ARTIKEL I
De Activiteitenregeling milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische rangschikking worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:
AS 6800: AS 6800 Controle en keuring tank(opslag)installaties met bijbehorende protocollen,
SIKB, versie zoals opgenomen in bijlage C van de Regeling Bodemkwaliteit;
BRL 2307-1: BRL 2307-1 Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO productcertificaat voor AVI-bodemas
voor ongebonden toepassing op of in de bodem in grond- en wegenbouwkunde, versie van
27 mei 2008 met wijzigingsblad van 14 april 2016;
BRL K796: BRL K796/02, Beoordelingsrichtijn voor bovengrondse horizontale cilindrische stalen
tanks tot 150 m3 voor de drukloze opslag van vloeistoffen, Kiwa N.V. Certificatie en Keuringen, versie
van 18 oktober 2006 met wijzigingsblad van 1 september 2015;.
2. Het onderdeel ‘BRL 2307’ vervalt.
3. Het onderdeel ‘BRL 2342’ komt te luiden:
BRL 2342: Beoordelingsrichtlijn voor een KOMO attest voor Mestbassins en Afdekkingen
voor mestbassins, Kiwa N.V. Certificatie en Keuringen, versie van 9 mei 2017;.
4. Het onderdeel ‘NEN 5740’ komt te luiden:
NEN 5740: NEN 5740:2009 +A1:2016: Bodem - Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van verkennend
bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond,
april 2016;.
5. Het onderdeel ‘NEN 6068’ komt te luiden:
NEN 6068: NEN 6068:2008+C1:2016: Nederlandse norm voor Milieu en veiligheid – Bepaling van
de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten, juni 2016;.
6. Het onderdeel ‘NEN-EN 12566-1’ komt te luiden:
NEN-EN 12566-1: NEN-EN 12566-1:2016 Europese norm voor Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties tot
en met 50 IE – Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, september 2016;.
7. Het onderdeel ‘NEN-EN 14789’ komt te luiden:
NEN-EN 14789: NEN-EN 14789:2017: Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de volumeconcentratie
van zuurstof (O2) – Referentiemethode – Paramagnetisme, januari 2017;.
8. Het onderdeel ‘NEN-EN 14970’ komt te luiden:
NEN-EN 14790: NEN-EN 14790:2017: Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de waterdamp in
leidingen – Standaard referentiemethode, januari 2017;.
9. Het onderdeel ‘NEN-EN 14791’ komt te luiden:
NEN-EN 14791: NEN-EN 14791:2017: Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de massaconcentratie
aan zwaveldioxide – Referentiemethode, januari 2017;.
10. Het onderdeel ‘NEN-EN 14792’ komt te luiden:
NEN-EN 14792: NEN-EN 14792:2017: Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie
aan stikstofoxiden – Referentiemethode: Chemiluminescentie, januari 2017;.
11. Het onderdeel ‘NEN-EN 15058’ komt te luiden:
NEN-EN 15058: NEN-EN 15058:2017: Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de massaconcentratie
van koolstofmonoxide (CO) – Referentiemethode: Niet-dispersieve infrarood spectrometrie,
januari 2017;.
12. Het onderdeel ‘NEN-EN-ISO 17294-2’ komt te luiden:
NEN-EN-ISO 17294-2: NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Europese norm voor Water – Toepassing van massaspectrometrie
met inductief gekoppeld plasma – Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief
uranium isotopen, augustus 2016;.
13. Het onderdeel ‘NEN-ISO 10523’ komt te luiden:
NEN-EN-ISO 10523: NEN-EN-ISO 10523:2012, Water – Bepaling van de pH, februari 2012;.
14. Het onderdeel ‘PGS 15’ komt te luiden:
B
Artikel 2.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel a, onder 15, wordt ‘vocht’ vervangen door: waterdamp.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
7. Bij het uitvoeren van handelingen als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onderdeel
a, onder 1, 3, 6 en 15, kunnen tot [1 april 2019] onderstaande normbladen worden toegepast:
-
a. NEN-EN 14792:2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling
van massaconcentratie aan stikstofoxiden (NOx) – Referentiemethode – Chemiluminescentie, december 2005;
-
b. NEN-EN 14 791, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling
van de massaconcentratie aan zwaveldioxide – Referentiemethode, november 2005;
-
c. NEN-EN 14 789, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling
van de volumeconcentratie van zuurstof (O2) – Referentiemethode – Paramagnetisme, november 2005, respectievelijk
-
d. NEN-EN 14 790, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling
van de waterdamp in leidingen, november 2005.
C
Aan artikel 3.7a wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
6. Bij het uitvoeren handelingen als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onderdeel
a, onder 1, 2 en 5 kunnen tot [1 april 2019] onderstaande normbladen worden toegepast:
-
a. NEN-EN 14792:2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling
van massaconcentratie aan stikstofoxiden (NOx) – Referentiemethode – Chemiluminescentie, december 2005,
-
b. NEN-EN 14 791, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling
van de massaconcentratie aan zwaveldioxide – Referentiemethode, november 2005, respectievelijk
-
c. NEN-EN 14 789, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling
van de volumeconcentratie van zuurstof (O2) – Referentiemethode – Paramagnetisme, november 2005.
D
Artikel 3.35 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt ‘artikel 3.29, onderdelen c tot en met i, ‘ vervangen door
‘artikel 3.29, eerste lid, onderdelen c tot en met i, ‘ en wordt ‘artikel 3.29, onderdeel
j’ vervangen door: artikel 3.29, tweede lid.
2. In het zesde lid, eerste volzin, wordt na ‘opslagtank’ ingevoegd: met de daarbij
behorende leidingen.
3. Het tiende lid komt te luiden:
-
10. In afwijking van het vierde en zesde lid en artikel 3.36, zesde lid, is een inwendige
beoordeling of inwendige inspectie bij de keuring van een ondergrondse opslagtank
en van de leidingen niet noodzakelijk indien deze opslagtank of deze leidingen dubbelwandig
zijn uitgevoerd met een lekdetectiesysteem in de wand.
E
In artikel 3.36, vijfde lid, wordt na ‘bezinksel’ ingevoegd: overeenkomstig het daartoe
krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument door een instelling,
die voor deze werkzaamheid beschikt over een erkenning op grond van dat besluit.
F
Artikel 3.71d wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
-
1. Een stationaire bovengrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages
voor het opslaan van gasolie is uitgevoerd en geïnstalleerd en wordt gerepareerd of
vervangen overeenkomstig BRL K903 door een persoon of instelling die is gecertificeerd
overeenkomstig die BRL. De opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages
wordt beoordeeld, gecontroleerd of gekeurd overeenkomstig AS 6800 door een persoon
of instelling die is gecertificeerd overeenkomstig dat document.
2. Het achtste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. van de dubbelwandige leidingen. In afwijking van het eerste lid vindt deze controle
plaats overeenkomstig BRL K903, door een bedrijf dat gecertificeerd is op grond van
die BRL;
3. In het negende lid wordt ‘BRL K903’ vervangen door: AS 6800.
G
Artikel 3.71f, tweede lid, komt te luiden:
H
Artikel 3.71g, tweede lid, komt te luiden:
I
Artikel 3.71j wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdelen a en b, wordt ‘voorschrift 3.10’ vervangen door: de
voorschriften 3.3.1 tot en met 3.3.3.
2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. In afwijking van het tweede lid kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift het
voorschrift 3.3.3 van PGS 15 niet van toepassing verklaren, mits aanvullende eisen
worden gesteld aan de brandwerende voorzieningen of branddetectie of aan de aanwezigheid
van deskundig personeel binnen de inrichting als bedoeld in voorschrift 3.14.1 van
de PGS 15.
J
In artikel 3.99, derde lid, vervallen ‘een debietmeting en’ en ‘onmiddellijk’.
K
Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘4.10, vierde lid’ vervangen door: 4.10, zesde lid.
2. In het derde lid wordt na ‘4.2’ ingevoegd: , 4.9.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
5. Ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico als bedoeld in
artikel 4.1, zevende lid, van het besluit, wordt bij het opslaan van vloeibare kunstmeststoffen
in verpakking in het kader van agrarische activiteiten als bedoeld in artikel 4.1,
tiende lid, van het besluit, voldaan aan artikel 4.10b.
L
Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. De opsomming in het eerste lid komt te luiden:
-
a. paragraaf 3.1, met uitzondering van voorschrift 3.1.2;
-
b. paragraaf 3.2, met uitzondering van voorschrift 3.2.13;
-
c. de voorschriften 3.3.1 tot en met 3.3.3;
-
d. de voorschriften 3.4.1 tot en met 3.4.8;
-
e. de paragrafen 3.6, 3,7, 3,11 en 3,12;
-
f. de voorschriften 3.13.1 en 3.13.2;
-
g. voorschrift 3.14.1, en
-
h. de paragrafen 3.15, 3.16, 3.18 en 3.19.1.
2. De opsomming van het tweede lid komt te luiden:
-
a. gevaarlijke stoffen in verpakking van de klassen 1, 4 of 7 van het ADR;
-
b. gasflessen, spuitbussen, gaspatronen of aanstekers van de klasse 2 van het ADR;
-
c. gevaarlijke stoffen in verpakking van de klasse 6.2 categorie I1 en I2 van het ADR;
-
d. gevaarlijke stoffen in verpakking van de klasse 9 van het ADR, met uitzondering van
de stoffen met classificatiecode M6 of M7 die het aquatisch milieu verontreinigen;
-
e. CMR-stoffen, voor zover het metalen in vaste vorm, met uitzondering van poedervormige
metalen betreft, of
-
f. loodzuuraccu’s.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
M
De opsomming van artikel 4.4 komt te luiden:
-
a. de voorschriften 3.1.1 en 3.1.3;
-
b. de voorschriften 3.2.1 tot en met 3.2.10;
-
c. de voorschriften 3.3.1 tot en met 3.3.3;
-
d. de voorschriften 3.4.2 tot en met 3.4.8;
-
e. de paragrafen 3.7, 3.11 en 3.12;
-
f. de voorschriften 3.13.1 en 3.13.2;
-
g. voorschrift 3.14.1;
-
h. de paragrafen 3.15, 3.16, 3.18 en 3.19.1, en
-
i. de paragrafen 7.3 en 7.4.
N
Artikel 4.4a wordt als volgt gewijzigd:
1. De opsomming van het eerste lid komt te luiden:
-
a. de voorschriften 3.1.1 en 3.1.3;
-
b. de voorschriften 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.4 tot en met 3.2.10;
-
c. de voorschriften 3.4.10 en 3.4.11;
-
d. paragraaf 3.7, met uitzondering van voorschrift 3.7.5;
-
e. de paragrafen 3.11 tot en met 3.19.1, met uitzondering van voorschrift 3.14.2, en
-
f. de voorschriften 6.1.2 en 6.1.3.
2. De opsomming van het tweede lid komt te luiden:
-
a. de voorschriften 6.2.1 en 6.2.2;
-
b. de voorschriften 6.2.7 tot en met 6.2.17, en
-
c. de voorschriften 6.3.2 tot en met 6.3.5.
3. In het vierde lid worden de onderdelen a tot en met c geletterd b tot en met d en
wordt een onderdeel a ingevoegd, luidende:
4. In het zesde lid wordt ‘de voorschriften 6.2.3, 6.2.10 en 6.2.14’ vervangen door:
de voorschriften 6.1.2, 6.2.10 en 6.2.15.
O
De opsomming van artikel 4.4b, eerste lid, komt te luiden:
-
a. paragraaf 3.1, met uitzondering van voorschrift 3.1.2;
-
b. paragraaf 3.2, met uitzondering van voorschrift 3.2.13;
-
c. de voorschriften 3.3.1 tot en met 3.3.3;
-
d. de voorschriften 3.4.1 tot en met 3.4.8;
-
e. de paragrafen 3.6, 3.7, 3.11 en 3.12;
-
f. de voorschriften 3.13.1 en 3.13.2;
-
g. voorschrift 3.14.1, en
-
h. de paragrafen 3.15, 3.16, 3.18 en 3.19.1.
P
Artikel 4.4c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid, onderdeel c, wordt ‘accu’s’ vervangen door: loodzuuraccu’s.
2. In het derde lid wordt ‘accu’ vervangen door: loodzuuraccu.
Q
De artikelen 4.4d en 4.5 komen te luiden:
Artikel 4.4d
Indien in deze paragraaf wordt verwezen naar PGS 15 kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift
eisen stellen aan het opslaan van gevaarlijke stoffen als bedoeld in deze paragraaf,
voor zover toepassing van PGS 15 redelijkerwijs niet mogelijk is en de bescherming
van het milieu zich daar niet tegen verzet.
Artikel 4.5
In afwijking van de artikelen 4.3 tot en met 4.4b kan het bevoegd gezag voor inrichtingen
die zijn opgericht voor 1 januari 2008 en waarvoor tot dat tijdstip een vergunning
van kracht was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd
in artikel 6.43 van het besluit, maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van de
bouwkundige eisen zoals gesteld in voorschrift 3.2.2 van PGS 15. Het maatwerkvoorschrift
kan uitsluitend minder strenge eisen aan de bouwkundige voorzieningen stellen.
R
Artikel 4.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt de puntkomma vervangen door: , of.
2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘, of’ vervangen door een punt.
3. Het eerste lid, onderdeel d, vervalt.
4. het tweede lid komt te luiden:
-
2. De artikelen 4.3, eerste lid, 4.4, 4.4a, eerste tot een met vijfde lid, 4.4b en 4.4c
zijn niet van toepassing op gevaarlijke stoffen in verpakking en CMR-stoffen in verpakking:
-
a. die tijdelijk worden opgeslagen overeenkomstig artikel 4.7;
-
b. die als werkvoorraad aanwezig zijn;
-
c. die in vervoerseenheden aanwezig zijn;
-
d. die in een verkoopruimte aanwezig zijn;
-
e. die via leidingen zijn aangesloten op een installatie;
-
f. zijnde gasflessen van de klasse 2 van het ADR met een totale waterinhoud van maximaal
125 liter;
-
g. zijnde gewasbeschermingsmiddelen en biociden van in totaal maximaal 400 kg of liter,
of
-
h. die aanwezig zijn in hoeveelheden kleiner dan de in tabel 4.6 weergegeven hoeveelheden.
Indien sprake is van stoffen uit verschillende klassen in hoeveelheden die kleiner
zijn dan de in tabel 4.6 opgenomen ondergrens, wordt naar rato berekend of de ondergrens
wordt overschreden.
5. Tabel 4.6 wordt als volgt gewijzigd:
a. De rijen die beginnen met ‘CMR-stoffen’ en ‘2 (UN-nummer 1950: Spuitbussen en UN-nummer
2037: Houders, klein, gas)’ komen te luiden:
CMR-stoffen
|
n.v.t.
|
25
|
2 (UN nummer 1950: Spuitbussen en UN-nummer 2037: Houders, klein gas)
|
n.v.t.
|
501
|
b. De rijen die beginnen met ‘2 (gasflessen)’ en ‘Gewasbeschermingsmiddelen en biociden’
vervallen.
c. Aan de tabel wordt een voetnoot toegevoegd, luidende:
S
Artikel 4.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘voorschrift 3.17.1’ vervangen door: voorschrift
3.14.1.
2. De opsomming van het tweede lid komt te luiden:
-
a. voorschrift 3.2.4;
-
b. de voorschriften 3.4.2 tot en met 3.4.7 en 3.4.9;
-
c. paragraaf 3.6;
-
d. de voorschriften 3.7.1 tot en met 3.7.7;
-
e. de paragrafen 3.10, 3.11 en 3.12;
-
f. de voorschriften 3.13.1 en 3.13.2;
-
g. voorschrift 3.14.1;
-
h. de paragrafen 3.15, 3.16 en 3.18, en
-
i. de voorschriften 5.4.2, 5.4.3 en 5.4.6 tot en met 5.4.9.
3. In het derde lid, onderdeel d, wordt na ‘stoffen’ ingevoegd: met.
4. Het vijfde, zesde en zevende lid komen te luiden:
-
5. Onverminderd het tweede tot en met vierde lid voldoet de opslag, bedoeld in het eerste
lid, onderdeel a, aan de voorschriften van paragraaf 5.5 van PGS15.
-
6. Onverminderd het tweede tot en met vierde lid voldoet de opslag, bedoeld in het eerste
lid, onderdeel b, aan de voorschriften van paragraaf 5.6 PGS 15.
-
7. In afwijking van het vijfde en zesde lid is tot [1 oktober 2020] het tweede aandachtstreepje
van de voorschriften 5.5.2 en 5.6.5 van de PGS 15 niet van toepassing op een inrichting
die is opgericht voor [1 oktober 2017]. De maximaal aanwezige hoeveelheid stoffen
van ADR klasse 3 is in dat geval 2000 kg of liter per opslagvoorziening als bedoeld
in dit artikel.
T
In artikel 4.8, tweede lid, onderdeel a, wordt ‘4.5’ vervangen door: 4.4d.
U
Artikel 4.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘CMR-stoffen’ vervangen door: vloeibare CMR-stoffen.
2. Het vierde lid komt te luiden:
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
V
In artikel 4.11, eerste en tweede lid, wordt ‘de voorschriften 3.10.1 tot en met 3.10.3’
vervangen door: de voorschriften 3.3.1 tot en met 3.3.3.
W
In artikel 4.12, vierde lid, wordt ‘de voorschriften 3.10.1 tot en met 3.10.3’ vervangen
door: de voorschriften 3.3.1 tot en met 3.3.3.
X
Artikel 4.12a komt te luiden:
Artikel 4.12a
Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift het voorschrift 3.3.3 van PGS 15 niet
van toepassing verklaren, mits aanvullende eisen worden gesteld aan de brandwerende
voorzieningen of branddetectie of aan de aanwezigheid van deskundig personeel binnen
de inrichting als bedoeld in voorschrift 3.14.1 van PGS 15.
Y
In artikel 4.13, tweede lid, wordt ‘artikel 4.4a, eerste lid, onder e en f,’ vervangen
door: artikel 4.4a, onder f,.
Z
Artikel 4.15, eerste lid, komt te luiden:
-
1. Een stationaire bovengrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages
voor het opslaan van halfzware olie, polyesterhars of stoffen van de klasse 8 van
het ADR, verpakkingsgroepen II en III zonder bijkomend gevaar, is uitgevoerd en geïnstalleerd
en wordt gerepareerd of vervangen overeenkomstig BRL K903, door een bedrijf dat op
grond van die BRL daartoe is gecertificeerd. De opslagtank, bedoeld in de eerste volzin
wordt gekeurd overeenkomstig AS 6800, door een persoon of instelling die is gecertificeerd
overeenkomstig dat document.
AA
Artikel 4.18, tweede lid, komt te luiden:
AB
Artikel 4.18a, tweede lid, komt te luiden:
AC
In artikel 4.19, eerste lid, vervalt: of vloeibare bodembedreigende stoffen.
AD
Artikel 4.25 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt na ‘overeenkomstig’ ingevoegd: de voorschriften
5.2.1 tot en met 5.2.4 van PGS 8 en.
2. De opsomming van het eerste lid komt te luiden:
-
a. paragraaf 3.1, met uitzondering van voorschrift 3.1.2;
-
b. paragraaf 3.2, met uitzondering van voorschrift 3.2.13;
-
c. de voorschriften 3.3.1 tot en met 3.3.3;
-
d. de voorschriften 3.4.1 tot en met 3.4.8;
-
e. de paragrafen 3.6, 3.7, 3.11 en 3.12;
-
f. de voorschriften 3.13.1 en 3.13.2;
-
g. voorschrift 3.14.1;
-
h. de paragrafen 3.15, 3.16, 3.18 en 3.19.1, en
-
i. de voorschriften 9.2.2 of voorschrift 9.2.3.
3. In het tweede lid, aanhef, wordt na ‘overeenkomstig’ ingevoegd : de voorschriften
5.2.1 tot en met 5.2.4 van PGS 8 en.
4. De opsomming van het tweede lid komt te luiden:
-
a. paragraaf 3.1, met uitzondering van voorschrift 3.1.2;
-
b. paragraaf 3.2, met uitzondering van voorschrift 3.2.13;
-
c. de voorschriften 3.3.1 tot en met 3.3.3;
-
d. de voorschriften 3.4.1 tot en met 3.4.8;
-
e. de paragrafen 3.6, 3.7, 3.11 en 3.12;
-
f. de voorschriften 3.13.1 en 3.13.2;
-
g. voorschrift 3.14.1;
-
h. de paragrafen 3.15, 3.16, 3.18 en 3.19.1, en
-
i. de voorschriften 9.2.2 of voorschrift 9.2.3.
AE
Artikel 4.25a komt te luiden:
Artikel 4.25a
Indien in deze paragraaf wordt verwezen naar PGS 15 kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift
eisen stellen aan het opslaan van gevaarlijke stoffen als bedoeld in deze paragraaf,
voor zover toepassing van PGS 15 redelijkerwijs niet mogelijk is en de bescherming
van het milieu zich daar niet tegen verzet.
AF
In artikel 4.88, tweede lid, wordt na ‘de artikelen 4.91’ ingevoegd: , 4.92, 4.92a,
4.94.
AG
Aan artikel 5.5 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. Bij het uitvoeren van handelingen als bedoeld in het eerste lid, inzake zwaveldioxide
(SO2), stikstofoxiden (NOx), koolmonoxide, zuurstof en waterdamp kunnen tot [1 april 2019] onderstaande normbladen
worden toegepast:
-
a. NEN-EN 14 791, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling
van de massaconcentratie aan zwaveldioxide – Referentiemethode, november 2005;
-
b. NEN-EN 14792:2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling
van massaconcentratie aan stikstofoxiden (NOx) – Referentiemethode – Chemiluminescentie, december 2005;
-
c. NEN-EN 15 058, 2006: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling
van de massaconcentratie van koolstofmonoxide (CO) – Referentiemethode: Niet-dispersieve
infrarood spectrometrie, juni 2006;
-
d. NEN-EN 14 789, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling
van de volumeconcentratie van zuurstof (O2) – Referentiemethode – Paramagnetisme, november 2005, respectievelijk
-
e. NEN-EN 14 790, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling
van de waterdamp in leidingen, november 2005.
AH
Artikel 5.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. In de tabel wordt ‘BRL 2307’ vervangen door: BRL 2307-1.
3. Na de tabel wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. Bij het uitvoeren van handelingen als bedoeld in het eerste lid, inzake zwaveldioxide
(SO2), stikstofoxiden (NOx), koolmonoxide, zuurstof en waterdamp kunnen tot [1 april 2019] onderstaande normbladen
worden toegepast:
-
a. NEN-EN 14 791, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling
van de massaconcentratie aan zwaveldioxide – Referentiemethode, november 2005;
-
b NEN-EN 14792:2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling
van massaconcentratie aan stikstofoxiden (NOx) – Referentiemethode – Chemiluminescentie, december 2005;
-
c. NEN-EN 15 058, 2006: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling
van de massaconcentratie van koolstofmonoxide (CO) – Referentiemethode: Niet-dispersieve
infrarood spectrometrie, juni 2006,
-
d. NEN-EN 14 789, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling
van de volumeconcentratie van zuurstof (O2) – Referentiemethode – Paramagnetisme, november 2005, respectievelijk
-
e. NEN-EN 14 790, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling
van de waterdamp in leidingen, november 2005.
AI
Artikel 5.35 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Na de tabel wordt een lid toegevoegd, luidende:
AJ
De tabel in bijlage 13 wordt vervangen door de onderstaande tabel:
CAS-nummer
|
Stof
|
MTR (µg/m3)
|
Toelichting
|
106-89-8
|
epichloorhydrine
|
80
|
|
106-93-4
|
1,2-dibroomethaan
|
0,2
|
|
106-99-0
|
1,3-butadieen
|
3
|
|
107-06-2
|
1,2-dichloorethaan
|
48
|
|
107-13-1
|
acrylonitril
|
10
|
|
1333-82-0
|
chroomtrioxide, berekend als chroom
|
0,0025
|
|
14977-61-8
|
chromyldichloride, berekend als chroom
|
0,0025
|
|
18540-29-9
|
chroom(VI)verbindingen, berekend als chroom
|
0,0025
|
|
50-00-0
|
formaldehyde
|
10
|
|
71-43-2
|
benzeen
|
5
|
EU-grenswaarde, staat ook in de Wet milieubeheer
|
7439-92-1
|
lood en loodverbindingen, berekend als lood
|
0,5
|
grenswaarde Wet milieubeheer, geldt alleen voor lood en anorganische loodverbindingen
|
7439-97-6
|
kwik en kwikverbindingen, berekend als kwik
|
0,05
|
|
7440-43-9
|
cadmium en cadmiumverbindingen, berekend als cadmium
|
0,005
|
EU-richtwaarde, staat ook in de Wet milieubeheer
|
74-83-9
|
broommethaan
|
100
|
|
75-01-4
|
vinylchloride
|
3,6
|
|
75-21-8
|
ethyleenoxide
|
3
|
|
75-56-9
|
propyleenoxide
|
90
|
|
7738-94-5
|
chroomzuur
|
0,0025
|
|
78-87-5
|
1,2-dichloorpropaan
|
12
|
|
79-01-6
|
trichlooretheen
|
200
|
|
84-74-2
|
dibutyl phthalate (DBP)
|
0,1
|
|
91-94-1
|
3,3-dichloorbenzidine
|
0,02
|
|
ARTIKEL II
In de Regeling omgevingsrecht wordt de Bijlage als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift van de Bijlage komt te luiden:
Bijlage behorende bij artikel 9.2 van de Regeling omgevingsrecht: Nederlandse informatiedocumenten
over BBT
2. De rij die begint met ‘PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen’ komt te
luiden:
PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen
|
september 2016
|
publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl
|
3. De rij die begint met ‘PGS 29: Richtlijn voor bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen
in verticale cilindrische tanks’ komt te luiden:
PGS 29: Richtlijn voor bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale
cilindrische tanks
|
december 2016
|
publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl
|
4. Na de rij die begint met ‘PGS 30: Vloeibare brandstoffen – bovengrondse tankinstallaties
en afleverinstallaties’ worden twee rijen ingevoegd, luidende:
PGS 32: Explosieven voor civiel gebruik: bovengrondse opslag
|
oktober 2016
|
publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl
|
PGS 35:Waterstof: Afleverinstallaties van waterstof voor wegvoertuigen
Afleverinstallaties van waterstof voor wegvoertuigen
|
april 2015
|
publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl
|
ARIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2017.
TOELICHTING
Algemeen deel
1. Inleiding
Deze regeling bevat een wijziging van de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna:
Activiteitenregeling) en de Regeling omgevingsrecht (hierna: Mor), waarbij deze twee
regelingen worden aangepast naar aanleiding van de actualisatie van een aantal PGS-richtlijnen
en normalisatiedocumenten van het Nederlands Normalisatie Instituut (hierna: NEN-normen).
PGS staat voor Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen. De Publicatiereeks is een handreiking
voor bedrijven die gevaarlijke stoffen produceren, transporteren, opslaan of gebruiken
en voor overheden die zijn belast met het toezicht op deze bedrijven. De Publicatiereeks
geeft de stand van de techniek weer en waar relevant wordt verwezen naar regelgeving
en voorschriften. NEN-normen bevatten afspraken die marktpartijen vrijwillig met elkaar
maken over de kwaliteit en veiligheid van producten, diensten en processen.
Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de toezeggingen aan het parlement en het bedrijfsleven
om in de regelgeving de verwijzingen naar documenten met betrekking tot de beste beschikbare
technieken (BBT) zo actueel mogelijk te houden. Hiernaast wordt in deze regeling een
aantal kleine, met name taalkundige, correcties doorgevoerd in de Activiteitenregeling.
2. Inhoud van de regeling
De Activiteitenregeling bevat algemene normen waaraan inrichtingen zich moeten houden
en verwijst op diverse plekken voor de invulling van die normen naar PGS-richtlijnen.
De bijlage bij het Mor bevat een lijst met documenten die als BBT-documenten worden
beschouwd en die bij de verlening van vergunningen in acht moeten worden genomen.
PGS-richtlijnen worden opgesteld door deskundige vertegenwoordigers vanuit overheid
en bedrijfsleven. De bij een PGS-richtlijn betrokken organisaties zijn vermeld in
de richtlijn zelf. Bij de totstandkoming van deze PGS-richtlijnen wordt gestreefd
om consensus te bereiken tussen de verschillende partijen. Dit heeft geresulteerd
in draagvlak bij de betrokken partijen voor de geactualiseerde PGS-richtlijnen. Met
deze regeling worden ten eerste vier geactualiseerde PGS-richtlijnen in de regelgeving
opgenomen.
PGS 15 bevat voorschriften voor de veilige opslag van verpakte gevaarlijke stoffen.
Deze richtlijn is relevant voor een belangrijk deel van de industrie in Nederland.
Ieder bedrijf dat met gevaarlijke stoffen werkt, zoals het midden- en kleinbedrijf,
de transportsector en de chemische industrie, heeft met de bepalingen van deze richtlijn
te maken. In september 2016 is een nieuwe versie van PGS 15 vastgesteld.
PGS 29 bevat voorschriften voor de veilige bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen
in verticale cilindrische tanks. Bedrijven met een dergelijke opslag zijn vergunningplichtig.
PGS 29 van 2016 betreft een volledige revisie van de voorgaande versie uit 2008. Bij
veel voorschriften is nu een toelichting gegeven. In het hoofdstuk veiligheidsmanagement
is nu onderscheid gemaakt tussen Brzo-inrichtingen (inrichtingen die vallen onder
het Besluit risico’s zware ongevallen) en niet Brzo-inrichtingen.
PGS 32 is een nieuwe richtlijn uit 2015 met voorschriften voor de veilige bovengrondse
opslag van explosieven voor civiel gebruik. Deze opslag kan plaatsvinden bij de fabrikant,
distributeur, eindgebruiker of op de eindlocatie of in het afvalstadium in afwachting
van vernietiging. Dit is altijd vergunningplichtig. PGS 32 geeft de stand der techniek
voor permanente opslag van explosieven met betrekking tot de constructie, brandveiligheid
en beveiliging. Behalve de bepaling van de veiligheidsafstanden, geeft de richtlijn
ook voorbeelden van effectbeperkende maatregelen.
PGS 35 is een nieuwe richtlijn uit 2016 met voorschriften voor het afleveren van waterstof
aan het wegverkeer. Deze richtlijn bevat voorschriften voor het beperken van de veiligheidsrisico’s
en voor de constructie, uitvoering, onderhoud, keuring en het gebruik van waterstofafleverinstallaties
op land met bijbehorende hulpapparatuur. Hiermee zijn randvoorwaarden geformuleerd
voor de marktintroductie van waterstof als voertuigbrandstof, zodat kennis en ervaring
opgedaan kan worden met waterstofprojecten zoals de aanleg van waterstoftankstations.
Daarnaast verwijst de Activiteitenregeling op diverse plekken naar NEN-normen. Zij
worden voor organisaties en instanties in onderlinge samenspraak in NEN-commissies
ontwikkeld, en door NEN vastgelegd en uitgegeven. Breed draagvlak en waar mogelijk
consensus zijn de uitgangpunten in dit proces van normalisatie. De NEN-normen die
in deze regeling worden geactualiseerd raken met name aan de werkwijzen van de diverse
laboratoria in Nederland. Hen wordt dan ook door middel van een overgangstermijn de
tijd geboden de processen aan te passen.
3. Gevolgen voor het milieu
Door deze wijzigingsregeling wordt het gebruik van de geactualiseerde BBT voorgeschreven,
en daarmee wordt een minimum milieubeschermingsniveau gegarandeerd.
4. Effecten voor het bedrijfsleven
Een inschatting van het effect op de inhoudelijke nalevingskosten als gevolg van de
wijzigingsregeling is gemaakt aan de hand van de methodiek zoals beschreven in de
Handleiding Meten inhoudelijke nalevingskosten bestaande regelgeving. In deze handleiding is sprake van directe kosten van naleving als de naleving van
de wettelijke verplichting direct bijdraagt aan de realisatie van het publieke doel.
PGS 15 is voor deze wijzigingsregeling relevant tot opslaghoeveelheden van 10 ton
per opslagvoorziening. De wijzigingen in PGS 15 die betrekking hebben op dergelijke
opslaghoeveelheden zijn vooral gericht op het verbeteren van de uitvoerbaarheid en
naleefbaarheid. Er wordt geen wijziging in de nalevingskosten verwacht.
5. Uitvoering en handhaving
De regeling is voor een handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudegevoeligheidstoets
voorgelegd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Rijkswaterstaat (RWS).
Zowel de ILT als RWS hebben aangegeven een toets onnodig te achten vanwege het feit
dat de uitvoering en handhaving hiervan voornamelijk bij decentrale overheden is belegd.
6. Consultatie en inspraak
Deze wijzigingsregeling is niet volgens de voor regelingen gebruikelijke procedure
op internet ter consultatie aangeboden. Gelet op de bestaande praktijk om de inspraak
op een wijziging van de Activiteitenregeling via voorpublicatie in de Staatscourant
vorm te geven, is deze regeling op 6 april 2017 voor inspraak voorgepubliceerd in
de Staatscourant. Na de consultatie is een aantal redactionele aanpassingen doorgevoerd.
Tevens is de actualisatie van de BRL 2342 toegevoegd en is op verzoek van het RIVM
bijlage 13 aangepast na consultatie in de Adviesgroep Industriële Emissies.
Daarnaast is de regeling in overeenstemming met de Code interbestuurlijke verhoudingen
aangeboden aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal
Overleg (IPO). Naar aanleiding van de opmerkingen vanuit het IPO is een aantal kleine
correcties doorgevoerd.
7. Notificatie
Het ontwerp van deze wijzigingsregeling is op 9 juni 2017 gemeld aan de Commissie
van de Europese Unie (2017/0238/NL)) ter voldoening aan artikel 5, eerste lid, van
Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015
betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en
regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015,
L 241). Er zijn geen reacties op de ontwerpregeling ontvangen.
8. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2017. Hiermee wordt aangesloten
bij het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten voor de regelgeving. Met een
beroep op aanwijzing 174, vierde lid, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de Regelgeving
wordt afgeweken van de standaard publicatietermijn en wordt deze verkort enkel weken.
De noodzaak om de best beschikbare technieken te kunnen toepassen is hierbij leidend
geweest. Door de publieke consultatie zijn bevoegde gezagen en het bedrijfsleven overigens
tijdig geïnformeerd over deze wijzigingsregeling om de noodzakelijke aanpassingen
door te voeren. Ook is de conceptregeling direct na het verlopen van de notificatietermijn
ter informatie op de website www.infomil.nl gepubliceerd. Daarnaast is op een aantal punten voorzien in overgangsrecht.
Artikelsgewijs
Artikel I, wijziging Activiteitenregeling
Onderdeel A, artikel 1.2
De AS 6800 is aan de rangschikking toegevoegd omdat ten behoeve van het controleren
van bovengrondse opslagtanks in artikel 3.71d naar deze norm wordt verwezen. Er wordt
hierbij aangesloten bij de Regeling bodemkwaliteit.
Abusievelijk ontbrak tot op heden de definitie van de BRL K796, hoewel in de artikelen
3.71f en 3.71g wel naar dit document wordt verwezen. Deze omissie is hersteld. Tevens
is de BRL K796 van belang voor de keuring van het lekdetectiepotsysteem dat is toegevoegd
aan de artikelen 3.71f, 3.71g en 4.18 en 4.18a.
De voormalige BRL 2307 is opgesplitst in 2 delen BRL 2307-1 en BRL 2307-2. Er wordt
naar BRL 2307 verwezen voor het bepalen van de totale hoeveelheid organische koolstof
in slakken en bodemas. De splitsing betreft een publiekrechtelijk deel (deel 2) en
een privaatrechtelijk deel (deel 1). Er zijn geen inhoudelijke wijzigingen m.b.t.
totale hoeveelheid organische koolstof in slakken en bodemas.
De BRL 2342 is geactualiseerd. Een aantal kleine aanvullingen die vanaf 2013 al waren
opgenomen in bestaande ontwerpen van mestbassins, zijn nu ook aan de BRL toegevoegd.
Deze eisen stonden eerder in de richtlijn Mestbassins en er werd er bij de uitgifte
van de attesten ook al op getoetst. Daarnaast is de paragraaf over besluit bodemkwaliteit
verwijderd, want een goedgekeurd ontwerp mestbassin voldoet niet automatisch aan de
vereisten uit dat besluit. De verwijzing naar de herziene BRL is doorgevoerd in overleg
met KIWA. Zij hebben aangegeven dat de belangrijkste wijzigingen in de nieuwe BRL
in de uitvoeringspraktijk al worden toegepast.
De verwijzing naar een aantal NEN-documenten is geactualiseerd. Voor wat betreft de
wijzigingen in de NEN-EN 5740, de NEN-6068, NEN-EN 12566-1, NEN-EN-ISO 17294-1, en
NEN-EN-ISO 10523 bevatten de geactualiseerde documenten enkel wijzigingen die de naleving
bevorderen. De aanpassingen in de overige NEN-EN 14789, NEN-EN 14790, NEN-EN 14791,
NEN-EN 14792 en NEN-EN 15058 bevatten wijzigingen in methoden en werkprocessen voor
laboratoria. De verwijzing naar PGS 15 is geactualiseerd. De inhoudelijke gevolgen
zijn verder toegelicht in de relevante delen van deze artikelsgewijze toelichting.
Onderdelen B, C, GG, HH en II, artikelen 2.22, 3.7a, 5.5, 5.18 en 5.35
Door de actualisatie van deze regeling verwijst de Activiteitenregeling naar de meest
actuele versie van NEN-EN 14789, NEN-EN 14790, NEN-EN 14791, NEN-EN 14792 en de NEN-EN
15058. Het is mogelijk dat de analyselaboratoria op het moment dat deze wijzigingsregeling
van kracht wordt nog volgens de vervangen norm werken. In de artikelen 2.22, 3.7a,
5.5, 5.18 en 5.35 is daarom een overgangsbepaling opgenomen. Deze bepaling geeft bedrijven
die nog niet volgens de geactualiseerde norm werken 18 maanden de tijd om de werkwijze
aan te passen.
Onderdeel D, artikel 3.35
Artikel 3.35, eerste lid, was abusievelijk niet aangepast aan de zogenaamde ‘vierde
tranche wijziging’ van het Activiteitenbesluit milieubeheer1. Met onderdeel onderdeel D is dit gecorrigeerd. Er is verduidelijkt dat de keuring
uit het zesde lid en de uitzondering uit het tiende lid ook gelden voor het leidingwerk.
Onderdeel E, artikel 3.36
Het is altijd de bedoeling geweest dat de jaarlijkse controle op water en bezinksel
volgens het in het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument plaatsvindt. Abusievelijk
is dit door opeenvolgende wijzigingen van de Activiteitenregeling vervallen. Met deze
wijziging is dat weer hersteld.
Onderdeel F, artikel 3.71d
Over het algemeen wordt in de Activiteitenregeling voor normdocumenten inzake bodembescherming
dynamisch naar de Regeling bodemkwaliteit verwezen. Bij de zogenaamde ‘vierde tranche
wijziging’ van de Activiteitenregeling is voor bovengrondse opslagtanks specifiek
naar de BRL K903 verwezen, aangezien de Regeling bodemkwaliteit de normdocumenten
niet aanwijst voor bovengrondse tanks. Het blijkt echter dat deze norm niet universeel
toepasbaar is. De BRL K903 regelt wel de uitvoering, installatie, reparatie en vervanging
van opslagtanks, maar niet de overige beoordelingen, controles en keuringen. Daarvoor
had verwezen moeten worden naar het normdocument AS SIKB 6800. Deze omissie is hersteld.
In het achtste lid wordt niet meer verwezen naar de jaarlijkse controle van de lekdetectie
voor dubbelwandige opslagtanks, aangezien dit al is geregeld in artikelen 3.71f en
3.71g. En er wordt verduidelijkt dat de lekdetectie van dubbelwandige leidingen volgens
de BRL K903 moet plaatsvinden.
Onderdelen G, H, AA en BB, artikelen 3.71f, 3,71g, 4.18 en 4.18a
De artikelen 3.71f en 3.71g, tweede lid, zijn aangepast om te verduidelijken dat bij
dubbelwandige tanks gekozen kan worden uit twee verschillende systemen voor lekdetectie
met elk hun eigen controleregime. Namelijk een elektronisch lekdetectiesysteem (BRL
K910) dat jaarlijks gekeurd moet worden volgens de BRL K903 of een lekdetectiepotsysteem
(BRL K796) dat afgelezen kan worden door de tankeigenaar zelf. Eenzelfde aanpassing
is gedaan in de artikelen 4.18 en 4.18a. Volgens de oude tekst van artikel 4.18, tweede
lid, en artikel 4.18a, tweede lid, mocht opslag van bodembedreigende vloeistoffen
in een bovengrondse opslagtank alleen zonder lekbak plaatsvinden, als de tank dubbelwandig
was met elektronische lekdetectie volgens BRL K910. Abusievelijk werd het niet mogelijk
gemaakt om een dubbelwandige tank met een lekdetectiepotsysteem volgens de BRL K796
toe te passen in plaats van een lekbak. Deze omissie is hersteld.
Onderdeel I, artikel 3.71j
Voorheen maakte PGS 15 het mogelijk om af te wijken van het voorschrift dat op een
verdieping maximaal twee brandveiligheidsopslagkasten per brandcompartiment mogen
worden opgesteld. Dit mocht alleen onder de voorwaarde dat aanvullend brandwerende
voorzieningen, branddetectie of de aanwezigheid van deskundig personeel binnen de
inrichting werd voorgeschreven. Alle specifieke afwijkmogelijkheden zijn in de PGS
15 vervangen door een algemene afwijkmogelijkheid. Daarom is deze specifieke afwijkmogelijkheid
alsnog geregeld in een nieuw derde lid. Zo heeft deze wijziging geen inhoudelijk gevolgen
voor de opslag van vuurwerk en noodsignalen bij de krijgsmacht.
Onderdeel J, artikel 3.99
Het woordje ‘debietmeting’ suggereert dat een meter voor het meten van het waswaterdebiet
aanwezig moet zijn. Dit wordt weer uitgelegd als een exacte meting van het waswaterdebiet
en dit is niet nodig. Op advies van de Technische adviescommissie Regeling ammoniak
en veehouderij (TacRav) is artikel 3.99 hierop aangepast.
Onderdeel K, artikel 4.1
In artikel 4.1 is een aantal kleine correcties aangebracht. Tevens is een vijfde lid
toegevoegd om de voorwaarden aan te geven waaronder vloeibare kunstmeststoffen opgeslagen
mogen worden.
Onderdeel L, artikel 4.3
De belangrijkste wijzigingen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen in een
PGS 15 opslagvoorziening zijn: aanverwante stoffen en koopmansgoederen mogen in de
opslagvoorziening, mits vermeld in het journaal; de regels voor ADR klasse 9 zijn
versoepeld, maar rond de opslag voor de ADR klassen 8 of 9 moet een belijning worden
aangebracht; een opslagkast voor meer dan 250 kg wordt beschouwd als reguliere opslagvoorziening;
losse pallets mogen niet meer in de opslagvoorziening.
In artikel 4.3, tweede lid, is verduidelijkt dat PGS 15 voorschriften niet gelden
voor de opslag van ADR klasse 6.2 categorie I1 en I2. Opslag van deze infectueuze
stoffen komt vooral voor bij inrichtingen die vergunningplichtig zijn vanwege het
werken met genetisch gemodificeerde organismen, zoals academische ziekenhuizen. Ook
is conform PGS 15 een uitzondering opgenomen voor vaste metalen CMR-stoffen die niet
in poedervorm worden opgeslagen. Omdat hierbij geen veiligheidsrisico’s zijn, hoeven
deze vaste metalen niet in een PGS 15 voorziening te worden opgeslagen.
Artikel 4.3, derde lid, gaat over spuitbussen of gaspatronen die niet in een PGS 15
opslagvoorziening opgeslagen hoeven worden, bijvoorbeeld als een uitzondering in het
ADR ervoor zorgt dat het geen gevaarlijke stof is. Gezien het risico van rocketeren,
moet de opslag van deze spuitbussen of gaspatronen toch voldoen aan artikel 4.4 als
ze samen met gevaarlijke stoffen worden opgeslagen.
Onderdeel M, artikel 4.4
Voor de belangrijkste algemene wijzigingen van PGS 15 wordt verwezen naar de toelichting
bij artikel 4.3. De specifieke voorschriften voor de opslag van spuitbussen, gaspatronen
en aanstekers zijn inhoudelijk ongewijzigd. Spuitbussen en gaspatronen die niet volgens
artikel 4.4 opgeslagen hoeven worden, bijvoorbeeld als een uitzondering in het ADR
ervoor zorgt dat het geen gevaarlijke stof is, moeten wel aan dit artikel voldoen
als ze samen met gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Dit volgt uit artikel 4.3,
derde lid.
Onderdeel N, artikel 4.4a
Voor de belangrijkste algemene wijzigingen van PGS 15 wordt verwezen naar de artikelsgewijze
toelichting bij artikel 4.3. De belangrijkste wijzigingen in de specifieke voorschriften
voor de opslag van gasflessen is dat bij binnenopslag van gasflessen met medicinale
inhoud alleen brandwerendheid van 60 minuten van buiten naar binnen van belang is.
Aansluitend op de gewijzigde werkingssfeer van de PGS 15 hoeft de opslag van sterk
gekoelde vloeibare gassen met een warmte-isolerende bescherming niet te voldoen aan
PGS 15.
Onderdeel O, artikel 4.4b
Voor de belangrijkste algemene wijzigingen van PGS 15 wordt verwezen naar de toelichting
bij artikel 4.3. De specifieke voorschriften voor de opslag van verpakte ADR klasse
4 stoffen zijn inhoudelijk ongewijzigd.
Onderdeel P, artikel 4.4c
In artikel 4.4.c is verduidelijkt dat de voorgeschreven bodembeschermende voorzieningen
alleen gelden voor loodzuuraccu’s. Andere accu’s, zoals de lithium-ion accu’s van
elektrische auto’s, bevatten geen zuur en vormen geen risico voor de bodem.
Onderdelen Q en T, artikelen 4.4d en 4.5, en artikel 4.8
Om de structuur van paragraaf 4.1.1 beter te laten aansluiten op de rest van hoofdstuk
4, zijn de artikelen 4.4d en 4.5 inzake maatwerk en overgangsrecht omgewisseld. PGS
15 regelt dat gemotiveerd afwijken van de PGS voorschriften mogelijk is in alle gevallen
waar redelijkerwijs niet voldaan kan worden aan de gestelde eisen. Daarom regelt het
nieuwe artikel 4.4d dat maatwerk mogelijk is als redelijkerwijs niet aan de PGS 15
voorschriften kan worden voldaan. Het bevoegd gezag mag alleen maatwerk stellen als
de bescherming van het milieu zich daar niet tegen verzet. Dat betekent dat afwijken
van PGS 15 goed gemotiveerd moet worden. Het overgangsrecht van het nieuwe artikel
4.5 is ongewijzigd.
Onderdeel R, artikel 4.6
De wijziging van het eerste lid is een tekstuele aanpassing: de uitzondering voor
viskeuze stoffen met een vlampunt vanaf 23 °C (viscositeitsregel) vervalt uit de opsomming,
maar blijft wel gelden. ADR klasse 3 stoffen die onder de viscositeitsregel van het
ADR vallen worden in het Activiteitenbesluit namelijk niet gezien als gevaarlijke
stof, omdat het ADR geen voorwaarden stelt aan het vervoer ervan. Daarmee vallen deze
stoffen niet onder de definitie van gevaarlijke stoffen (Activiteitenbesluit artikel
1.1 eerste lid) en hoeven niet volgens artikel 4.3 te worden opgeslagen.
In het tweede lid is de ondergrens voor maximaal 125 liter gasflessen en maximaal
400 kg gewasbeschermingsmiddelen opgenomen in de opsomming en uit de ondergrenzen
tabel verwijderd. Dit voorkomt dat deze stoffen worden meegeteld met de naar rato
berekening als bedoeld in het tweede lid onderdeel f. In overeenstemming met PGS 15
is in tabel 4.6 de ondergrens voor CMR stoffen opgehoogd naar 25 kg of liter. Voetnoot
1 regelt dat een ondergrens van 1 kg geldt voor spuitbussen en gaspatronen die samen
met gevaarlijke stoffen worden opgeslagen.
Onderdeel S, artikel 4.7
Voor de belangrijkste algemene wijzigingen van PGS 15 wordt verwezen naar de toelichting
bij artikel 4.3. De belangrijkste wijzigingen in de specifieke voorschriften voor
de tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen zijn: aanverwante stoffen en
koopmansgoederen mogen ook in de tijdelijke opslagvoorziening; de regels zijn soepeler
voor stoffen van ADR klasse 3 stoffen in vrijgestelde hoeveelheden (EQ) of in gelimiteerde
hoeveelheden (LQ), ADR klasse 8 verpakkingsgroep II en III en ADR klasse 9; de maximale
hoeveelheid aan ADR klasse 3 stoffen per brandcompartiment is beperkt tot 2000 kg.
In het vijfde en zesde lid is overbodige tekst vervallen, waarbij de opslaghoeveelheid
per brandcompartiment werd beperkt tot maximaal 10.000 kg. Grotere opslagen zijn vergunningplichtig
en vallen daarom niet onder paragraaf 4.1.1.
Het zevende lid geeft overgangsrecht bij PGS 15 voorschriften 5.5.2 en 5.6.5, die
maximaal 2.000 kg of liter ADR klasse 3 stoffen toestaan in een brandcompartiment
voor tijdelijke opslag. Voorheen mocht maximaal 2.000 kg of liter aanwezig zijn per
opslagvoorziening en gold voor type B bedrijven een maximum van 10.000 kg of liter
per brandcompartiment. Er kunnen zich meerdere opslagvoorzieningen in een brandcompartiment
bevinden. Dit is dus een aanscherping van de regels voor inrichtingen die meerdere
opslagvoorzieningen met elk 2.000 kg of liter ADR klasse 3 stoffen hebben binnen één
brandcompartiment. Het overgangsrecht geeft 3 jaar de tijd om de opslag van ADR klasse
3 stoffen terug te brengen tot 2.000 kg of liter per brandcompartiment.
Onderdeel U, artikel 4.10
Artikel 4.10 is herschreven, zodat de bodem- en de veiligheidsvoorschriften gescheiden
zijn. Het eerste tot en met het vijfde lid zijn bedoeld ter bescherming van de bodem,
waarbij de bodembeschermende voorzieningen moeten voldoen aan artikel 2.4. Het veiligheidsvoorschrift
staat nu in het zesde lid. Bij een werkvoorraad boven de 50 liter aan brandbare vloeistoffen
is de lekbak namelijk bedoeld om uitbreiding van een eventuele plasbrand te voorkomen.
Bovendien is verduidelijkt dat deze lekbak brand- en productbestendig moet zijn en
100% van de opgeslagen stoffen moet kunnen bevatten. Het bodemartikel 2.4 is hier
niet van toepassing.
Onderdeel Z, artikel 4.15
Over het algemeen wordt in de Activiteitenregeling voor normdocumenten inzake bodembescherming
dynamisch naar de Regeling bodemkwaliteit verwezen. Bij de zogenaamde ‘vierde tranche
wijziging’ van de Activiteitenregeling is voor bovengrondse opslagtanks specifiek
naar de BRL K903 verwezen, aangezien de Regeling bodemkwaliteit de normdocumenten
niet aanwijst voor bovengrondse tanks. De BRL K903 regelt echter wel de uitvoering,
installatie, reparatie en vervanging van opslagtanks, maar niet de herkeuring. Daarvoor
had verwezen moeten worden naar het normdocument AS SIKB 6800. Deze omissie is hersteld.
Onderdeel AD, artikel 4.25
Voor de belangrijkste algemene wijzigingen van PGS 15 wordt verwezen naar de toelichting
bij artikel 4.3. De belangrijkste wijziging in de specifieke voorschriften voor de
opslag en het gebruik van organische peroxiden is dat maximaal 100 kg organische peroxiden
in transportverpakking (LQ) volgens de eisen van de PGS 15 mogen worden opgeslagen
in een speciaal daarvoor bestemde dedicated opslagvoorziening. Inhoudelijk zijn de eisen aan verwarming in de opslagvoorziening
ongewijzigd, alleen wordt daarvoor nu verwezen naar de voorschriften in de PGS 8.
Onderdeel AE, artikel 4.25a
PGS 15 regelt dat gemotiveerd afwijken van de PGS voorschriften mogelijk is in alle
gevallen waar redelijkerwijs niet voldaan kan worden aan de gestelde eisen. Daarom
regelt artikel 4.25 dat maatwerk mogelijk is als redelijkerwijs niet aan de PGS 15
voorschriften kan worden voldaan. Het bevoegd gezag mag alleen maatwerk stellen als
de bescherming van het milieu zich daar niet tegen verzet. Dat betekent dat afwijken
van PGS 15 goed gemotiveerd moet worden.
Onderdeel AJ, bijlage 13
Indien een zeer zorgwekkende stof vrij kan komen is toetsing aan het maximaal toelaatbare
risico (MRT) nodig. Het RIVM heeft voor enkele zeer zorgwekkende stoffen die wel vrij
kunnen komen, maar waarvoor nog geen MRT beschikbaar was, het MTR vastgesteld. Deze
MTRs zijn toegevoegd aan bijlage 13. Het betreft MRT’s voor chroomtrioxide, chromyldichloride,
chroom(VI)verbindingen, Formaldehyde, kwik, chroomzuur en 1,2-dichloorpropaan. De
formulering van de MRT voor chroom(VI) is enigszins aangepast. Daarnaast zijn de MRTs
op volgorde van CAS-nummer gezet. Een deel van de MRTs is op verzoek van het bevoegd
gezag door het RIVM afgeleid, een ander deel op verzoek van IenM of op initiatief
van het RIVM zelf in vervolg op het beschikbaar komen van nieuwe wetenschappelijke
informatie. Het vaststellen van MTRs gebeurt via de procedure en methode zoals beschreven
in bijlage 14 van de Activiteitenregeling. De nieuwe MTRs waren al opgenomen op de
site van het RIVM (www.rivm.nl/rvs) en werden al gebruikt in de praktijk. Onderdeel AJ verankert deze MTR’s in de Activiteitenregeling.
De actualisatie leidt niet tot extra kosten voor het bedrijfsleven of handhavingslasten
voor het bevoegd gezag. Het doel is betere kenbaarheid.
Artikel II, wijziging Regeling omgevingsrecht
In de bijlage bij de Mor worden Nederlandse informatiedocumenten over BBT aangewezen.
Het is een lijst van algemeen in Nederland toegepaste richtlijnen die kunnen worden
aangemerkt als een adequate en actuele invulling van beste beschikbare technieken,
zoals de PGS-richtlijnen. De lijst is geactualiseerd naar aanleiding van het herzien
van de PGS-richtlijnen 15, 29, 32 en 35. Door de PGS richtlijnen aan te wijzen als
BBT documenten moet met deze PGS-richtlijnen rekening worden gehouden bij vergunningverlening.
De wijziging van de Activiteitenregeling en de Mor zorgt ervoor dat voor inrichtingen
die onder algemene regels vallen (type A en B) en die vergunningplichtig zijn (type
C) dezelfde beste beschikbare technieken gelden.
Artikel III
De regeling treedt in overeenstemming met de vaste verandermomenten voor ministeriële
regelingen in werking met ingang van 1 oktober 2017.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
S.A.M. Dijksma