TOELICHTING
Algemene toelichting
1. Doel en achtergrond
De Subsidieregeling Gelijke kansen in het onderwijs voorziet in nadere regels met
betrekking tot de uitkering van subsidies voor lokale en regionale activiteiten ter
bevordering van gelijke kansen in het onderwijs voor jongeren tot 23 jaar.
Uitgangspunt is om subsidie toe te kennen aan publiek bekostigde onderwijsinstellingen
die, in samenwerking met gemeenten en andere partijen, activiteiten ontplooien gericht
op het vergroten van gelijke kansen, zodat:
-
– samenwerking tussen gemeenten, scholen en overige partijen in het kader van gelijke
kansen verbetert;
-
– de bestrijding van kansenongelijkheid op lokaal en regionaal niveau een impuls krijgt;
-
– kennis wordt opgebouwd en gedeeld over de effecten van nieuwe werkwijzen en initiatieven
om kansengelijkheid te bevorderen;
-
– gemeenten worden ondersteund in het beschrijven van ambities en het maken en uitvoeren
van afspraken hierover met betrokkenen.
Deze regeling ondersteunt de activiteiten in het kader van de Gelijke Kansen Alliantie,
die op initiatief van de minister en de staatssecretaris in oktober 2016 is gelanceerd.
De Gelijke Kansen Alliantie is een beweging die zich inzet voor het bevorderen van
kansengelijkheid in het onderwijs. De Alliantie stimuleert het formuleren van ambities,
biedt een platform om kennis te delen en verstevigt de samenwerking van betrokken
partijen. Het is de bedoeling dat de Alliantie als startpunt fungeert voor een structureel
netwerk van lokale, regionale en landelijke initiatieven om gelijke kansen voor alle
kinderen en jongeren in Nederland vooruit te helpen. De subsidies in het kader van
onderhavige regeling geven aan dat doel een impuls.
Uitgangspunt bij de Gelijke Kansen Alliantie is dat de partijen die daarin actief
zijn vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid een concrete inzet formuleren in
de vorm van gerichte acties en activiteiten. Dat principe is ook aan de orde voor
de scholen en onderwijsinstellingen die voor subsidies in het kader van onderhavige
regeling in aanmerking willen komen. Van overheidswege worden in verband met de onderhavige
regeling dan ook geen concrete doelstellingen opgelegd.
Maar voor het verkrijgen van subsidie moeten aanvragende instellingen wel aangeven
wat concreet hun aanpak is in verband met de te subsidiëren activiteiten, wat daarvan
het bereik is en, in voorkomend geval, hoe zij de effecten daarvan monitoren. Ook
moeten de aanvragende instellingen kunnen aantonen met welke partners zij in het kader
van de te subsidiëren activiteiten samenwerken.
2. Inhoud
In deze toelichting wordt nadere informatie gegeven over de activiteiten, die in het
kader van deze regeling voor subsidie in aanmerking komen, en de verdere voorwaarden
en verplichtingen die aan de subsidieverstrekking zijn verbonden. De geadresseerden
van de regeling zijn de bekostigde onderwijsinstellingen; zij kunnen (als enige partij)
de subsidie aanvragen. Daarvoor is vereist dat zij een samenwerkingsovereenkomst met
ten minste een gemeente en een andere onderwijsinstelling meesturen.
Doelgroep van het gelijke kansen-beleid zijn jongeren, die vanwege hun sociaal-economische
achtergrond (met name bepaald door het opleidingsniveau van hun ouders) een ongunstigere
onderwijsloopbaan (dreigen te) hebben dan jongeren van een hogere sociaal-economische
achtergrond, ook al hebben ze hetzelfde niveau van (cognitieve) vaardigheden.
Het gaat niet om zorgleerlingen, passend onderwijs-leerlingen of leerlingen aan de
onderkant van het onderwijsgebouw (zoals praktijkonderwijs, vmbo-bb, entree-opleidingen),
omdat zij doorgaans een lager niveau van cognitieve vaardigheden hebben en dus vaak
een andere aanpak (ontwikkeld in het kader van passend onderwijs) nodig hebben dan
aan de orde is in het bevorderen van gelijke kansen. Scholen voor speciaal onderwijs,
die onder de Wet op de expertisecentra vallen, kunnen geen beroep doen op deze subsidieregeling.
Naast de onderwijsinstellingen zijn de gemeenten de belangrijkste betrokken partij
in het bevorderen van gelijke kansen. De wethouders verantwoordelijk voor onderwijs
vervullen immers een spilfunctie in de regio-aanpak van de Gelijke Kansen Alliantie.
Zij kunnen bij uitstek verschillende onderwijsinstellingen en hun partners bijeenbrengen
en regie voeren op een gezamenlijke regio-aanpak. Gemeenten spelen ook een belangrijke
rol in bestaande lokale en regionale samenwerkingsverbanden voor bijvoorbeeld de aanpak
van voortijdig schoolverlaten, jeugdwerkloosheid, jeugdzorg en passend onderwijs.
Ook bestaan op lokaal niveau Lokale Educatieve Agenda’s, waar gelijke kansen een bestanddeel
van kunnen zijn. Gemeenten kunnen slechts bij één verstrekte subsidie betrokken zijn
als partij bij de samenwerkingsovereenkomst. Dit om te voorkomen dat teveel verstrekte
subsidies in dezelfde gemeenten neerslaan, waardoor andere regio’s die ook goede plannen
indienen niet meer in aanmerking kunnen komen voor subsidie vanwege het bereiken van
het subsidieplafond. Andere partijen dan gemeenten kunnen meerdere aanvragen ondersteunen.
Ook betrokken zijn de circa 100 maatschappelijke organisaties (stichtingen en sociale
ondernemingen), die zich inmiddels hebben aangesloten bij de Gelijke Kansen Alliantie.
In de meeste gevallen hebben zij een aanpak of product ontwikkeld, voeren ze een bepaald
programma uit, of hebben ze een bepaalde expertise opgebouwd, waarmee ze voor gemeenten
en scholen belangrijke partners zijn in hun gelijke kansenaanpak. Deze organisaties
hoeven overigens geen partner te zijn in de eerder genoemde samenwerkingsovereenkomst.
Te subsidiëren activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor drie typen activiteiten, te weten: kennisdelingsactiviteiten,
interventies, en onderzoek.
A. Kennisdeling
Voorbeelden van dit type activiteiten zijn:
-
– een regionale conferentie;
-
– een of meerdere rondetafelgesprekken;
-
– een publicatie zoals een brochure, factsheet of digitale publicatie;
-
– een reeks kennisdelingsmiddagen;
-
– een expertmeeting
-
– het voeren van gesprekken om tot een lokale of regionale ambitieagenda voor gelijke
kansen te komen.
B. Interventies
Voorbeelden van dit type activiteiten zijn:
-
– een training voor docenten in het basisonderwijs over de schooladvisering;
-
– het ontwikkelen en uittesten van een vernieuwing in het onderwijsconcept van een school
gericht op het bevorderen van gelijke kansen;
-
– activiteiten gericht op het vergroten van de betrokkenheid van lager opgeleide ouders
bij de schoolcarrière van hun kinderen, bijvoorbeeld via coaching, taalondersteuning
of oudergesprekken aan huis;
-
– extra activiteiten gericht op de loopbaanoriëntatie van scholieren en studenten met
lager opgeleide ouders;
-
– activiteiten gericht op het motiveren en coachen van scholieren door middel van sport,
cultuur en techniek.
Voor het verkrijgen van subsidie voor activiteiten in verband met een interventie
is cofinanciering van de te subsidiëren activiteiten van ten minste 33 procent verplicht.
Cofinanciering kan ook bijdragen betreffen van andere partners dan de partners bij
de samenwerkingsovereenkomst. Er is verder geen sprake van vormvereisten voor de cofinanciering.
Aanvragers die subsidie ontvangen voor interventies zijn verplicht te voorzien in
het monitoren van de interventie. De monitoring ziet in ieder geval op de met de interventie
bereikte doelgroepen en het aantal leerlingen dan wel studenten dat betrokken is bij
de interventie. Met ‘doelgroepen’ wordt gedoeld op belanghebbenden die bij de interventie
betrokken zijn, zoals bijvoorbeeld: docenten, ouders, schoolleiders, werkgevers, gemeenten,
culturele instellingen en sportverenigingen.
C. Onderzoek.
Er kan ook subsidie worden aangevraagd voor meerjarig (wetenschappelijk) onderzoek
naar de effecten van één of meerdere interventies op indicatoren van kansengelijkheid.
Bij ‘effecten’ kan worden gedacht aan ontwikkelingen in schooladvisering, studiesucces,
onderwijsloopbanen, schooluitval of arbeidsmarktkansen. Bij ‘interventies’ kan bij
uitstek worden gedacht aan de voorbeelden onder onderdeel B, maar ook andere interventies
zijn mogelijk.
De subsidie voor onderzoek kan worden aangevraagd ten behoeve van onderzoek dat ziet
op interventies waarvoor eveneens subsidie wordt aangevraagd (zie onderdeel B hierboven),
maar kan ook worden aangevraagd voor onderzoek naar het effect van reeds lopende activiteiten,
of andere activiteiten in het kader van kansengelijkheid.
Bij onderzoek waarvoor subsidie wordt verstrekt is altijd tenminste één kennisinstelling
betrokken, bijvoorbeeld een hogeschool, een universiteit of een onderzoeksorganisatie.
Een bekostigde instelling voor hoger onderwijs kan zowel in de hoedanigheid van aanvrager
als in de hoedanigheid van onderzoeker partij zijn bij de samenwerkingsovereenkomst.
Subsidiebedrag en subsidieplafond
Voor de verschillende typen activiteiten gelden verschillende subsidiebedragen: € 10.000
voor kennisdelingsactiviteiten, € 70.000 voor interventies en € 30.000 voor onderzoek.
Het subsidieplafond voor het totaal aan te verstrekken subsidie over de gehele periode
is € 2.400.000.
Aanvraagperiode en wijze van beoordeling
De subsidies kunnen worden aangevraagd in de periode van 1 november 2017 tot en met
15 december 2017. Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst beoordeeld en toegekend.
Subsidieperiode
De subsidie wordt eenmalig verstrekt. Afhankelijk van de activiteit waarvoor subsidie
is verstrekt, lopen de gesubsidieerde activiteiten tot en met kalenderjaar 2018 voor
kennisdelingsactiviteiten, kalenderjaar 2019 voor een interventie en kalenderjaar
2021 voor onderzoek. Activiteiten die plaatsvinden in het schooljaar 2017–2018 en
zijn gestart in kalenderjaar 2017 komen ook voor subsidie in aanmerking, mits de activiteiten
niet eerder zijn gestart dan op 1 augustus 2017.
3. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De regeling wordt namens de minister van OCW uitgevoerd door DUS-I, die de regeling
op uitvoerbaarheid heeft beoordeeld. De aanvraag voor subsidie wordt elektronisch
ingediend. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van het aanvraagformulier dat beschikbaar
wordt gesteld op de website van DUS-I. De gemiddelde uitvoeringslasten die met de
uitvoering van deze regeling zijn gemoeid, zijn door DUS-I geschat op ongeveer 8 uur
per aanvraag. Voor de verantwoording wordt 4 uur gerekend per toegevoegde aanvraag
die in de steekproef valt.
4. Afwijking Vaste Verandermomenten
Voor de doelgroep van deze regeling geldt dat zij baat heeft bij de regeling en een
snelle inwerkingtreding daarvan, aangezien ook subsidie kan worden aangevraagd voor
activiteiten die op het moment van publicatie van de regeling reeds zijn aangevangen.
Partijen bij de Gelijke Kansen Alliantie zijn nauw betrokken geweest bij de totstandkoming
van deze regeling en hebben zich afdoende op de komst van de regeling kunnen voorbereiden.
Er wordt tijdig richting de onderwijsinstellingen en gemeenten gecommuniceerd over
de inhoud van de regeling, zodat zij in staat worden gesteld met elkaar tijdig de
aanvraag voor te bereiden.
5. Administratieve lasten
Met de uitvoering van deze regeling zijn administratieve lasten voor onderwijsinstellingen
gemoeid. Daaronder wordt verstaan de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen
aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. De administratieve
lasten voor aanvragers van subsidie worden geschat op 16 uur. Geschat wordt dat 25%
van de aanvragers zijn aanvraag zal moeten herstellen, waarmee 4 uur gemoeid is. Met
de verantwoording en verplichte monitoring is 24 uur gemoeid. Uitgaande van een budget
van € 2.400.000 en een gemiddelde aanvraag van € 80.000, worden 30 aanvragen verwacht.
De totale administratieve lasten per aanvraag bedragen dan 16 + 24 uur + (0,25 * 4)
= 41 uur. Op basis van een uurtarief van € 45, zijn de totale verwachte administratieve
lasten voor aanvragers daarmee € 55.350,–.
6. Caribisch Nederland
De activiteiten die plaatsvinden binnen de Gelijke Kansen Alliantie zijn gericht op
het vormen van een netwerk in Europees Nederland van gemeenten en maatschappelijke
organisaties, die vanwege hun soortgelijke uitdagingen en initiatieven van elkaar
leren. In het verlengde daarvan zijn ook de doelstellingen van deze regeling specifiek
gericht op Europees Nederland. De regeling geldt dus niet voor Caribisch Nederland.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begripsbepalingen
De in artikel 1 opgenomen definitie van ‘bevoegd gezag’ omvat het bevoegd gezag van
bekostigde scholen en instellingen in het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs.
Voornoemd bevoegd gezag kan subsidie aanvragen, evenals het instellingbestuur van
een bekostigde hoger onderwijsinstelling, opgenomen in de definitie van ‘instellingsbestuur’.
In de definitie van ‘kennisinstelling’ zijn de onderzoeksinstellingen- en organisaties
opgenomen die partij kunnen zijn bij een samenwerkingsovereenkomst met betrekking
tot een aanvraag voor onderzoekssubsidie (zie artikel 6, vijfde lid). Dit zijn achtereenvolgens
de bekostigde instellingen voor hoger onderwijs uit de Wet op het hoger onderwijs
en wetenschap met uitzondering van de academische ziekenhuizen (onderdeel a); uit
publieke middelen gefinancierde onderzoeksorganisaties zonder winstoogmerk (onderdeel
b);door een andere EU-lidstaat gefinancierde openbare hoger onderwijsinstellingen
of onderzoeksorganisaties zonder winstoogmerk (onderdeel c); en private onderzoeksorganisaties
met of zonder winstoogmerk (onderdeel d).
Artikel 6. Bij de aanvraag te overleggen informatie
Het activiteitenplan met betrekking tot subsidie voor kennisdelingsactiviteiten beschrijft
op grond van het tweede lid, onderdeel a, onder meer welke specifieke doelgroepen
men beoogt te bereiken met de activiteiten. Met deze specifieke doelgroepen wordt
in ieder geval bedoeld gemeenten en andere onderwijsinstellingen; bij andere doelgroepen
valt te denken aan bijvoorbeeld docenten, ouders, schoolleiders, werkgevers, gemeenten,
culturele instellingen en sportverenigingen.
Voor wat betreft de betrokkenheid van de gemeente bij de activiteiten waarvoor subsidie
wordt aangevraagd, geldt op grond van het derde lid dat die betrokkenheid zowel kan
worden aangetoond door ondertekening door de gemeente van de samenwerkingsovereenkomst,
als door een intentieverklaring van de gemeente, die bij de samenwerkingsovereenkomst
tussen de andere partijen wordt gevoegd. Omdat het van belang is voor de aanvrager
en de andere betrokken partijen dat van meet af aan heldere afspraken bestaan over
de rol en verantwoordelijkheden van elke partij, geniet een samenwerkingsovereenkomst
die tevens door de gemeente is ondertekend de voorkeur. Voor die ondertekening zal
een besluit van het college van burgemeester en wethouders zijn vereist. Het is denkbaar
dat de doorlooptijden van het besluitvormingsproces binnen een gemeente een tijdige
ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst bemoeilijken, waardoor het voor de
aanvrager onmogelijk wordt tijdig een volledige aanvraag in te dienen. Om die situatie
te ondervangen, is voorzien in de mogelijkheid dat de aanvrager een intentieverklaring
van de gemeente bijvoegt waarin wordt verklaard dat de gemeente voornemens is gedurende
de looptijd van de activiteiten met de partijen bij de samenwerkingsovereenkomst samen
te werken.
Bij het indienen van een intentieverklaring wordt gebruik gemaakt van het model dat
is bekendgemaakt op de website www.dus-i.nl (zesde lid).
Op grond van het vierde lid bestaat bij een aanvraag met betrekking tot een interventie
een verplichting tot cofinanciering van drieëndertig procent door een of meerdere
derden. Cofinanciering kan geschieden in de vorm van financiële middelen maar bijvoorbeeld
ook in de vorm van de inzet van personeel of arbeidstijd. Het gaat erom dat de cofinanciering
te waarderen is op ten minste drieëndertig procent van het totaal aan subsidiabele
kosten van de interventie.
Het vijfde lid regelt dat ingeval van een aanvraag voor onderzoekssubsidie ten minste
een kennisinstelling partij dient te zijn bij de samenwerkingsovereenkomst. Een bekostigde
instelling voor hoger onderwijs kan zowel in de hoedanigheid van aanvrager als in
de hoedanigheid van – ingeval van een aanvraag voor onderzoekssubsidie – kennisinstelling
partij zijn bij een samenwerkingsovereenkomst.
Artikel 7. Subsidieverplichtingen
Op grond van het vierde lid zijn subsidieontvangers van subsidie voor een interventie
of voor een onderzoek verplicht om mee te werken aan minstens een bijeenkomst in het
kader van de Gelijke Kansen Alliantie van de minister. Het gaat hier expliciet om
een landelijke (en niet een regionale) bijeenkomst omdat op die manier wordt bijgedragen
aan de doelstelling van de Gelijke Kansen Alliantie om kennis en inzichten zo breed
mogelijk met elkaar te delen.
Artikel 10. Wijze van verdeling beschikbare middelen
Op grond van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS geldt de dag waarop de aanvraag
is aangevuld, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst, wanneer de
aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft
gehad de aanvraag aan te vullen.
Artikel 11. Weigeringsgronden
Het doel van onderhavige regeling is om de aanvrager en de andere samenwerkingspartners
te stimuleren tot het ontplooien van nieuwe activiteiten ter bevordering van kansengelijkheid.
Daarom is in onderdeel c geregeld dat een subsidieaanvraag met betrekking tot een
interventie, wordt geweigerd indien de activiteiten in het kader van de interventie
reeds eerder zijn uitgevoerd door de aanvrager of een andere partij waarmee wordt
samengewerkt. Ook wordt een subsidieaanvraag voor onderzoek geweigerd indien eerder
soortgelijk onderzoek is verricht (onderdeel d). Bovenstaande doet niet af aan de
mogelijkheid dat subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die reeds zijn aangevangen
op het moment dat de aanvraag wordt ingediend, mits de activiteiten niet eerder zijn
aangevangen dan op 1 augustus 2017 (zie artikel 4, tweede lid).
Artikel 12. Besteding subsidie
Indien het bevoegd gezag dat subsidie verkrijgt meerdere scholen onder zich heeft,
kan het zelf bepalen hoe het subsidiebedrag over de verschillende scholen wordt verdeeld.
Artikel 16. Inwerkingtreding
De regeling treedt in werking op de dag nadat deze in de Staatscourant is gepubliceerd,
daarmee wordt afgeweken van de regel dat een regeling niet eerder dan twee maanden
na publicatie in werking treedt. Zie voor een verdere toelichting paragraaf 4 van
de algemene toelichting.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker