teelt van de vanggewassen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt beëindigd voor 1 oktober van het jaar van aanvraag, en

      • 2. de teelt plaatsvindt op zand- of lössgronden, als vastgesteld in bijlage 1 bij het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

8. In het vijfde lid wordt ‘onderdelen f en g’ vervangen door: onderdelen e en f.

9. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Het in het eerste lid, onderdelen a, e, f, h en i bedoelde areaal of element wordt beschouwd als grenzend aan bouwland indien de grensbuffer:

    • a. tussen het bouwland en het areaal of element ten hoogste 5 meter breed is;

    • b. ter beschikking staat van de landbouwer, en

    • c. bestaat uit natuurlijke vegetaties, een kavelpad of een watergang.

10. In het zevende lid wordt ‘artikel 45, vierde lid, onderdeel e’ vervangen door: artikel 45, vijfde lid.

11. Het achtste lid vervalt onder vernummering van het negende en tiende lid tot het achtste en negende lid.

12. Het achtste lid komt te luiden:

  • 8. In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en g, kunnen bufferstroken, akkerranden en stroken subsidiabele hectaren langs bosranden worden gemaaid, onder de voorwaarde dat het maaisel blijft liggen.

G

Aan artikel 2.24 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. In afwijking van het eerste lid bedraagt de steun voor de aanvraagjaren 2018 en 2019 €153 per rund, respectievelijk € 23 per schaap.

H

Aan artikel 2.25 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het eerste lid bedraagt het maximumbedrag voor aanvraagjaar 2018 € 2.299.200 voor runderen en € 1.053.800 voor schapen en voor aanvraagjaar 2019 € 2.297.143 voor runderen en € 1.052.857 voor schapen.

I

Artikel 3.1. wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de aanhef wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit is de coördinerende autoriteit, bedoeld in artikel 65, van Verordening (EU) nr. 809/2014.

  • 3. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit is een specifieke dienst als bedoeld in artikel 85 van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

J

Artikel 4.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘1 april tot en met 15 mei’ vervangen door: 1 maart tot en met 15 mei.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 8. De minister beslist op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk op 30 juni van het jaar volgend op het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 9. De landbouwer die hennep als vanggewas teelt stuurt de minister de etiketten van het gebruikte zaaizaad uiterlijk op 1 september van het jaar van aanvraag toe met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

K

Aan artikel 5.1 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Ten aanzien van aanvragen gedaan in 2017 is artikel 2.17 van toepassing zoals dit artikel luidde op 31 december 2017.

L

Bijlage 1 vervalt.

M

Bijlage 2 wordt vervangen door de bij deze wijzigingsregeling opgenomen bijlage 1, onder vervanging van het opschrift ‘bijlage 1’ door het opschrift ‘Bijlage 2. bij artikel 2.17, eerste lid, onderdeel d’.

N

Bijlage 3, RBE 1, onderdeel 1.16, komt te luiden:

1.16

artikel 2.1 en artikel 2.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in samenhang met de artikelen 3.65, 3.68 of 3.69 van de Activiteitenregeling milieubeheer.

O

Bijlage 5*. bij artikel 2.3, tiende lid, vervalt.

P

Na bijlage 5, wordt de bij deze wijzigingsregeling opgenomen bijlage 2 ingevoegd, onder vervanging van het opschrift ‘bijlage 2’ door het opschrift ‘Bijlage 6. bij de artikelen 2.3, tiende lid en 2.3a, vierde lid’.

ARTIKEL II

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2018, met uitzondering van artikel I, onderdeel E, onder 2, en onderdeel L, die in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en terugwerken tot 11 juli 2017.

  • 2. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2017, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2018, met uitzondering van artikel I, onderdeel E, onder 2, en onderdeel L, die in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en terugwerken tot 11 juli 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 9 december 2017

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

BIJLAGE 1

Voorwaarden voor het telen van vanggewassen algemeen

  • 1. De landbouwer gebruikt ten minste 75% van de in de Aanbevelende Rassenlijst voor landbouwgewassen, CSAR, aanbevolen hoeveelheid zaaizaad, of draagt zorg voor een zichtbare bedekking met het vanggewas.

  • 2. Vanggewassen worden vóór 16 oktober van het jaar van aanvraag gezaaid.

  • 3. De landbouwer meldt de datum van inzaai van vanggewassen uit categorie 1 en 2 uiterlijk op de dag van inzaai bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 4. Vanggewassen zijn tenminste 10 weken op het perceel aanwezig, met uitzondering van vanggewassen na de teelt van vlas of hennep op hetzelfde areaal en in hetzelfde jaar van aanvraag en vanggewassen ten behoeve van de bestrijding van aaltjes; deze vanggewassen zijn tenminste 8 weken op het perceel aanwezig.

  • 5. De teelt van vanggewassen vindt uitsluitend plaats na de teelt en de oogst van het hoofdgewas en na 15 juli, met uitzondering van de teelt van vanggewassen uit categorie 2.

  • 6. Een combinatie van vanggewassen bestaat uit een zadenmengsel van ten minste twee soorten.

  • 7. Elke in het zadenmengsel, bedoeld in categorie 2, aanwezige soort vertegenwoordigt tenminste een aandeel van 3% in het totale gewicht van het zadenmengsel.

  • 8. De landbouwer bewaart aankoopbewijzen en etiketten van het gebruikte zaaizaad(mengsel) gedurende 5 jaar in zijn administratie.

  • 9. Het gebruik van meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Meststoffenwet, is toegestaan.

  • 10. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, is niet toegestaan vanaf de dag waarop het hoofdgewas wordt geoogst tot aan de datum waarop de perioden, bedoeld onder 4, zijn verstreken.

Categorie 1. Combinaties van vanggewassen (algemeen)

Lijst van vanggewassen die in combinatie met een of meer andere vanggewassen kunnen worden geteeld:

Bladrammenas

Raphunus sativus

Gele mosterd

Sinapsis alba

Sarepta mosterd/Caliente

Brassica juncea

Bladkool

Brassica napus

Engels raaigras

Lolium perenne

Italiaans/Westerwolds raaigras

Lolium multiflorum

Rietzwenkgras

Festuca arundinacea

Soedangras/Sorghum

Sorghum bicolor

Facelia

Phacelia tanacetifolia

Spurrie

Spergula arvensis

Japanse haver

Avena strigosa

Voederwikke

Vicia sativa

Alexandrijnse klaver

Trifolium alexandrinum

Perzische klaver

Trifolium resupinatum

Rode klaver

Trifolium pratense

Witte klaver

Trifolium repens

Bladraap

Brassica rapa L. var. sylvestris

Deder

Camelina sativa

Ethiopische mosterd

Brassica carinata

Franse boekweit

Fagopyrum tataricum

Incarnaat klaver

Trifolium incarnatum

Lupine

Lupinus angustifolius

Niger

Guizotia abyssinica

Seradelle

Ornithopus sativa

Stoppelknollen

Brassica rapa var. rapa

Festulolium

Lolium sp. x Festuca sp.

Vlas

Linum usitatissimum

Zwaardherik

Eruca sativa

Beemdlangbloem

Festuca pratensis

Veldbeemdgras

Poa pratensis

Timothee

Phleum pratense

Erwten

Pisum sativum

Winterwikke, bonte wikke of zachte wikke

Vicia villosa

Categorie 2. Vanggewassen ten behoeve van de bestrijding van aaltjes

Lijst met vanggewassen die in combinatie met een of meer andere vanggewassen als zadenmengsel ter bestrijding van aaltjes (nematoden) kunnen worden geteeld:

Raketblad

Solanum sisymbriifolium

Zwaardherik

Eruca sativa

Afrikaantje (laag)

Tagetes patula

Afrikaantje (hoog)

Tagetes erecta

Japanse haver

Avena strigosa

Categorie 3. Onderzaai van gras en vlinderbloemige gewassen als combinatie van vanggewassen

Specifieke voorwaarden waaronder grassen en vlinderbloemige gewassen in combinatie met de hoofdteelt als combinatie van vanggewassen kunnen worden geteeld:

  • 1. De grassoort, grassoorten of vlinderbloemige gewassen worden als onderzaai van gras in combinatie met de hoofdteelt gezaaid.

  • 2. De landbouwer meldt de datum van oogst van de hoofdteelt, welke is gelegen voor 16 oktober, uiterlijk op de dag van oogst bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 3. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is niet toegestaan vanaf het moment van oogst van het hoofdgewas gedurende ten minste 8 weken of tot de inzaai van het volgende hoofdgewas.

BIJLAGE 2

Samenstellingsverklaring van de accountant <jaartal>

Aan: <naam landbouwer>

De ‘Opgave Actieve landbouwer’ van <naam landbouwer> is door ons samengesteld op basis van de informatie die we van u hebben gekregen. Uw bedrijf is met de volgende gegevens geregistreerd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl):

Relatienummer:

 
   

KvK-nummer:

 
   

Naam:

 
   

Adres:

 
   

Postcode en woonplaats:

 

Werkwijze samenstellingsopdracht

Deze samenstellingsopdracht is door ons uitgevoerd volgens Nederlands recht, waaronder de voor accountants geldende Standaard 4410 ‘Samenstellingsopdrachten’. Op grond van deze standaard wordt van ons verwacht dat wij u ondersteunen bij het opstellen en presenteren van de ‘Opgave Actieve landbouwer’ in overeenstemming met de (wijziging van de) Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (van 14 december 2015, nr. WJZ/15153578). Wij hebben daarbij onze deskundigheid op het gebied van administratieve verwerking en financiële verslaggeving toegepast.

Bij een samenstellingsopdracht bent u ervoor verantwoordelijk dat de informatie klopt en dat u ons alle relevante informatie aanlevert. Wij hebben onze werkzaamheden, in overeenstemming met de daarvoor geldende regelgeving, dan ook uitgevoerd vanuit de veronderstelling dat u aan deze verantwoordelijkheid heeft voldaan. Als slotstuk van onze werkzaamheden zijn wij door het lezen van de ‘Opgave Actieve landbouwer’ globaal nagegaan dat het beeld van de opgave overeenkomt met onze kennis van <naam landbouwer>

Opgave actieve landbouwer

De ‘Opgave Actieve landbouwer’ is gebaseerd op de door u ingediende aangifte <inkomstenbelasting 201x / omzetbelasting 201x> of op het gemiddelde bedrag aan inkomsten over de drie meest recente belastingjaren. Dit jaar is het meest recente beschikbare belastingjaar. Volgens de door ons samengestelde ‘Opgave Actieve landbouwer’:

  • is het jaarlijkse bedrag aan directe betalingen vanuit het GLB ten minste 5% van de totale inkomsten uit niet-landbouw activiteiten, en/of

  • is van de totale inkomsten ten minste een derde deel afkomstig uit landbouwactiviteiten.

Bij het uitvoeren van deze opdracht hebben wij ons gehouden aan de voor ons geldende relevante ethische voorschriften in de Verordening Gedrags- en Beroepsregels Accountants (VGBA) en de Handleiding Actieve Landbouwer. U en andere gebruikers van deze ‘Opgave Actieve landbouwer’ mogen er dan ook vanuit gaan dat wij de opdracht professioneel, vakbekwaam en zorgvuldig, integer en objectief hebben uitgevoerd en dat wij vertrouwelijk omgaan met de door u verstrekte gegevens.

Beperking in gebruik en verspreidingskring

De ‘Opgave Actieve landbouwer’ is opgesteld voor RVO.nl met als doel <naam landbouwer> in staat te stellen te voldoen aan voorwaarden uit de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB van 14 december 2015, nr. WJZ/15153578. Hierdoor is ‘Opgave Actieve landbouwer’ mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. Onze samenstellingsverklaring is daarom uitsluitend bestemd voor <naam landbouwer> en voor RVO.nl voor de bepaling van het toekennen van directe betalingen vanuit het GLB aan <naam landbouwer> en mag niet worden verspreid aan of worden gebruikt door anderen.

Plaats:

 
   

Datum:

 
   

Accountant-Administratieconsulent:

 
   

Adres:

 
   

KvK-nummer accountantskantoor:

 

TOELICHTING

Algemeen

1 Inleiding

Per 1 januari 2015 is de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB van kracht (hierna: de uitvoeringsregeling). De uitvoeringsregeling geeft uitvoering aan de Europese verordeningen inzake de rechtstreekse betalingen van het Europese landbouwbeleid. De uitvoeringsregeling wordt op enkele onderdelen om de volgende redenen gewijzigd.

2 Hoofdlijnen van het voorstel

2.1. Wijziging van Verordening (EU) nr. 639/2014

Verordening (EU) nr. 1307/2013 bevat voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers. Deze verordening verleent de Europese Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van een aantal niet-essentiële onderdelen van de verordening. Een van die handelingen is Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 (hierna: Verordening 639/2014). Met Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 2017/1155 van de Commissie1 (hierna: Verordening 2017/1155) is Verordening 639/2014 gewijzigd. Met de wijziging is beoogd een aantal vereenvoudigingen en verbeteringen in de Europese regelgeving ter zake door te voeren. De verbeteringen hebben tot doel de effectiviteit van de vergroening te vergroten. Artikel 2.17 wordt hiertoe op onderdelen gewijzigd en ziet onder meer op het samenvoegen van een aantal landschapselementen, als invulling van het ecologisch aandachtsgebied tot één type met dezelfde afmetingen.

Zo worden bufferstroken en akkerranden samengevoegd tot één type landschapselement van minimaal 1 meter breed. Uit Verordening 639/2014 vloeit rechtstreeks voort dat een breedte van maximaal 20 meter wordt meegerekend als ecologisch aandachtsgebied. Dit is een versoepeling omdat akkerranden die breder zijn dan 20 meter voorheen in zijn geheel afgewezen moesten worden. Hoewel op grond van Verordening 639/2014 het mogelijk is een bredere minimale breedte te hanteren, heeft Nederland ervoor gekozen de minimale breedte van 1 meter te handhaven. Reden hiervoor is dat akkerranden en bufferstroken hoger scoren qua biodiversiteit dan vanggewassen. Een strengere breedtenorm zal als extra belemmerend worden ervaren waardoor landbouwers nog meer geneigd zullen zijn voor vanggewassen te kiezen.

Op grond van artikel 3 van Verordening 2017/1155, waarin overgangsmaatregelen staan opgenomen, kunnen lidstaten besluiten bepaalde wijzigingen toe te passen ten aanzien van de steunaanvragen voor het kalenderjaar 2017. Nederland maakt hier gebruik van door in de uitvoering ook voor het aanvraagjaar 2017 akkerranden die breder zijn dan 20 meter mee te rekenen als ecologisch aandachtsgebied. Bufferstroken werden tot nu toe in Nederland niet als ecologisch aandachtsgebied aangewezen en tellen daarom pas vanaf 2018 mee.

Ook heggen, houtwallen en bomen in rij worden samengevoegd tot één landschapselement, waarbij het als ecologisch aandachtsgebied aan te merken areaal wordt berekend tot een breedte van maximaal 10 meter.

Verder zijn boomgroepen in het veld zodanig omschreven dat daarbij ook bomen, struiken of stenen mogen worden meegerekend met een maximumoppervlakte van 0,3 ha. Voor vijvers wordt de maximumoppervlakte eveneens op 0,3 ha gesteld, waarbij de strook oevervegetatie tot de vijver wordt gerekend. Oevervegetatie langs waterlopen bij bufferstroken en akkerranden wordt ook meegeteld bij de berekening van het ecologisch aandachtsgebied. Dit vloeit voort uit artikel 45, vierde en vijfde lid, van Verordening 639/2014.

Daarnaast wordt geregeld dat stroken subsidiabele hectaren van minimaal 1 meter breed langs bosranden, waarop geen landbouwproductie plaatsvindt, in het vervolg kunnen meetellen als ecologisch aandachtsgebied. Uit Verordening 639/2014 vloeit voort dat een breedte van maximaal 20 meter wordt meegerekend als ecologisch aandachtsgebied. Maaien wordt niet als landbouwproductie gezien, zolang het maaisel op het land blijft liggen. Dit geldt ook voor bufferranden en akkerranden. Begrazen is niet toegestaan, omdat dit wordt aangemerkt als landbouwproductie.

Verder vloeit uit artikel 45, tiende lid van Verordening 639/2014 voort dat mengsels van stikstofbindende gewassen zijn toegestaan, mits de stikstofbindende gewassen domineren. Dominant moet hier gelezen worden als meer dan 50%.

Tot slot wordt geregeld dat een landschapselement dat grenst aan bouwland of aan een ander landschapselement mag worden meegeteld voor het ecologisch aandachtsgebied.

In bijlage 2 bij artikel 2.17, eerste lid, onderdeel d, wordt de uiterste inzaaidatum van 1 oktober vervangen door 15 oktober. Met deze verruiming krijgen landbouwers langer de tijd om het vanggewas in te zaaien, waarmee de inzaaiperiode komt op 15 juli – 15 oktober. Vanwege weersomstandigheden bleek inzaaien voor 1 oktober niet altijd haalbaar. Gekozen is voor 15 oktober, omdat nog later inzaaien zou betekenen dat het vanggewas onvoldoende tot wasdom komt. Er is daarom bewust niet gekozen voor het vervangen van de uiterste inzaaidatum door een minimale periode dat het vanggewas op het areaal aanwezig moet zijn. De aanhoudperiode bedraagt in Nederland ten minste 10 weken. Door de uiterste inzaaidatum in ieder geval te verruimen, wordt voldoende flexibiliteit geboden. Daarnaast geldt dat de minimale aanhoudperiode van vanggewassen na de teelt van vlas of hennep op hetzelfde areaal en in hetzelfde jaar van aanvraag en vanggewassen ten behoeve van de bestrijding van aaltjes ‘slechts’ 8 weken bedraagt. Dit is in overeenstemming met de brief aan de Tweede Kamer van 29 juli 2014 (Kamerstuk 28 625, nr. 216).

Verder wordt geregeld dat er een algeheel verbod is op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in het ecologisch aandachtsgebied. Hier zijn dus niet langer nationale keuzen mogelijk. Het ecologisch aandachtsgebied beoogt immers de biodiversiteit te versterken en een bijdrage te leveren aan de ‘vergroening’ van het agrarisch platteland.

Omdat het onderscheid tussen de drie categorieën vanggewassen in bijlage 2 nog maar zeer beperkt is, is bijlage 2 gestroomlijnd door een opsomming op te nemen van de algemene voorwaarden voor het telen van de vanggewassen, die betrekking hebben op alle drie de categorieën.

Tot slot wordt behalve onderzaai van gras ook onderzaai van vlinderbloemige gewassen als vanggewas toegestaan. Hiermee wordt consistentie bewerkstelligd in de uitleg van de definitie die in artikel 4, lid 1, onder i) van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is gegeven van grassen of andere kruidachtige voedergewassen.

2.2. Landbouwareaal dat zich in een voor begrazing of teelt geschikte staat bevindt

Omdat in de praktijk gecontroleerd wordt of er geen verruiging van het areaal optreedt om te kunnen beoordelen of het areaal zich in een voor begrazing of teelt geschikte staat bevindt, is de eis van minimaal jaarlijks maaien vervangen door een beter op de controlepraktijk aansluitende eis.

2.3. Accountantsverklaring actieve landbouwer en verbonden bedrijven

Abusievelijk is in het verleden twee maal een bijlage 5 toegevoegd aan de uitvoeringsregeling. Bijlage 5*, waarin een accountantsverklaring opgenomen stond die kon worden gebruikt om aan te tonen dat de landbouwactiviteit niet een onaanzienlijk deel uitmaakt van de totale economische activiteiten komt nu te vervallen. Een nieuw format voor deze accountantsverklaring, bedoeld in de artikelen 2.3, tiende lid en 2.3a, vierde lid, van de uitvoeringsregeling is nu opgenomen in Bijlage 6. Bijlage 5, behorend bij artikel 3.1, onderdeel b, ter bepaling van hellingpercentages, blijft hiermee ongewijzigd.

2.4. IMNA

Artikel 2.10, tweede lid, onderdeel a, van de uitvoeringsregeling bepaalde dat gronden die door de provincies zijn begrensd met één van de in bijlage 1 genoemde natuurbeheertypen, werden gezien als “areaal dat overwegend voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt”.

Op 11 juli 2017 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) geoordeeld dat het Rijk voor het beoordelen van de toewijzing en uitbetaling van betalingsrechten geen gebruik mag maken van de Natuurbeheerplankaarten van de provincies. Op deze kaarten worden verschillende natuurbeheertypen aangeduid ten behoeve van het vaststellen van natuurbeheerplannen door de provincies. Het CBb is van oordeel dat het gebruiken van de Natuurbeheerplankaarten van de provincies een ongeschikt middel is om te bepalen of landbouwareaal overwegend voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt en op basis daarvan uitgesloten wordt van subsidiabele landbouwgrond. Volgens het CBb geven deze kaarten duidelijkheid over het natuurbeheer binnen provinciale natuurbeheerplannen, maar niet over het feitelijk gebruik van het areaal. Dit laatste dient bepalend te zijn of areaal aangemerkt kan worden als subsidiabele landbouwgrond. De uitspraak betekent dat landbouwers die gronden hebben, die volgens deze Natuurbeheerplankaarten in 2015, 2016 of 2017 zijn aangemerkt als natuurgrond en om die reden waren uitgesloten als subsidiabele landbouwgrond én waarvan kan worden aangetoond dat deze in werkelijkheid wel degelijk als landbouwgrond wordt gebruikt, in 2018 in aanmerking kunnen komen voor rechtstreekse betalingen op deze gronden. Door middel van de gecombineerde opgave kunnen landbouwers in 2018 betalingenrechten uit de nationale reserve aanvragen voor deze arealen, mits kan worden aangetoond dat deze arealen in werkelijkheid als landbouwgrond worden gebruikt en in 2015, 2016 of 2017 op grond van artikel 2.10, tweede lid, onderdeel a (oud) waren uitgesloten en daarvoor geen betalingsrechten zijn toegekend.

Daarnaast komen artikel 2.10, tweede lid, onderdeel a en bijlage 1, van de uitvoeringsregeling als gevolg van de uitspraak van het CBb per 11 juli 2017 te vervallen.

2.5. Tarieven en budgetten vrijwillig gekoppelde steun

Door de overheveling van 30 miljoen van pijler 1 naar pijler 2 zijn de budgetten voor de gekoppelde steun voor de graasdieren automatisch naar beneden aangepast door de EC. Daardoor moeten ook de tarieven voor de graasdierpremie naar beneden worden bijgesteld. Dit wordt geregeld in de artikelen 2.24 en 2.25.

2.6. Verzamelaanvraag

In artikel 4.2, derde lid, van de uitvoeringsregeling is de periode waarbinnen de verzamelaanvraag kan worden ingediend, vastgesteld. De aanvraag kan voortaan in de periode van 1 maart tot en met 15 mei worden ingediend. Hiermee is de aanvraagperiode met een maand vervroegd terwijl de einddatum gelijk is gebleven. In het achtste lid van artikel 4.2 is een uiterste beslisdatum opgenomen met betrekking tot aanvragen voor de rechtstreekse betalingen, waarover de minister een besluit moet nemen. De beslistermijn wordt vastgesteld op 30 juni van het jaar volgende op het jaar van indiening van de steunaanvraag. Hiermee wordt aangesloten bij de communautaire betaaltermijn, bedoeld in artikel 75, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013. In dit artikel is de betaaltermijn voor de lidstaten vastgesteld van 1 december tot en met 30 juni. Duidelijkheidshalve wordt vastgelegd dat de beslistermijn eveneens loopt tot en met 30 juni van het jaar volgende op het jaar waarin de steunaanvraag is ingediend.

2.7. Toesturen officiële etiketten bij teelt hennep als vanggewas

In artikel 4.2, negende lid, van de uitvoeringsregeling is de uiterste datum van indiening voor de etiketten van hennep als vanggewas bepaald op 1 september. Dit is in afwijking van de uiterste indieningsdatum voor etiketten van vezelhennep als hoofdgewas, die bepaald is op 30 juni. Dit vloeit voort uit Verordening (EU) 2017/1172 tot wijziging van Verordening (EU) 809/20142.

De in artikel 17, zevende lid, van Uitvoeringsverordening (EU) 809/2014 vastgestelde datum van 30 juni als uiterste datum voor de indiening van de officiële etiketten van het zaaizaad is te vroeg voor hennep dat als vanggewas wordt geteeld. Daarom biedt de verordening lidstaten de mogelijkheid om voor hennep dat als vanggewas wordt geteeld een latere datum vast te stellen die echter niet later mag vallen dan 1 september. Aangezien is aangetoond dat deze teeltwijze geschikt is voor industriële hennep en verenigbaar is met de milieuvereisten, wordt voor hennep dat als vanggewas wordt geteeld de uiterste datum met deze regeling op 1 september gesteld.

2.8. Wijziging beheerseis RBE 1

In Bijlage 3 wordt RBE 1, onderdeel 1.16, gewijzigd door wetstechnische verbeteringen en gewijzigde verwijzingen naar nationale regelgeving.

2.9. Noemenswaardige hinder voor de uitoefening van landbouwactiviteiten

In het kader van agrarisch natuurbeheer binnen pijler 2 van het GLB kunnen landbouwers verplichtingen aangaan om bepaalde niet-landbouwactiviteiten uit te voeren op landbouwgrond. Deze niet-landbouwactiviteiten mogen echter niet een langere periode dan 90 dagen beslaan, omdat dit gezien wordt als noemenswaardige hinder voor de uitoefening van landbouwactiviteiten. Voor het inunderen van land wordt nu een uitzondering toegestaan (meer dan 90 dagen) om te voorkomen dat regels uit pijler 1 de doelstellingen van pijler 2 frustreren. Deze uitzondering is vastgelegd in artikel 2.10, eerste lid, van de uitvoeringsregeling.

2.10 Aanwijzing Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

In het kader van de controle op de inachtneming van de randvoorwaarden wordt in artikel 65 van Verordening (EU) nr. 809/2014 gesproken over ‘de coördinerende controleautoriteit’. Ter verduidelijking wordt in artikel 3.1, tweede lid, opgenomen dat in Nederland de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is aangewezen als de coördinerende autoriteit.

Daarnaast wordt de NVWA aangewezen als een ‘specifieke dienst’ in de zin van artikel 85 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 voor de controle van handelsdocumenten van entiteiten die betalingen ontvangen of verrichten welke direct of indirect verband houden met het systeem van financiering door het Europees landbouwgarantiefonds (ELGF), dan wel hun vertegenwoordigers (ondernemingen). Binnen de NVWA is de Controle Coördinatie Unit (CCU) belast met de coördinatie van de nacontroles.

3 Overgangsrecht

Aan artikel 5.1 is een lid toegevoegd waarin geregeld wordt dat de wijzigingen van artikel 2.17 die Verordening 639/2017 met zich brengt pas van toepassing zijn vanaf aanvraagjaar 2018. Voor aanvraagjaar 2017 gelden aldus de regels zoals deze van toepassing waren op 31 december 2017. Deze overgangsbepaling is nodig omdat regelingen in beginsel onmiddellijke werking hebben en de wijzigingen van artikel 2.17 derhalve zonder een dergelijke overgangsbepaling niet alleen effect zouden hebben voor toekomstige aanvragen maar ook voor reeds ingediende aanvragen die nog niet definitief zijn afgehandeld. Opgemerkt dient te worden dat in de uitvoering reeds voor het aanvraagjaar 2017 wél een versoepeling wordt aangebracht, zoals toegelicht in de derde alinea van onderdeel 2.1 van deze toelichting. Het overgangsrecht genoemd in artikel 5.1, derde lid, staat daar los van.

4 Regeldruk

De gevolgen voor de regeldruk van de uitvoering van de rechtstreekse betalingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn beschreven in de toelichting bij de uitvoeringsregeling. De onderhavige wijzigingsregeling brengt geen nieuwe of wijzigingen in informatieverplichtingen met zich.

5 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Aan het laten vervallen van artikel 2.10, tweede lid, onderdeel a, en de bijbehorende bijlage 1, van de uitvoeringsregeling wordt terugwerkende kracht verbonden tot 11 juli 2017. Dit houdt rechtstreeks verband met de uitspraak van het CBb van 11 juli 2017 waaraan in onderdeel 2.4 van deze toelichting aandacht is besteed.

Hiermee wordt afgeweken van het beleid voor Vaste Verander Momenten (VVM). Redenen hiervoor zijn dat de wijziging uiterlijk op 1 januari 2018 in werking moet treden in verband met het nieuwe aanvraagjaar voor de rechtstreekse betalingen en om tijdig de landbouwsector hierover te kunnen informeren. De periode voor landbouwers om rechtstreekse betalingen aan te vragen loopt van 1 maart tot uiterlijk 15 mei. Het is gewenst dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), die de aanvragen voor de rechtstreekse betalingen afhandelt, voor die tijd hierover kan communiceren richting aanvragers.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 2017/1155 van de Commissie van 15 februari 2017 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 wat betreft de controlemaatregelen voor de hennepteelt, bepaalde voorschriften inzake de vergroeningsbetaling, de betaling voor jonge landbouwers die zeggenschap hebben over een rechtspersoon, de berekening van het bedrag per eenheid in het kader van de vrijwillig gekoppelde steun, de delen van betalingsrechten en bepaalde kennisgevingsvereisten voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling en de vrijwillige gekoppelde steun, en tot wijziging van bijlage X bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2017, L 167).

X Noot
2

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2017/1172 van de Commissie van 30 juni 2017 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 wat betreft de controlemaatregelen voor de hennepteelt (PbEU 2017, L170).

Naar boven