Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 5 juli 2017, nr. WJZ / 17040794, houdende wijziging van de Regeling natuurbescherming in verband met het verbeteren van enkele uitvoeringsaspecten en het herstellen van enkele omissies

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 3.3, tweede lid, 3.8, tweede lid, en 3.10, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, in samenhang met de artikelen 1.4, 1.5 en 1.6 van het Besluit natuurbescherming, artikelen 3.3, derde lid, en 3.8, derde lid, van de Wet natuurbescherming, artikel 3.12, negende lid, van de Wet natuurbescherming, in samenhang met artikel 1.9 van het Besluit natuurbescherming, de artikelen 3.37, derde lid, en 3.40 van de Wet natuurbescherming, artikel 4.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, in samenhang met artikel 1.3 van het Besluit natuurbescherming, artikel 6.2 van de Wet natuurbescherming en artikel 2.3, eerste lid, van de Wet dieren;

Gelet op de artikelen 3.26, derde lid, en 3.28, vierde en zesde lid, van het Besluit natuurbescherming en artikel 4.4, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling natuurbescherming wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.15 wordt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. De etiketten, bedoeld in de artikelen 52, eerste lid, en 66, zesde lid, van de CITES-uitvoeringsverordening, worden aangevraagd bij de minister. Een aanvraag wordt gedaan voor een minimum van 100 etiketten. De aanvrager zendt ongebruikte etiketten onverwijld terug naar de minister.

B

Artikel 3.17 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Aan een ieder wordt vrijstelling verleend van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.2, zesde lid, 3.5, eerste lid, en 3.6, tweede lid, van de wet voor het opzettelijk vangen en onder zich hebben van een zieke of gewonde vogel of een ziek of gewond ander dier, met het oog op het vervoeren van de vogel of het dier met een dierenambulance.

b. Onder vernummering van het tweede tot derde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Aan een ieder wordt vrijstelling verleend van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5, eerste lid, en 3.6, tweede lid, van de wet voor het opzettelijk vangen en onder zich hebben van een zieke of gewonde bruinvis, gewone dolfijn, tuimelaar, witflankdolfijn of witsnuitdolfijn, met het oog op het vervoeren van het dier, anders dan met een dierenambulance.

c. In het derde lid (nieuw) wordt ‘De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt uitsluitend’ vervangen door: De vrijstellingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, gelden uitsluitend.

C

In artikel 3.18, vierde lid, wordt ‘bedoeld in het tweede lid’ vervangen door: bedoeld in het derde lid.

D

In paragraaf 3.4.2 wordt na artikel 3.18 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.18a

  • 1. Aan een ieder wordt vrijstelling verleend van de verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste en zesde lid, van de wet, voor het verkopen, vervoeren, onder zich hebben of ten verkoop aanbieden van een dode vogel die vanuit een ander land Nederland is binnen gebracht en die behoort tot een soort die niet van nature in Nederland voorkomt.

  • 2. Aan een ieder wordt vrijstelling verleend van de verboden, bedoeld in artikel 3.6, eerste en tweede lid, van de wet, voor het onder zich hebben, vervoeren, verhandelen, ruilen of te koop of te ruil aanbieden van een dood dier of een dode plant die vanuit een ander land Nederland is binnen gebracht en die behoort tot een soort die niet van nature in Nederland voorkomt.

  • 3. De vrijstellingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, gelden uitsluitend, indien:

    • a. de vogel, het dier of de plant aantoonbaar is verkregen buiten Nederland overeenkomstig de aldaar geldende regelgeving, en

    • b. ingeval de vogel, het dier of de plant behoort tot een soort, genoemd in bijlage A, B, C of D van de CITES-basisverordening, de vogel, het dier of de plant aantoonbaar met inachtneming van de CITES-basisverordening en CITES-uitvoeringsverordening in Nederland is gebracht of verkregen.

E

Artikel 3.19 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a, onder 3°, wordt ‘artikel 66, derde lid, van verordening nr. 856/2006’ vervangen door ‘artikel 66, tweede lid, van de CITES-uitvoeringsverordening’ en wordt aan het slot ‘, en’ vervangen door een puntkomma.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door ‘, en’, wordt na onderdeel b een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. ingeval de vogel behoort tot een soort, genoemd in bijlage A, B, C of D van de CITES-basisverordening, de vogel aantoonbaar met inachtneming van de CITES-basisverordening en CITES-uitvoeringsverordening in Nederland is gebracht of verkregen.

b. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. ingeval het een levende gefokte vogel betreft, behorende tot een soort, genoemd in bijlage A bij de CITES-basisverordening:

    • 1°. ten aanzien van de vogel is voldaan aan het tweede lid, onderdeel a, onder 1°, 2° of 3°, onderscheidenlijk indien het product of ei van een dergelijke vogel afkomstig is;

    • 2°. is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.27 van het Besluit natuurbescherming en het bepaalde in artikel 3.24, en

    • 3°. de vogel aantoonbaar met inachtneming van de CITES-basisverordening en CITES-uitvoeringsverordening in Nederland is gebracht of verkregen;.

2. In onderdelen b en c, onderdeel 1°, wordt ‘met inachtneming’ telkens vervangen door: aantoonbaar met inachtneming.

F

In artikel 3.20, tweede lid, onderdeel a, onder 2°, wordt ‘verordening nr. 856/2006’ vervangen door: de CITES-uitvoeringsverordening.

G

In paragraaf 3.4.3 wordt na artikel 3.21 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.21a

Onverminderd artikel 3.2, eerste en zesde lid, van de wet, wordt aan een ieder vrijstelling verleend van de verboden, bedoeld in artikel 3.24, tweede en derde lid, van het Besluit natuurbescherming, voor het onder zich hebben of verhandelen van een uit het wild afkomstige vogel, behorende tot een soort als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

H

Paragraaf 3.4.4 komt te luiden:

§ 3.4.4. Vrijstelling soorten genoemd in de bijlage bij de wet

Artikel 3.22
  • 1. Aan een ieder wordt vrijstelling verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.25 van het Besluit natuurbescherming, voor het onder zich hebben of verhandelen van een dood dier.

  • 2. Aan een ieder wordt vrijstelling verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.25 van het Besluit natuurbescherming, voor het onder zich hebben van een levend dier.

  • 3. De vrijstellingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, gelden uitsluitend, indien het dier:

    • a. aantoonbaar is verkregen:

      • 1°. in Nederland overeenkomstig een ontheffing of vrijstelling als bedoeld in de artikelen 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, eerste of tweede lid, van de wet, een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 3.15, tweede of vierde lid, of 3.16, tweede of vierde lid, van de wet, een ontheffing als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de wet, een opdracht als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, van de wet of op grond van artikel 3.20, eerste lid, van de wet, of

      • 2°. buiten Nederland overeenkomstig de aldaar geldende regelgeving, of

    • b. indien het een dood dier betreft, aantoonbaar in het wild is gestorven buiten schuld of medeweten van degene die zich het dier heeft toegeëigend.

Artikel 3.22a
  • 1. Aan een ieder wordt vrijstelling verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onderdeel a, van de wet voor het opzettelijk vangen van een ziek of gewond dier, met het oog op het vervoeren van het dier met een dierenambulance.

  • 2. Aan een ieder wordt vrijstelling verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onderdeel a, van de wet voor het opzettelijk vangen van een zieke of gewonde gewone zeehond of grijze zeehond, met het oog op het vervoeren van het dier, anders dan met een dierenambulance.

  • 3. De vrijstellingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, gelden uitsluitend, indien:

    • a. het dier binnen twaalf uur wordt overgedragen aan personen of instanties die krachtens de wet en de Wet dieren gerechtigd zijn uit het wild afkomstige dieren onder zich te hebben en te verzorgen, en

    • b. indien het een zieke of gewonde ree, edelhert, damhert of wild zwijn betreft, vóór het vervoer melding is gemaakt bij de meldkamer van de politie van het aantal, de vindplaats en de soort zieke of gewonde dieren en het vervoer geschiedt door een door de politie aangewezen vervoerder.

I

In artikel 3.23, eerste lid, worden de onderdelen d, e en f geletterd e, f en g en wordt het tweede onderdeel c geletterd d.

J

In artikel 3.25, zesde lid, wordt ‘gefokte vogels’ vervangen door: in Nederland in gevangenschap geboren en gefokte vogels.

K

Artikel 3.26 wordt als volgt gewijzigd:

a. Na het vierde lid, wordt, onder vernummering van het vijfde, zesde en zevende lid tot zesde, zevende en achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. De organisaties, bedoeld in het eerste lid, geven geen pootring uit, indien:

    • a. niet aannemelijk is dat de aanvrager vogels, waarvoor hij een pootring aanvraagt, fokt, of

    • b. het redelijke vermoeden bestaat dat de aanvrager handelt of zal handelen in strijd met artikel 3.25, zesde of zevende lid.

b. Er wordt na het achtste lid een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. De organisaties, bedoeld in het eerste lid, verschaffen de minister desgevraagd, op een door de minister te bepalen wijze, alle informatie met betrekking tot de afgifte van gesloten pootringen.

L

In artikel 3.32, eerste lid, wordt ‘artikel 1.7, eerste lid, van het Besluit natuurbescherming’ telkens vervangen door: artikel 1.9, eerste lid, van het Besluit natuurbescherming.

M

Aan artikel 4.2 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien een houtopstand wordt geveld in het kader van een handeling of project als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van het Besluit natuurbescherming, kan de minister een ontheffing als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, van de wet verlenen indien:

    • a. de grond die de eigenaar wil beplanten gelegen is in hetzelfde gebied als dat waar zich de gevelde houtopstand bevond;

    • b. de grond die de eigenaar wil beplanten niet van mindere kwaliteit is dan die waarop zich de gevelde houtopstand bevond;

    • c. de grond die de eigenaar wil beplanten ten minste een gelijke oppervlakte heeft als die waarop zich de gevelde houtopstand bevond;

    • d. de gevelde houtopstand geen deel uitmaakte van een boskern;

    • e. de belangen in verband met de bodemproductie niet worden geschaad.

  • 4. De gebieden, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, zijn:

    • a. gebied 1: de provincies Groningen, Friesland en Drenthe;

    • b. gebied 2: de provincie Overijssel met uitzondering van de Noordoostpolder en de provincies Gelderland en Utrecht;

    • c. gebied 3: de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland en de IJsselmeerpolders;

    • d. gebied 4: de provincies Noord-Brabant en Limburg.

N

Artikel 5.1 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘tot afgifte of wijziging’ geschrapt.

2. In de onderdelen a, b en c, wordt ‘de duur’ telkens vervangen door ‘een geldigheidsduur’ en wordt ‘verleend’ telkens vervangen door: aangevraagd.

b. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘tot afgifte of wijziging’ geschrapt.

2. In de onderdelen a, b en c, wordt ‘de vergunning voor de duur’ telkens vervangen door ‘de ontheffing voor een geldigheidsduur’ en wordt ‘verleend’ telkens vervangen door: aangevraagd.

c. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 8. In afwijking van het eerste en tweede lid, worden voor de behandeling van een aanvraag tot wijziging van een vergunning als bedoeld in het eerste lid of van een ontheffing als bedoeld in het tweede lid door de minister aan de aanvrager de volgende vergoedingen in rekening gebracht:

    • a. indien de wijziging geen nieuwe ecologische beoordeling vergt: geen;

    • b. indien de wijziging een nieuwe ecologische beoordeling vergt: 25 procent van de vergoedingen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b of c, en het tweede lid, onderdelen a, b of c, voor zover het een aldaar bedoeld vergunning of ontheffing betreft.

  • 9. In afwijking van het eerste en achtste lid, wordt voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste lid, en 3.8, eerste lid, van de wet van de verboden als bedoeld in de artikelen 3.2, zesde lid, onderscheidenlijk 3.6, tweede lid, van de wet, ingeval artikel 1.3, vijfde lid, van de wet van toepassing is, door de minister aan de aanvrager de volgende vergoeding in rekening gebracht: € 60,–.

O

Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen i en j worden geletterd j en k.

2. Na onderdeel h wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • i. een certificaat voor reizende tentoonstellingen als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de CITES-uitvoeringsverordening: € 45,–;.

3. In onderdeel j (nieuw) wordt ‘label’ vervangen door ‘etiket’ en wordt ‘€ 60,–’ vervangen door: € 0,25.

4. In onderdeel k (nieuw) wordt ‘€ 400,–’ vervangen door: € 60,–.

b. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Voor de behandeling van een aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in de artikelen 8, zesde lid, en 9, zesde lid, van de Verordening invasieve uitheemse soorten wordt door de Minister, indien de aanvraag niet gelijktijdig geschiedt met de aanvraag tot afgifte van een ontheffing als bedoeld in artikel 3.40 van de wet, de volgende vergoeding in rekening gebracht: € 15,–.

P

In bijlage 5 wordt ‘– Cycadaceae: Cycas revoluta’ geschrapt.

ARTIKEL II

De volgende regelingen worden ingetrokken:

  • a. Regeling programmatische aanpak stikstof;

  • b. Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 5 juli 2017

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

TOELICHTING

1. Inleiding

Onderhavige regeling brengt enkele verbeteringen ter vergroting van de uitvoerbaarheid aan en herstelt enkele omissies in de Regeling natuurbescherming, ten aanzien van de volgende onderwerpen: uitvoering van de CITES-basisverordening en de CITES-uitvoeringsverordening, de vrijstellingen voor het onder zich hebben, vervoeren en verhandelen van dieren en planten, de uitgifte van gesloten pootringen voor gefokte vogels en de retributies voor de aanvraag van vergunningen, ontheffingen en EU-documenten. Deze wijzigingen worden hierna toegelicht in de paragrafen 2 tot en met 7 van deze toelichting. In paragraaf 8 van de toelichting worden de gevolgen voor de regeldruk en de toepassing van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten toegelicht.

2. Uitvoering CITES-verordeningen

Artikel 3.37 van de Wet natuurbescherming (hierna: de wet) voorziet in het kader voor de uitvoering van de CITES-basisverordening1 en de CITES-uitvoeringsverordening.2 Het eerste lid van artikel 3.37 verbiedt het handelen in strijd met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van voornoemde verordeningen. In artikel 3.14 van de Regeling natuurbescherming zijn deze voorschriften aangewezen. Op grond van artikel 3.37, tweede lid, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ter uitvoering van onderdelen van deze verordening die geen beoordelingsruimte laten of die betrekking hebben op de wijze waarop aanvragen en documenten worden ingediend. Artikel 3.15 van de Regeling natuurbescherming bevat deze regels. Op grond van het derde lid van artikel 3.37 van de wet is de Minister van Economische Zaken de bevoegde instantie die is belast met de uitvoering van deze verordeningen.

Onderhavige regeling voorziet in de aanvulling van de Regeling natuurbescherming (artikel 3.15, vierde lid, van de Regeling natuurbescherming; artikel I, onderdeel A, van onderhavige wijzigingsregeling) met regels over de etiketten die op specimens worden aangebracht door wetenschappelijke instellingen (zie artikel 7, vierde lid, van de CITES-basisverordening) en de etiketten die op recipiënten met kaviaar worden aangebracht door verwerkings- en (her)verpakkingsbedrijven (zie artikel 66, zesde en zevende lid, van de CITES-uitvoeringsverordening). Verduidelijkt wordt dat de Minister van Economische Zaken belast is met de uitgifte van de etiketten, hetgeen nodig is omdat de CITES-uitvoeringsverordening in het midden laat wie daarmee belast is. Voorts wordt bepaald dat een aanvraag voor etiketten betrekking moet hebben op een minimum van honderd stuks, om de uitvoeringskosten te beperken. Tot slot wordt bepaald dat ongebruikte etiketten onverwijld dienen te worden geretourneerd. Dit naar analogie met artikel 11, zesde lid, van de CITES-uitvoeringsverordening, dat voor een aantal andere voorgeschreven documenten bepaalt dat zij, indien zij ongebruikt blijven, dienen te worden geretourneerd.

Het aanbrengen van deze etiketten bevordert de controleerbaarheid en de traceerbaarheid van de herkomst van de betrokken specimens. Ten aanzien van bedrijven die kaviaar verwerken of verpakken en vervolgens voorzien van etiketten stelt de CITES-uitvoeringsverordening aanvullende eisen die de controleerbaarheid en de traceerbaarheid vergroten. Zo moeten deze bedrijven zijn voorzien van een vergunning van de bevoegde autoriteit, in Nederland de Minister van Economische Zaken (artikel 66, zevende lid van de CITES-uitvoeringsverordening). Voorts zijn zij gehouden om een adequaat register bij te houden van de hoeveelheden kaviaar die worden ingevoerd, uitgevoerd, wederuitgevoerd, in situ geproduceerd of opgeslagen en dienen zij deze administratie beschikbaar te stellen aan de bevoegde instantie. In de vergunningen aan deze bedrijven geeft de Minister van Economische Zaken nadere voorschriften inzake deze registratieverplichting met het oog op de voornoemde controleerbaarheid en de traceerbaarheid, zoals welke gegevens dienen te worden geregistreerd en hoe de geregistreerde gegevens beschikbaar moeten worden gemaakt.

3. Vrijstellingen dieren en planten van beschermde soorten

3.1 Inleiding

De Regeling natuurbescherming voorziet in verschillende vrijstellingen van de verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming en Besluit natuurbescherming, in de gevallen waarin de Minister van Economische Zaken bevoegd gezag is voor het verlenen van vrijstellingen. Onderhavige wijzigingsregeling voorziet in de verruiming van de vrijstellingen voor het vervoeren van zieke of gewonde dieren en in nieuwe vrijstellingen voor het onder zich hebben en verhandelen van vanuit het buitenland in Nederland gebrachte dieren en planten en uit het wild afkomstige vogels. Deze wijzigingen worden in de navolgende subparagrafen nader toegelicht.

3.2 Vrijstelling vangen en vervoeren zieke of gewonde dieren

De Regeling natuurbescherming bevat vrijstellingen voor het vervoeren van zieke of gewonde dieren, net zoals onder de voormalige Flora- en faunawet het geval was. Aan deze vrijstellingen is het voorschrift verbonden dat de vogel of het dier binnen twaalf uur wordt overgedragen aan een opvangcentrum dat krachtens de Wet natuurbescherming en de Wet dieren gerechtigd is het dier op te vangen. Voor het vervoer van wilde zwijnen, edelherten, damherten en reeën geldt het aanvullende voorschrift dat voorafgaande melding wordt gedaan bij de meldkamer van de politie en dat het vervoer geschiedt door een door de politie aangewezen vervoerder.

De voornoemde vrijstellingen hadden, voor het tijdstip van inwerkingtreding van onderhavige wijzigingsregeling, enkel betrekking op het verbod op het onder zich hebben en vervoeren van dieren van beschermde soorten. Het daaraan voorafgaand onttrekken aan de natuur van deze dieren is echter strikt genomen te beschouwen als overtreding van het verbod op het vangen van deze dieren. Onderhavige wijzigingsregeling breidt deze vrijstellingen daarom uit tot het verbod op het vangen van dieren. Materieel verandert er hiermee niets, omdat het vangen van deze dieren voorheen impliciet geacht werd toegestaan te zijn. Het expliciteren van deze aanname zorgt echter voor duidelijkheid in de praktijk.

De uitbreiding van deze vrijstellingen betekent dat de Regeling natuurbescherming op verschillende onderdelen is aangepast, waarbij onderscheid is gemaakt tussen de verschillende categorieën van beschermde soorten. Hierna worden de wijzigingen per categorie van beschermde soorten nader toegelicht.

a. soorten onder reikwijdte van de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn, het verdrag van Bern en het verdrag van Bonn

Het vangen, onder zich hebben en vervoeren van deze soorten is verboden op grond van de artikelen 3.1, eerste lid, en 3.2, eerste lid, van de wet. Provincies zijn bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffing of vrijstelling van deze verboden (artikel 3.3, eerste en tweede lid, van de wet). De Minister van Economische Zaken is ten aanzien van deze categorie van soorten ingevolge artikel 1.4 van het Besluit natuurbescherming bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffing of vrijstelling in plaats van provincies voor het vervoer van zieke of gewonde dieren met dierenambulances. De Minister van Economische Zaken is tevens voor alle vormen van vervoer van zieke of gewonde dieren bevoegd gezag ten aanzien van vijf mariene zoogdiersoorten die onder de reikwijdte van de Habitatrichtlijn vallen (artikel 1.5 van het Besluit natuurbescherming).3

De vrijstellingen voor deze categorieën van soorten, in de gevallen waarin de Minister van Economische Zaken bevoegd gezag is, worden als volgt gewijzigd. De vrijstelling in artikel 3.17 van de Regeling natuurbescherming voor het vervoeren met een dierenambulance van zieke of gewonde dieren van de soorten onder de reikwijdte van de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn, het verdrag van Bern en het verdrag van Bonn geldt nu ook ten aanzien van het verbod op het opzettelijk vangen van deze dieren (artikel I, onderdeel B, van onderhavige wijzigingsregeling). Ten aanzien van de dieren van de vijf mariene zoogdiersoorten voorziet het nieuwe tweede lid van artikel 3.17 in een vrijstelling voor die handeling. Beide vrijstellingen worden verleend onder de voorwaarde dat de dieren binnen twaalf uur worden overgedragen aan een opvangcentrum dat krachtens de Wet natuurbescherming en de Wet dieren gerechtigd is het dier op te vangen (artikel 3.17, derde lid). Op grond van de Regeling houders van dieren is het opvangcentra enkel toegestaan om dieren van beschermde soorten op te vangen indien de opvangcentra voldoen aan het Protocol opvang verboden diersoorten en beschermde diersoorten. Ook aan ontheffingen op grond van de Wet natuurbescherming voor het opvangen van dieren van beschermde soorten verbindt de Minister van Economische Zaken het voorschrift dat wordt voldaan aan dit protocol.

b. soorten genoemd in de bijlage bij de wet

Het vangen van dieren van de soorten genoemd in de bijlage bij de wet is verboden op grond van artikel 3.10, eerste lid, onderdeel a, van de wet. Provincies zijn ingevolge de artikelen 3.10, tweede lid, en 3.8, eerste en tweede lid, van de wet bevoegd gezag voor het verlenen van vrijstelling of ontheffing van dit verbod. De Minister van Economische Zaken is bevoegd gezag in plaats van provincies ten aanzien van het vangen van zieke of gewonde dieren met het oog op het vervoeren van deze dieren met dierenambulances en voor al het vervoer ten aanzien van twee mariene zoogdiersoorten. Deze bevoegdheidsverdeling is eerder in deze paragraaf nader toegelicht.

Het onder zich hebben en vervoeren van dieren van deze soorten is niet verboden in de wet. Ter implementatie van de Beneluxovereenkomst inzake de jacht en de vogelbescherming is evenwel het onder zich hebben en vervoeren van dieren van de wildsoorten in de zin van die overeenkomst verboden in artikel 3.25 van het Besluit natuurbescherming. Deze categorie van soorten overlapt deels met de lijst van zoogdiersoorten in de bijlage bij de wet. De Minister van Economische Zaken is bevoegd gezag voor het verlenen van vrijstelling of ontheffing van dit verbod (artikel 3.40 van de wet).

De gewijzigde vrijstelling in artikel 3.22 van de Regeling natuurbescherming heeft betrekking op het verbod op het onder zich hebben van dieren van de wildsoorten in de zin van de Beneluxovereenkomst (zie artikel I, onderdeel H, van onderhavige wijzigingsregeling). Is een ziek of gewond dier overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de wet gevangen, dan geldt een vrijstelling voor het onder zich hebben en vervoeren. Dit betekent dat een dier moet zijn gevangen op grond van een ontheffing of vrijstelling van een provincie, of op grond van een ontheffing of vrijstelling van de Minister van Economische Zaken, al naar gelang welk bestuursorgaan bevoegd gezag is. Voor het vervoeren van zieke of gewonde dieren van deze soorten in de gevallen waarin de Minister van Economische Zaken bevoegd gezag is, is dat het nieuwe artikel 3.22a van onderhavige regeling.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om artikel 3.22 te herformuleren en te herschikken, zodat onderscheid wordt gemaakt tussen dode en levende dieren. Dit verschil is van belang, omdat ten aanzien van dode dieren het verhandelen ook is toegestaan krachtens deze vrijstelling. Voor levende dieren is een aparte ontheffing nodig om deze te mogen verhandelen. Voorts is de formulering van het voorschrift in het tweede lid, onderdeel b, aangepast. Voorheen gold de vrijstelling onder het voorschrift dat het dier kennelijk was gestorven buiten schuld of medeweten van degene die het dier had toegeëigend. Ten behoeve van de handhaafbaarheid is het woord “kennelijk” vervangen door aantoonbaar, waarmee duidelijker tot uitdrukking komt dat het aan degene is die het dier heeft toegeëigend om aan te tonen dat het dier buiten zijn schuld of medeweten is gestorven.

Het nieuwe artikel 3.22a voorziet in vrijstellingen van het verbod op het opzettelijk vangen van zieke of gewonde dieren van de soorten, genoemd in de bijlage van de wet. De vrijstelling in het eerste lid heeft betrekking op het vervoeren van deze dieren in een dierenambulance, ten aanzien waarvan de Minister van Economische zoals hiervoor beschreven ten aanzien van alle soorten bevoegd gezag is. De vrijstelling in het tweede lid heeft betrekking op het vervoer zonder dierenambulance van zieke of gewonde gewone zeehonden en grijze zeehonden, ten aanzien waarvan de Minister van Economische Zaken ook bevoegd gezag is. Ook ten aanzien van deze vrijstellingen geldt het voorschrift dat de zieke en gewonde dieren binnen twaalf uur worden overgedragen aan een opvangcentrum dat krachtens de Wet natuurbescherming en de Wet dieren gerechtigd is het dier op te vangen (artikel 3.22a, tweede lid, onderdeel b).

Vanwege de toegankelijkheid is er voor gekozen om paragraaf 3.4.4, die bestaat uit het gewijzigde artikel 3.22 en het nieuwe artikel 3.22a, opnieuw vast te stellen (artikel I, onderdeel H, van onderhavige wijzigingsregeling). Ook de titel van de paragraaf is gewijzigd, nu de paragraaf ook een vrijstelling bevat voor andere soorten op de bijlage van de wet dan enkel de wildsoorten onder de reikwijdte van de Benelux-overeenkomst inzake de jacht en de vogelbescherming.

3.3 Vrijstelling in het buitenland legaal verkregen dieren of planten

De Minister van Economische Zaken is op grond van artikel 1.6 van het Besluit natuurbescherming bevoegd gezag in plaats van provincies voor het verlenen van ontheffing of vrijstelling van het verbod op het onder zich hebben van in het buitenland aan het wild onttrokken en vervolgens in Nederland gebrachte vogels, dieren en planten die vallen onder de reikwijdte van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.

Onder de voormalige Flora- en faunawet gold een vrijstelling van het verbod op het onder zich hebben van dode uit het wild afkomstige vogels, dieren en planten van niet van nature in Nederland voorkomende soorten, indien kan worden aangetoond dat de vogel, het dier of de plant legaal in het buitenland is verkregen. Deze vrijstelling was per abuis niet opgenomen in onderhavige regeling. Deze omissie is hersteld (nieuw artikel 3.18a; zie artikel I, onderdeel D, van onderhavige regeling).

Deze vrijstelling laat de regels van de CITES-basisverordening en de CITES-uitvoeringsverordening onverlet, hetgeen betekent dat als een dier of plant van een soort onder de reikwijdte van deze verordeningen valt, ook aan de bepalingen van die verordeningen moet zijn voldaan. Artikel 3.18a, derde lid, onderdeel b, bepaalt dat de vrijstelling niet geldt ingeval niet aantoonbaar aan de regels van die verordeningen is voldaan.

3.4 Vrijstelling onder zich hebben uit het wild afkomstige vogels

In het nieuwe artikel 3.21a van de Regeling natuurbescherming is een vrijstelling opgenomen van het verbod op het onder zich hebben en verhandelen (artikel 3.24, tweede en derde lid, van het Besluit natuurbescherming) voor uit het wild afkomstige vogels die onder de reikwijdte van de Vogelrichtlijn vallen (artikel I, onderdeel G). Grondslag voor de vrijstelling is artikel 3.40 van de wet. Voor deze soorten geldt namelijk op grond van de wet al een verbod met dezelfde strekking (artikel 3.2, eerste en zesde lid), waardoor voornoemd verbod in het Besluit natuurbescherming overbodig is. De vrijstelling geldt indien overeenkomstig de wet toestemming is verleend door het bevoegde gezag voor het verkrijgen van de vogel in afwijking van het verbod op het vangen of doden van de vogel. Het verlenen van deze vrijstelling voorkomt een dubbele strafbaarstelling en onduidelijkheid in de praktijk.

4. Regels ten aanzien van gefokte vogels

Op grond van artikel 3.28 van het Besluit natuurbescherming dienen in Nederland gefokte vogels van soorten onder de reikwijdte van de Vogelrichtlijn of genoemd in bijlage A bij de CITES-basisverordening, voorzien te zijn van een gesloten pootring. Ten aanzien van gefokte vogels die zijn voorzien van een gesloten pootring, geldt een vrijstelling van het verbod op het onder zich hebben (artikel 3.19 van de Regeling natuurbescherming). Artikel 3.25 van de Regeling natuurbescherming bevat regels over de pootringen en artikel 3.26 bevat regels over de uitgifte van de pootringen door de zogenoemde vogelbonden, genoemd in bijlage 7 bij de regeling.

Onderhavige regeling wijzigt deze bepalingen op enkele onderdelen. Aan de vrijstellingen van het verbod op het onder zich hebben van een gefokte vogel van een soort genoemd in één van de bijlagen bij de CITES-basisverordening wordt het voorschrift verbonden dat de betreffende vogel aantoonbaar in Nederland gebracht of verkregen moet zijn met inachtneming van de CITES-basisverordening en CITES-uitvoeringsverordening (nieuw onderdeel c van artikel 3.19, derde lid; artikel I, onderdeel E, van onderhavige regeling). Dit voorschrift – dat zekerstelt dat de vogel een legale herkomst heeft – was onder de Flora- en faunawet ook aan deze vrijstelling verbonden. Deze omissie in de Regeling natuurbescherming wordt hiermee hersteld. Voorts zijn enkele verschrijvingen in het derde lid hersteld. Daarnaast waren per abuis drie bepalingen inzake de uitgifte van pootringen voor gefokte vogels, die golden op grond van de toenmalige Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens, niet opgenomen in de Regeling natuurbescherming. Met onderhavige wijzigingsregeling wordt die omissie hersteld (nieuw vijfde en negende lid van artikel 3.26 van de Regeling natuurbescherming; artikel I, onderdeel K, van onderhavige regeling). Het betreft de gevallen waarin de met de uitgifte belaste organisaties geen pootringen uitgeven (nieuw vijfde lid van artikel 3.26) en de plicht voor deze organisaties om informatie aan de Minister van Economische Zaken te verstrekken over de uitvoering van hun taak (nieuw negende lid van artikel 3.26). Deze bepalingen zijn nodig om een goede uitvoering door de uitvoerende organisaties – en een goed toezicht van de Minister van Economische Zaken daarop – mogelijk te maken.

5. Regels herbeplanting andere grond indien Minister bevoegd gezag

Op grond van artikel 4.3 van de wet dient een gevelde of anderszins teniet gegane houtopstand op dezelfde grond te worden herbeplant. Op grond van artikel 4.5, eerste lid, van de wet kunnen gedeputeerde staten van provincies ontheffing verlenen voor het herbeplanten op andere grond, indien wordt voldaan aan bij provinciale verordening te stellen regels. Op grond van artikel 1.3 van het Besluit natuurbescherming komt de bevoegdheid tot het verlenen van deze ontheffing en het stellen van deze regels toe aan de Minister van Economische Zaken, in de in het eerste lid van dat artikel opgesomde categorieën van gevallen. De Regeling natuurbescherming voorzag niet in deze regels en met onderhavige regeling wordt die omissie hersteld (nieuw derde en vierde lid van artikel 4.2 van de Regeling natuurbescherming; zie artikel I, onderdeel M, van onderhavige regeling). Deze regels zijn ongewijzigd in vergelijking met de regels die ter zaken golden onder de toenmalige Boswet.4 Het is aan provincies om te bepalen welke regels zij stellen bij provinciale verordening in de gevallen waarin zij bevoegd gezag zijn.

6. Retributies

Artikel 6.2 van de wet biedt de grondslag om bij ministeriële regeling vergoedingen vast te stellen voor de behandeling van de aanvraag van onder meer vergunningen en ontheffingen. Artikel 5.1, eerste en tweede lid, van de Regeling natuurbescherming stelt op grond daarvan de vergoedingen vast die de Minister van Economische Zaken in rekening brengt voor de beoordeling van Natura 2000-vergunningen en ontheffingen van de soortenbeschermingsregimes. Bij deze vergoedingen werd geen onderscheid gemaakt tussen de behandeling van de oorspronkelijke aanvraag van de vergunning of ontheffing en latere aanvragen tot wijzigingen van de vergunning. Het is echter wel wenselijk om dit onderscheid te maken, omdat de uitvoeringskosten die gemoeid zijn met de beoordeling van verzoeken om wijzigingen significant lager zijn. Het nieuwe achtste lid van artikel 5.1 voorziet hierin (artikel I, onderdeel N, van onderhavige wijzigingsregeling).

Wanneer een verzoek tot wijziging geen gevolgen heeft voor de ecologische overwegingen die ten grondslag liggen aan het besluit op de oorspronkelijke aanvraag, vergt de behandeling van het verzoek enkel een handeling op juridisch-administratief niveau en geen inhoudelijke beoordeling. In het gros van de gevallen brengt dit een zeer beperkt tijd- en capaciteitsbeslag met zich mee. Aangezien het in rekening brengen van een vergoeding op zichzelf ook uitvoeringskosten met zich brengt, is besloten om voor deze categorie geen vergoeding in rekening te brengen (artikel 5.1, achtste lid, onderdeel a). Bij de wijzigingen waarvoor dit geldt, kan gedacht worden aan de wijziging van de tenaamstelling van een verleende vergunning of ontheffing bij een bedrijfsovername of het aanpassen van een vergunnings- of ontheffingsvoorschrift waarin de aanlevertermijn van een werkplan- of monitoringsopzet wordt verlengd met enkele weken.

Indien een verzoek tot wijziging wel een ecologische (her)beoordeling vergt, is zowel inzet van ecologische kennis als juridische expertise vanuit het Ministerie van Economische Zaken aan de orde. Het doorvoeren van een wijziging waaraan een ecologische (her)beoordeling ten grondslag ligt, vergt uitvoeringshandelingen (en daarmee uren) van zowel de betrokken ecoloog, de betrokken jurist als de betrokken dossierhouder. Dit rechtvaardigt het heffen van een beperkte retributie, namelijk 25 procent van het bedrag van de vergoeding voor de behandeling van een aanvraag voor een vergunning of ontheffing. De genoemde 25 procent is een gemiddelde van het urenbeslag welke in de periode onder de voormalige Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet gemoeid was met de afhandeling van het brede spectrum van wijzigingsbesluiten. Hierbij kan gedacht worden aan het wijzigen van de eerder vastgestelde uitvoeringsperiode in het jaar (bijvoorbeeld alsnog in het broedseizoen in plaats van daarbuiten), of het verplaatsen van de locatie waar de betrokken handeling plaatsvindt. Ook wijzigingen in relatie tot nadere uitvoeringsbesluiten, zoals een gewijzigd monitoringsplan, en het voordragen van aanvullende maatregelen met een gunstig effect op de betrokken natuurwaarden, vallen onder de genoemde retributie.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de vaststelling van de retributies in de artikelen 5.1 en 5.2 van de Regeling natuurbescherming op een aantal onderdelen te verduidelijken. Zo is in het eerste en tweede lid van artikel 5.1 verduidelijkt dat de vergoeding in rekening wordt gebracht voor de behandeling van een aanvraag, door de in de onderdelen a, b en c van beide leden niet meer te spreken over het verlenen van een vergunning, onderscheidenlijk ontheffing, maar het aanvragen ervan (artikel I, onderdeel N). Voorts ontbrak een specifiek tarief voor zogenoemde bezitsontheffingen in de gevallen waarin de Minister van Economische Zaken bevoegd gezag is, deze omissie is hersteld (nieuw negende lid van artikel 5.1; artikel I, onderdeel N). In artikel 5.2 waren per abuis geen vergoedingen voor twee EU-documenten vastgesteld: het certificaat voor reizende tentoonstellingen in de zin van de CITES-uitvoeringsverordening en het duplicaat van een ontheffing in de zin van de Verordening invasieve uitheemse soorten (artikel 5.2, tweede lid, onderdeel i, en vijfde lid, van de Regeling natuurbescherming; artikel I, onderdeel O, van de onderhavige regeling). Voorts is verduidelijkt wat de vergoeding per etiket is in onderdeel j (nieuw) van het tweede lid van artikel 5.2; voorheen was daar het bedrag voor een vel van etiketten opgenomen. In onderdeel k (nieuw) van dat artikel had voorts een verschrijving plaatsgevonden; dit is hersteld door het juiste bedrag op te nemen.

7. Technische wijzigingen

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om verschrijvingen te herstellen in de artikelen 3.18, 3.20, 3.23, eerste lid, 3.25 en 3.32 (artikel I, onderdelen C, F, I, J en L van onderhavige wijzigingsregeling).

Tot slot worden twee regelingen ingetrokken: de Regeling programmatische aanpak stikstof en de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet (artikel II van onderhavige wijzigingsregeling). De inhoud van beide regelingen is sinds de inwerkingtreding van de Regeling natuurbescherming op 1 januari 2017 onderdeel van die regeling. Beide regelingen waren echter mede gebaseerd op grondslagen buiten de voormalige Natuurbeschermingswet 1998, onderscheidenlijk de Flora- en faunawet, waardoor deze regelingen niet van rechtswege zijn vervallen met het intrekken van de genoemde wetten op 1 januari 2017. Die omissie wordt nu hersteld.

Met het intrekken van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet vervallen ook de ministeriële regelingen die deels hun grondslag vonden in deze regeling: de Regeling administratie bezit van en handel in beschermde dier- en plantensoorten en de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens.

8. Administratieve lasten en inwerkingtreding

Onderhavige wijzigingsregeling voorziet in een beperkte verlaging van de administratieve lasten, door te voorzien in een aantal vrijstellingen. Voor deze vrijstellingen geldt echter dat zij ook golden onder de toenmalige Flora- en faunawet, waardoor de administratieve lasten niet wijzigen in vergelijking met de situatie van voor 1 januari 2017.

Onderhavige wijzigingsregeling treedt niet in werking op een vast verandermoment en de regeling treedt onmiddellijk in werking, in afwijking van de voorgeschreven periode van twee maanden tussen publicatie en inwerkingtreding. Deze uitzonderingen zijn gerechtvaardigd omdat onderhavige wijziging geen nieuwe verplichtingen in het leven roept voor burgers en bedrijven. Het betreft technische wijzigingen en reparaties of – voor zover het vrijstellingen betreft – voorzien in een voordeel voor burgers en bedrijven: zij hoeven geen ontheffing aan te vragen voor het brengen van deze dieren naar een opvangcentrum.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


X Noot
1

Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantesoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PbEG 1997, L 61).

X Noot
2

Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 6 mei 2006, houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PbEU 2006, L 166).

X Noot
3

Het betreft in totaal zeven soorten: de bruinvis, gewone dolfijn, tuimelaar, witflankdolfijn en witsnuitdolfijn die op bijlage IV bij de Habitatrichtlijn staan en de gewone zeehond en grijze zeehond die op de bijlage bij de wet staan. Zoals aangekondigd aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2016/17, 33 348, nr. 192), wordt samen met provincies overwogen om de bevoegdheid voor het verlenen van vrijstellingen en ontheffingen voor de opvang van dieren van deze mariene soorten bij de provincies te beleggen. Deze afweging zal mede plaatsvinden in het licht van de herijking van de opvang van deze soorten op basis van het advies van de daartoe binnenkort in te stellen wetenschappelijke commissie (Kamerstukken II, 2015/16, 28 286, nr. 856). Deze herijking zou ook gevolgen kunnen hebben voor de inhoud van onderhavige vrijstelling.

X Noot
4

Zie het toenmalige Besluit herbeplanting artikel 3 Boswet en de Verplichting Herbeplanting Artikel 3 van de Boswet.

Naar boven