Besluit van 12 oktober 2017, nr 2017001756 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeente Hardenberg krachtens artikel 72a van de onteigeningswet (onteigening voor de herinrichting en opwaardering van een gedeelte van de provinciale weg N34 vanaf circa 270 meter na de aansluiting/rotonde N36/34 (Witte Paal) ter hoogte van de woning Ommerweg 61 te Rheezerveen (km 28.132) tot circa 100 meter voor de grens van de provincie Drenthe (gemeente Coevorden, km 43.818) met bijkomende werken in de gemeente Hardenberg)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge artikel 72a, eerste lid, van de onteigeningswet kan onteigening van onroerende zaken plaatsvinden onder meer voor de aanleg en verbetering van wegen, bruggen, spoorwegwerken en kanalen, alsmede daarop rustende zakelijke rechten. Daaronder wordt op grond van artikel 72a, tweede lid sub a, mede begrepen onteigening voor de aanleg en verbetering van de in het eerste lid bedoelde werken en rechtstreeks daaruit voortvloeiende bijkomende voorzieningen ter uitvoering van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: verzoeker) hebben Ons bij brief van 18 april 2017 kenmerk 2017/0097383 verzocht, om ten name van de provincie Overijssel over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van onroerende in zaken in de gemeente Hardenberg.

De onteigening wordt verzocht om de herinrichting en opwaardering mogelijk te maken van een gedeelte van de provinciale weg N34 door middel van het verbreden van de weg en het opheffen van gelijkvloerse kruisingen, aansluitingen, oversteken en uitritten, te vervangen door de aanleg van 5 tunnels een te verbreden fietstunnel alsmede parallelwegen vanaf circa 270 meter na de aansluiting/rotonde N36/34 (Witte Paal) ter hoogte van de woning Ommerweg 61 te Rheezerveen (km 28.132) tot circa 100 meter voor de grens van de provincie Drenthe (gemeente Coevorden, km 43.818) met bijkomende werken in de gemeente Hardenberg.

Bij brieven van 8 juni 2017, kenmerk 2017/0218547 en 7 september 2017, kenmerk 2017/0333920 heeft verzoeker Ons te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de daarbij betrokken onroerende zaken met de grondplannummers 1 en 2. Omdat de noodzaak van onteigening voor dit grondplannummer hiermee is komen te vervallen, zullen Wij deze onroerende zaak niet ter onteigening aanwijzen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Planologische grondslag

De onroerende zaken waarop het verzoek betrekking heeft, liggen in de gemeente Hardenberg. De grondslag voor de planologische uitvoerbaarheid van het werk waarin de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken zijn gelegen wordt gevormd door de onherroepelijke bestemmingsplannen Hardenberg, N34, Witte Paal – J.C. Kellerlaan en Hardenberg, N34, J.C. Kellerlaan – Coevorden van de gemeente Hardenberg.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 63, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 63 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 09 mei 2017 tot en met 19 juni 2017 in de gemeente Hardenberg en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft Onze Minister van Infrastructuur en Milieu (Onze Minister) van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Dedemsvaartse Courant en in de Staatscourant van 2 mei 2017, nr. 25004.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De N34 (onderdeel van de route Zwolle – Groningen, via Emmen) is een druk gebruikte regionale hoofdverbinding (regio Hardenberg) voor personen- en vrachtverkeer tussen het noordoosten van de provincie Overijssel en het zuidoosten van de provincie Drenthe. De verkeerstechnische inrichting van deze provinciale wegverbinding wordt door de provincies Overijssel en Drenthe fasegewijs aangepast aan het steeds toenemende verkeersaanbod. De afgelopen jaren zijn de routes N340 Zwolle – Ommen, de omleiding Ommen (verlengde N36) en N34 in de provincie Drenthe gereconstrueerd. De hierop aansluitende herinrichting (opwaardering) van de N34 in Overijssel, wegvak Witte Paal tot nabij de grens met de provincie Drenthe/gemeente Coevorden, vormt een logische volgende stap in dit proces.

Het wegvak N34, Witte Paal – Coevorden, met een lengte van circa 16 kilometer, vervult een belangrijke functie voor de ontsluiting van het noordoosten van Overijssel (Ommen, Hardenberg) en het zuidoosten van de provincie Drenthe (Coevorden, Emmen). De N34 wordt voor zowel recreatieve als zakelijke doeleinden gebruikt om vanuit genoemde gebieden richting Zwolle (A28) of Emmen (A37) te gaan, en verder.

Het gedeelte van de N34, gelegen tussen de aansluiting van de N34/N36 (Witte Paal) en de grens met de provincie Drenthe kent in de bestaande situatie een aantal problemen op het gebied van verkeersveiligheid, die in de toekomst door de stijgende verkeersintensiteiten nog zullen toenemen. De N34 heeft thans 2 rijrichtingen zonder fysieke rijbaanscheiding of middenberm (2x1) en heeft veel (gelijkvloerse) oversteken en uitritten ten behoeve van de omliggende landbouw, recreatie en een sportgebied. Door de aanwezigheid van deze gelijkvloerse kruisingen, aansluitingen en oversteken in combinatie met het voor het verkeer te bereiken omliggende gebied, gebeuren er op de N34 relatief veel ongelukken. De ongevalsrisico’s op de N34 zijn groter dan de landelijke streef-risicocijfers, die worden gehanteerd voor wegen/wegvakken volgens de principes van “Duurzaam Veilig”. Het risicocijfer op de N34, wegvak Witte Paal – J.C. Kellerlaan is 0,6. Voor een “Duurzaam Veilig” ingerichte stroomweg ligt dit risicocijfer op 0,017.

In 2006 hebben de provincies Drenthe en Overijssel de N34 overgenomen van het Rijk. Overeengekomen is dat de inrichting van deze weg in overeenstemming gebracht moet worden met de onderkende (zware) verkeersfunctie. Dit met als doel dat door het realiseren van een duurzame veilige inrichting van de N34, gedeelte Witte Paal – grens provincie Drenthe de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid zullen verbeteren. Conform de provinciale wegencategorisering wordt de N34 daarbij als regionale stroomweg 100 km/h (her)ingericht.

Door het verbreden van de weg en het opheffen van alle gelijkvloerse kruisingen, aansluitingen, oversteken en uitritten en deze te vervangen door de aanleg van 5 onderdoorgangen/tunnels en een te verbreden fietstunnel alsmede parallelwegen, zal de verkeersveiligheid toenemen en de doorstroming van het verkeer verbeteren. Hierdoor wordt een blijvende bijdrage geleverd aan de provinciale doelstelling om het verkeer in Overijssel veiliger te maken. Door de herinrichting en opwaardering van de N34 kan het verkeer straks vlot en veilig met 100 kilometer per uur doorrijden.

Om de werken en werkzaamheden tijdig te kunnen realiseren wenst de provincie Overijssel de eigendom te verkrijgen, vrij van lasten en rechten, van de onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, hebben gedeputeerde staten van Overijssel een verzoek ingediend tot aanwijzing ter onteigening van deze onroerende zaken, om de tijdige verwezenlijking van het plan van het werk zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat in december 2016 de aanbesteding is gestart. Eind december 2016 is de aannemer bekend geworden en is het werk gegund. De voorbereidende werkzaamheden zijn begin 2017 gestart waarna in de zomer 2017 is begonnen met de uitvoering. De oplevering is beoogd in het vierde kwartaal van 2018. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen, is daarover een zienswijze naar voren gebracht door:

  • 1. H. Takken, erfpachter van de onroerende zaak met het grondplannummers 3 en 4, verder te noemen: reclamante.

Overeenkomstig artikel 63, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamante in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 5 juli 2017 te Ommen gehouden hoorzitting. Reclamante heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Wij hebben hetgeen reclamante in haar zienswijze naar voren brengt samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijze weergegeven.

De zienswijze van reclamante 1

1.1

Reclamante betoogt dat het bestemmingsplan Hardenberg, N34, J.C. Kellerlaan – Coevorden van de gemeente Hardenberg op onrechtmatige wijze tot stand is gekomen. Reclamante heeft naar aanleiding van de uitspraak van 28 september 2016 een klacht gericht aan de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er is daardoor geen sprake van een onherroepelijk bestemmingsplan. Daarnaast ontbreekt de noodzaak en urgentie om de gronden waarop zij een recht van erfpacht heeft in de onteigeningsprocedure te betrekken. Dit omdat er meerdere infrastructurele oplossingen zijn waarbij er geen gebruik gemaakt hoeft te worden van de door reclamante gepachte gronden.

Ad 1.1

Voorzover de zienswijze handelt over de noodzaak van de aan te leggen werken en de keuze tussen bestaande alternatieven, overwegen Wij dat dit planologisch van aard is. De planologische aspecten van het te maken werk kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan de orde gesteld worden. Reclamante heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

Het bestemmingsplan is bij uitspraak op 28 september 2016 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ECLI:NL:RVS:2016:2559 onherroepelijk geworden. Het feit dat reclamante naar aanleiding van deze uitspraak een klacht heeft ingediend maakt dit niet anders.

Ten aanzien van het betoog over de urgentie verwijzen Wij naar hetgeen Wij hierover onder Noodzaak en Urgentie hebben overwogen. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

1.2

Reclamante betoogt dat zij ernstig gedupeerd wordt door de voorgenomen onteigening en stelt zich op het standpunt dat de voorgestelde schadeloosstelling in geen verhouding staat tot de schade die zij lijden.

Ad 1.2

De onteigening vindt ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaats op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde.

Niettemin merken wij hierover ten overvloede op dat verzoeker ter hoorzitting heeft toegelicht dat de geboden schadeloosstelling een vergoeding voor afkoop van het erfpachtrecht op 2.957 m2 grond betreft. Relevant voor de hoogte van de schadeloosstelling is volgens verzoeker dat dit erfpachtrecht eindigt op 30 januari 2022. De overige door reclamante gestelde schade valt volgens de verzoeker onder de noemer planschade en komt in het kader van deze schadeloosstelling op onteigeningsbasis niet voor een vergoeding in aanmerking. Volledigheidshalve merken Wij echter op dat, indien reclamante meent schade te lijden als gevolg van de planologische ontwikkelingen, zij zich op grond van artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) tot burgemeester en wethouders van Hardenberg kan wenden.

1.3

Reclamante voert aan dat er onvoldoende en onzorgvuldig met haar is onderhandeld. Ter hoorzitting betoogt de adviseur van reclamante dat er met haar zelf niet, danwel onvoldoende overlegd is. Reclamante heeft nooit een voorstel ontvangen met betrekking tot de voorgenomen onteigening en hoe verzoeker deze voor ogen heeft en niemand anders gemachtigd om namens haar overleg te voeren met verzoeker, de gemeente of andere personen. Dit betekent volgens de adviseur dat er misschien wel overleg is gevoerd tussen verzoeker of de gemeente en haar vader en/of haar partner, maar zij kunnen niet namens reclamante optreden. Er moet volgens de adviseur met reclamante persoonlijk worden gesproken over het afkopen van de erfpacht, maar daar is nooit met reclamante zelf overleg over geweest. De adviseur betoogt dat reclamante de biedingsbrieven nooit heeft ontvangen en daarmee heeft zij ook niet de tekeningen ontvangen. Als verzoeker wil aantonen dat deze brieven kennelijk wel zijn verzonden en ontvangen door belanghebbende, dan zou dit per aangetekende zijn verzonden om een bewijs van ontvangst te kunnen overleggen. Volgens de adviseur zijn ook de e-mails waarin onder andere een bieding is afgewezen niet door reclamante persoonlijk verstuurd. Haar e-mailadres kan volgens de adviseur door een ander gebruikt worden en namens haar een reactie stuurt. De adviseur betoogt dat de vertegenwoordigers van verzoeker of gemeente aan haar vader en partner hadden moeten vragen of zij gemachtigd waren om namens haar het gesprek aan te gaan.

Ad 1.3

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterst middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid.

Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op de voet van de titels II en IIa van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoek om onteigening met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoek aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoek al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

Uit de Ons overlegde stukken en verstrekte informatie blijkt het volgende. De namens verzoeker optredende grondverwerver heeft op 24 november 2015 een eerste overleg gevoerd met reclamante. Bij dit gesprek waren, naast reclamante, eveneens haar partner en haar vader aanwezig. De grondverwerver heeft de aankooptekeningen en een kopie van de ontwerptekening overhandigd en de overige tekeningen laten zien en toegelicht. Verder heeft de verwerver uitleg gegeven over de gehanteerde prijzen voor cultuurgronden en bos en dat hier sprake is van erfpacht met ASR Levensverzekering NV.

Wij constateren voorts dat de verwerver vanaf deze datum regelmatig, te weten op 8 juni 2016, 22 augustus 2016, 4 oktober 2016 en op 24 oktober 2016, de voicemail van reclamante heeft ingesproken teneinde een vervolgafspraak te kunnen plannen. De grondverwerver werd naar aanleiding van deze voicemailberichten telkenmale, te weten op 8 juni 2016, 23 augustus 2016 en 26 november 2016, teruggebeld door de vader van reclamante. Hierbij werd een vervolgafspraak vooralsnog afgewezen omdat de familie zich niet kon vinden in het bestemmingsplan en de besluitvorming hierover wilde afwachten. Wij constateren verder dat verzoeker voorafgaand aan het verzoek schriftelijke biedingen heeft uitgebracht op 29 juli 2016, 15 december 2016 en 13 maart 2017. Wij constateren dat deze biedingen zijn verzonden naar het door reclamante verstrekte adres. Verzoeker heeft verklaard dat deze brieven niet zijn geretourneerd.

Reclamante heeft via haar persoonlijke e-mailadres, bij e-mail van 12 januari 2017 de bieding van 15 december 2016 afgewezen. De grondverwerver heeft op 11 april 2017 telefonisch contact gehad met reclamante waarbij de verwerver verwijst naar de aan haar op 13 maart 2017 verzonden biedingsbrief. De grondverwerver maakt kenbaar dat als niet tot overeenstemming wordt gekomen door de provincie een onteigeningsprocedure zal worden opgestart. De grondverwerver licht in dit gesprek de bieding nader toe. Daarbij wijst hij erop dat de vermogenswaarde van het erfpachtrecht met korte restduur gering is. Ons is niet gebleken dat reclamante verzoeker er in dit gesprek op heeft gewezen dat zij deze brief niet heeft ontvangen en/of dat haar vader of partner niet gemachtigd zijn om namens haar overleg te voeren. Eerst op de hoorzitting op 5 juli 2017 heeft de adviseur van reclamante deze punten aangevoerd en kwam verzoeker hiervan op de hoogte. Dat verzoeker, gelet op de geschetste gang van zaken, het overleg hoofdzakelijk met de vader en de partner van reclamante heeft gevoerd, komt Ons niet onlogisch voor.

Het vorenstaande in aanmerking nemend zijn Wij van oordeel dat de verzoeker voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende pogingen heeft ondernomen om met reclamante tot overeenstemming te komen. Aangezien het ten tijde van het onteigeningsverzoek aannemelijk was dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure.

Na de hoorzitting heeft verzoeker op 6 juli 2017 wederom een biedingsbrief aan reclamante verzonden. Op 7 juli 2017 heeft de adviseur van reclamante zijn contactgegevens aan verzoeker verstrekt. Verzoeker heeft bij e-mail van 10 juli 2017 aan reclamante en haar adviseur een datum voorstel tot vervolgoverleg gedaan.

Wij merken op dat het overleg zal worden voorgezet. Dit overleg dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf moet gaan, kan wellicht alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

1.4

Ter hoorzitting betoogt de adviseur dat reclamante bij de onteigeningsstukken geen formulieren, documenten en geen logboeken heeft ontvangen of gezien betreffende het gevoerd minnelijk overleg. Het is in deze onteigeningsprocedure wellicht niet verplicht om deze stukken ter inzage te leggen, maar als er particulieren in het geding zijn, is het wel van belang om zo zorgvuldig mogelijk te handelen.

Ad 1.4

De ter inzage te leggen onteigeningsstukken voor onteigeningen op grond van de Titels II, IIa en IIc van de onteigeningswet worden opgesteld overeenkomstig de bepalingen in artikel 63, tweede lid van de onteigeningswet en de Handreiking Administratieve Onteigeningsprocedure (Rijkswaterstaat Corporate Dienst 16-01-2016). Zoals Wij eerder in Onze besluiten van 11 februari 2014, nr. 2014000313 (Stc. 28 februari 2014, nr. 5443), 7 april 2015, nr. 2015000607 (Stc. 20 mei 2015, nr. 11629) en 23 mei 2017, nr. 2017000502 (Stc. 12 april 2017, nr. 18508) hebben overwogen, moeten deze stukken een uitgewerkt en uitvoerig inzicht te geven in de oppervlakten van onroerende zaken die noodzakelijk zijn voor de aanleg van de te maken werken. De door reclamante bedoelde logboeken van het gevoerde minnelijk overleg maken hier geen deel van uit. De logboeken worden door Ons wel bij de ambtshalve beoordeling van de noodzaak van het onteigeningsverzoek betrokken. Het staat een belanghebbende vrij deze logboeken desgewenst bij Ons op te vragen.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamante 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het overgelegde plan van het werk niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van zijn het verbeteren van de bereikbaarheid, het vergroten van de verkeersveiligheid en een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer, noodzakelijk worden geacht dat de provincie Overijssel de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van gedeputeerde staten van Overijssel tot het nemen van een besluit krachtens artikel 72a van de onteigeningswet gedeeltelijk toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 15 augustus 2017, nr. RWS-2017/31883, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het verzoek van gedeputeerde staten van Overijssel bij brief van 18 april 2017 kenmerk 2017/0097383;

gelezen de brieven van gedeputeerde staten van Overijssel van 8 juni 2017 kenmerk 2017/0218547 en 7 september 2017, kenmerk 2017/0333920;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 27 september 2017, no.W14.17.0240/IV;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 6 oktober 2017, nr. RWS-2017/38302, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de herinrichting van een gedeelte van de provinciale weg N34 door middel van het verbreden van de weg en het opheffen van gelijkvloerse kruisingen, aansluitingen, oversteken en uitritten, te vervangen door de aanleg van 5 tunnels een te verbreden fietstunnel alsmede parallelwegen vanaf circa 270 meter na de aansluiting/rotonde N36/34 (Witte Paal) ter hoogte van de woning Ommerweg 61 te Rheezerveen (km 28.132) tot circa 100 meter voor de grens van de provincie Drenthe (gemeente Coevorden, km 43.818) met bijkomende werken in de gemeente Hardenberg, ten name van de provincie Overijssel ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken in de gemeente Hardenberg aangeduid op de grondtekeningen die ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeente Hardenberg en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage hebben gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Wassenaar, 12 oktober 2017

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: N34 WITTE PAAL-COEVORDEN

VERZOEKENDE INSTANTIE: PROVINCIE OVERIJSSEL.

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Gramsbergen

Grondplan nr.

Te onteigenen grootte

Als

Ter grootte van

Sectie en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

3

0

5

40

Terrein (overige agrarisch)

1

58

90

H 881

Eigendom belast met erfpacht: ASR Levensverzekering N.V., Utrecht;

Opstalrecht nutsvoorzieningen: Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V., Assen, zetel: ’s-Gravenhage;

Erfpacht: Hendrika Takken, 2E Exloermond.

                   

4

0

24

17

Terrein (overige agrarisch)

4

68

99

C 1974

Eigendom belast met erfpacht: ASR Levensverzekering N.V., Utrecht;

Erfpacht: Hendrika Takken, 2E Exloermond.

Naar boven