Besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 augustus 2017, kenmerk 1193476-166555-WJZ, houdende regels voor de taakuitoefening van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd (Besluit taakuitoefening IGJ)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor zover van toepassing Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

b. secretaris-generaal:

secretaris-generaal van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of plaatsvervangend secretaris-generaal;

c. inspectie:

Inspectie gezondheidszorg en jeugd;

d. inspecteur-generaal:

inspecteur-generaal van de inspectie;

e. werkplan:

plan waarin de activiteiten van de inspectie voor de periode van een kalenderjaar zijn vastgesteld;

f. jaarverslag:

jaarlijkse rapportage over de uitvoering van het werkplan en de overige werkzaamheden van de inspectie, de bedrijfsvoering en financiële verantwoording en de bevindingen op basis van de uitgevoerde werkzaamheden.

Artikel 2

De inspecteur-generaal draagt zorg voor een systematische, consistente en toegankelijke werkwijze van de inspectie en waarborgt een verantwoorde taakuitoefening door de inspectie.

Artikel 3

  • 1. Een aanwijzing die betrekking heeft op de inspectie, wordt schriftelijk gegeven door de minister aan de inspecteur-generaal.

  • 2. Een algemene aanwijzing wordt in de Staatscourant geplaatst.

  • 3. De minister geeft aan de inspectie geen bijzondere aanwijzingen die zien op:

    • a. het weerhouden van de inspectie om een specifiek onderzoek te verrichten of af te ronden;

    • b. de wijze waarop de inspectie een specifiek onderzoek verricht, of

    • c. de bevindingen, oordelen en adviezen van de inspectie.

  • 4. Indien de minister een bijzondere aanwijzing geeft doet hij daarvan onverwijld mededeling aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

  • 5. De bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen aan de inspectie wordt niet gemandateerd.

  • 6. Het tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op aanwijzingen die betrekking hebben op de bedrijfsmatige aspecten van de inspectie.

Artikel 4

  • 1. De inspectie richt haar werkzaamheden in op basis van een werkplan, dat wordt gepubliceerd voor aanvang van het betreffende kalenderjaar. In het werkplan wordt de inzet van personeel en middelen van de inspectie voor de diverse werkzaamheden op hoofdlijnen gekwantificeerd aangegeven.

  • 2. De secretaris-generaal maakt, na raadpleging van de betrokken beleidsonderdelen en andere betrokkenen, zijn bevindingen en opvattingen ten aanzien van het conceptwerkplan kenbaar. De inspectie stelt vervolgens het werkplan op en betrekt hierin deze bevindingen en opvattingen.

  • 3. De inspecteur-generaal stelt het werkplan vast en biedt het via de secretaris-generaal aan de minister aan ter goedkeuring.

  • 4. Indien de minister het werkplan niet goedkeurt, wordt de inspecteur-generaal in de gelegenheid gesteld het opnieuw vast te stellen, met inachtneming van de opmerkingen van de minister.

  • 5. Het werkplan wordt door de minister aan de Staten-Generaal aangeboden.

Artikel 5

  • 1. De minister stelt de inspectie tijdig in staat een toets op toezicht- en handhaafbaarheid uit te voeren op ontwerp-regelgeving die de taakuitoefening van de inspectie raakt.

  • 2. De minister overlegt met de inspecteur-generaal voordat hij opdracht geeft tot het verrichten van niet in het werkplan opgenomen werkzaamheden.

  • 3. Bij tussentijdse wijziging of aanpassing van het werkplan is artikel 4, tweede tot en met vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

  • 1. De inspecteur-generaal stelt jaarlijks een jaarverslag vast, waarin hij verslag doet van de uitvoering van het werkplan en de overige werkzaamheden van de inspectie, de bedrijfsvoering en financiële verantwoording en de bevindingen op basis van de uitgevoerde werkzaamheden.

  • 2. In het jaarverslag wordt de gerealiseerde inzet van personeel en middelen voor de uitgevoerde werkzaamheden op hoofdlijnen gekwantificeerd aangegeven.

  • 3. Het jaarverslag wordt gepubliceerd door de inspecteur-generaal. De minister verzendt het jaarverslag aan de Staten-Generaal.

Artikel 7

  • 1. Als besloten is dat een rapport naar aanleiding van een onderzoek door de inspectie actief openbaar wordt gemaakt, maakt de inspecteur-generaal het rapport openbaar.

  • 2. Voordat een rapport openbaar wordt gemaakt, stelt de inspecteur-generaal de minister en voor zover noodzakelijk de minister van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid om het rapport te doen vergezellen van een beleidsreactie. Deze beleidsreactie wordt tegelijk met het rapport openbaar gemaakt, uiterlijk zes weken nadat het rapport aan de minister is aangeboden.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op rapporten van de inspectie die betrekking hebben op een of meer specifieke instanties of personen dan wel op de stelselverantwoordelijkheid van de minister.

  • 4. Een rapport naar aanleiding van een onderzoek door de inspectie op verzoek van de minister, toegezegd aan de Staten-Generaal, wordt zonder gebruikmaking van de in het tweede lid genoemde termijn van zes weken door de minister aangeboden aan de Staten-Generaal.

Artikel 8

  • 1. De inspecteur-generaal informeert de minister en/of de secretaris-generaal onverwijld over aangelegenheden die van belang zijn voor de uitoefening van de ministeriële verantwoordelijkheid.

  • 2. De minister, onderscheidenlijk de secretaris-generaal informeert de inspecteur-generaal onverwijld over aangelegenheden die van belang zijn voor de inspectie.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2017.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit taakuitoefening IGJ.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

TOELICHTING

Met ingang van 1 januari 2016 zijn de Aanwijzingen inzake rijksinspecties in werking getreden (Stcrt. 2015, 33574). In juli 2015 was voor de taakuitoefening door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) reeds het Besluit taakuitoefening IGZ vastgesteld (Stcrt. 2015, 20226).

In juli 2016 is voor de Inspectie Jeugdzorg voorzien in het – vergelijkbare – Besluit taakuitoefening IJZ (Stcrt. 2016, 33734). Met het oog op de fusie van beide inspectiediensten tot de nieuwe Inspectie gezondheidszorg en jeugd (IGJ) wordt met het onderhavige besluit voorzien in een Besluit taakuitoefening IGJ.

Artikelsgewijs

Artikel 3

De IGJ voert als rijksinspectie haar werkzaamheden uit onder de verantwoordelijkheid van de minister. Zij is derhalve gehouden om ‘aanwijzingen’ (instructies) van de minister op te volgen. Dit volgt in algemene zin uit de artikelen 10:22 en 10:23 van de Algemene wet bestuursrecht en meer specifiek uit artikel 37 van de Gezondheidswet. Met dit besluit doet de minister aan zelfbinding met betrekking tot de aanwending van de wettelijke bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen.

Een aanwijzing kan alleen door de minister zelf worden gegeven, dus niet in mandaat door een ambtenaar, en moet altijd schriftelijk worden gedaan. Een algemene aanwijzing is voor herhaalde toepassing vatbaar en ziet niet specifiek op één geval. Voor bijzondere aanwijzingen gelden de beperkingen van het derde lid. Hiermee is beoogd te waarborgen dat de aanwijzingsbevoegdheid van de minister niet in de weg staat aan onpartijdig en onafhankelijk toezicht door de inspectie. Aan beide aanwijzingen moet kenbaarheid worden gegeven, hetzij door plaatsing ervan in de Staatscourant dan wel door mededeling ervan te doen aan de Staten-Generaal. Van voormelde regels zijn uitgezonderd de aanwijzingen die louter betrekking hebben op bedrijfsmatige aspecten.

Artikel 4

De inspecteur-generaal stelt voor ieder kalenderjaar een werkplan vast, waarin wordt beschreven welke werkzaamheden zullen worden verricht en hoeveel personeel daarvoor wordt ingezet. Het werkplan wordt opgesteld in nauw overleg met de minister en de minister van Veiligheid en Justitie, voor zover het (mede) betreft de taakuitvoering voor die minister, zoals toezicht op de gecertificeerde instellingen, de vergunninghouders interlandelijke adoptie en toezicht op de kwaliteit van de opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Hierbij wordt rekening gehouden met de aandachtspunten vanuit het ministerie en kunnen eventueel de wensen vanuit andere departementen worden betrokken. De inspecteur-generaal zorgt ervoor dat de plannen zoals beschreven in het werkplan in overeenstemming zijn met de samenwerkingsafspraken jeugd met de Inspectie Veiligheid en Justitie. De secretaris-generaal coördineert en verwerkt alle wensen en aandachtspunten in de zogenoemde aandachtspuntenbrief die hij in het voorjaar aan de inspecteur-generaal zendt. Met deze werkwijze wordt beoogd de inspectie zo vroeg mogelijk op de hoogte te brengen van wat er speelt bij de verschillende betrokken beleidsdirecties en eventuele andere departementen. Voor zover aandachtspunten niet worden opgenomen in het werkplan worden de redenen daarvoor weergegeven in de brief waarmee de inspecteur-generaal het werkplan ter goedkeuring aan de minister aanbiedt. Als de minister het werkplan niet goedkeurt, wordt gemotiveerd om welke redenen de goedkeuring wordt onthouden. De inspecteur-generaal wordt dan in de gelegenheid gesteld om het werkplan aan te passen met inachtneming van de opmerkingen van de minister.

Artikel 5

De inspectie wordt vooraf in de gelegenheid gesteld een toets uit te voeren op toezicht- en handhaafbaarheid, met betrekking tot regelgeving die de taakuitoefening van de inspectie raakt. Op deze manier kan de inspectie invloed uitoefenen op de handhaafbaarheid van regelgeving.

Voordat de minister de opdracht geeft tot het verrichten van werkzaamheden die niet in het werkplan zijn opgenomen, dient hij daarover overleg te voeren met de inspecteur-generaal.

Gezien de zorgvuldige wijze van totstandkoming van het werkplan, zal dit voornamelijk betrekking hebben op onverwachte en incidentele werkzaamheden.

Het werkplan kan tussentijds worden aangepast, volgens dezelfde procedure die wordt gevolgd bij het opstellen ervan, in nauw overleg tussen de inspecteur-generaal, de secretaris-generaal, de minister en de verschillende betrokken beleidsdirecties.

Artikel 6

Elk jaar wordt verslag gedaan van de uitgevoerde werkzaamheden. De inspectie zet daarbij zoveel mogelijk gekwantificeerd uiteen welke doelen zijn nagestreefd, in hoeverre die zijn gerealiseerd, en wat de bevindingen zijn geweest van de uitgevoerde werkzaamheden. Ook wordt in grote lijnen geschetst hoeveel personeel is ingezet voor de verschillende werkzaamheden.

Het jaarverslag wordt gepubliceerd door de inspecteur-generaal en wordt door de minister naar de Staten-Generaal gezonden.

Artikel 7

Dit artikel gaat niet over de vraag in welke gevallen tot actieve openbaarmaking dient te worden overgegaan. Dat zal worden geregeld in het thans wel reeds aangenomen maar nog niet in werking getreden hoofdstuk IV van de Gezondheidswet (Stb. 2016, 448) en de daarop gebaseerde lagere regelgeving. Dit artikel bevat uitsluitend enkele procedurele voorschriften over de wijze van openbaarmaking. De openbaarmaking geschiedt door de inspecteur-generaal. De minister die het aangaat, krijgt maximaal zes weken de tijd om een beleidsreactie op te stellen. Als de beleidsreactie eerder gereed is, zal verzending aan de Tweede Kamer en openbaarmaking door de inspectie zoveel eerder plaatsvinden. Deze beleidsreactie wordt, voor zover noodzakelijk, opgesteld in nauwe samenwerking tussen de minister en de minister Veiligheid en Justitie. Het is gebruikelijk dat de definitieve versie van het rapport in de twee weken voor de formele aanbieding ervan aan de minister op ambtelijk niveau wordt voorgelegd ter controle op eventuele feitelijke onjuistheden, zodat er nog ruimte is om het rapport daarop aan te passen. Het gaat hier dan om rapporten met bevindingen over een bepaald thema of een bepaalde sector. Voor rapporten met bevindingen over specifieke instanties en/of personen geldt deze procedure niet, evenmin voor rapporten naar aanleiding van een onderzoek met een lokaal karakter. Een rapport dat in beginsel ziet op een lokale aangelegenheid kan echter ook consequenties hebben voor het landelijk beleid. Dergelijke rapporten worden, in verband met de stelselverantwoordelijkheid, wel aangeboden aan de minister en/of de minister van Veiligheid en Justitie. Deze rapporten kunnen direct worden gepubliceerd in lijn met het vastgestelde openbaarmakingsbeleid. Een rapport naar aanleiding van een speciaal onderzoek dat de minister heeft toegezegd aan de Eerste of Tweede Kamer, wordt door de minister verstuurd naar de Staten-Generaal en tegelijkertijd gepubliceerd door de inspecteur-generaal. De publicatie op het internet van de inspectie zal naast het rapport ook de eventuele beleidsreactie van de minister bevatten.

Artikel 10

Het onderhavige besluit wordt aangehaald als Besluit taakuitoefening IGJ.

Voor de goede orde wordt nog vermeld dat het Besluit taakuitoefening IGZ en het Besluit taakuitoefening IJZ zullen worden ingetrokken als de ten behoeve van de fusie benodigde wijzigingen van wet- en regelgeving in werking treden.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

Naar boven