Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 22 november 2017, nr. IENM/BSK-2017275551, tot wijziging van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 met het oog op de aanpassing van de bestuurlijke vordering tot overgifte van het rijbewijs, alsmede in verband met de definitieve invoering van begeleid rijden

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994;

BESLUIT:

ARTIKEL I

Artikel 5 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt als volgt te luiden:

  • a. betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol;.

2. Onderdeel p vervalt en de puntkomma aan het slot van onderdeel o wordt vervangen door een punt.

ARTIKEL II

  • 1. Artikel I, onder 1, treedt met ingang van 1 januari 2018 in werking.

  • 2. Artikel I, onder 2, treedt in werking op het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 14 maart 2017 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de definitieve invoering van begeleid rijden (Kamerstukken II vergaderjaar 2017/18, 34 396) in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

TOELICHTING

1. Inleiding

Deze regeling voorziet erin dat de politie weer in alle gevallen waarin een mededeling wordt uitgebracht wegens het vermoeden van ongeschiktheid wegens rijden onder invloed van andere stoffen dan alcohol een vordering tot overgifte van het rijbewijs doet, dus ook weer bij first offenders. Op deze wijze wordt bereikt dat het CBR in die gevallen ook weer de geldigheid van het rijbewijs kan schorsen in afwachting van de uitkomsten van het geschiktheidsonderzoek.

Tevens voorziet deze regeling in het schrappen van de invorderingsgrond in verband met begeleid rijden.

2. Toelichting

Bij de laatste wijziging van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Stcrt. 2017, 32919) is geregeld dat de politie alleen een vordering tot overgifte van het rijbewijs kan doen, als er sprake is van recidive. Het is echter wenselijk dat ook bij first offenders ten aanzien van wie een mededeling wordt uitgebracht in verband met het vermoeden van ongeschiktheid wegens rijden onder invloed van andere stoffen dan alcohol de overgifte van het rijbewijs kan worden gevorderd. Op die manier kan het CBR vervolgens de geldigheid van het rijbewijs schorsen, in afwachting van de uitkomsten van het geschiktheidsonderzoek. Deze wijziging voorziet daarin. De handhaving geschiedt door de politie. Dat verandert niet als gevolg van deze wijziging.

Bij de invoering van het experiment met begeleid rijden was in 2011 geregeld dat ten aanzien van de jongere die zonder begeleider reed, of met een begeleider die onder invloed verkeerde een mededeling kon worden uitgebracht. Het CBR verklaarde vervolgens het rijbewijs ongeldig. De reden hiervoor was dat door de experimenteerbepaling uit de Wegenverkeerswet 1994 er geen mogelijkheid was om een strafbaarstelling van de jongere of de begeleider op te nemen. Met de definitieve invoering van begeleid rijden wordt dat nu aangepast. Daarom kan artikel 5, onderdeel p, vervallen zodra de regelgeving betreffende de definitieve inwerkingtreding van begeleid rijden in werking is getreden.

3. Administratieve lasten en nalevingskosten

Er is geen sprake van administratieve lasten of nalevingskosten.

4. Advisering en uitvoeringstoetsen

De regeling is voor advies voorgelegd aan het CBR, de politie en het Openbaar Ministerie. Wat artikel I, onder 1, betreft onderstrepen de uitvoeringspartners de urgentie en kunnen zij zich vinden in deze voorgestelde wijziging.

Artikel I, onder 2, van de regeling is voor advies voorgelegd aan het CBR, RDW, het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de politie en het Openbaar Ministerie. Deze partijen zijn eerder betrokken geweest bij het opnemen van de strafbaarstellingen bij de definitieve invoering van begeleid rijden.

5. Internetconsultatie

Afgezien is van internetconsultatie, omdat het hier reparatieregelgeving betreft (artikel I, onder 1). De impact van deze wijziging is hierdoor minimaal.

Voor wat betreft artikel I, onder 2, is afgezien van internetconsultatie, omdat de doelgroep (jongeren in afwachting van de mogelijkheid tot deelname aan begeleid rijden) is gebaat bij spoedige inwerkingtreding.

6. Inwerkingtreding

Voor de inwerkingtreding is ten aanzien van artikel I, onder 1, rekening gehouden met de vaste verandermomenten. De inwerkingtreding van artikel I, onder 2, is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de regelgeving betreffende de definitieve invoering van begeleid rijden.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

Naar boven