28 286 Dierenwelzijn

Nr. 856 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 maart 2016

Het gaat goed met de populatie van in het wild levende zeehonden in de Nederlandse kustwateren en de internationale Waddenzee. De populatie is stabiel gebleven ondanks de zeehondensterfte in 2014–2015, veroorzaakt door een griepvirus. Er bevinden zich nu circa 10.000 zeehonden in de Nederlandse wateren, waarvan ruim 90% in de Waddenzee.

In de dagelijkse praktijk van de zeehondenopvang bestaat verschil van inzicht over wanneer, welke en hoe zeehonden moeten worden opgevangen. Hierbij worden de uitgangspunten van het beleid1, zoals vastgelegd in het trilaterale «Seal Managementplan» en de «Leidraad opvang gewone en grijze zeehonden», verschillend uitgelegd. Met name ten aanzien van de afweging hoe te handelen vanuit de populatie van deze in het wild levende dieren en het belang hiervan voor zijn omgeving enerzijds en de individuele zorgplicht in het kader van dierenwelzijn anderzijds. Dit leidt tot een verwarrende situatie voor de vele professionals en vrijwilligers die zich inzetten voor de in het wild levende zeehonden en allemaal het beste voor hebben met deze dieren.

Daarom is de heer Eenhoorn gevraagd om een aantal verkennende gesprekken te voeren over mogelijkheden tot samenwerking in de zeehondenopvang in het Waddengebied, zoals eerder aan uw Kamer is gemeld.2 Het eindverslag van deze verkenning bied ik u hierbij aan3. Het beeld dat er geen overeenstemming is over de zeehondenopvang, is bevestigd in de gesprekken die in de periode september 2015 tot en met februari 2016 zijn gevoerd en in de aanvullende gesprekken van mijn departement. Er is wel overeenstemming om wetenschappers om advies te vragen over het opvangbeleid, en alle betrokkenen hebben de bereidheid uitgesproken zich te conformeren aan deze wetenschappelijke adviezen.

Ik heb daarom besloten tot de volgende aanpak. Ik zal in overleg met de provincies een wetenschappelijk advies vragen over alle aspecten van het opvangbeleid, dit mede in het licht van de internationale afspraken en de geldende wet- en regelgeving. Ik zal nog bezien in welke vorm de advisering zal plaatsvinden. Het advies zal antwoord moeten geven op de volgende vragen:

  • In welke situaties is opvang toelaatbaar en wanneer wordt opvang ontraden? Hierbij zal worden gevraagd in te gaan op zowel de benadering dat wilde dieren zo min mogelijk moeten worden opgevangen (in welke gevallen is opvang wel nodig) als op de benadering dat er ruimte wordt geboden aan opvang vanuit dierenwelzijn van het individuele dier (in welke gevallen zijn er bezwaren tegen opvang);

  • Hoe moet er gehandeld worden in situaties dat opvang wordt ontraden?

  • Waaraan dient de opvang te voldoen, welke behandeling en verzorging maakt deel uit van de opvang en wat zijn de grenzen van opvang wanneer besloten wordt tot opvang?

  • Welke voorwaarden dienen er gesteld te worden aan het terugzetten van de dieren?

Voor het advies zal ik onafhankelijke (internationale) wetenschappers vragen. De disciplines ecologie, dierziekten & zoönosen en dierwelzijn & ethiek zullen door de wetenschappers in samenhang worden beschouwd. Ik zal een proces inrichten waarin alle betrokken partijen hun inbreng kunnen leveren. Het advies zal dit jaar worden opgesteld en zal richtinggevend zijn voor het beleid, de praktijk, de regels en de aard van de opvang van zeehonden die met ingang van 1 juli 2017 zullen gaan gelden in Nederland. Ik zal in overleg met de provincies bezien hoe de uitkomsten dienen te worden vertaald en hoe rekening gehouden kan worden met de trilaterale afspraken en of dit moet leiden tot aanpassingen in regelgeving en de toepassing daarvan in vergunning- of ontheffingverlening.

Twee nieuwe stichtingen (Terschelling en Termunten) hebben een aanvraag gedaan om een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet te krijgen voor de opvang van zeehonden. Ik heb besloten deze te verlenen tot en met 30 juni 2017, aangezien de aanvragen voldoen aan de voorwaarden en te kennen hebben gegeven te handelen naar de gestelde regels. De stichtingen dienen zich te houden aan de voorschriften die gelden bij de verlening van de ontheffing, inclusief de vigerende «Leidraad opvang van gewone en grijze zeehonden». De duur van beide ontheffingen valt samen met het aflopen van de ontheffingen van de bestaande drie centra. Indien de twee nieuwe stichtingen investeringen doen, is dat voor eigen rekening en risico. Het opvangen van dieren is immers een particuliere aangelegenheid. De stichtingen kunnen geen rechten ontlenen aan deze ontheffing voor de periode na 30 juni 2017.

In het licht van bovenstaande zal ik eventuele nieuwe aanvragen voor een ontheffing om zeehonden te mogen opvangen afwijzen.

Met deze aanpak wil ik het komende jaar samen met de provincies tot een eenduidig opvangbeleid voor zeehonden komen. Ik zal toezien op naleving van de regels maar roep bovenal partijen op om te investeren in wederzijds begrip en samenwerking in het belang van de migrerende zeehonden en de mensen die zich inspannen voor deze in het wild levende dieren.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


X Noot
1

Nederland, Duitsland en Denemarken stellen sinds 1997 opeenvolgende vijf jarige Seal Management Plannen (SMP) op als uitwerking van de Conventie van Bonn. Het huidige SMP beslaat de periode 2012–2016. Nederland heeft dit uitgewerkt in de Leidraad van 2003

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 651.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven