Beleidsregel van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 4 december 2017, nr. WJZ/17187624, tot wijziging van de Beleidsregel verlagen subsidie POP

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

handelende na overleg met Gedeputeerde Staten van de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Flevoland, Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland, Noord-Brabant, Zeeland en Limburg;

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

ARTIKEL I

De Beleidsregel verlagen subsidie POP wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel m komt als volgt te luiden:

m. beheer onder de SVNL:

beheer als bedoeld in hoofdstuk 4 en de afdelingen 5.1.2 en 5.1.3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer van de onderscheiden provincies;

2. Na onderdeel s worden, onder vervanging van de punt aan het einde van dat onderdeel door een puntkomma, de volgende onderdelen toegevoegd:

t. verenigingslid:

landbouwer of andere grondgebruiker van landbouwgrond die lid is van een vereniging als bedoeld in onderdeel n;

u. bedrijfsperceel:

oppervlakte die de gebruiker als behorende tot zijn bedrijf heeft geregistreerd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op de door die Dienst aangegeven wijze.

B

In artikel 1.4, tweede lid vervalt ‘de hoofdstukken 3, 5 en 7 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer,’.

C

Na artikel 2.2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.2a maximale verlagingen

De verlagingen die op grond van dit hoofdstuk opgelegd worden, kunnen niet meer dan 100% van de subsidie of de jaarbetaling bedragen.

D

In het opschrift van de titel van paragraaf 2.2 vervalt ‘of PSAN’.

E

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt als volgt te luiden:

  • 4. Indien sprake is van een herhaalde niet-naleving van de voorschriften inzake het beheer als bedoeld in artikel 35, derde lid, vijfde alinea, van verordening 640/2014, wordt het kortingspercentage dat voortvloeit uit het eerste lid verhoogd met:

    • a. 10% bij een eerste herhaling;

    • b. 20% bij een tweede herhaling;

    • c. 30% bij een derde of verdere herhaling.

2. In het zesde lid vervalt ‘, vierde en vijfde’;

3. Het zevende lid vervalt.

F

In artikel 2.6, eerste lid, wordt ‘overeenkomstig artikel 97 van verordening 1306/2014 en de artikelen 39 en 40 van verordening 640/2014’ vervangen door: overeenkomstig artikel 97 van verordening 1306/2014, de artikelen 39 en 40 van verordening 640/2014 en de artikelen 74 en 75 van uitvoeringsverordening 809/2014.

G

Na artikel 2.7 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.7a. verhinderen monitoringswerkzaamheden

De jaarbetaling wordt geweigerd indien de subsidieontvanger verhindert dat door of vanwege Gedeputeerde Staten van de betreffende provincie monitoringswerkzaamheden inzake het beheer worden uitgevoerd.

H

Artikel 2.8 komt als volgt te luiden:

Artikel 2.8 herhaalde niet-naleving

  • 1. Indien sprake is van een herhaalde niet-naleving als bedoeld in artikel 35, derde lid, vijfde alinea, van verordening 640/2014, van de in artikel 2.9, eerste lid, artikel 2.9a, eerste lid, artikel 2.11 of artikel 2.11a bedoelde subsidieverplichtingen, worden de op grond van die artikelen op te leggen verlagingen verhoogd met:

    • a. 10% bij een eerste herhaling;

    • b. 20% bij een tweede herhaling;

    • c. 30% bij een derde of verdere herhaling.

  • 2. Indien sprake is van een herhaalde niet-naleving van de in artikel 2.14, eerste of derde lid, bedoelde subsidieverplichtingen, worden de op grond van die leden op te leggen kortingspercentages verhoogd tot:

    • a. 2% bij een eerste herhaling;

    • b. 3% bij een tweede herhaling;

    • c. 5% bij een derde of verdere herhaling.

I

Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot het vierde respectievelijk vijfde lid.

2. In het vijfde lid (nieuw) vervalt ‘en vierde’.

J

Na artikel 2.9 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.9a. minimum- en maximumpercentages beheeractiviteit

  • 1. Indien in een beheeractiviteit is opgenomen dat die activiteit op een bepaald minimumpercentage van het leefgebied uitgevoerd moet worden en de subsidieontvanger hieraan niet voldoet, dan wordt de subsidiabele omvang van dat leefgebied, voor zover daarop de betreffende activiteit is uitgevoerd, zodanig verlaagd dat de oppervlakte waarop de betreffende beheeractiviteit is uitgevoerd gelijk is aan het vereiste minimumpercentage van het leefgebied.

  • 2. Indien in een beheeractiviteit is opgenomen dat die activiteit op niet meer dan een bepaald maximumpercentage van het leefgebied uitgevoerd mag worden en de subsidieontvanger dit maximumpercentage overschrijdt, dan is de betreffende beheeractiviteit niet subsidiabel voor zover die boven dat maximumpercentage is uitgevoerd.

  • 3. Indien een beheeractiviteit meerdere minimum- of maximumpercentages kent, dan worden voor de toepassing van het eerste en tweede lid slechts die oppervlaktes bij elkaar geteld waarvoor hetzelfde minimum- én maximumpercentage geldt voor de betreffende beheeractiviteit.

K

Artikel 2.11 komt als volgt te luiden:

Artikel 2.11 verlaging bij onderrealisatie leefgebied

Indien een subsidieontvanger ten aanzien van één of meerdere leefgebieden niet voldoet aan het minimum aantal hectares zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening, dan wordt de jaarbetaling voor het betreffende leefgebied en kalenderjaar:

  • a. verlaagd met het bedrag dat wordt gevormd door het verschil tussen de geconstateerde oppervlakte en het minimum aantal hectares te vermenigvuldigen met de beschikte hectareprijs, wanneer de afwijking kleiner dan of gelijk is aan 3%;

  • b. verlaagd met twee keer het bedrag dat voortvloeit uit onderdeel a, wanneer de afwijking meer dan 3% bedraagt, maar kleiner is dan of gelijk is aan 20%;

  • c. verlaagd met drie keer het bedrag dat voortvloeit uit onderdeel a, wanneer de afwijking meer dan 20% bedraagt, maar kleiner is dan of gelijk is aan 50%;

  • d. niet verstrekt wanneer de afwijking meer dan 50% bedraagt.

L

Na artikel 2.11 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2.11a. intekenen buiten bedrijfsperceel

Indien de subsidieontvanger in de verantwoording, bedoeld in artikel 3.11, onderdeel h, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 van de onderscheiden provincies, oppervlaktes opgeeft die geen bedrijfsperceel zijn, dan wordt de jaarbetaling verlaagd overeenkomstig artikel 2.11.

Artikel 2.11b. verhinderen monitoringswerkzaamheden en audit certificerende instantie

  • 1. De jaarbetaling wordt geweigerd indien de subsidieontvanger verhindert dat:

    • a. door of vanwege Gedeputeerde Staten van de betreffende provincie monitoringswerkzaamheden inzake het beheer worden uitgevoerd, óf

    • b. een auditor van de Auditdienst Rijk van het Ministerie van Financiën de gegevensgerichte toetsing als bedoeld in artikel 7, derde lid, van verordening 908/2014 kan uitvoeren.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien een verenigingslid de uitvoering van de monitoringswerkzaamheden of de audit verhindert, geen jaarbetaling verstrekt voor de hectares waarmee dat verenigingslid in het betreffende jaar deelneemt aan het beheer.

M

Artikel 2.13, vijfde lid, vervalt.

N

Artikel 2.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘artikel 3.11, onderdelen d, n of o’ vervangen door: artikel 3.11, onderdelen d of n.

2. Het vierde lid komt als volgt te luiden:

  • 4. In afwijking van het derde lid bedraagt de jaarbetaling voor de betreffende jaaractiviteit € 0,– indien de subsidieontvanger de, in voorkomend geval gewijzigde, activiteit later meldt dan is aangegeven in bijlage 5, derde kolom van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 van de onderscheiden provincies.

3. Na het vierde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien uit de verantwoording, bedoeld in artikel 3.11, onderdeel h, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016, blijkt dat de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de subsidieverplichting, bedoeld in artikel 3.11, onderdeel p, van die subsidieverordening, wordt geen subsidie verstrekt voor de beheeractiviteit waarvan het leefgebied en de beheerfunctie niet overeenkomt met het leefgebied en de beheerfunctie van de als eerste opgegeven beheeractiviteit.

O

Bijlage 3 komt als volgt te luiden:

BIJLAGE 3. BASELINEVOORWAARDEN ZOALS DIE PER 1 JANUARI 2018 GELDEN VOOR BEHEER OP GROND VAN DE SVNL EN DE SVNL 2016

Nr

Nederlands wetgevingskader

Artikelen

Onderwerp van controle

Aanvullende opmerking

1

Wet natuurbescherming

Artikel 3.1

Het verbod om bepaalde vogelsoorten te doden of te vangen, alsmede om hun nesten, rustplaatsen of eieren te vernielen, te beschadigen of weg te nemen

 

2

Besluit gebruik meststoffen

Artikel 4

Het verbod op het gebruik van dierlijke mest in de van de grondsoort afhankelijke periode

 

3

Meststoffenwet in samenhang met de Uitvoeringsregeling meststoffenwet

Artikel 7 in samenhang met de artikelen 8, onderdeel a en b, 9 en 10 van de Meststoffenwet en de artikelen 24, 25, 27 en 28 van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet

Het verbod in enig kalenderjaar op een bedrijf (dierlijke en/of stikstofhoudende) meststoffen op of in de bodem te brengen, tenzij de gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen en/of de stikstofgebruiksnormen in acht zijn genomen

 

4

Meststoffenwet in samenhang met de Uitvoeringsregeling meststoffenwet

Artikel 7 in samenhang met de artikelen 8, onderdeel c, 11 en 12, vierde en vijfde lid van de Meststoffenwet en de artikelen 30 t/m 35 van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet

Het verbod om in enig kalenderjaar op een bedrijf (fosfaathoudende) meststoffen op of in de bodem te brengen, tenzij de fosfaatgebruiksnormen in acht zijn genomen

 

5

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 3:78 in samenhang met artikel 3:83

De verplichting bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen een afstand van 14 meter van de insteek van het oppervlaktewater, de daarbij behorende voorschriften na te leven

 

6

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 3:79 in samenhang met de artikelen 3:80 en 3:81

De verplichting bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een teeltvrije zone aan te houden

 

7

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 3:85 in samenhang met de artikelen 3:80 en 3:81

Het verbod op de toepassing van meststoffen in de teeltvrije zone of in de mestvrije zone indien deze niet gelijk is aan de teeltvrije zone

 

8

Wet gewasbeschermingsmiddelen

en biociden

Artikel 2a

De verplichting om voldoende zorg in acht te nemen voor een juiste en veilige opslag van bestrijdingsmiddelen en biociden.

Baselinevoorwaarde geldt alleen voor de SVNL

9

Wet gewasbeschermingsmiddelen

en biociden

Artikel 71, eerste lid

Het verbod op het ontvangen, voorhanden hebben of gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen of biociden zonder een geldig bewijs van vakbekwaamheid.

Baselinevoorwaarde geldt alleen voor de SVNL

10

Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB

Artikel 3.1, onderdeel b, in samenhang met bijlage 4, paragraaf 4, onderdelen E en F

De verplichting om op land- en tuinbouwgronden met een hellingspercentage van 2% of meer én een hellingslengte van meer dan 50 meter de voorgeschreven handelingen te verrichten om erosie te voorkomen

Baselinevoorwaarde geldt alleen voor zover de grond geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen het grondgebied van de provincie Limburg ten zuiden van de doorgaande weg tussen Sittard en Wehr, tot aan de grens tussen Nederland en Duitsland, en van de doorgaande weg tussen Sittard en Urmond tot aan de grens tussen Nederland en België, met uitzondering van het winterbed van de Maas en het inundatiegebied van Geul en Gulp

11

Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB

Artikel 3.1, onderdeel b, in samenhang met bijlage 4, paragraaf 5

Het verbod om gewasresten op bouwland na de oogst te verbranden zonder vergunning van het College van Burgemeester en Wethouders

 

12

Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB

Artikel 3.1, onderdeel b, in samenhang met bijlage 4, paragraaf 6, onderdeel A

Het verbod om een houtopstand (anders dan bij wijze van dunning) zonder voorafgaande tijdige kennisgeving of in strijd met een kapverbod te (doen) vellen, of te (doen) vellen zonder deze te herbeplanten op een bosbouwkundig verantwoorde wijze

 

13

Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB

Artikel 3.1, onderdeel b, in samenhang met bijlage 4, paragraaf 6, onderdeel B

Het verbod om heggen en bomen te snoeien in de periode 15 maart t/m 15 juli

 

14

Provinciale (akker)distelverordening

De verplichting haarden van akkerdistel te verwijderen voordat zij tot bloei komen

Baselinevoorwaarde geldt alleen in de provincies Friesland, Utrecht en Zeeland

15

Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB

Artikel 2.2, eerste lid

De verplichting om grasland vrij van verstruiking en verruiging te houden om dit in een voor begrazing of teelt geschikte staat te houden

 

ARTIKEL II INWERKINGTREDING EN OVERGANGSRECHT

  • 1. Deze wijziging treedt in werking per 1 januari 2018.

  • 2. De Beleidsregel verlagen subsidie POP zoals die luidde op 31 december 2017 blijft van toepassing op de afhandeling van bezwaarschriften voor zover deze zijn gericht tegen besluiten indien de weigering of intrekking van de subsidie, bedoeld in de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de onderscheiden provincies, hoofdstuk 4 en de afdelingen 5.1.2 en 5.1.3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer van de onderscheiden provincies of paragraaf 3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 van de onderscheiden provincies, is gebaseerd of mede is gebaseerd op voornoemde beleidsregel zoals die tot die datum luidde.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 december 2017

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige wijziging strekt tot aanpassing van hoofdstuk 2 van de Beleidsregel verlagen subsidie POP (hierna: Beleidsregel) inzake grondgebonden subsidies. Dit hoofdstuk regelt verlagingen van POP subsidies voor de provinciale regelingen die betrekking hebben op het agrarisch natuur- en landschapsbeheer in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3). Meer specifiek gaat het om subsidies op basis van de provinciale Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (PSAN), de Subsidieverordening agrarisch natuur- en landschapsbeheer (SvNL) en de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 (SVNL 2016). Het agrarisch natuur- en landschapsbeheer onder laatstgenoemde regeling waarbij subsidie wordt verleend aan collectieven staat ook bekend onder de aanduiding ANLb. Om verwarring tussen de SvNL en de SVNL 2016 te voorkomen zal hierna de aanduiding ANLb worden gebruikt, waar SVNL 2016 wordt bedoeld.

In 2017 zijn de eerste ervaringen opgedaan met de toepassing van de Beleidsregel. Hieruit is naar voren gekomen dat het wenselijk is bepaalde aspecten van het uitvoeringsbeleid nader te beschrijven. Dit vergroot de kenbaarheid van het beleid en daarmee de rechtszekerheid. Tevens is een aantal technische wijzigingen aangebracht.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A, onder 1, en de onderdelen B en D (Vervallen PSAN)

Alle subsidies op grond van de PSAN zijn inmiddels vastgesteld. Het is daarom niet langer noodzakelijk om de Beleidsregel van toepassing te laten zijn op die subsidieregeling. Daarom worden alle verwijzingen naar de PSAN geschrapt.

Onderdeel A, onder 2 (Definitiebepalingen)

Onder het ANLb wordt subsidie verstrekt aan zogenaamde ‘collectieven’. Dit zijn verenigingen, bestaande uit landbouwers en andere gebruikers van landbouwgrond. De subsidiabele activiteiten worden dus grotendeels uitgevoerd door de leden van het collectief, een en ander onder de eindverantwoordelijkheid van dat collectief. In de artikelen 2.10 (randvoorwaarden en baseline) en 2.12, van de Beleidsregel (verbod dubbele financiering vergroening) wordt de term ‘verenigingslid’ gebruikt, zonder dat die term nader wordt gespecifieerd. Daarom wordt een definitie van deze term toegevoegd, zodat de verhouding tussen het collectief en de beheerders verduidelijkt wordt.

De subsidiabele activiteiten dienen te worden uitgevoerd op landbouwgronden en/of landschapselementen die tot het bedrijf behoren van het betreffende verenigingslid. Die oppervlaktes dienen door het verenigingslid bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) te worden aangemeld in het zogenaamde ‘perceelsregister’. Dit is ook van belang in het kader van het kunnen uitvoeren van controles op naleving van de randvoorwaarden en de baseline, die meestal op het bedrijf van het verenigingslid plaatsvinden. De aldus aangemelde oppervlaktes worden aangeduid met de term ‘bedrijfsperceel’.

Voor deze systematiek is gekozen om te voorkomen dat een collectief bij de jaarlijkse betalingsaanvraag een lijst met deelnemers over moet leggen (artikel 14bis lid 3 van Verordening (EU) nr. 809/2014). RVO.nl kan immers reeds via het ‘perceelsregister’ zien wie de gebruiker van de betreffende oppervlakte is. Dit zorgt voor een verlaging van de administratieve lasten van het collectief, en past binnen het beleid om geen informatie op te vragen die reeds bekend is. Deze werkwijze is afgestemd met de Europese Commissie.

Het afgelopen jaar is echter gebleken dat collectieven soms oppervlaktes opvoeren waarvan de gebruiker niet bij RVO.nl bekend is. Omdat hierdoor de op grond van de EU-verordening vereiste identificatie van de gebruiker niet langer gegarandeerd is, wordt in de Beleidsregel een sanctiebepaling opgenomen voor dergelijke gevallen (zie toelichting bij artikel I, onderdeel L, voor zover deze betrekking heeft op artikel 2.11a). Omdat in die bepaling de term ‘bedrijfsperceel’ wordt gebruikt, is het wenselijk om een definitie van die term op te nemen.

Onderdeel C (Maximale verlagingen)

Een subsidieontvanger kan meerdere subsidievoorwaarden overtreden, die elk leiden tot hun eigen korting op de jaarbetaling of de subsidie. Normaliter kan worden volstaan met een korting op de jaarbetaling voor het betreffende beheerjaar waarin de overtreding is begaan. In een aantal gevallen kan de overtreding echter zo ernstig zijn dat het doel van de subsidie niet meer behaald kan worden en voortzetting van de subsidieverlening niet langer gewenst is.

Artikel 2.2a maakt nogmaals expliciet duidelijk dat de som van de op te leggen kortingen nooit meer dan 100% van de jaarbetaling dan wel de subsidie kan bedragen.

Onderdelen E, H en I (Herhaalde niet-naleving)

Deze wijzigingen strekken ter implementatie van artikel 35 lid 3 van Verordening (EU) nr. 640/2014 met betrekking tot de zogenaamde ‘overige verplichtingen’. Dit zijn verplichtingen die de subsidieontvanger dient na te leven, maar waarvoor geen vergoeding wordt verstrekt. Voorbeelden hiervan zijn het indienen van een betaalaanvraag en het toestaan van monitoringswerkzaamheden. Dergelijke ‘overige verplichtingen’ komen alleen voor in de ANLb.

Tevens wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om het kortingenregime met betrekking tot de herhaalde niet-naleving van de beheeractiviteiten te differentiëren. Dit geldt zowel voor de SvNL als het ANLb. Op grond van de bestaande tekst van de artikelen 2.3 lid 4 en 2.9 lid 4 van de Beleidsregel werd het kortingspercentage in dat geval namelijk verdubbeld. Een dergelijke verdubbeling van het kortingspercentage leidde dus al heel snel tot een korting van 100%.

Daarom wordt een meer gedifferentieerd kortingenregime geïntroduceerd in het geval van herhaalde niet-naleving, waarbij de hoogte van de korting hoger wordt naarmate de beheerder vaker dezelfde of een soortgelijke fout maakt. Bij een eerste herhaalde overtreding van de beheervoorschriften (zowel SvNL als ANLb) of de overige verplichtingen (alleen ANLb) wordt de reguliere korting verhoogd met 10%. Bij een tweede herhaalde niet-naleving wordt het reguliere kortingspercentage verhoogd met 20%, en bij elke derde of verdere herhaalde niet-naleving met 30%.

Een uitzondering wordt gemaakt voor herhaalde niet-naleving van de verplichtingen, genoemd in artikel 2.14 van de Beleidsregel. Hierbij gaat het om administratieve verplichtingen waarbij de reguliere korting reeds bestaat uit een lager percentage. In dat geval wordt het reguliere korting echter niet verhoogd met, maar vervangen door het kortingspercentage dat geldt voor de eerste, tweede of verdere herhaalde niet-naleving. De kortingen die voortvloeien uit de herhaalde niet-naleving van artikel 2.14 worden niet opgelegd als het collectief het jaarlijks beheer of de verantwoording meer dan 25 werkdagen te laat indient, of de opgave/wijziging van activiteiten en (actieve) meldingen worden gedaan na de voorgeschreven uiterste termijnen. In dat geval wordt de jaarvergoeding namelijk al geheel geweigerd op grond van het bestaande tweede lid, respectievelijk vierde lid, van artikel 2.14, van de Beleidsregel.

Herhaalde niet-naleving kunnen zich dus voordoen in de volgende gevallen:

  • het herhaaldelijk niet voldoen aan de minimumpercentages bij een aantal beheeractiviteiten op leefgebied-niveau;

  • het herhaaldelijk niet voldoen aan het minimumaantal hectares leefgebied;

  • het herhaaldelijk intekenen buiten bedrijfspercelen;

  • het herhaaldelijk te laat indienen van het jaarlijks beheer of de verantwoording;

  • het herhaaldelijk te laat doen van de opgave van activiteiten of het melden van de uitvoering van een aantal beheeractiviteiten.

Onderdelen F en O (Randvoorwaarden en baseline)

De wijziging voegt louter ter verduidelijking een aantal relevante EU-artikelen toe die betrekking hebben op het bepalen van de hoogte van de randvoorwaarden-korting. Het gaat hierbij om de artikelen 74 en 75 van Verordening (EU) nr. 809/2014. Via de schakelbepaling, opgenomen in artikel 2.10 lid 2 van de Beleidsregel, is het kortingenregime ook van toepassing op het ANLb.

Ook is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de baselinevoorwaarden die gelden voor de SvNL en het ANLb te actualiseren. Zo zijn de baselinevoorwaarden die voortvloeien uit de artikelen 2a (zorgvuldige opslag gewasbeschermingsmiddelen en biociden) en 71, eerste lid, (bewijs van vakbekwaamheid bij de aanwending van gewasbeschermingsmiddelen en biociden) van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden niet langer van toepassing op de ANLb-collectieven. Immers, het collectief als entiteit beschikt niet over gewasbeschermingsmiddelen of biociden en kan in die hoedanigheid deze voorwaarden niet overtreden.

De baselinevoorwaarde met betrekking tot artikel 2.2, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (verplichting het areaal jaarlijks te maaien) is geen nieuwe voorwaarde, maar louter de herformulering van de eerdere ‘0 GVE’-eis. Daarentegen is het verbod, genoemd in artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming, wél een nieuwe baselinevoorwaarde.

De geactualiseerde baselinevoorwaarden zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2018. Uitzondering hierop is de baselinevoorwaarde die betrekking heeft op het verbod om vanaf 15 maart tot en met 15 juli bomen en heggen te snoeien (artikel 3.1, onderdeel b in samenhang met bijlage 4, paragraaf 6, onderdeel B, van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB). Deze specifieke baselinevoorwaarde is namelijk van toepassing met ingang van 10 maart 2017. Het betreft een verlenging van een bestaand verbod met één maand, welke gepubliceerd is in de Staatscourant van 9 maart 2017 (Stcrt. 2017, nr. 13791).

De SNL-subsidieontvangers die geraakt werden door de verlenging van het snoeiverbod zijn vóór afloop van de oorspronkelijke einddatum (16 juni 2017) door RVO.nl schriftelijk benaderd en gewezen op het verlengde snoeiverbod. De subsidieontvangers die deze verlenging niet wensten te accepteren konden een beroep doen op de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen herzieningsclausule (art. 46 van Verordening (EG) nr. 1974/2006). Hierdoor zijn zij ten aanzien van de betreffende landschapselementen ontheven van hun subsidieverplichtingen, en werd de subsidie voor die elementen vóórtijdig vastgesteld zonder dat zij de reeds ontvangen jaarbetalingen hoefden terug te betalen. De collectieven zijn door de provincies op de hoogte gesteld. De aanpassing van de beleidsregel op dit punt is daarmee niet meer dan een bevestiging van de wijziging die al eerder dit jaar van kracht is gegaan.

Onderdelen G en L, voor zover dit laatste onderdeel betrekking heeft op artikel 2.11b van de Beleidsregel (Monitoring en audit ADR)

Zowel in de SvNL als het ANLb is de verplichting opgenomen dat de subsidieontvanger zorg moet dragen dat door of namens de provincie monitoringswerkzaamheden op het gesubsidieerde areaal kunnen worden uitgevoerd. Voldoet de subsidieontvanger niet aan deze verplichting, dan wordt voor het betreffende beheerjaar geen jaarbetaling verstrekt. Hiermee wordt aangesloten bij het rechtsgevolg dat voortvloeit uit het weigeren van een controle ter plaatse (artikel 59 lid 7 van Verordening (EU) nr. 1306/2013).

Voor het ANLb geldt bovendien dat het collectief medewerking moet verlenen aan de Auditdienst Rijk (ADR) van het Ministerie van Financiën, die is aangewezen als certificerende instantie en in die hoedanigheid belast is met de controle op het betaalorgaan (RVO.nl). Ter uitvoering van die controletaak is het mogelijk dat de ADR zich ter plaatse op de hoogte moet stellen van de situatie om de bevindingen van het betaalorgaan te verifiëren. Ook hier wordt de weigering om medewerking te verlenen gezien als een weigering van een controle. Het collectief of het verenigingslid maakt het de ADR in dat geval immers onmogelijk om te verifiëren of de door het betaalorgaan gedane betaling terecht was. Hierbij dient benadrukt te worden dat de ADR niet het collectief controleert, maar het betaalorgaan.

Het is mogelijk dat niet het collectief de monitoringswerkzaamheden of de audit door de ADR verhindert, maar één of meerdere verenigingsleden. Voor dergelijke gevallen wordt in artikel 2.11b, tweede lid, van de Beleidsregel een voorziening getroffen, waarbij alleen het aandeel van de betreffende verenigingsleden voor het betreffende jaar uitgesloten wordt van steun.

Onderdeel J (Minimum- en maximumpercentage beheeractiviteit)

Voor een aantal subsidiabele ANLb-activiteiten geldt als voorwaarde dat de activiteit in ieder geval uitgevoerd moet worden op een bepaald minimumpercentage van een leefgebied, maar niet uitgevoerd mag worden boven een bepaald maximumpercentage van het leefgebied.

Het niet voldoen aan het betreffende minimumpercentage leidt ertoe dat de subsidiabele omvang van de betreffende activiteit zodanig wordt teruggebracht dat de subsidiabele oppervlakte overeenkomt met het minimumpercentage.

Een voorbeeld:

  • Een collectief voert op 100 ha beheer m.b.t. activiteit 22 (snoeien);

  • Er moet minimaal 5% tot maximaal 35% van die oppervlakte feitelijk gesnoeid zijn. In dit geval dus minimaal 5 ha en maximaal 35 ha;

  • N.a.v. geldige meldingen blijkt 4 ha gesnoeid te zijn

De 4 ha wordt dan als het minimum aangemerkt (5%). Als 4 ha 5% is, dan is 100% 80 ha en dan kan maximaal 80 ha van de oppervlakte waarop activiteit 22 is uitgevoerd, meetellen (4/5*100 ha).

Indien het maximumpercentage overschreden wordt, is het teveel uitgevoerde niet subsidiabel.

Onderdeel K (Verlaging onderrealisatie leefgebied)

Het ANLb-collectief heeft zich middels de gebiedsaanvraag ertoe verbonden gedurende het subsidietijdvak elk jaar ten minste een bepaald minimumaantal hectares van elk aangevraagd leefgebied te realiseren. In het huidige artikel 2.11 van de Beleidsregel is opgenomen dat een schending van deze verplichting wordt afgehandeld door analoge toepassing van de EU-bepaling over oppervlakteafwijking (artikel 19 van Verordening (EU) nr. 640/2014). Op grond van die EU-bepaling moet er al een aanzienlijke korting opgelegd worden indien de afwijking in absolute zin meer dan 2 ha bedraagt. Bij grote leefgebieden wordt deze drempel al snel bereikt. Analoge toepassing van het voornoemde artikel betekent ook dat bij een relatieve afwijking van meer dan 20% er geen jaarbetaling verstrekt mag worden.

Derhalve is het wenselijk een meer gedifferentieerd kortingenregime in te voeren, dat in de basis lijkt op de hiervoor genoemde EU-bepaling:

  • de absolute drempel van 2 ha komt te vervallen;

  • afwijking van niet meer dan 3% leiden enkel tot een correctie;

  • afwijkingen van meer dan 3% maar niet meer dan 20% leiden tot een correctie, plus een extra korting van éénmaal het bedrag van de correctie (in plaats van twee maal het bedrag zoals zou voortvloeien uit analoge toepassing van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 640/2014);

  • afwijkingen van meer dan 20% maar niet meer dan 50% leiden tot een correctie, plus een extra korting van twee maal het bedrag van de correctie (in plaats van het geheel niet verstrekken van de jaarvergoeding indien artikel 19 van Verordening (EU) nr. 640/2014 analoog zou worden toegepast);

  • pas afwijkingen van meer dan 50% leiden tot het niet uitbetalen van de jaarvergoeding.

Onderdeel L, voor zover dit onderdeel betrekking heeft op artikel 2.11a van de Beleidsregel (Intekenen buiten bedrijfspercelen)

In de toelichting bij onderdeel A, onder 2, wordt gewezen op het belang van het registreren van de tot het bedrijf behorende oppervlaktes door het verenigingslid. De collectieven krijgen via de elektronische applicatie voor het indienen van het beheer een signaal indien de gebruiker niet bij RVO.nl bekend is. Helaas is gebleken dat dit signaal niet altijd (tijdig) wordt opgelost. Gelet op de toezegging die aan de Europese Commissie is gedaan, welke ook in het belang van de collectieven en hun leden is, is het daarom noodzakelijk gebleken een extra (financiële) prikkel voor het collectief en/of het verenigingslid in te bouwen om de oppervlakte alsnog (tijdig) te registreren. Hiertoe wordt aansluiting gezocht bij de werkwijze ten aanzien van het zakken onder het minimumaantal hectares leefgebied (zie de toelichting bij onderdeel K hiervoor).

Onderdeel N, onder 1 en 2 (Wijzigingen in het jaarlijks beheer en indienen (actieve) meldingen)

In artikel 3.11 van de SVNL 2016 zijn voorwaarden opgenomen m.b.t. het tijdig opvoeren van (wijzigingen van) beheeractiviteiten (onderdeel d) en het tijdig melden van het uitvoeren van bepaalde beheeractiviteiten (onderdeel n), de zogenaamde ‘actieve meldingen’. In het huidige artikel 2.14, vierde lid, van de Beleidsregel is opgenomen dat de jaarbetaling wordt geweigerd indien de opgave/wijziging van activiteiten of de (actieve) meldingen zodanig laat worden gedaan dat de correcte uitvoering van de activiteit niet meer gecontroleerd kan worden. Het is wenselijk gebleken om te verduidelijken wanneer een dergelijke situatie zich voordoet. Hiertoe hebben de onderscheiden provincies aan de SVNL 2016 een bijlage 5 toegevoegd, waarin de verschillende meldingstermijnen zijn opgenomen. In het aangepaste artikel 2.14, vierde lid, van de Beleidsregel wordt daarom thans verwezen naar die bijlage.

Onderdeel N, onder 3 (Slechts één leefgebied en beheerfunctie voor alle activiteiten op dezelfde oppervlakte)

Alle activiteiten die op dezelfde oppervlakte worden uitgevoerd dienen door het collectief te worden opgegeven onder één en hetzelfde leefgebied en beheerfunctie. Ook in dit geval krijgen collectieven via de elektronische applicatie voor het indienen van het beheer een signaal indien dit niet het geval is. Wordt desondanks niet voldaan aan deze voorwaarde, dan zijn de activiteiten waarvan het leefgebied of de beheerfunctie strijdig zijn met het leefgebied of beheerfunctie die is vermeld bij de eerst opgegeven activiteit, niet subsidiabel.

Artikel II

De onderhavige wijziging van de Beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2018. Omdat pas na afloop van een beheerjaar beslist wordt op de betaalaanvraag van dat beheerjaar, is op die datum nog niet beslist is op de betaalaanvragen 2017. De gewijzigde Beleidsregel is derhalve tevens van toepassing op die betaalaanvragen 2017. De gewijzigde baselinevoorwaarden zijn echter niet van toepassing op de genoemde betaalaanvragen, uitgezonderd de voorwaarde met betrekking tot het (verlengde) snoeiverbod. Zoals beschreven in de artikelsgewijze toelichting van de onderdelen F en O (Randvoorwaarden en baseline) is deze baselinevoorwaarde al eerder van kracht gegaan. De wijziging van de beleidsregel op dit punt is daarmee niet meer dan een bevestiging van de wijziging die al eerder van kracht is gegaan.

Momenteel zijn nog bezwaarschriften aanhangig die zien op de betaalaanvragen 2016. Die betaalaanvragen zijn afgehandeld op basis van de Beleidsregel zoals die voor de onderhavige wijziging gold. Om te voorkomen dat in de bezwaarfase een ander rechtskader van toepassing wordt op de betwiste besluiten, wordt voorzien in overgangsrecht.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven