Besluit tot wijziging eindtermen accountantsopleidingen 2016

De Commissie Eindtermen Accountantsopleiding (CEA) is een bij wet ingesteld zelfstandig bestuursorgaan. In haar vergadering van 5 juli 2016 heeft CEA wijzigingen van (nieuwe) eindtermen vastgesteld voor de opleiding tot accountant zoals bepaald in artikel 46 van de Wet op het accountantsberoep. Met het vaststellen van deze gewijzigde eindtermen vervallen alle eerder gepubliceerde eindtermen voor zowel de theoretische opleidingen als de praktijkopleidingen. Dit zijn:

Voor opleidingen die beschikken over een aanwijzing van CEA ex artikel 49 lid 2 onder b van de Wet op het accountantsberoep en voor de praktijkopleidingen zoals genoemd in artikel 49 lid 2 onder c van de Wet op het accountantsberoep gelden overgangsregelingen die aan betrokken instanties zijn gecommuniceerd. De gewijzigde eindtermen zijn van kracht met ingang van dag na publicatie in de Staatscourant.

De eindtermen liggen tevens ter inzage bij CEA (Antonio Vivaldistraat 2-8, 1083 HP Amsterdam) en zijn gepubliceerd via de website www.ceaweb.nl.

De eindtermen treft u hieronder aan.

Betreft: Eindtermen accountantsopleiding ex artikel 46 Wet op het accountantsberoep

Auteur: Commissie Eindtermen Accountantsopleiding

Datum: december 2016

Versie: 2016/1.1

Eindtermen Accountantsopleidingen 2016

Inhoud

 

1.

Inleiding

1

2.

Aanpak ontwikkeling nieuwe eindtermen

2

 

2.1

Wettelijk kader

2

 

2.2

Nieuw opleidingsmodel

2

 

2.3

Verordening op de beroepsprofielen

2

 

2.4

Verantwoording totstandkoming eindtermen

3

 

2.4.1 Systematiek

3

 

2.4.2 Werkwijze

4

3.

Raamwerk nieuwe eindtermen

4

 

3.1

Beginnend beroepsbeoefenaar

4

 

3.2

Niveau accountantsopleidingen

5

 

3.3

Vakgebieden

5

 

3.4

Vernieuwing eindtermen

6

 

3.5

Beheersingsniveau eindtermen

6

 

3.6

Formulering en positionering eindtermen

8

4.

Eindtermen

9

 

4.1

Inleiding

9

 

4.2

Considerans bij de eindtermen

10

 

4.2.1 Considerans bij de oriëntaties

10

 

4.2.2 Considerans bij de eindtermen per vakgebied

11

 

4.3

Generieke eindtermen

15

 

4.4

Eindtermen per vakgebied naar opleidingsoriëntatie

17

 

4.4.1 De oriëntatie ‘Assurance’

17

 

4.4.2 De oriëntatie ‘Accountancy-MKB’

24

 

4.4..3 De oriëntatie ‘Accountancy-Finance’

33

 

4.5

Integratie

41

Bijlage Afbakening assurance werkzaamheden naar oriëntatie

42

1. Inleiding

De Commissie Eindtermen Accountantsopleiding (CEA) heeft een Stuurgroep Herziening Eindtermen, onder voorzitterschap van prof. dr. Philip Wallage RA (hierna Stuurgroep), gevraagd een set van nieuwe eindtermen te ontwikkelen voor het opleidingsmodel van de accountantsopleidingen, zoals beschreven in de nota ‘Vakbekwaamheid Verzekerd’ (2012).

Dit rapport bevat de nieuwe, geïntegreerde, eindtermen voor opleidingen die kwalificeren voor inschrijving in het register van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) als Accountant-Administratieconsulent (AA) of als Registeraccountant (RA), zoals die op 16 december 2015 door CEA zijn vastgesteld.

De eindtermen zijn van kracht per 1 januari 201

2. Aanpak ontwikkeling nieuwe eindtermen

2.1 Wettelijk kader

De Wet op het accountantsberoep (Wab) beschrijft de (minimale) eisen die aan de opleiding tot accountant worden gesteld, welke voortvloeien uit Richtlijn 2006/43/EG. De Wab bepaalt tevens dat bij de inschrijving van een accountant in het accountantsregister een aantekening wordt geplaatst als de opleiding van de accountant voldoet aan de eindtermen voor het uitvoeren van wettelijke controles, zoals bedoeld in de Wet toezicht accountantsorganisaties.

CEA heeft als taak om eindtermen vast te stellen voor de accountantsopleidingen, met inachtneming van de beroepsprofielen van de NBA en de vakgebieden in het Besluit accountantsopleiding 2013, aldus artikel 49, tweede lid, onder a, Wab.

2.2 Nieuw opleidingsmodel

In 2014 hebben CEA en NBA vanuit een gezamenlijke visie op de accountantsopleiding, een nieuwe kwalificatiestructuur en een daarbij passend opleidingsmodel voor toekomstige accountants vastgesteld. Daarmee wordt beoogd ook in de toekomst de vakbekwaamheid van accountants op een hoog niveau te borgen.

Het nieuwe opleidingsmodel is afgestemd op de pluriforme beroepspraktijk en op de behoeften vanuit de markt aan diensten van accountants. Daartoe is een kwalificatiestructuur vastgesteld, waarin niet meer elke accountant op grond van zijn opleiding bevoegd is om alle soorten assurance-opdrachten te verrichten waaronder (wettelijke) controles van jaarrekeningen. Het mogen uitvoeren van wettelijke controles vereist in de nieuwe kwalificatiestructuur een aantekening van de gevolgde opleiding in het accountantsregister.

Het nieuwe opleidingsmodel bevat een ‘Common body of knowledge’ die voor alle typen accountants gelijk is en een tweetal oriëntaties, die specifiek opleiden voor de (toekomstige) beroepspraktijk. Een student kan kiezen uit: (1) een oriëntatie vooral gericht op het verschaffen van assurance en (de wettelijke) controle ‘Assurance’ of (2) een meer algemene oriëntatie ‘Accountancy’, gericht op bedrijfsvoering en hiermee samenhangende advieswerkzaamheden, bestaande uit twee varianten, namelijk ‘Accountancy-MKB’ en ‘Accountancy-Finance’.

Kenmerkend en onderscheidend voor de opleiding tot accountant is en blijft de te verwerven deskundigheid op het gebied van Auditing & Assurance. De opleiding geeft alle studenten een brede, gemeenschappelijke theoretische basis, die wordt aangevuld met één van de hierboven genoemde gerichte oriëntaties. Het model biedt tevens ruimte voor de beoogde inhoudelijke vernieuwing van het onderwijs, waarbij de theoretische- en de praktische vorming, meer dan nu het geval is, hand in hand kunnen gaan. De eindtermen zijn gericht op de beginnend beroepsbeoefenaar die zich, na het verwerven van de accountantstitel, verder zal ontwikkelen en desgewenst zal specialiseren.

De opleiding bestaat uit een theoretische opleiding en een driejarige praktijkopleiding. Tijdens de praktijkopleiding, die zoveel mogelijk samenloopt met het laatste deel van de theorieopleiding, moeten studenten (trainees) aantonen dat zij de verworven theoretische kennis en vaardigheden ook daadwerkelijk in de beroepspraktijk kunnen toepassen. Evenals de theoretische opleiding kent ook de praktijkopleiding de hiervoor genoemde oriëntaties ‘Assurance’ en ‘Accountancy’ (MKB respectievelijk Finance). De inhoud van de oriëntaties verschilt, maar ook in de praktijkopleiding is er een gemeenschappelijke basis met betrekking tot het opdoen van ervaring in assurance werkzaamheden.

2.3 Verordening op de beroepsprofielen

Bij het vaststellen van eindtermen neemt CEA de Verordening op de beroepsprofielen in acht. Het beroepsprofiel beschrijft beknopt het werkveld, de functies en de werkzaamheden van accountants (AA en RA), een aantal aan de accountantsopleiding te stellen eisen en de belangrijkste competenties waarover accountants na afronding van hun opleiding moeten beschikken. De verordening vormt een uitwerking van het in de nota ‘Vakbekwaamheid Verzekerd’ gepresenteerde nieuwe opleidingsmodel.

De geactualiseerde beroepsprofielen van de NBA (Stcrt-2015-31706) gaan uit van het pluriforme accountantsberoep waarin accountants verschillende functies (kunnen) vervullen. Binnen die functies moeten in verschillende rollen beroepstaken kunnen worden uitgevoerd. Aan de kwalificatie accountant zijn derhalve de volgende (in meer of mindere mate) te beheersen generieke rollen verbonden: (ethisch) professional en assurance provider, poortwachter, communicator, onderzoeker, klantregisseur, manager en samenwerker. Van deze rollen zijn kerncompetenties afgeleid waarover elke accountant moet beschikken. Deze kerncompetenties beschrijven zowel de vaktechnische deskundigheid als de professionele vaardigheden en het professionele gedrag dat van accountants verwacht wordt. De eindtermen zijn vervolgens van deze kerncompetenties afgeleid.

De kerncompetenties, die zien op de accountant als beginnend beroepsbeoefenaar, omvatten het:

  • 1. zelfstandig richting en uitvoering geven aan assurance-opdrachten, aan assurance verwante opdrachten en overige opdrachten, zoals adviesopdrachten;

  • 2. zich rekenschap geven van de maatschappelijke rol van de accountant, hiernaar in overeenstemming met de fundamentele beginselen, genoemd in de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants, handelen en daarbij het algemeen belang voorop stellen;

  • 3. toepassen van de vereiste professioneel-kritische instelling om tot zelfstandige en professionele oordeelsvorming te komen;

  • 4. onderkennen van de eigen grenzen en beperkingen en waar nodig hulp van andere deskundigen of experts inschakelen;

  • 5. afleggen van verantwoording over het eigen functioneren als accountant;

  • 6. tijdig signaleren van veranderingen in het vakgebied en het beroep, inclusief de maatschappelijke implicaties hiervan, deze analyseren naar relevantie, bespreken met vakgenoten en niet-vakgenoten en zo nodig toepassen;

  • 7. toepassen van verschillende methoden en technieken, teneinde zelfstandig een methodologisch verantwoord onderzoek uit te kunnen voeren op een deelgebied van de accountancy;

  • 8. taxeren van de waarde of de bruikbaarheid en beperkingen van een onderzoek op het vakgebied;

  • 9. goed onderhouden van de relatie met een opdrachtgever en adequaat anticiperen op de behoeften en verwachtingen van interne en externe gebruikers van professionele diensten van accountants;

  • 10. analytisch denken, strategisch denken en logisch redeneren;

  • 11. helder, begrijpelijk en overtuigend communiceren in woord en geschrift;

  • 12. al dan niet als projectmanager, leiding geven aan individuen en een team, waaronder ook het optreden als coach of mentor van beroepsbeoefenaren of toekomstige beroepsbeoefenaren, en

  • 13. in verschillende rollen en omstandigheden constructief en verbindend samenwerken binnen een team of met andere professionals.

Zoals gezegd geldt voor alle kerncompetenties dat deze moeten worden bezien in de context van de beginnend beroepsbeoefenaar die zich professioneel verder zal ontwikkelen (zie verder § 3.1).

2.4 Verantwoording totstandkoming eindtermen
2.4.1 Systematiek

De Stuurgroep heeft een aantal keuzes gemaakt die hebben geleid tot een aanpak en raamwerk voor de nieuwe eindtermen. Vrijwel gelijktijdig met de ontwikkeling van de nieuwe eindtermen is de nieuwe Verordening op de beroepsprofielen ontwikkeld. Beide trajecten zijn vanuit dezelfde uitgangspunten en in goede afstemming afgerond.

In vergelijking met de bestaande eindtermen zijn de nieuwe eindtermen meer outputgericht en in aantal beperkter. Ze zijn bovendien qua structuur en formulering meer coherent en geven ruimte voor eigen kleuring en profilering door de opleiders.

De Stuurgroep heeft zich hierbij laten inspireren door het CanMEDS-model (Frank JR, 2005) uit Canada dat door de Nederlandse medische opleidingen als referentiemodel voor de ontwikkeling van nieuwe eindtermen is gehanteerd. Dit model gaat uit van een indeling in rollen en competenties van de arts in verschillende beroepssituaties en was derhalve goed bruikbaar voor zowel het nieuwe beroepsprofiel als de nieuwe eindtermen.

Voor de uitwerking van eindtermen heeft de Stuurgroep gekozen voor de Tuning-methodologie (hierna Tuning, zie www.unideusto.org/tuningeu/), die inmiddels wereldwijd gebruikt wordt voor het formuleren van eindtermen voor opleidingen in het hoger onderwijs en tevens goed toepasbaar is op beroepsopleidingen. Tuning is vanaf 2000 ontwikkeld met als doel om de Bologna-eisen te implementeren in het hoger onderwijs en de vergelijkbaarheid van opleidingsprogramma’s te bevorderen en daarmee ook de erkenning van andere kwalificaties. Het motto van Tuning is het ontwikkelen van opleidingsprogramma’s op basis van diversiteit en autonomie met als belangrijkste doel de aansluiting tussen beroepspraktijk en opleidingen te bewerkstelligen. Via de Tuning-methodologie worden opleidingsprogramma’s ontwikkeld van een hoog abstractieniveau (het opleidingsprofiel) naar een gedetailleerd niveau (de leerdoelen).

Andere keuzes die de Stuurgroep heeft gemaakt zien op de beschrijving van de gewenste beheersingsniveaus van de eindtermen (zie § 3.5) en het rapportagemodel van de nieuwe eindtermen (zie § 3.6).

Daarnaast heeft de Stuurgroep gekeken naar concrete uitwerking van competenties en eindtermen van andere accountantsopleidingen in de wereld, waaronder die van IFAC, AICPA, CICA en Common Content. Deze alternatieven vormen het resultaat van ontwikkeltrajecten, maar gaven veelal geen inzicht in de gevolgde aanpak/methodiek. Bij het formuleren van de concrete eindtermen heeft de Stuurgroep deze beschrijvingen wel als referentiemodel gebruikt en de herziene Nederlandse eindtermen hieraan getoetst.

2.4.2 Werkwijze

De Stuurgroep heeft in totaal dertien keer vergaderd. Als eerste stap is bepaald welke vakgebieden relevant zijn, waarbij het Besluit accountantsopleiding 2013 als uitgangspunt is genomen. Vervolgens is voor alle kerncompetenties aangegeven voor welke vakgebieden deze uitgewerkt zouden moeten worden in eindtermen. De Stuurgroep heeft vastgesteld dat alle kerncompetenties door de gepresenteerde eindtermen worden afgedekt.

De eindtermen zijn in eerste instantie opgesteld door veertien hiervoor ingestelde werkgroepen. Voor het borgen van draagvlak zijn deze werkgroepen per vakgebied samengesteld uit vertegenwoordigers/deskundigen van het hbo, het wo alsmede de beroepspraktijk. De werkgroepen hebben in eerste instantie nieuwe eindtermen voor de ‘Common body of knowledge’ en de oriëntatie ‘Assurance’ opgesteld. Tevens hebben zij voorstellen gedaan voor de invulling van de oriëntatie ‘Accountancy’ (MKB respectievelijk Finance). Ook voor beide opleidingsvarianten van de oriëntatie ‘Accountancy’ (MKB respectievelijk Finance) zijn werkgroepen ingesteld, die voorstellen hebben gedaan voor de invulling van de nieuwe eindtermen voor deze opleidingsvarianten.

De werkgroepleden zijn begeleid en ondersteund door de Stuurgroep en Tuning-deskundige, drs. Robert Wagenaar, directeur International Tuning Academy te Groningen. Alle werkgroepleden zijn eerst, door middel van een workshop, geïntroduceerd in de Tuning-methodologie en -werkwijze. Tijdens het ontwikkelproces is voor de werkgroepen een tweetal terugkombijeenkomsten georganiseerd, waarin gericht feedback is gegeven op de tussenresultaten van de werkgroepen. Nadat de werkgroepen per vakgebied een voorstel voor de eindtermen hadden opgeleverd, hebben de werkgroepen ‘MKB’ en ‘Finance’ deze voorstellen kritisch beoordeeld en aangevuld.

De Stuurgroep heeft een redactieraad ingesteld die in zeven (meer)daagse sessies de concept eindtermen heeft geredigeerd tot één, coherente set van eindtermen. De geredigeerde eindtermen zijn vervolgens afgestemd met de (voorzitters van de) werkgroepen en ter toetsing voorgelegd aan een breed samengestelde klankbordgroep. De klankbordgroep is in totaal drie keer bij elkaar gekomen en heeft, naast de beoordeling van de concept eindtermen, de Stuurgroep geadviseerd over een aantal specifieke vraagstukken, zoals de toedeling van ECTS-credits (European Credit Transfer and Accumulation System) aan vakgebieden, de mate van vernieuwing van de eindtermen en de aansluiting van de eindtermen op de beroepspraktijk.

Tijdens het ontwikkeltraject heeft er ook een aantal keren afstemming plaatsgevonden met CEA. Aan het einde van het ontwikkeltraject is een concept rapport voor commentaar voorgelegd aan een aantal stakeholders, te weten: het AC-Scholenoverleg, de Vereniging van Aangewezen Accountancyopleidingen, de Permanente Werkgroep Accountancy en de Raad voor de Praktijkopleidingen.

De Stuurgroep heeft het rapport vastgesteld in haar laatste vergadering op 23 november 2015. Het definitieve rapport van de Stuurgroep is op 25 november 2015 aangeboden aan de voorzitter van CEA. Het rapport met de nieuwe eindtermen is vervolgens op 16 december 2015, ongewijzigd, door CEA vastgesteld en daarna gepubliceerd in de Staatscouran

3. Raamwerk nieuwe eindtermen

3.1 Beginnend beroepsbeoefenaar

Een student/trainee ontwikkelt zich tot beginnend beroepsbeoefenaar en vervolgens tot ervaren beroepsbeoefenaar en eventueel tot specialist op een deelterrein. De juist afgestudeerde accountant kan zich in het register van de NBA laten inschrijven en is gekwalificeerd om bepaalde, aan accountants voorbehouden, werkzaamheden uit te voeren. Als beginnend beroepsbeoefenaar heeft de accountant de (vak)bekwaamheid om accountantswerkzaamheden te verrichten, maar is hij nog niet uitgeleerd. De primaire opleiding en vorming zijn onderdeel van een opleidingscontinuüm, waarin verschillende fasen worden onderscheiden: van student/starter, via beginnend beroepsbeoefenaar tot ervaren beroepsbeoefenaar en eventueel specialist.

Bij afronding van de accountantsopleiding moet de accountant kunnen functioneren op het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar. Een beginnend beroepsbeoefenaar dient:

  • zelfstandig richting en uitvoering te kunnen geven aan assurance-opdrachten, aan assurance verwante opdrachten en overige opdrachten (incl. adviesopdrachten), met een redelijke mate van complexiteit;

  • op deelgebieden van het vakgebied tot zelfstandige oordeelsvorming te komen bij opdrachten met een relatief hoge mate van complexiteit;

  • invulling te geven aan de adviesfunctie van de accountant door het signaleren van risico’s, bijvoorbeeld met betrekking tot de kwaliteit van de interne beheersing en de continuïteit van een organisatie;

  • zelfstandig bevindingen te rapporteren en te communiceren;

  • zich rekenschap te geven van de maatschappelijke relevantie van zijn optreden;

  • de grenzen van zijn eigen deskundigheid en vaardigheden te onderkennen;

  • te handelen in overeenstemming met de fundamentele beginselen voor de accountant, zoals opgenomen in de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants.

Zoals te verwachten vertoont de definitie van beginnend beroepsbeoefenaar overlap met de kerncompetenties uit het beroepsprofiel.

3.2 Niveau accountantsopleidingen

De uiteenlopende rollen en functies die accountants moeten kunnen vervullen in de professionele omgeving waarin zij functioneren en het kunnen realiseren van de eindtermen, vergen een hierop aansluitend opleidingsniveau. Kortweg kan dit worden samengevat als post-hbo of postacademisch. Het door de beginnend beroepsbeoefenaar te bereiken niveau is verankerd in de Verordening op de beroepsprofielen van de NBA en is mede afhankelijk van de gekozen opleidingsoriëntatie.

Studenten volgen het theoretische gedeelte van de opleiding voor een groot deel binnen het bachelor-master-stelsel voor het hoger onderwijs. Een accountantsopleiding omvat na de bachelor- of de masterfase tevens een postinitieel gedeelte en een driejarige praktijkopleiding (stage). In het nieuwe opleidingsmodel is het in beginsel mogelijk zowel de opleiding met de oriëntatie ‘Assurance’ als de opleiding met de oriëntatie ‘Accountancy’ (MKB of Finance) via een hbo- of via een universitaire route te doorlopen.

Een theoretische opleiding tot Accountant-Administratieconsulent wordt afgerond aan een hogeschool of vergelijkbare onderwijsinstelling die hoger beroepsonderwijs verzorgd en die beschikt over een aanwijzing van CEA. Een theoretische opleiding tot Registeraccountant wordt afgerond aan een universiteit of vergelijkbare onderwijsinstelling die wetenschappelijk onderwijs verzorgd en die beschikt over een aanwijzing van CEA.

Voor een opleiding met de oriëntatie ‘Assurance’ geldt bovendien dat hiervoor een mastergraad moet zijn behaald. Een mastergraad is verbonden aan een (wetenschappelijke) masteropleiding in het wo en aan een (professionele) masteropleiding in het hbo.

De opleiding tot Registeraccountant met oriëntatie ‘Assurance’ vereist een masteropleiding binnen het wetenschappelijk onderwijs. De opleiding tot Accountant-Administratieconsulent met oriëntatie ‘Assurance’ vereist eveneens een masteropleiding. Dit kan een hbo-of een wo-masterprogramma zijn.

Een opleiding tot Accountant-Administratieconsulent met oriëntatie ‘Accountancy’ (MKB of Finance), vereist (= uitstroomvereiste) minimaal een bacheloropleiding binnen het hoger beroepsonderwijs of het wetenschappelijk onderwijs. Een opleiding tot Registeraccountant met oriëntatie ‘Accountancy’ (MKB of Finance), vereist (= uitstroomvereiste) ten slotte minimaal een bacheloropleiding binnen het wetenschappelijk onderwijs.

3.3 Vakgebieden

Naast een aantal generieke eindtermen, presenteert de Stuurgroep de eindtermen naar vakgebied. Een dergelijke weergave past in de traditie van de accountantsopleidingen en sluit aan op het wettelijk kader. Daarbij is het voorstel voor de inrichting van het curriculum uit het rapport van de commissie Dassen als basis genomen, inclusief de voorgestelde vernieuwingen in de vakgebieden en de ‘streams’: maatschappelijke rol accountant, IT en corporate governance. De Stuurgroep heeft er voor gekozen geen afzonderlijke eindtermen voor deze ’streams’ te formuleren maar deze te integreren in de vakgebieden, zodat deze eindtermen niet geïsoleerd in de opleidingen aan de orde komen.

In de eindtermen worden de volgende vakgebieden onderscheiden:

  • Kernvakgebieden:

    • Audit & Assurance (A&A)

    • Financial Accounting (FA)

    • Internal Control & Accounting Information Systems (ICAIS)

  • Bedrijfseconomische vakgebieden:

    • Financiering (FIN)

    • Management Accounting & Control (MAC)

    • Strategie, Leiderschap en Organisatie (SLO)

  • Overige vakgebieden:

    • Boekhouden (BKH)

    • Economie (EC)

    • Fiscaliteit (FISC)

    • Gedrag, Ethiek en Besluitvorming (GEB)

    • Recht (RE)

    • Statistiek (STA)

3.4 Vernieuwing eindtermen

Bij het streven actuele en toekomstbestendige eindtermen te formuleren, zijn ten opzichte van de huidige eindtermen, zowel qua structuur, inhoud als bewoording een groot aantal vernieuwingen doorgevoerd. Deze vernieuwingen zijn op diverse plaatsen in dit rapport, per vak en oriëntatie in § 4.2 respectievelijk § 4.4, toegelicht. Onderstaand worden de belangrijkste kort samengevat.

Als uitgangspunt bij het formuleren van eindtermen is gekozen meer aandacht te besteden aan de conceptuele vorming van accountants door het centraal stellen van kennis van – en inzicht in – theorieën en conceptuele modellen. Zodoende kan minder aandacht uitgaan naar de herhaalde toepassing van en oefening met bepaalde regels en standaarden. De nieuwe eindtermen bieden zodoende ruimte om in de onderwijsprogramma’s de nodige vernieuwing in onderwijsmethoden en -technieken door te voeren en zowel integratie tussen vakken als tussen theorie- en praktijkopleiding te effectueren.

Een volgende verandering betreft het onderscheiden van de oriëntaties ‘Assurance’ en ‘Accountancy’ (MKB en Finance) om beter invulling te geven aan de diverse beroepsprofielen. De gemeenschappelijkheid van de opleidingen komt tot uitdrukking in de ‘Common body of knowledge’, terwijl in de oriëntaties de gewenste differentiatie is aangebracht. Nieuw zijn eveneens de drie ‘streams’ die als een rode draad door de opleiding lopen. Dit betreffen: de maatschappelijke rol van accountants, IT en corporate governance. De eindtermen van deze ‘streams’ komen in diverse kernvakken en bedrijfseconomische vakken aan de orde en leiden tot een duidelijke accentversterking van de desbetreffende competenties in de opleiding.

De eindtermen vragen meer aandacht voor de beroepshouding van accountants waarbij een groter bewustzijn van de maatschappelijke rol wordt ontwikkeld en reflectie plaatsvindt op maatschappelijke vraagstukken voor het eigen functioneren. De nieuwe eindtermen vragen dan ook veel aandacht voor ethiek, onafhankelijkheid, professioneel kritische instelling, communicatieve vaardigheden en soft skills die onder meer in de generieke eindtermen tot uitdrukking komen. Een deel van deze eindtermen kan een accountant zich eigen maken door cognitieve kennisverwerving. Een ander deel heeft met ervaring te maken of de mogelijkheid zaken op een dieper niveau te overwegen en een eigen ethisch toetsingskader bij zijn werkzaamheden toe te passen. Ook moet een accountant zich goed realiseren aan welke psychologische verschijnselen hij blootstaat als hij met (morele) dilemma’s wordt geconfronteerd. Belangrijk zijn in dit verband de eindtermen voor het nieuwe vakgebied Gedrag, Ethiek en Besluitvorming die onderdeel zijn van de ‘Common body of knowledge’.

De nieuwe eindtermen besteden relatief veel aandacht aan IT. Om het belang van een geïntegreerde benadering van IT te benadrukken, is geen zelfstandig basisvak opgenomen. Zo richt ICAIS zich op het inrichten van de informatieverzorgende processen en IT in een organisatie teneinde relevante en betrouwbare informatie te kunnen verstrekken. Terwijl bij Audit & Assurance de focus ligt op vraagstukken waar specifieke IT-toepassingen (zoals ERP-omgeving, internetverkopen en -betalingen, cloud-toepassingen) aan de orde komen.

Corporate governance is een thema dat bij alle kernvakgebieden, Management Accounting & Control, Strategie, Leiderschap en Organisatie, Recht en Financiering, aan de orde komt hetgeen niet wegneemt dat de betreffende eindtermen ook in een afzonderlijk vak kunnen worden ondergebracht.

3.5 Beheersingsniveau eindtermen

De eindtermen moeten borgen dat de juist afgestudeerde accountant het vereiste niveau heeft bereikt. Daartoe heeft de Stuurgroep beheersingsniveaus gedefinieerd die zijn afgeleid van het Nederlandse Kwalificatieraamwerk NLQF. NLQF is een raamwerk voor inschaling van alle mogelijke kwalificaties, dat gebaseerd is op het European Qualifications Framework (EQF) zoals dat in EU-verband is vastgesteld. Het NLQF geeft beschrijvingen van de niveaus van kennis, vaardigheden en zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. NLQF maakt hiermee kwalificaties met elkaar vergelijkbaar. Een NLQF inschaling vertelt niet zozeer iets over de geleverde studie-inspanning of studie-inhoud, maar over wat iemand kan en weet als een bepaald leerproces is afgerond.

De Stuurgroep onderkent de beheersingsniveaus A, B en C, waarbij C het hoogste niveau representeer

Niveau

Context

Kennis

Vaardigheden

Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid

A

Onbekende, wisselende leef- en werk- omgeving, (eventueel ook internationaal).

Bezit ruime feiten- en theoretische kennis binnen een werk-/studiegebied en bewustzijn van de grenzen van die kennis.

– Reproduceren en begrijpen van onderliggende principes en theorieën van de voor het beroep relevante vakgebieden.

– Signaleren van beperkingen van bestaande kennis in de beroepspraktijk en in het kennisdomein en hierop actie ondernemen.

– Analyseren van complexe (beroeps)taken en deze onder begeleiding kunnen uitvoeren d.m.v. het toepassen van professionele vaardigheden.

– Onderkennen van het belang van professionele normen en waarden, ethiek en professioneel kritische houding bij het uitvoeren van (beroeps)taken.

– Verschaffen van informatie en toelichten van ideeën op een duidelijke, begrijpelijke manier, zowel mondeling als schriftelijk, naar gelijken, leidinggevenden en cliënten.

– Samenwerken met gelijken, leidinggevenden en cliënten.

– Verantwoordelijkheid dragen voor resultaten van eigen activiteiten, werk en studie.

– Gedeelde verantwoordelijkheid dragen, en tonen, voor het resultaat van activiteiten en werk van anderen en voor het aansturen van processen.

B

Onbekende, wisselende leef- en werkomgeving met een redelijke mate van onzekerheid, en complexiteit ook internationaal.

Bezit gevorderde kennis van een werk-/studiegebied, die een kritisch inzicht in theorieën en beginselen impliceert.

– Zelfstandig toepassen, vergelijken en analyseren van onderliggende principes en theorieën van de voor het beroep relevante vakgebieden.

– Opstellen en verdiepen van argumentaties, evalueren en combineren van kennis en inzichten van de voor het beroep relevante vakgebieden.

– Signaleren van beperkingen van bestaande kennis in de beroepspraktijk en relevante vakgebieden en hierop actie ondernemen.

– Analyseren van complexe beroeps- en wetenschappelijke taken en deze onder beperkte supervisie uitvoeren d.m.v. het combineren van vaktechnische bekwaamheid en professionele vaardigheden.

– Toepassen van professionele normen en waarden, ethiek en professioneel kritische houding bij het uitvoeren van (beroeps)taken.

– Presenteren van informatie en toelichten van ideeën op een duidelijke manier, zowel mondeling als schriftelijk aan vak-/beroepsgenoten en stakeholders.

– Samenwerken met gelijken, specialisten en niet-specialisten, leidinggevenden en cliënten.

– Verantwoordelijkheid dragen voor resultaten van eigen werk en studie en het resultaat van het werk van anderen.

– Gedeelde verantwoordelijkheid dragen, en tonen, voor het aansturen van processen en de professionele ontwikkeling van personen en groepen.

C

Onbekende, wisselende leef- en werkomgeving met een hoge mate van onzekerheid en complexiteit, ook internationaal.

Bezit gespecialiseerde kennis, die ten dele zeer geavanceerd is, als basis voor originele ideeën en/of onderzoek. Kritisch bewustzijn van kernproblemen op het vakgebied en op het raakvlak tussen verschillende vakgebieden.

– Zelfstandig analyseren en integreren van onderliggende principes en theorieën van de voor het beroep relevante vakgebieden.

– Verworven kennis en vaardigheden kunnen toepassen op een hoger abstractieniveau, op basis van conceptueel denken en het opstellen en verdiepen van argumentaties.

– Analyseren van complexe beroeps- en wetenschappelijke taken en deze zelfstandig uitvoeren d.m.v. het integreren van vaktechnische bekwaamheid en professionele vaardigheden bij het managen van opdrachten en projecten.

– Anticiperen op (on)verwachte ontwikkelingen en aandragen van oplossingen voor complexe problemen en praktijkvraagstukken en het daartoe zo nodig samenwerken met deskundigen/specialisten

– Beslissingen nemen in overeenstemming met professionele en ethische normen en waarden en op basis van een professioneel kritische houding.

– Presenteren en toelichten van relevante informatie op een overtuigende wijze, zowel mondeling als schriftelijk aan een brede groep van stakeholders.

– Samenwerken met gelijken, specialisten en niet-specialisten, leidinggevenden en cliënten.

– Verantwoordelijkheid dragen voor resultaten van eigen werk en studie en het resultaat van het werk van anderen.

– Verantwoordelijkheid dragen, en tonen, voor het aansturen van complexe processen en de professionele ontwikkeling van personen en groepen.

Bij het formuleren van eindtermen is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de volgende ‘typerende’ werkwoorden die refereren aan de drie onderscheiden beheersingsniveaus.

Niveau

In eindtermen gehanteerde werkwoorden

A

Formuleren, identificeren, onderkennen, schetsen, signaleren, typeren, verwoorden, weergeven.

B

Adviseren, afwegen, analyseren, beargumenteren, (be)discussiëren, benoemen, beschrijven, formuleren voorstel, ontwerpen, rapporteren, samenvatten, uitleggen.

C

Adviseren, beoordelen, doorgronden, evalueren, inschatten, kritisch becommentariëren, reflecteren, toepassen, verdedigen, verklaren, vertalen, toetsen, verantwoording afleggen.

3.6 Formulering en positionering eindtermen

In hoofdstuk 4 zijn zowel de generieke eindtermen beschreven als de eindtermen per oriëntatie. De eindtermen zijn tevens beschikbaar in een afzonderlijke excel-toepassing, zodat opleiders eenvoudig bewerkingen en sorteringen kunnen maken. Uitsluitend de eindtermen zoals die zijn gepubliceerd in de Staatscourant, gelden als eindtermen in de zin van de Wab.

De eindtermen in dit rapport worden als volgt gepresenteerd.

Nr.

Eindterm

Theorieopleiding

Praktijkopleiding

De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat om

Common body

of knowledge

Oriëntatie

Common body

of practice

Oriëntatie

           

De eindtermen zien op de beginnend beroepsbeoefenaar. Iedere eindterm begint dan ook met de aanhef: ‘De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat om ....’

Van alle eindtermen is aangegeven of en op welk niveau deze in het theorie- of praktijkdeel van de opleiding of in beiden aan de orde moeten komen. Voor bepaalde eindtermen is door een letteraanduiding expliciet onderscheid gemaakt in de formulering van de betreffende eindterm voor het theoriedeel (a) respectievelijk het praktijkdeel (b) van de opleiding.

Als een eindterm betrekking heeft op de theorie dan dient die eindterm in het curriculum van de theoretische opleiding aan bod te komen. Van alle eindtermen in de theorieopleiding dient vastgesteld te worden, door middel van beoordeling en/of toetsing, dat een student aan die eindterm heeft voldaan. Voor de meeste eindtermen van de theorieopleiding geldt dat deze ook in de (beroeps)praktijk aan bod kunnen komen, maar niet al deze eindtermen hoeven in de praktijkopleiding getoetst te worden. Voor die eindtermen die van toepassing zijn voor de praktijkopleiding, dient wel vastgesteld te worden dat door studenten in de praktijk op het vereiste niveau aan deze eindtermen wordt voldaan. Voor een aantal eindtermen van de praktijkopleiding met betrekking tot de oriëntatie ‘Accountancy’ bestaat een aantal keuzemogelijkheden voor te selecteren eindtermen. Deze keuzemogelijkheden zijn geïntroduceerd vanwege de grote diversiteit in de werkomgeving van trainees, waardoor niet elke trainee in staat is om alle gedefinieerde eindtermen van bepaalde vakgebieden te realiseren. Voor nadere uitleg wordt verwezen naar § 4.4 van dit rapport.

Conform het nieuwe opleidingsmodel is ook aangegeven of de eindtermen behoren tot de ‘Common body of knowledge’ respectievelijk ‘Common body of practice’ en/of tot één of meer van de oriëntaties. Indien een eindterm tot de ‘Common body’ van de accountantsopleiding behoort dan is dit aangegeven door het vermelden van het gewenste beheersingsniveau (A, B of C) in die kolom. Op dezelfde wijze is aangegeven of en zo ja, op welk niveau een eindterm tot een of meerdere oriëntaties behoort.

De ‘Common body’ vormt het gemeenschappelijke fundament van de accountantsopleidingen en omvat die eindtermen die relevant zijn voor alle accountants, ongeacht de opleidingsoriëntatie die wordt gekozen. Het concept van een voor de accountantsopleidingen kenmerkende gemeenschappelijke basis, vormt het uitgangspunt van het vernieuwde opleidingsmodel uit de nota ‘Vakbekwaamheid Verzekerd’. Voor de eindtermen in de ‘Common body’ geldt dat deze dienstbaar zijn aan zowel de accountant die assurance-opdrachten uitvoert als de accountant die non-assurance-opdrachten uitvoert respectievelijk werkzaam is in een financiële functie. Zo is bijvoorbeeld eindterm ICAIS-4 (beoordeling bestuurlijke informatieverzorging en administratieve processen) zowel relevant voor het kunnen inschatten van interne beheersingsrisico’s ten behoeve van het opstellen van een controleplan, als voor het kunnen adviseren over de inrichting van een adequaat systeem van interne beheersing.

Het is dus mogelijk dat:

  • een eindterm alleen in de theorieopleiding of in de praktijkopleiding of zowel in de theorie- als praktijkopleiding van toepassing is;

  • een eindterm alleen van toepassing is in de ‘Common body’, of alleen in een of meer oriëntaties of – op een verschillend niveau – zowel van toepassing is in de ‘Common body’ als een of meer oriëntaties;

  • een eindterm in de verschillende oriëntaties op een verschillend niveau moet worden beheerst.

Het gebruik van de term ‘respectievelijk’ in de beschrijving van een eindterm duidt op het verschil in beheersingsniveau tussen CboK en/of oriëntatie(s).

De onderverdeling naar ‘Common body’ en oriëntaties ziet nadrukkelijk niet op het onderscheid naar opleidingsfase van de bama-structuur (bachelor, master of postinitiële opleiding). Het is aan de opleiders zelf om te bepalen waar in de opleiding de eindtermen behandeld zullen worden.

Voor alle eindtermen geldt dat deze beschrijven wat een beginnend beroepsbeoefenaar moet weten en kunnen (outputgericht). Ze zijn dan ook op een hoog abstractieniveau gedefinieerd, zodat opleiders de ruimte hebben om, binnen de opleidingsoriëntatie, een eigen profilering aan te brengen. Dat geldt ook voor de eindtermen die behoren tot de ‘Common body’ van de opleiding. Deze benadering betekent ook dat bij opleidingen de verantwoordelijkheid berust om eindtermen op een adequate wijze in het curriculum vorm te geven.

Voor de drie kernvakken zijn eindtermen geformuleerd die zien op de conceptuele vorming van accountants waarbij de nadruk ligt op kennis van en inzicht in theorieën en conceptuele modellen. Hierbij wordt veelvuldig voortgebouwd op kennis en vaardigheden die zijn verkregen in zowel de basis- als bedrijfseconomische vakgebieden.

Zoals in § 3.3 aangegeven, lopen een drietal ‘streams’ (maatschappelijke rol accountant, IT en corporate governance), als een rode draad door de opleiding heen en zijn deze niet beperkt tot een vakgebied. Eindtermen die zien op deze ‘streams’ zijn bij de relevante vakgebieden opgenomen. In dit rapport is voor de overzichtelijkheid niet aangegeven welke eindtermen specifiek betrekking hebben op de ‘streams’. In het exceloverzicht van de eindtermen is dit wel aangegeven en kan via een filter een overzicht worden gegenereerd van alle eindtermen die zien op de betreffende ‘streams’.

De eindtermen kennen geen (onderlinge) rangorde. De plaats van een eindterm zegt derhalve niets over het (relatieve) belang van de eindterm voor de opleiding. Het belang van een eindterm voor de opleiding is slechts af te leiden uit de formulering en het bijbehorende beheersingsniveau. Eindtermen verschillen onderling van karakter waardoor het bereiken van de ene eindterm meer studie-inspanning en/of werkervaring vraagt dan de andere, ook al is het beoogde beheersingsniveau hetzelfde. Zo is eindterm A&A-11.3 die ziet op de invloed van IT op de uitvoering van een jaarrekeningcontrole een veelomvattende eindterm, waarvoor de IT-kennis uit het vakgebied ICAIS uiterst relevant is.

Als een eindterm bij een bepaald vakgebied is opgenomen, betekent dit niet automatisch dat die eindterm in het curriculum bij dat vakgebied moet worden ondergebracht. Opleiders hebben dus de nodige vrijheid bij het inrichten van het curriculum, mits alle eindtermen op het beschreven niveau worden afgedekt.

4. Eindtermen

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk wordt ingeleid met een considerans waarin een toelichting wordt gegeven op de structuur van de eindtermen en de specifieke invulling van de oriëntaties: ‘Assurance’ en ‘Accountancy’ (MKB respectievelijk Finance). Tevens wordt een korte toelichting gegeven op de eindtermen per vakgebied. Vervolgens worden in § 4.3 de generieke eindtermen beschreven en in § 4.4 de eindtermen per oriëntatie, ingedeeld naar vakgebied. In § 4.4 wordt voor elke oriëntatie ook de normering van de studiebelasting aangegeven in termen van ECTS voor de eindtermen van de theorieopleiding en aantal uren per type werkzaamheid voor de eindtermen van de praktijkopleiding. Hoewel de eindtermen zijn beschreven per vakgebied en ingedeeld naar theorie en praktijk, moet worden gestreefd naar zoveel mogelijk integratie tussen enerzijds de verschillende vakken en anderzijds tussen de theorie- en praktijkopleiding.

4.2 Considerans bij de eindtermen
4.2.1 Considerans bij de oriëntaties

De opleiding met oriëntatie ‘Assurance’

De accountantsopleiding gericht op de oriëntatie ‘Assurance’ leidt op voor de assurance functie in de ruimste zin van het woord, waaronder ook de wettelijke controle van jaarrekeningen (ex art. 2:393 BW) wordt begrepen. Dit betekent dat in de opleiding veel aandacht moet worden besteed aan verschillende soorten assurance werkzaamheden die accountants kunnen verrichten. Daarnaast is kennis en begrip van het verrichten van aan assurance verwante en overige opdrachten van belang. Het accent in het theoriedeel van de opleiding ligt echter op het kunnen uitvoeren van (wettelijke) controleopdrachten van financiële verantwoordingen. Kennis, begrip en toepassing van de controlestandaarden die zien op de jaarrekeningcontrole is eveneens van belang voor het uitvoeren van andere assurance-opdrachten en aan assurance verwante opdrachten. De eindtermen die zien op het praktijkdeel van de opleiding omvatten het brede terrein van assurance met een nadruk op de jaarrekeningcontrole. De opleiding met oriëntatie ‘Assurance’ richt zich op toekomstige openbaar accountants, intern accountants en overheidsaccountants die assurance in brede zin verschaffen. Vanzelfsprekend staat bij het uitvoeren van assurance-opdrachten het belang van het maatschappelijk verkeer (publiek belang) centraal.

De opleiding met oriëntatie ‘Accountancy-MKB’

De accountantsopleiding met oriëntatie ‘Accountancy-MKB’ leidt op voor de in het MKB werkzame accountant die zowel bepaalde assurance werkzaamheden als andersoortige werkzaamheden op het gebied van accountancy verricht. Naast een aantal specifieke assurance werkzaamheden betreft dit in het bijzonder opdrachten tot het samenstellen van financiële verantwoordingen (inclusief fiscale aangiften) en advieswerkzaamheden op een breed terrein.

In dit segment is er behoefte aan specifieke assurance bij verantwoordingen die niet zijn afgeleid van een gecontroleerde jaarrekening of van een andere financiële verantwoording. Het moet voorts gaan om opdrachten ten behoeve van een beperkte kring van gebruikers (besloten verkeer) die niet complex zijn (zie bijlage 5 voor nadere toelichting en uitwerking). Voorbeelden van dergelijke assurance-opdrachten zijn: beoordelingsopdrachten van financiële (jaarrekeningen) en niet-financiële (Tax Control Framework) verantwoordingen en toekomstgerichte informatie (prognoses, prospectussen) en bijzondere controle-opdrachten, zoals subsidieverklaringen, oplageverklaringen en brand- en bedrijfsschadeonderzoeken. Wat betreft de advieswerkzaamheden kan worden gedacht aan vraagstukken op het gebied van (zie eindterm A&A-14):

  • begeleiden en opstellen van een business plan;

  • opstellen en uitwerken van (maatschappelijke) business cases;

  • begeleiden van overnames en bedrijfsopvolging;

  • selecteren en begeleiden van implementatie van geautomatiseerde systemen;

  • opstellen financieringsvoorstel en begeleiden van de financieringsaanvraag;

  • adviseren over fiscale strategievraagstukken;

  • investeringsanalyse;

  • procesoptimalisatie;

  • ontwikkeling en implementatie van een management accounting & control systeem;

  • inrichten van administraties;

  • business recovery & restructuring;

  • het opstellen van begrotingen, budgetten en kostprijsberekeningen;

  • adviseren over vermogens- en estateplaning.

Met name dit type vraagstukken en de hiervoor vereiste (advies)vaardigheden staan in deze oriëntatie centraal. De eindtermen van zowel de ‘Common body’ als de oriëntatie zien op specifieke diensten van de MKB-accountant. In zijn adviesrol opereert de accountant als vertrouwensman van de MKB-ondernemer en dient daarbij altijd het belang van het maatschappelijk verkeer (publiek belang) in het oog te houden.

De opleiding met oriëntatie ‘Accountancy-Finance’

Accountants in business zijn in veel verschillende functies werkzaam. De als financieel professional opgeleide accountant in business kan verschillende functies bekleden, zoals: financieel directeur, controller, manager finance & control, management accountant, business analist of manager op het gebied van risk, governance en compliance. De basis voor de financiële functie is het voorzien van betrouwbare en relevante informatie aan en over de organisatie. De financieel professional zorgt er bijvoorbeeld voor dat de financieel-administratieve processen op orde zijn en dat er een goed werkend intern beheersingssysteem en risicomanagement-systeem is ingericht. Ook levert de financieel professional informatie ten behoeve van en adviseert hij over belangrijke managementbeslissingen. Ook de financieel professional dient in de beroepsuitoefening het belang van het maatschappelijk verkeer (publiek belang) te betrekken.

4.2.2 Considerans bij de eindtermen per vakgebied

Audit & Assurance (A&A)

De eindtermen voor dit vak, dat de gemeenschappelijke kern vormt van het accountantsberoep, betreffen zowel de grondslagen voor de beroepsuitoefening als de invulling van te verrichten werkzaamheden. De grondslagen zijn van belang voor alle oriëntaties terwijl de te verrichten werkzaamheden zijn verdeeld naar de controle van de jaarrekening, overige assurance-opdrachten, aan assurance verwante opdrachten en overige (incl. advies)opdrachten, die leiden tot concrete beroepsproducten. Deze verdeling naar soorten werkzaamheden sluit aan bij de structuur van de regelgeving voor de accountant, zoals opgenomen in de Handleiding Regelgeving Accountancy van de NBA.

Voor het kernvak Audit & Assurance geldt een ‘Common body of knowledge’ van 20 ECTS. Dit biedt voldoende theoretische basis om niet-complexe assurance-opdrachten uit te kunnen voeren.

De oriëntatie ‘Assurance’ geeft vervolgens nadere invulling aan de opleidingsvereisten voor de wettelijke jaarrekeningcontrole en overige assurance-opdrachten, wat tot uitdrukking komt in het relatief hoge aantal ECTS (10). De oriëntatie ‘Accountancy-MKB’ richt zich met name op het verstrekken van assurance bij bepaalde financiële overzichten (zie bijlage), het uitvoeren van samenstelopdrachten en het verschaffen van (bedrijfseconomische en fiscale) adviezen (totaal 5 ECTS). De eindtermen voor de oriëntatie ‘Accountancy-Finance’ liggen voor het theoretisch deel op het niveau van de ‘Common body of knowledge’.

Nadrukkelijk wordt aandacht gevraagd voor het feit dat de beginnend beroepsbeoefenaar in staat moet zijn om de verwachtingen van opdrachtgevers te onderkennen alsmede de spanningsvelden die kunnen ontstaan en het publiek belang bij de overwegingen en besluitvorming te betrekken. Zowel de noodzaak om ethische vraagstukken en dilemma’s gemotiveerd op te lossen, als de eis om professioneel kritisch op te treden zijn in de eindtermen verwoord. Daarbij spelen de toepassing ’morele oordeelsvorming’ en het betrekken van het publieke belang, de beroepswaarden en de relevante wet- en regelgeving een onmisbare rol. De nieuwe eindtermen van het vakgebied Gedrag, Ethiek en Besluitvorming bieden hiervoor een goede basis. De nieuwe eindtermen Audit & Assurance vragen expliciet aandacht voor de ontwikkelingen op het terrein van IT en de gevolgen daarvan voor de aard en omvang van te verrichten werkzaamheden. Voorbeelden van relevante ontwikkelingen zijn de enorme groei van social media en de hiermee samenhangende informatiestromen, de toegenomen risico’s van grootschalige cyber crime en de verbeterde mogelijkheden van statistische analyses als gevolg van big data (data analytics).

De eindtermen voor de praktijk zijn toegesneden op de verschillende werkvelden. Dat verklaart ook het verschil in de urennorm voor de eindtermen van de praktijkopleiding die per oriëntatie geldt.

Financial Accounting (FA)

Het kernvakgebied Financial Accounting of Externe Verslaggeving houdt zich primair bezig met de verschaffing van financiële informatie aan stakeholders. De accountant speelt een belangrijke rol bij de controle of het samenstellen van de jaarrekening dan wel bij de advisering daarover. De eindtermen zijn vooral gericht op de externe financiële informatieverschaffing en daarnaast op de informatieverschaffing in het bestuursverslag en/of het geïntegreerde verslag, onder andere door middel van niet-financiële prestatiemaatstaven.

Iedere beginnend beroepsbeoefenaar dient kennis en inzicht te hebben in de functies van externe verslaggeving in het maatschappelijk verkeer, de oordeelsvorming van stakeholders, het institutionele kader, de uitgangspunten die aan de jaarrekening ten grondslag liggen, de relevante waardebegrippen en het jaarrekeningenbeleid en de jaarrekeninganalyse. De beginnend beroepsbeoefenaar dient voorts in staat te zijn te evalueren in hoeverre jaarrekeningen zijn opgemaakt overeenkomstig de daarvoor geldende normen, met specifieke aandacht voor de meer complexe bijzondere situaties en de toelichting als onderdeel van de jaarrekening. De eindtermen gaan in de ‘Common body of knowledge’ ook in op de verantwoording van organisaties zonder winstoogmerk. Bij de toepassing van of toetsing aan normen refereren de eindtermen zowel aan de Nederlandse wetgeving en de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, als aan de International Financial Reporting Standards (IFRS).

In de oriëntaties ‘Assurance’ en ‘Accountancy-Finance’ wordt ruime aandacht besteed aan IFRS, het jaarrekeningenbeleid, het bestuursverslag en geïntegreerde verslaggeving. Ook is in deze oriëntaties kennis van de hoofdlijnen van de financiële verantwoording van bijzondere bedrijfstakken noodzakelijk. In de oriëntatie ‘Accountancy-MKB’ wordt meer aandacht besteed aan de Richtlijnen voor kleine rechtspersonen en de fiscale grondslagen voor de jaarrekening. In de oriëntatie ‘Assurance’ zal de nadruk liggen op de controle van de jaarrekening, in de oriëntatie ‘Accountancy-Finance’ op het opmaken en analyseren van de jaarrekening en in de oriëntatie ‘Accountancy-MKB’ op het samenstellen van de jaarrekening en het adviseren daarover.

Enkele van de eindtermen passen ook bij andere vakgebieden en kunnen ook (al dan niet gedeeltelijk) aldaar een plaats krijgen. Dit geldt in het bijzonder voor waardebegrippen (vakgebied Financiering), toepassing van fiscale grondslagen (vakgebied Fiscaliteit) en regels van kapitaalbescherming, opmaken en openbaar maken (vakgebied Recht). Voorts is er een nauw verband met het vakgebied Boekhouden.

Internal Control & Accounting Information Systems (ICAIS)

De eindtermen voor het kernvak Internal Control & Accounting Information Systems zijn ten opzichte van de (theoretische) eindtermen 2008, sterk gewijzigd. In de eerste plaats is gekozen meer aandacht te besteden aan de conceptuele vorming door het centraal stellen van kennis van – en inzicht in – theorieën en conceptuele modellen. De eindtermen hebben een duidelijke structuur en een verdergaande focus op de werkzaamheden van de accountant. De kern hierbij is dat, voortbouwend op een gedegen kennis van de grondslagen, theorieën en geëigende modellen binnen het vakgebied ICAIS, studenten in staat moeten zijn om op basis van een risico-georiënteerde aanpak een systeem van interne beheersing in te richten en te evalueren. De eindtermen voor het vakgebied ICAIS omvatten derhalve de volgende bouwstenen: risicoanalyse, informatiebehoefte en -analyse, inrichten processen, inrichten controls, inrichten systemen en IT.

Gegeven de snelle ontwikkelingen op het terrein van IT wordt voor alle oriëntaties nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de IT-verschijningsvormen van de infrastructuur, applicaties en controls en voor moderne data-analyse. Ook de gevolgen van veranderingen hierin voor de interne beheersing worden expliciet aan de orde gesteld. Daarnaast is een eindterm geformuleerd die van de beginnend beroepsbeoefenaar verlangt om een sluitend geheel van IT controls te ontwerpen om risico’s te mitigeren. Ook richten de eindtermen zich op informele beheersingsmechanismen (soft controls) waarbij rekening moet worden gehouden met kenmerken van de controle-omgeving zoals cultuur en ethiek. Ook de eindtermen ICAIS bevatten zodoende aandacht voor gedragsaspecten.

In de oriëntatie ‘Assurance’ ligt de nadruk op het gebied van risicomanagement en interne beheersing, met name van belang voor het bepalen van het interne beheersingsrisico in het kader van de jaarrekeningcontrole. In de oriëntatie ‘Accountancy-MKB’ wordt – naast de ‘Common body of knowledge’ – verdergaande aandacht gevraagd voor het ontwerpen van een informatiesysteem, de toepassing van analyse- en rapportagetools en de advisering daarover. Specifieke eindtermen voor de oriëntatie ‘Accountancy-Finance’ zien met name op ontwikkelingen in de IT voor zover relevant voor de beroepsuitoefening. Ook wordt voor de financieel professional nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het begrijpen en beoordelen van de werkwijze van het systeem van interne controle vanuit het perspectief van de corporate governance. Voor zowel de oriëntatie ‘Assurance’ als ‘Accountancy-MKB’ en ‘Accountancy-Finance’ zijn voor de praktijkopleiding ICAIS eindtermen geformuleerd.

Financiering (FIN)

Financieringsvraagstukken spelen bij diverse soorten werkzaamheden van de accountant een belangrijke rol. De eindtermen voor het vakgebied Financiering zien met name op financiële rekenkunde, investeringsanalyse, waardebepaling van een bedrijf of bedrijfsonderdeel, financiële planning, werkkapitaalbeheer, beoordeling van financiële prestaties, beheersing van financiële risico’s en de werking van financiële markten. Daarnaast dient de beginnend beroepsbeoefenaar de governance structuur vanuit financieringsperspectief te kunnen analyseren en kennis te hebben van het risico en rendement van beleggingsproducten. Ook dient de beginnend beroepsbeoefenaar aan te kunnen geven hoe irrationeel gedrag van invloed kan zijn op prijzen en financiële beslissingen. Deze eindterm sluit aan op de kennis verkregen in het vakgebied Gedrag, Ethiek en Besluitvorming.

In de oriëntatie ‘Accountancy-Finance’ is Financiering een profielvak en vindt een verdieping van de eindtermen plaats. Daarnaast is het vakgebied Financiering een wezenlijk onderdeel van de praktijkopleiding in deze oriëntatie. Ook in de oriëntatie ‘Accountancy-MKB’ voorzien de eindtermen in een verdieping op enkele geselecteerde onderdelen en maakt Financiering een nadrukkelijk deel uit van de praktijkopleiding.

Management Accounting & Control (MAC)

Dit vakgebied omvat de deelgebieden Management Accounting en Management Control. Management accounting beschrijft de patronen waarlangs beslissingscalculaties worden vormgegeven. Management control beschrijft de patronen op basis waarvan wordt toegezien op de uitvoering van managementbeslissingen.

De beginnend beroepsbeoefenaar dient in staat te zijn een systeem van Management Accounting & Control te kunnen beoordelen op het functioneren. De eindtermen gaan met name in op de relatie tussen MAC en strategie, financiële en niet-financiële accountingmaatstaven, identificatie van kostenobjecten en toepassing van kostenmodellen, prestatiemeting en budgettering.

Een specifieke eindterm in de oriëntatie ‘Accountancy-MKB’ is de bekwaamheid om met behulp van moderne data-analysetechnieken beslisinformatie uit verschillende bronnen samen te stellen. In de oriëntatie ‘Accountancy-Finance’ vindt verdieping plaats op de gebieden strategisch management, prestatiemanagement en scenario-analyse en budgettering. Het vakgebied Management Accounting & Control is een belangrijk onderdeel in de praktijkopleiding van de oriëntatie ‘Accountancy-Finance’.

Strategie, Leiderschap en Organisatie (SLO)

De eindtermen voor het vakgebied Strategie, Leiderschap en Organisatie zijn er met name op gericht de beginnend beroepsbeoefenaar in staat te stellen om situaties te onderkennen waarin strategie, leiderschap of de organisatie van een onderneming zodanige tekortkomingen bevat, dat het risico bestaat dat de ondernemingsdoelstellingen niet worden gerealiseerd. De accountant moet in staat zijn om dergelijke tekortkomingen te signaleren, te rapporteren aan bestuur en toezichthoudend orgaan en te adviseren over nodige aanpassingen in strategie, leiderschap of organisatie, inclusief de corporate governance. Ook moet de beginnend beroepsbeoefenaar in staat zijn om zich op basis van kennis van de economische organisatietheorie, conventionele organisatievormen en nieuwe organisatievormen, een oordeel te vormen of het ontwerp en de uitvoering van de interne en externe organisatie van de onderneming effectief en efficiënt zijn en hierover aan bestuur en toezichthoudend orgaan te rapporteren.

Als het gaat om leiderschap wordt van de beginnend beroepsbeoefenaar verwacht dat wordt onderkend of de condities in de organisatie bijdragen aan de motivatie en ontwikkeling van de medewerkers en of de persoonlijkheid van bestuurders, de stijl van leidinggeven en besluitvorming passen bij de aard en cultuur van de onderneming. Daar hoort in het voorkomende geval bij het onderkennen dat het bestuur het ondernemingsbelang niet dient.

In de oriëntatie ‘Assurance’ wordt nadrukkelijk ingegaan op het onderkennen van bedrijfsrisico’s, terwijl in de oriëntatie ‘Accountancy-MKB’ meer aandacht wordt gevraagd voor het beoordelen van de realiteitswaarde van de strategie en het adviseren over strategieformulering. Evenals eindtermen in de oriëntatie ‘Accountancy-MKB’, gaan de eindtermen voor de oriëntatie ‘Accountancy-Finance’ nader in op ondernemerschapstheorieën en ondernemersvaardigheden, organisatieverandering en innovatie.

Boekhouden (BKH)

Iedere accountant dient een goede kennis van en vaardigheid in het boekhouden te hebben, in het bijzonder dient hij de comptabele aspecten van transacties en gebeurtenissen te kunnen begrijpen en vertalen in journaalposten. Voorts zien de eindtermen op de comptabele verwerking van begroting/budget, op geautomatiseerde comptabele verwerking met behulp van taxonomieën en op de inrichting en structuur van het comptabele systeem, waaronder die inzake consolidatie en verschillen tussen commerciële en fiscale jaarrekeningen. Het vakgebied Boekhouden staat in nauw verband met het vakgebied Financial Accounting en Internal Control & Accounting Information Systems.

In de oriëntatie ‘Accountancy-MKB’ zijn additionele eindtermen opgenomen inzake het adviseren over de comptabele verwerking van bijzondere transacties en gebeurtenissen en het samenstellen van een jaarrekening met behulp van een rapportgenerator. Voorts is in deze oriëntatie een verdieping van de eindtermen opgenomen inzake de comptabele verwerking van begroting/budget en de advisering over inrichting en structuur van het comptabele systeem.

Economie (EC)

Het is belangrijk dat een beginnend beroepsbeoefenaar in staat is om de hoofdlijnen van de invloed van de economische groei en het conjunctuurbeleid van de overheid op de bedrijfsomgeving van een onderneming te beschrijven. Hierbij moet worden onderkend dat economische groei ook wordt bepaald door zaken als innovatie, onderwijs en ondernemerschap. Centraal in de eindtermen van Economie staat het identificeren van de invloed en gevolgen van macro-economische variabelen, landenrisico’s en risico’s die samenhangen met de marktvorm op de strategie en bedrijfsvoering van een onderneming. In een steeds verdergaande globalisering van de economie is het ook van belang de invloed van internationaal economische en politieke ontwikkelingen te kunnen duiden. Alle eindtermen Economie zijn op inleidend niveau en betreffen de ‘Common body of knowledge’ van het theoriedeel van de opleiding.

Fiscaliteit (FISC)

Fiscaliteit speelt een belangrijke rol bij veel werkzaamheden van de accountant. De beginnend beroepsbeoefenaar dient kennis te hebben van de belangrijkste elementen van de vennootschapsbelasting, omzetbelasting, inkomstenbelasting, loonheffing en het formeel belastingrecht, gericht op de mogelijke fiscale gevolgen en risico’s. Hij dient fiscale berekeningen te kunnen maken en aangiften te kunnen opstellen. De eindtermen geven ook het belang van de fiscale strategie aan alsmede de rol van het toezicht. Daarbij dient de beginnend beroepsbeoefenaar de functie van het Tax Control Framework te kunnen uitleggen. Naast nationaal belastingrecht is ook kennis op hoofdlijnen van het internationale en Europese belastingrecht nodig, waaronder het vraagstuk van transfer pricing. Een bijzondere eindterm ziet op de ethische en juridische kwesties van fiscaliteit.

Fiscaliteit is een profielvak in de oriëntatie ‘Accountancy-MKB’ omdat ondernemers bij fiscale vraagstukken vaak een beroep doen op de kennis en ervaring van de MKB-accountant. Diverse eindtermen zijn daarom in deze oriëntatie op verdiepend niveau geformuleerd. Daarnaast is een specifieke eindterm in deze oriëntatie het kunnen adviseren over fiscale strategie en fiscale vraagstukken. Ook in de praktijkopleiding van de MKB-accountant is een wezenlijke plaats ingeruimd voor Fiscaliteit.

Hoewel Fiscaliteit, of Belastingrecht, in de opleiding vaak als een afzonderlijk vak is ingericht, zijn er diverse dwarsverbanden met andere vakken. In het bijzonder noemen we tax assurance, tax audit, tax accounting, tax control en tax governance. Het is wenselijk dat waar mogelijk vraagstukken geïntegreerd worden behandeld.

Gedrag, Ethiek en Besluitvorming (GEB)

Naast systemen en processen wordt het belang van gedrag in het kader van de beroepsuitoefening steeds belangrijker. Zowel als het gaat om (professioneel) gedrag van de beroepsbeoefenaar als het verkrijgen van inzicht in het gedrag van de klant/opdrachtgever. Het doel van het voor de accountantsopleiding nieuwe vakgebied Gedrag, Ethiek en Besluitvorming is vooral inzicht te verschaffen in de beginselen en theorieën met betrekking tot (professioneel) gedrag.

De eindtermen GEB richten zich zodoende op relevante delen van de persoonlijkheidspsychologie en de invloed van de situatie en omgeving op zowel eigen gedrag als besluitvorming. Dat maakt dat de beginnend beroepsbeoefenaar in staat is om te gaan met moeilijke situaties zoals voet bij stuk houden, stellen van grenzen en communiceren over moeilijke kwesties. Ook zijn eindtermen geformuleerd die samenhangen met het begrijpen van teamprocessen en leiderschap en heeft het voor accountants zo belangrijke proces van professionele oordeels- en besluitvorming (inclusief morele oordeelsvorming) een belangrijke plaats in de eindtermen.

De eindtermen GEB zijn niet gedifferentieerd naar oriëntaties en vinden hun praktische toepassing deels in andere vakgebieden. Opgemerkt wordt dat de eindtermen GEB desgewenst in andere vakgebieden aan de orde kunnen komen in plaats van in een afzonderlijk vak.

Recht (RE)

In zijn beroepsuitoefening heeft de accountant te maken met juridische vraagstukken. Kennis en inzicht in de hoofdlijnen van het recht zijn daarom onontbeerlijk. De eindtermen hebben in algemene zin betrekking op de hoofdlijnen van het Nederlands rechtssysteem en het EU-recht en van de verschillen tussen de belangrijkste internationale juridische systemen. De onderdelen van het recht waarvan iedere beginnend beroepsbeoefenaar specifieke kennis dient te hebben zijn vooral het vermogens-, goederen- en verbintenissenrecht en het ondernemingsrecht en daarnaast het faillissementsrecht en het arbeids- en sociaal zekerheidsrecht. Bij de beide eerstgenoemde rechtsgebieden is het vooral van belang de juridische gevolgen en risico’s van feiten en gebeurtenissen te kunnen interpreteren. De eindtermen voor ondernemingsrecht omvatten onder meer de juridische aspecten van corporate governance.

In de oriëntatie ‘Accountancy-MKB’ schrijven de eindtermen vanwege de adviserende rol van de MKB-accountant een verdieping voor van het faillissementsrecht en het arbeids- en sociaal zekerheidsrecht, alsmede kennis inzake het personen- en familierecht, huwelijksvermogensrecht en erfrecht.

Statistiek (STA)

Van oudsher wordt statistiek toegepast bij de risicoanalyse, controls testing en detailcontroles. Het belang voor het accountantsberoep om meer gebruik te maken van statistiek neemt toe. De accountantskantoren doen dan ook forse investeringen om grote hoeveelheden data geavanceerder te kunnen analyseren ten behoeve van een efficiënte en effectieve accountantscontrole. Een geïntegreerde benadering van statistiek in de accountantscontrole is vereist. Daarom dient een beginnend beroepsbeoefenaar in staat te zijn om statistische methodieken toe te passen en tot een oordeel te komen op basis van relevante statistische analyses. Alle eindtermen betreffen de ‘Common body of knowledge’ van het theoriedeel van de opleiding. De praktische toepassing heeft onder andere een plek gekregen in het vakgebied Audit & Assurance.

4.3 Generieke eindtermen

De opleiding tot beginnend beroepsbeoefenaar omvat ook het ontwikkelen en beheersen van meerdere zogenaamde generieke eindtermen. Deze eindtermen beschrijven een aantal algemene capaciteiten en vaardigheden die essentieel zijn voor de persoonlijkheidsvorming en het adequaat kunnen toepassen van de overige (vaktechnische) eindtermen, inclusief het professionele gedrag.

De gekozen generieke eindtermen zijn afgeleid van de kerncompetenties en mede gebaseerd op de door IFAC, Common Content, Tuning, respectievelijk voor CPA (Canada en USA) en CA (UK) gehanteerde generieke competenties. Voor de generieke eindtermen is aangegeven of deze met name van toepassing zijn voor het theoretische- en/of het praktijkgedeelte van de accountantsopleiding.

Voor de generieke eindtermen is geen beheersingsniveau aangegeven. Voor het vereiste niveau wordt aangesloten op de kwalificatieniveaus van de Dublin descriptoren voor het hoger onderwijs. Voor de generieke eindtermen van de praktijkopleiding moet expliciet worden aangetoond dat de trainee deze heeft behaald.

Hieronder zijn de generieke eindtermen opgenomen die gelden voor alle oriëntaties. Daarbij is aangegeven of de eindtermen van toepassing zijn voor de theorieopleiding (T), de praktijkopleiding (P) of beide (T+P).

Grenzen/beperkingen deskundigheid

  • 1. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat om bij het uitvoeren van een opdracht de eigen grenzen/beperkingen te signaleren, waar nodig deskundigen in te schakelen en daartoe een opdracht te formuleren (T+P).

  • 2. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat de bevindingen van de ingeschakelde deskundige te evalueren, kritisch te bespreken en bij zijn oordeelsvorming te betrekken (T+P).

Veranderingen en ontwikkelingen in het vakgebied

  • 3. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat om relevante, actuele ontwikkelingen in het vakgebied en het beroep tijdig te signaleren, de gevolgen daarvan te onderkennen en in zijn beroepsuitoefening te betrekken (T+P).

  • 4. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat om een vaktechnische discussie te voeren met vakgenoten (T+P).

Onderzoeksvaardigheden

  • 5. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat om een gedegen (praktijk)onderzoek te verrichten op een voor de accountant relevant vakgebied, uitmondend in een verslag of werkstuk op een zodanig niveau dat het, al dan niet in beknopte vorm, als artikel kan worden gepubliceerd in een professioneel of wetenschappelijk tijdschrift (T).

  • 6. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat om relevante onderzoeken te identificeren, de uitkomsten kritisch te evalueren en waar nuttig te betrekken bij de uitvoering van de opdracht (T+P).

Analytische vaardigheden

  • 7. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat nieuwe informatie en ideeën te genereren, zich snel eigen te maken, te analyseren en te verwerken (T+P).

  • 8. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat informatie m.b.t. complexe beroepssituaties te ontleden, fouten in argumentatie en tekorten in bewijsvoering te herkennen en op grond van logisch redeneren conclusies te trekken (T+P).

  • 9. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat problemen te signaleren en te analyseren (w.o. het onderkennen van causale en andere relaties) teneinde te komen tot effectieve oplossingen (T+P).

Conflictbeheersings- en onderhandelingsvaardigheden

  • 10. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat om in geval van conflicten en onderhandelingen belangen en standpunten af te wegen om bij te dragen aan een voor betrokken partijen geaccepteerd resultaat (T+P).

Organisatiesensitiviteit

  • 11. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat de invloed en de gevolgen van beslissingen en gedragingen van mensen in een organisatie te begrijpen en hiermee rekening te houden bij zijn handelen (P).

Mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden

  • 12. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat actief en met empathie te luisteren en effectieve interviewtechnieken toe te passen (T+P).

  • 13. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat met beroepsgenoten en niet-deskundigen, zowel in woord als in geschrift, ideeën, meningen en standpunten op taalkundig juiste, bondige, begrijpelijke en overtuigende wijze te communiceren en te presenteren (T+P).

Project management

  • 14. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat opdrachten/projecten waarbij meerdere personen zijn betrokken te plannen, te sturen en te beheersen (P).

Relatiemanagement/-beheer

  • 15. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat op de juiste wijze in te spelen op de behoeften van zowel interne als externe cliënten teneinde een duurzame en betekenisvolle relatie te onderhouden (P).

Coaching en leiderschap

  • 16. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat medewerkers te motiveren en stimuleren om professionele en persoonlijke doelen te bereiken door ontwikkeling van kennis, competenties, talenten en het tonen van voorbeeldgedrag (P).

Prioriteiten stellen

  • 17. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat, rekening houdend met deadlines, prioriteiten te stellen en zijn werkzaamheden zorgvuldig te plannen (P).

Teamwork

  • 18. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat op collegiale wijze samen te werken teneinde een gemeenschappelijk doel te bereiken (T+P).

Diversiteit

  • 19. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat op respectvolle wijze om te gaan met personen met verschillende capaciteiten en culturele achtergronden en gebruiken (P).

Lerend vermogen

  • 20. De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat te reflecteren op eigen ervaringen en ervaringen van collega’s, deze al dan niet in teamverband te bediscussiëren en hiervan te leren (T+P).

  • 21. De beginnend beroepsbeoefenaar wordt in staat geacht zich, in het kader van ‘een leven lang leren’, blijvend te ontwikkelen (P).

4.4 Eindtermen per vakgebied naar opleidingsoriëntatie
4.4.1 De oriëntatie ‘Assurance’

Eindtermen

Nr

Eindterm voor de opleiding met oriëntatie ‘Assurance’

Theorie

Praktijk

De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat om

CBoK

Oriëntatie

Assurance

CBoP

Oriëntatie

Assurance

A&A-1

de ontstaansgeschiedenis van het beroep te verwoorden alsook de vraag naar en aanbod van assurancediensten vanuit gangbare theorieën te beschrijven respectievelijk te verklaren.

B

C

   

A&A-2

de verwachtingen van de opdrachtgever en gebruikers van de opdracht te onderkennen, de spanningsvelden tussen de verschillende belanghebbenden te identificeren, de belangen van de opdrachtgevers en het publiek af te wegen, hierop te reflecteren en bij de besluitvorming te betrekken.

C

 

C

 

A&A-3

de rol van de accountant binnen het systeem van corporate governance samen te vatten respectievelijk te beoordelen, in het bijzonder de relatie met de organen belast met governance en relevante externe toezichthouders.

B

C

   

A&A-4

het (inter)nationale institutioneel kader voor de beroepsuitoefening, bestaande uit relevante wet- en regelgeving en de rol en verantwoordelijkheden van relevante actoren, te beschrijven respectievelijk kritisch te becommentariëren en de mogelijke civiel-, tucht-, bestuurs- en strafrechtelijke gevolgen van niet-naleving te onderkennen.

B

C

   

A&A-5a

de vigerende beroepsreglementering op het gebied van ethiek toe te passen en de gekozen zienswijze te verdedigen.

C

     

A&A-5b

bij de uitvoering van (beroeps)taken op ethische vraagstukken en dilemma’s te reflecteren en zelfstandig te komen tot een gemotiveerde besluitvorming met inachtneming van vigerende beroepsreglementering en een professioneel kritische instelling.

   

C

 

A&A-6

om bij het uitvoeren van (beroeps)taken een kritische houding aan te nemen, die onder meer wordt gekenmerkt door een onderzoekende instelling, het alert zijn op omstandigheden die kunnen duiden op fouten of fraude en een kritische evaluatie van ten behoeve van de opdracht verkregen informatie.

C

 

C

 

A&A-7.1

het systeem van toezicht en kwaliteitsbeheersing van de beroepsuitoefening op beroeps- en organisatieniveau te beschrijven respectievelijk te evalueren.

B

C

   

A&A-7.2

de kwaliteitsbeheersingsprocedures op opdrachtniveau te beschrijven en toe te passen, met inbegrip van de documentatieverplichtingen.

B

C

B

C

A&A-8

de eigenheid van de verschillende vormen van beroepsuitoefening (zoals internal en operational auditors, overheidsaccountants, forensisch accountants, IT-auditors, financieel professionals) te onderkennen en van elkaar te onderscheiden.

B

     

A&A-9

het Stramien voor assurance-opdrachten uit te leggen, in een casuspositie toe te passen en kritisch te becommentariëren.

C

     

A&A-10

de beroepsreglementering ter zake van fraude en ongebruikelijke transacties te verwoorden respectievelijk toe te passen.

A

C

A

C

A&A-11.1

voor een jaarrekeningcontrole de van toepassing zijnde beroepsreglementering met betrekking tot het proces van cliënt-/opdracht(her)acceptatie toe te passen.

B

C

 

C

A&A-11.2

voor een jaarrekeningcontrole, conform de van toepassing zijnde beroepsreglementering, de relevante kennis van de entiteit en zijn omgeving, met inbegrip van haar interne beheersing, te verzamelen om vervolgens de bedrijfs-, accountantscontrole-, inherente-, interne beheersings- en detectierisico's te beschrijven en in te schatten en de materialiteit te bepalen.

B

C

 

C

A&A-11.3

voor een jaarrekeningcontrole, conform de van toepassing zijnde beroepsreglementering, de invloed van de informatietechnologie op de entiteit incl. haar processen, systemen en governance (waaronder ERP, cloud computing, big data, networking, privacy, social media, reporting software) te beschrijven en te analyseren alsmede de gevolgen te bepalen voor de door de accountant uit te voeren werkzaamheden, waaronder de daarbij te hanteren methoden en technieken (zoals audit software).

B

C

 

C

A&A-11.4

op basis van de geïdentificeerde risico’s voor een jaarrekeningcontrole de werkzaamheden te bepalen, vast te leggen in een controleprogramma en uit te voeren teneinde voldoende en toereikende controle-informatie te verkrijgen.

B

C

 

C

A&A-11.5a

bij de uitvoering van een jaarrekeningcontrole te schetsen welke data-analyse en/of procesmining technieken beschikbaar zijn en welke statistische hypothesetoetsen en schattingsmethoden kunnen worden toegepast bij de uitvoering van de opdracht.

A

     

A&A-11.5b

bij de uitvoering van een jaarrekeningcontrole op effectieve wijze gebruik te maken van de beschikbare methoden en technieken, waaronder statistiek, data-analyse en/of procesmining.

     

A

A&A-11.6

voor een jaarrekeningcontrole, conform de van toepassing zijnde beroepsreglementering, de volgende specifieke activiteiten uit te voeren:

– evalueren van transacties met verbonden partijen;

– evalueren van gebeurtenissen na de einddatum van de verslagperiode;

– evalueren van de continuïteit van de entiteit;

– optreden als groepsaccountant respectievelijk als accountant van een groepsonderdeel;

– gebruikmaken van de werkzaamheden van interne auditors en deskundigen;

– evalueren van het bestuursverslag;

– evalueren in hoeverre de jaarrekening overeenkomstig de geldende verslaggevingsregels is opgemaakt en een getrouw beeld geeft.

B

C

 

C

A&A-11.7

voor een jaarrekeningcontrole, op basis van de uitgevoerde werkzaamheden, de bevindingen te evalueren om te komen tot een oordeel en hierover mondeling en schriftelijk te rapporteren aan opdrachtgever en stakeholders.

B

C

 

C

A&A-11.8

naar aanleiding van zijn controlewerkzaamheden relevante aandachtspunten te vertalen naar verbeterpunten voor de organisatie van de opdrachtgever en deze mondeling en schriftelijk te rapporteren aan de opdrachtgever (inclusief de organen belast met governance).

B

C

 

C

A&A-12.1

voor een assurance-opdracht, niet zijnde een jaarrekeningcontrole, de van toepassing zijnde beroepsreglementering m.b.t. het proces van cliënt-/opdracht(her)aanvaarding toe te passen.

B

C

 

C

A&A-12.2

voor een assurance-opdracht, niet zijnde een jaarrekeningcontrole, in overeenstemming met de van toepassing zijnde beroepsreglementering de relevante kennis van de huishouding en zijn omgeving respectievelijk de kenmerken van het object van onderzoek te verzamelen om vervolgens de relevante risico’s op afwijkingen van materieel belang te beschrijven en in te schatten.

B

C

 

C

A&A-12.3

voor een assurance-opdracht, niet zijnde een jaarrekeningcontrole, in overeenstemming met de van toepassing zijnde beroepsreglementering, met gebruikmaking van alle beschikbare methoden en technieken (incl. data-analyse, procesmining en/of statistische hypothesetoetsen en schattingsmethoden) de opdracht op effectieve en efficiënte wijze te plannen en uit te voeren.

B

C

 

C

A&A-12.4

voor een assurance-opdracht, niet zijnde een jaarrekeningcontrole, in overeenstemming met de van toepassing zijnde beroepsreglementering, de bevindingen te evalueren om te komen tot een oordeel of conclusie en deze te rapporteren aan de opdrachtgever.

B

C

 

C

A&A-12.5

naar aanleiding van zijn assurancewerkzaamheden relevante aandachtspunten te vertalen naar verbeterpunten voor de organisatie van de opdrachtgever en deze mondeling en schriftelijk te rapporteren aan de opdrachtgever (inclusief de organen belast met governance).

B

C

 

C

A&A-13

voor aan assurance verwante opdrachten (samenstelopdrachten en opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie), in overeenstemming met de van toepassing zijnde beroepsreglementering:

– de opdracht te aanvaarden;

– de relevante kennis van de huishouding en zijn omgeving respectievelijk het object van onderzoek te verzamelen;

– relevante risico's voor de uitvoering van de opdracht te signaleren;

– met gebruikmaking van alle beschikbare methoden en technieken de opdracht op effectieve en efficiënte wijze te plannen en uit te voeren;

– de bevindingen te evalueren en hierover te rapporteren aan de opdrachtgever.

B

     

A&A-14

voor overige werkzaamheden, in het bijzonder adviesopdrachten, de relevante kennis en vaardigheden te hanteren om, in overeenstemming met de van toepassing zijnde beroepsreglementering:

– de opdracht te aanvaarden;

– de relevante risico's voor de uitvoering te signaleren;

– met gebruikmaking van alle beschikbare methoden en technieken de opdracht op effectieve en efficiënte wijze in te richten en uit te voeren;

– de bevindingen te evalueren en hierover te rapporteren aan de opdrachtgever.

A

     

FA-1

vanuit de theorie de functies te verklaren die de externe verslaggeving in het maatschappelijk verkeer vervult, waaronder het afleggen van verantwoording en het ondersteunen van beslissingen.

C

     

FA-2

uit te leggen op welke wijze aandeelhouders en kredietverschaffers hun oordeel vormen over de jaarrekening van een onderneming ten behoeve van het nemen van beslissingen van economische aard.

A

     

FA-3

beschrijven welke rol het institutioneel kader, bestaande uit relevante wet- en regelgeving en de rol en verantwoordelijkheden van relevante actoren, heeft bij de totstandkoming en toepassing van de verslaggeving op basis van de Nederlandse verslaggevingsvoorschriften en IFRS.

B

     

FA-4

de uitgangspunten van de financiële verslaggeving toe te passen en te beoordelen, waaronder de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling voor de onderscheiden posten van de balans en winst- en verliesrekening, zoals neergelegd in de Nederlandse wetgeving en de conceptuele raamwerken van de RJ en IASB.

C

 

C

 

FA-5

de doelstelling en inhoud van de voor de financiële verslaggeving relevante waardebegrippen, waaronder begrippen die voortkomen uit de financieringstheorie, te doorgronden en toe te passen.

C

     

FA-6

de aanvaardbaarheid van de belangrijkste schattingselementen in de financiële verslaggeving te beoordelen.

C

 

C

 

FA-7

de toelichting als onderdeel van de jaarrekening te beoordelen op juistheid en toereikendheid met inachtneming van de wet- en regelgeving.

C

 

C

 

FA-8.1

te beoordelen in hoeverre een jaarrekening van een naamloze of besloten vennootschap is opgemaakt in overeenstemming met de normen zoals deze zijn begrepen in de Nederlandse wetgeving inzake de jaarrekening en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) voor grote en middelgrote rechtspersonen.

C

 

C

 

FA-8.2

te beoordelen in hoeverre een jaarrekening van een kleine vennootschap is opgemaakt in overeenstemming met de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving voor kleine rechtspersonen (RJk) dan wel in overeenstemming met fiscale grondslagen.

A

     

FA-8.3

te beoordelen in hoeverre een jaarrekening van een (beursgenoteerde) vennootschap is opgemaakt in overeenstemming met de van toepassing zijnde International Financial Reporting Standards (IFRS) van de International Accounting Standards Board (IASB).

A

C

 

C

FA-9

de hoofdlijnen van de International Financial Reporting Standards voor Small and Medium-Sized Entities (IFRS-SME) weer te geven.

A

     

FA-10

de regels van kapitaalbescherming uit te leggen en te beoordelen of deze regels op de juiste wijze zijn toegepast in een jaarrekening van een naamloze en besloten vennootschap.

C

     

FA-11

de eisen te beschrijven die voor een naamloze en besloten vennootschap van toepassing zijn bij het opmaken en openbaar maken van financiële informatie op basis van het Burgerlijk Wetboek.

B

     

FA-12

de onderlinge samenhang tussen de balans, de winst- en verliesrekening, het overzicht totaalresultaat en het kasstroomoverzicht te doorgronden.

C

     

FA-13

om in bijzondere situaties zoals onderhanden projecten, leasecontracten, pensioenen, optiebeloningen, financiële instrumenten, latente belastingen en overnames, verschillende alternatieven m.b.t. de verantwoording van transacties en gebeurtenissen af te wegen en hierover te adviseren.

C

 

C

 

FA-14

de doelstellingen en gevolgen van het jaarrekeningenbeleid van de ondernemingsleiding zoals earnings management en off balance financiering te benoemen en te betrekken in de oordeelsvorming over de jaarverslaggeving.

B

C

B

C

FA-15

met gebruikmaking van ratio-analyse een jaarrekening te analyseren om risico’s vanuit het gezichtspunt van een aandeelhouder of kredietverschaffer te benoemen en daarover te rapporteren aan de ondernemingsleiding.

B

     

FA-16

op hoofdlijnen uit te leggen wat de specifieke vraagstukken zijn inzake financiële verantwoording voor organisaties zonder winstoogmerk (zoals stichtingen en verenigingen).

B

     

FA-17

te schetsen wat de financiële verantwoording van bijzondere bedrijfstakken, waaronder financiële instellingen, woningcorporaties en overheidsorganisaties, onderscheidt van die van andere ondernemingen.

A

     

FA-18

het bestuursverslag, waaronder niet-financiële informatie, te beoordelen op juistheid en toereikendheid met inachtneming van wet- en regelgeving en in het licht van de informatiebehoeften van stakeholders.

C

   

C

FA-19

een overzicht te geven van de relevante normen voor geïntegreerde verslaggeving van organisaties en het daarvoor geldende raamwerk.

A

B

   

ICAIS-1

de grondslagen, de theorieën en de modellen die nodig zijn voor het uitvoeren van de risicoanalyse, het bepalen van de informatiebehoefte, het inrichten van de administratieve processen, het ontwerpen van de daarbij behorende interne beheersingsmaatregelen, het ontwerpen en beheren van de bestuurlijke informatieverzorging, alsmede de daarmee samenhangende IT, te beschrijven respectievelijk te beoordelen.

B

C

   

ICAIS-2a

een systeem van risicomanagement- en beheersing, gericht op de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsvoering, de betrouwbaarheid van de verslaggeving en het voldoen aan wet- en regelgeving, in te richten en te evalueren alsmede vanuit deze doelstellingen voor de organisatie relevante interne beheersingsrisico’s (in het bijzonder interne controle risico’s m.b.t. financiële informatie) te benoemen.

C

     

ICAIS-2b

een systeem van risicomanagement- en beheersing, gericht op de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsvoering, de betrouwbaarheid van de verslaggeving en het voldoen aan wet- en regelgeving, in te richten dan wel te evalueren alsmede vanuit deze doelstellingen voor de organisatie relevante interne beheersingsrisico’s (in het bijzonder interne controle risico’s m.b.t. financiële informatie) te benoemen.

   

C

 

ICAIS-3

een analyse van de informatiebehoeften van een organisatie uit te voeren, die noodzakelijk is voor het besturen en beheersen van de organisatie, het afleggen van verantwoording daarover en om vast te stellen dat is voldaan aan de voor de organisatie geldende wet- en regelgeving.

C

     

ICAIS-4

te beoordelen in welke mate de bestuurlijke informatieverzorging en de administratieve processen van een organisatie voorzien in betrouwbare en relevante informatie voor:

– het besturen en beheersen van de organisatie waaronder het uitoefenen van bewaringscontrole;

– het afleggen van verantwoording;

– het vaststellen dat voldaan is aan de voor de organisatie geldende wet- en regelgeving (compliance).

C

 

C

 

ICAIS-5a

een systeem van preventieve en repressieve interne beheersingsmaatregelen te ontwerpen en te beoordelen voor verschillende processen en typen organisaties, rekening houdend met kenmerken van de controleomgeving zoals cultuur, ethiek, relevante wet- en regelgeving en governancestructuur.

C

     

ICAIS-5b

een systeem van preventieve en repressieve interne beheersingsmaatregelen te ontwerpen dan wel te beoordelen voor verschillende processen en typen organisaties, rekening houdend met kenmerken van de controleomgeving zoals cultuur, ethiek, relevante wet- en regelgeving en governancestructuur.

   

C

 

ICAIS-6

informele beheersingsmechanismen te identificeren en hun effectiviteit te beoordelen voor verschillende processen en typen organisaties, rekening houdend met kenmerken van de controleomgeving zoals cultuur, ethiek, relevante wet- en regelgeving en governancestructuur.

B

 

B

 

ICAIS-7

de verschijningsvormen binnen het IT-infrastructuur-, IT-applicatie-, IT-management- en het IT-strategiedomein te benoemen, te onderscheiden, respectievelijk te beoordelen.

B

     

ICAIS-8

de gevolgen van veranderingen in de IT-infrastructuur, de IT-applicaties, het IT-management en de IT-strategie, voor de betrouwbaarheid van de verslaggeving, voor de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsvoering en voor de naleving van relevante wet- en regelgeving, te signaleren respectievelijk uit te leggen.

A

     

ICAIS-9a

een sluitend geheel van IT-controls te ontwerpen en te beschrijven om risico’s (waaronder het risico van cybercrime) op het terrein van de betrouwbaarheid van de verslaggeving, de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsvoering en de naleving van relevante wet- en regelgeving te mitigeren.

B

     

ICAIS-9b

een sluitend geheel van IT-controls te ontwerpen dan wel te beschrijven om risico’s (waaronder het risico van cybercrime) op het terrein van de betrouwbaarheid van de verslaggeving, de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsvoering en de naleving van relevante wet- en regelgeving te mitigeren.

   

B

 

ICAIS-10

de geschiktheid te bepalen van de voor de managementinformatie en externe verslaggeving gehanteerde analyse- en rapportagetools (zoals XBRL/SBR), alsmede de betrouwbaarheid van de opgeleverde gegevens te beoordelen en hierover te adviseren.

B

C

   

ICAIS-11

de mogelijkheden van moderne data-analysetechnieken bij het toepassen van de risicoanalyse, het beoordelen van bestuurlijke informatieverzorging, de administratieve processen en het systeem van interne beheersing te beschrijven en deze technieken effectief te hanteren.

B

 

B

 

ICAIS-12

door middel van business process management de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsprocessen van een organisatie te schetsen respectievelijk te bediscussiëren.

A

     

ICAIS-13

aan de hand van geëigende systeemontwikkelings- en analysetechnieken, rekening houdend met de eisen op het gebied van betrouwbaarheid, efficiency, compliance en governance, het ontwerp van een informatiesysteem van een organisatie te schetsen respectievelijk te ontwerpen.

A

     

ICAIS-14

helder en eenduidig de gevolgde gedachtegang en de verrichte werkzaamheden bij het beoordelen van opzet, bestaan en werking van het systeem van interne beheersing vast te leggen.

C

 

C

 

ICAIS-15

naar aanleiding van gesignaleerde onvolkomenheden in het systeem van interne beheersing te adviseren over mogelijke verbeteringen.

C

 

C

 

ICAIS-16

de uitkomsten van de evaluatie van het systeem van interne beheersing, intern en extern te kunnen rapporteren, al dan niet in de vorm van een ‘in control statement’.

B

C

   

ICAIS-17

vanuit het perspectief van corporate governance de werking van het systeem van interne controle met betrekking tot financiële informatie en de eventuele risico’s en gevolgen te beschrijven respectievelijk te evalueren.

B

C

B

C

ICAIS-18

in het kader van interne beheersing, en meer specifiek de interne controle m.b.t. financiële informatie, een ontwerp aangaande de toewijzing van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden te bediscussiëren respectievelijk hierover te adviseren aan bestuur en toezichthoudend orgaan.

B

C

   

ICAIS-19

de invloed van bedrijfsethiek, als element van de beheersingsomgeving, op de werking van het systeem van interne controle m.b.t. financiële informatie te kunnen benoemen respectievelijk kritisch te becommentariëren.

B

C

B

C

FIN-1

de belangrijkste technieken op het terrein van financiële rekenkunde (rekening houdend met tijdvoorkeur, samengestelde interest, enkelvoudige interest en disconto) toe te passen op eenvoudige financiële spaar, leen- en beleggingsproducten (waaronder een spaarplan, een lening en een annuïtaire hypotheek).

B

     

FIN-2

ten behoeve van een investeringsanalyse relevante data te verzamelen, te beoordelen en vervolgens te modelleren gebruik makend van scenario-analyse en discontering.

B

     

FIN-3

de waarde van een organisatie dan wel een bedrijfsonderdeel te bepalen gebruikmakend van een gangbare op de situatie toegesneden waarderingsmethodiek.

B

     

FIN-4

ten behoeve van investeringsbeslissingen en waarderingsvraagstukken de toekomstige vrije kasstromen en de relevante vermogenskostenvoet op basis van wetenschappelijke modellen (CAPM) en/of algemeen geaccepteerde normen (zoals de Build-up methode) te bepalen alsook – onderbouwd – de juiste selectiemethode (minstens de terugverdienperiode en NCW (DCF)) en waarderingsmethodiek te kiezen.

B

     

FIN-5

ten behoeve van vermogensbeheer het risico en het rendement van beleggingsproducten te onderkennen respectievelijk te af te wegen.

A

     

FIN-6

op basis van voorspellingen over de exploitatie en kasstromen de financieringsbehoefte, de aflossingscapaciteit en het dividendbeleid in onderlinge samenhang te analyseren respectievelijk hierover te adviseren.

B

     

FIN-7

een financieringsvoorstel te doen respectievelijk te beoordelen na afweging van verschillende mogelijke (hybride) financieringsvormen (aandelen, obligaties, leningen, leasing en factoring), rekening houdend met de eisen van potentiële vermogensverschaffers.

B

     

FIN-8

het werkkapitaalbeheer, in de vorm van voorraad-, debiteuren- en crediteurenbeheer, te beschrijven respectievelijk te beoordelen en hierover te adviseren.

B

     

FIN-9

de financiële positie en strategie van een organisatie te schetsen respectievelijk te beoordelen door middel van bijvoorbeeld scenarioanalyse en gevoeligheidsanalyse.

A

     

FIN-10

de prijsvorming van financiële instrumenten die op financiële markten worden aangeboden te beschrijven respectievelijk te beoordelen.

B

     

FIN-11

de financiële risico’s (krediet-, rente- en valutarisico) te identificeren en het gebruik van geschikte financiële instrumenten in het kader van de beheersing van deze risico’s te beschrijven en te beoordelen.

B

     

FIN-13

vanuit financieringsperspectief op basis van de meest gangbare theorieën op het gebied van corporate governance de werking van de huidige corporate governance structuur van een onderneming te typeren respectievelijk hierover een oordeel te geven.

A

     

FIN-14

op hoofdlijnen aan te geven hoe irrationeel gedrag van invloed kan zijn op prijzen en financiële beslissingen (behavioural finance).

A

     

MAC-1

te beargumenteren respectievelijk te beoordelen of het Management Accounting & Control systeem de invoering en de realisatie van de strategie en het bedrijfsmodel ondersteunt.

B

     

MAC-2

financiële en niet-financiële accountingmaatstaven (waaronder kritieke succesfactoren en strategische variabelen) te ontwikkelen om besluitvorming te ondersteunen en het effect van beslissingen te meten.

B

     

MAC-3

kostenobjecten te identificeren, de daarbij behorende data te verzamelen, rangschikken en analyseren om deze te vertalen in een kostenmodel.

C

     

MAC-4

kostenmodellen toe te passen op huidige en toekomstige activiteiten ten einde beslissingen te nemen (kostprijs, kostentoerekening) en deze te evalueren in termen van de economische en management prestaties.

C

     

MAC-5

op basis van de bestaande of alternatieve prestatiemaatstaven mogelijke aanpassingen in de huidige strategie en het bedrijfsmodel van de onderneming te identificeren respectievelijk hiervoor voorstellen te formuleren.

A

     

MAC-6

een prestatiemeetsysteem van een organisatie te beschrijven gericht op het meten van de bijdrage van de medewerker in relatie tot de bedrijfsdoelen.

B

     

MAC-7

typen budgetten, budgetteringsprocessen, evaluatieprocessen en verantwoordelijkheidscentra in samenhang te ontwikkelen respectievelijk te beoordelen om besluitvorming te ondersteunen.

B

     

MAC-8

het verschil tussen budget en realisatie te meten, te analyseren en te verklaren.

C

     

SLO-1a

op basis van relevante concepten, modellen en door de organisatie geformuleerde missie, visie en waarden de ondernemingsstrategie te becommentariëren respectievelijk te beoordelen op realiteitswaarde rekening houdend met zaken als marktomstandigheden, maatschappelijke verantwoordelijkheid, duurzaamheid, de potentie van de onderneming en de persoonlijkheidskenmerken van de bestuurder en hierover aan bestuur en toezichthoudend orgaan te rapporteren.

B

     

SLO-2

te beoordelen of een geformuleerde strategie strookt met het doel van de vennootschap, het vennootschappelijk belang en de financiële mogelijkheden en hierover aan bestuur en toezichthoudend orgaan te rapporteren.

B

     

SLO-3

uit de strategie voortvloeiende onzekerheden en bedrijfsrisico’s te identificeren, de gevolgen voor het behalen van de ondernemingsdoelstellingen te evalueren en hierover te rapporteren aan bestuur en toezichthoudend orgaan.

B

C

   

SLO-4

te onderkennen of het risico bestaat dat het bestuur zijn taken zodanig uitvoert dat het ondernemingsbelang niet wordt gediend en indien hier sprake van is hierover te rapporteren.

B

     

SLO-5

te onderkennen of het risico bestaat dat de persoonlijkheid van de bestuurder(s) en de stijl van leidinggeven en besluitvorming niet passen bij de aard, cultuur en fase van de onderneming, haar producten, markten e.d. en indien hier sprake van is hierover te rapporteren.

B

     

SLO-7

op basis van bedrijfswetenschappelijke theoretische inzichten een oordeel te vormen of het ontwerp en de uitvoering van de interne en externe organisatie van de onderneming effectief en efficiënt is en hierover aan bestuur en toezichthoudend orgaan te rapporteren.

B

     

SLO-9

te onderkennen, respectievelijk te beargumenteren of de condities (beleid, cultuur, instrumentarium e.d.) in de organisatie bijdragen aan de motivatie, ontwikkeling en binding van medewerkers.

A

     

SLO-10

te onderkennen, respectievelijk te beargumenteren of het proces van toewijzing van middelen leidt tot het op efficiënte wijze realiseren van de langere termijn doelstelling van de onderneming.

A

     

SLO-11

het governancesysteem van een onderneming te analyseren aan de hand van beleid, wet- en regelgeving en codes.

B

     

BKH-1

de comptabele aspecten van transacties en gebeurtenissen te doorgronden en te vertalen in journaalposten.

C

     

BKH-3

de comptabele verwerking van begroting/budget, realisatie en analyse van verschillen bij productie- en dienstverlenende bedrijven uit te leggen respectievelijk te beoordelen en correcties voor te stellen.

B

     

BKH-4

de inrichting en structuur van het (geautomatiseerde) comptabele systeem van handels-, productie- en dienstverlenende bedrijven te beschrijven respectievelijk te beoordelen en daarover te adviseren.

B

     

BKH-5

de geautomatiseerde comptabele verwerking van routinematige en niet-routinematige transacties en gebeurtenissen van handels-, productie- en dienstverlenende bedrijven uit te voeren mede met behulp van actuele taxonomieën.

B

     

BKH-6

de inrichting en structuur van de (geautomatiseerde) comptabele verwerking van consolidaties van concerns en de comptabele verwerking van waarderingsmethoden van deelnemingen te beschrijven respectievelijk te beoordelen en daarover te adviseren.

B

     

BKH-7

de inrichting en structuur van de comptabele verwerking van de verschillen tussen commerciële en fiscale jaarrekeningen te beschrijven respectievelijk te beoordelen en daarover te adviseren.

B

     

EC-1

de invloed van het structuur- en conjunctuurbeleid op de economische ontwikkeling te beschrijven en de gevolgen hiervan op sectoren en ondernemingen te bediscussiëren.

B

     

EC-2

de invloed van (internationaal) monetair beleid op de economische ontwikkeling te beschrijven en de gevolgen hiervan op sectoren en ondernemingen te bediscussiëren.

B

     

EC-3

de invloed van macro-economische variabelen op de strategie en bedrijfsvoering, waaronder het import- en exportbeleid, van een onderneming te beschrijven.

B

     

EC-4

de invloed van internationaal economische en politieke ontwikkelingen en globalisering op de strategie en bedrijfsvoering van een onderneming te beschrijven.

B

     

EC-5

de gevolgen van de marktvorm op de strategie en de bedrijfsvoering van een onderneming te beschrijven.

B

     

EC-6

de belangrijkste principes van marktwerking en de daaruit resulterende prijsvorming op verschillende deelmarkten te schetsen.

A

     

EC-7

de rol van de financiële sector in het economisch bestel, inclusief de hoofdlijnen van regulering en toezicht, te verwoorden.

A

     

FISC-1

de belangrijkste elementen van de vennootschapsbelasting, omzetbelasting, inkomstenbelasting, loonheffingen en formeel belastingrecht te onderkennen teneinde de fiscale gevolgen en risico’s van feiten en gebeurtenissen te beschrijven respectievelijk te beoordelen.

B

     

FISC-2a

op basis van de wet- en regelgeving inzake winst uit onderneming (inkomstenbelasting), loonheffing, vennootschapsbelasting, omzetbelasting, fiscale berekeningen te maken en aangiftente analyseren respectievelijk kritisch te becommentariëren.

B

     

FISC-3a

op basis van de wet- en regelgeving inzake niet-winstaspecten van inkomstenbelasting, dividendbelasting en erf- en schenkbelasting fiscale berekeningen te maken en aangiften te analyseren.

A

     

FISC-4

de fiscale strategie, waaronder belastingplanning, belastingontwijking en belastingontduiking, van de onderneming te identificeren respectievelijk te bediscussiëren.

A

     

FISC-5

de verschillende vormen van toezicht door de belastingdienst, de rol die de fiscaal dienstverlener speelt bij ‘cooperative compliance’ en de functie van een Tax Control Framework te beschrijven.

B

     

FISC-8

vraagstukken inzake internationaal en Europees belastingrecht, waaronder ook de transfer pricing-problematiek, te identificeren en te verwoorden.

A

     

FISC-9

bij fiscale vraagstukken ethische en juridische kwesties te signaleren, de belangen van de betrokken stakeholders daarbij af te wegen en op grond daarvan professioneel te handelen.

B

 

B

 

GEB-1

de basisbeginselen en -theorieën van de persoonlijkheidspsychologie te verwoorden, waaronder (a) cognitieve (leer-), motivationele (wils-) en affectieve (gevoels-)processen, en (b) geautomatiseerd (onbewust) en gecontroleerd (bewust) gedrag.

A

     

GEB-2

de basisbeginselen en -theorieën van de situatie- en contextbepaaldheid van professioneel gedrag te verwoorden waaronder in ieder geval (a) behaviorisme (b) situationisme en (c) interactionisme (inclusief conformisme en socialisatie).

A

     

GEB-3

te reflecteren ten aanzien van persoons- en situatieoorzaken van (eigen) professionele gedrag, en daarbij te benoemen waar sterktes, valkuilen en ontwikkelpunten liggen.

B

 

B

 

GEB-4a

de basisbeginselen en theorieën van professionele team- en samenwerkingsprocessen te verwoorden.

A

     

GEB-4b

op basis van verworven vaardigheden en inzichten in een werksituatie (mede)verantwoordelijkheid te dragen voor het aansturen van professionele team- en samenwerkingsprocessen.

   

B

 

GEB-5

de basisbeginselen en -theorieën van de ethiek te verwoorden.

A

     

GEB-6a

de theoretische benaderingen van processen van professionele oordeels- en besluitvorming, waaronder de concepten van heuristieken en biases, te beschrijven en de beperkingen en risico’s hiervan in een complex besluitvormingsproces af te wegen.

B

     

GEB-6b

het eigen professionele oordeels- en besluitvormingsproces te analyseren met als doel om hiervan te leren.

   

B

 

RE-1

de hoofdlijnen weer te geven van het Nederlands rechtsysteem en het EU-recht en de wijze van totstandkoming van wet- en regelgeving en de handhaving van wet- en regelgeving door de overheid/EU in de vorm van rechtspraak en bestuurlijke handhaving.

A

     

RE-2

de verschillen tussen de belangrijkste internationale juridische systemen aan te geven.

A

     

RE-3

de belangrijkste elementen van het vermogens-, goederen- en verbintenissenrecht te onderkennen ten einde de juridische gevolgen en risico’s van feiten en gebeurtenissen te beschrijven en hierover te rapporteren.

B

     

RE-4

de belangrijkste elementen van het ondernemingsrecht te onderkennen waaronder:

– rechtsvormen waarin ondernemingen gedreven worden;

– de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en aansprakelijkheden van de organen van de entiteit;

– de (inter)nationale ontwikkelingen op het terrein van corporate governance;

– de juridische aspecten van IT;

teneinde de juridische gevolgen en risico’s van feiten en gebeurtenissen voor de onderneming te beschrijven en hierover te rapporteren.

B

     

RE-5

de belangrijkste elementen van het faillissementsrecht te onderkennen teneinde de juridische gevolgen van feiten en gebeurtenissen voor de onderneming te beschrijven respectievelijk hierover te rapporteren.

A

     

RE-6

de belangrijkste elementen van het arbeids- en sociaal zekerheidsrecht te onderkennen teneinde de juridische gevolgen van feiten en gebeurtenissen voor de onderneming te beschrijven respectievelijk hierover te rapporteren.

A

     

STA-1

verschillende, zowel univariate (beschrijvende) als multivariate, vormen van toetsen van hypothesen en uitvoeren van schattingen te beschrijven en toe te passen.

B

     

STA-2

in concrete casussituaties op grond van de uitkomst van steekproeven zelfstandig te rapporteren over het percentage fouten in de populatie en te komen tot een weloverwogen oordeel over deze populatie.

B

     

STA-3

de risico's van onterecht goed- en afkeuren van een post van een (deel)verantwoording te onderkennen.

A

     

STA-4

een derde te instrueren en de uitkomsten van statistische analyses te interpreteren en bediscussiëren.

B

     

STA-5

de relevantie van big data te onderkennen en grote hoeveelheden data met behulp van software en statistische methoden en technieken te analyseren.

B

     

STA-6

mogelijkheden tot manipulatie met statistiek te onderkennen.

A

     

Legenda:

– het gebruik van de term ‘respectievelijk’ in de beschrijving van een eindterm duidt op het verschil in beheersingsniveau tussen CBoK en/of oriëntatie(s);

– de nummering van de eindtermen per vakgebied is niet altijd opeenvolgend, omdat niet alle eindtermen voor elke oriëntatie relevant zijn.

Normering eindtermen theorieopleiding

Voor de theoretische eindtermen per vakgebied is een schatting gemaakt van het aantal studiebelastingsuren (volgens de ECTS-systematiek) dat tenminste nodig is om de betreffende eindtermen op het gewenste niveau te kunnen realiseren. Eindtermen en studiebelastingsuren zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De studiebelastingsuren geven de omvang van de leeractiviteiten aan, terwijl de eindtermen de inhoud van die leeractiviteiten weergeven. De ECTS-credits geven richting aan opleiders en studenten van de noodzakelijke respectievelijk gewenste hoeveelheid leeractiviteiten die nodig is om de eindtermen te kunnen behalen. Daarmee vormt de ECTS-norm ook een begrenzing voor de te behalen leerdoelen. Met andere woorden: de eindtermen en studiebelastingsuren dienen met elkaar in balans te zijn.

De minimale studiebelasting voor de eindtermen van het theoriedeel van de opleiding met de oriëntatie ‘Assurance’, is als volgt.

Vakgebied

CBoK

Oriëntatie

Totaal

 

Audit & Assurance

20

10

30

Financial Accounting

20

10

30

Internal Control & Accounting Information Systems

20

10

30

Kernvakgebieden

60

30

90

 

Financiering

16

0

16

Management Accounting & Control

18

0

18

Strategie, Leiderschap en Organisatie

12

2

14

Bedrijfseconomische vakgebieden

46

2

48

 

Boekhouden

12

0

12

Economie

8

0

8

Fiscaliteit

14

0

14

Gedrag, Ethiek en Besluitvorming

8

0

8

Recht

12

0

12

Statistiek

8

0

8

Overige vakgebieden

62

0

62

 

Totaal

168

32

200

Het is van belang dat de curriculumontwikkelaars van de theoretische opleiding de gemiddelde studiebelasting per studie-eenheid (vak, module, leereenheid) per periode bepalen en vastleggen aan de hand van gebruikelijke normen per leeractiviteit en deze toetsen aan de hiervoor vermelde ECTS-norm. Mede vanwege de mogelijkheid kleuring in het onderwijsprogramma aan te brengen, kan de werkelijke studiebelasting bij sommige vakgebieden iets lager en bij andere vakgebieden iets hoger uitvallen dan de gepresenteerde norm. Het is uiteindelijk aan CEA, om te beoordelen of de curricula van de opleiders met bijbehorende ECTS-onderbouwing, borgen dat de eindtermen op het gewenste niveau worden gerealiseerd.

Normering eindtermen praktijkopleiding

Ook voor de eindtermen van de praktijkopleiding is een norm geformuleerd waarmee richting wordt gegeven aan de invulling van de activiteiten door stagebureaus en trainees. Gegeven de aard van de praktijkopleiding, bevat deze norm, naast een aantal kwalitatieve eisen, een minimum aantal uren dat door trainees aan bepaalde eindtermen moet worden besteed om zich te ontwikkelen tot een beginnend beroepsbeoefenaar.

De normering van de eindtermen van het praktijkdeel van de opleiding met de oriëntatie ‘Assurance’ is als volgt.

Soorten werkzaamheden

Minimum urennorm

Totaal aantal uren praktijkopleiding

3.000

Aantal uren voorgeschreven werkzaamheden

1.500

waarvan assurancewerkzaamheden:

– jaarrekeningcontroles

– overige assurance-opdrachten

1.500

Minimaal 75%

Minimaal 10%

Het minimum aantal uren dat in de praktijkopleiding besteed moet worden aan de eindtermen van het vakgebied Audit & Assurance bedraagt voor deze oriëntatie 1.500 uren, waarbij de trainee tenminste 1.125 uren (75% van 1.500) moet besteden aan jaarrekeningcontroles en tenminste 150 uren (10% van 1.500) aan overige assurance-opdrachten, waarbij sprake is van variatie in typen en complexiteit van de opdrachten.

Een nadere uitwerking van bovenstaande urennorm zal plaatsvinden door de Raad voor de Praktijkopleidingen. Deze zal tevens kwalitatieve eisen formuleren waar de praktijkopleidingsplaats, de praktijkbegeleiders en de werkzaamheden aan moeten voldoen.

4.4.2 De oriëntatie ‘Accountancy-MKB’

Eindtermen

Nr

Eindterm voor de opleiding met oriëntatie ‘Accountancy-MKB’

Theorie

Praktijk

De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat om

CBoK

Oriëntatie

Accountancy – MKB

CBoP

Oriëntatie

Accountancy – MKB

A&A-1

de ontstaansgeschiedenis van het beroep te verwoorden alsook de vraag naar en aanbod van assurancediensten vanuit gangbare theorieën te beschrijven respectievelijk te verklaren.

B

     

A&A-2

de verwachtingen van de opdrachtgever en gebruikers van de opdracht te onderkennen, de spanningsvelden tussen de verschillende belanghebbenden te identificeren, de belangen van de opdrachtgevers en het publiek af te wegen, hierop te reflecteren en bij de besluitvorming te betrekken.

C

 

C

 

A&A-3

de rol van de accountant binnen het systeem van corporate governance samen te vatten respectievelijk te beoordelen, in het bijzonder de relatie met de organen belast met governance en relevante externe toezichthouders.

B

     

A&A-4

het (inter)nationale institutioneel kader voor de beroepsuitoefening, bestaande uit relevante wet- en regelgeving en de rol en verantwoordelijkheden van relevante actoren, te beschrijven respectievelijk kritisch te becommentariëren en de mogelijke civiel-, tucht-, bestuurs- en strafrechtelijke gevolgen van niet-naleving te onderkennen.

B

     

A&A-5a

de vigerende beroepsreglementering op het gebied van ethiek toe te passen en de gekozen zienswijze te verdedigen.

C

     

A&A-5b

bij de uitvoering van (beroeps)taken op ethische vraagstukken en dilemma’s te reflecteren en zelfstandig te komen tot een gemotiveerde besluitvorming met inachtneming van vigerende beroepsreglementering en een professioneel kritische instelling.

   

C

 

A&A-6

om bij het uitvoeren van (beroeps)taken een kritische houding aan te nemen, die onder meer wordt gekenmerkt door een onderzoekende instelling, het alert zijn op omstandigheden die kunnen duiden op fouten of fraude en een kritische evaluatie van ten behoeve van de opdracht verkregen informatie.

C

 

C

 

A&A-7.1

het systeem van toezicht en kwaliteitsbeheersing van de beroepsuitoefening op beroeps- en organisatieniveau te beschrijven respectievelijk te evalueren.

B

     

A&A-7.2

de kwaliteitsbeheersingsprocedures op opdrachtniveau te beschrijven en toe te passen, met inbegrip van de documentatieverplichtingen.

B

 

B

 

A&A-8

de eigenheid van de verschillende vormen van beroepsuitoefening (zoals internal en operational auditors, overheidsaccountants, forensisch accountants, IT-auditors, financieel professionals) te onderkennen en van elkaar te onderscheiden.

B

     

A&A-9

het Stramien voor assurance-opdrachten uit te leggen, in een casuspositie toe te passen en kritisch te becommentariëren.

C

     

A&A-10

de beroepsreglementering ter zake van fraude en ongebruikelijke transacties te verwoorden respectievelijk toe te passen.

A

C

A

C

A&A-11.1

voor een jaarrekeningcontrole de van toepassing zijnde beroepsreglementering met betrekking tot het proces van cliënt-/opdracht(her)acceptatie toe te passen.

B

     

A&A-11.2

voor een jaarrekeningcontrole, conform de van toepassing zijnde beroepsreglementering, de relevante kennis van de entiteit en zijn omgeving, met inbegrip van haar interne beheersing, te verzamelen om vervolgens de bedrijfs-, accountantscontrole-, inherente-, interne beheersings- en detectierisico's te beschrijven en in te schatten en de materialiteit te bepalen.

B

     

A&A-11.3

voor een jaarrekeningcontrole, conform de van toepassing zijnde beroepsreglementering, de invloed van de informatietechnologie op de entiteit incl. haar processen, systemen en governance (waaronder ERP, cloud computing, big data, networking, privacy, social media, reporting software) te beschrijven en te analyseren alsmede de gevolgen te bepalen voor de door de accountant uit te voeren werkzaamheden, waaronder de daarbij te hanteren methoden en technieken (zoals audit software).

B

     

A&A-11.4

op basis van de geïdentificeerde risico’s voor een jaarrekeningcontrole de werkzaamheden te bepalen, vast te leggen in een controleprogramma en uit te voeren teneinde voldoende en toereikende controle-informatie te verkrijgen.

B

     

A&A-11.5a

bij de uitvoering van een jaarrekeningcontrole te schetsen welke data-analyse en/of procesmining technieken beschikbaar zijn en welke statistische hypothesetoetsen en schattingsmethoden kunnen worden toegepast bij de uitvoering van de opdracht.

A

     

A&A-11.6

voor een jaarrekeningcontrole, conform de van toepassing zijnde beroepsreglementering, de volgende specifieke activiteiten uit te voeren:

– evalueren van transacties met verbonden partijen;

– evalueren van gebeurtenissen na de einddatum van de verslagperiode;

– evalueren van de continuïteit van de entiteit;

– optreden als groepsaccountant respectievelijk als accountant van een groepsonderdeel;

– gebruikmaken van de werkzaamheden van interne auditors en deskundigen;

– evalueren van het bestuursverslag;

– evalueren in hoeverre de jaarrekening overeenkomstig de geldende verslaggevingsregels is opgemaakt en een getrouw beeld geeft.

B

     

A&A-11.7

voor een jaarrekeningcontrole, op basis van de uitgevoerde werkzaamheden, de bevindingen te evalueren om te komen tot een oordeel en hierover mondeling en schriftelijk te rapporteren aan opdrachtgever en stakeholders.

B

     

A&A-11.8

naar aanleiding van zijn controlewerkzaamheden relevante aandachtspunten te vertalen naar verbeterpunten voor de organisatie van de opdrachtgever en deze mondeling en schriftelijk te rapporteren aan de opdrachtgever (inclusief de organen belast met governance).

B

     

A&A-12.1

voor een assurance-opdracht, niet zijnde een jaarrekeningcontrole, de van toepassing zijnde beroepsreglementering m.b.t. het proces van cliënt-/opdracht(her)aanvaarding toe te passen.

B

C

 

C

A&A-12.2

voor een assurance-opdracht, niet zijnde een jaarrekeningcontrole, in overeenstemming met de van toepassing zijnde beroepsreglementering de relevante kennis van de huishouding en zijn omgeving respectievelijk de kenmerken van het object van onderzoek te verzamelen om vervolgens de relevante risico’s op afwijkingen van materieel belang te beschrijven en in te schatten.

B

C

 

C

A&A-12.3

voor een assurance-opdracht, niet zijnde een jaarrekeningcontrole, in overeenstemming met de van toepassing zijnde beroepsreglementering, met gebruikmaking van alle beschikbare methoden en technieken (incl. data-analyse, procesmining en/of statistische hypothesetoetsen en schattingsmethoden) de opdracht op effectieve en efficiënte wijze te plannen en uit te voeren.

B

C

 

C

A&A-12.4

voor een assurance-opdracht, niet zijnde een jaarrekeningcontrole, in overeenstemming met de van toepassing zijnde beroepsreglementering, de bevindingen te evalueren om te komen tot een oordeel of conclusie en deze te rapporteren aan de opdrachtgever.

B

C

 

C

A&A-12.5

naar aanleiding van zijn assurancewerkzaamheden relevante aandachtspunten te vertalen naar verbeterpunten voor de organisatie van de opdrachtgever en deze mondeling en schriftelijk te rapporteren aan de opdrachtgever (inclusief de organen belast met governance).

B

C

 

C

A&A-13

voor aan assurance verwante opdrachten (samenstelopdrachten en opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie), in overeenstemming met de van toepassing zijnde beroepsreglementering:

– de opdracht te aanvaarden;

– de relevante kennis van de huishouding en zijn omgeving respectievelijk het object van onderzoek te verzamelen;

– relevante risico's voor de uitvoering van de opdracht te signaleren;

– met gebruikmaking van alle beschikbare methoden en technieken de opdracht op effectieve en efficiënte wijze te plannen en uit te voeren;

– de bevindingen te evalueren en hierover te rapporteren aan de opdrachtgever.

B

C

 

C

A&A-14

voor overige werkzaamheden, in het bijzonder adviesopdrachten, de relevante kennis en vaardigheden te hanteren om, in overeenstemming met de van toepassing zijnde beroepsreglementering:

– de opdracht te aanvaarden;

– de relevante risico's voor de uitvoering te signaleren;

– met gebruikmaking van alle beschikbare methoden en technieken de opdracht op effectieve en efficiënte wijze in te richten en uit te voeren;

– de bevindingen te evalueren en hierover te rapporteren aan de opdrachtgever.

A

C

 

C

FA-1

vanuit de theorie de functies te verklaren die de externe verslaggeving in het maatschappelijk verkeer vervult, waaronder het afleggen van verantwoording en het ondersteunen van beslissingen.

C

     

FA-2

uit te leggen op welke wijze aandeelhouders en kredietverschaffers hun oordeel vormen over de jaarrekening van een onderneming ten behoeve van het nemen van beslissingen van economische aard.

A

     

FA-3

beschrijven welke rol het institutioneel kader, bestaande uit relevante wet- en regelgeving en de rol en verantwoordelijkheden van relevante actoren, heeft bij de totstandkoming en toepassing van de verslaggeving op basis van de Nederlandse verslaggevingsvoorschriften en IFRS.

B

     

FA-4

de uitgangspunten van de financiële verslaggeving toe te passen en te beoordelen, waaronder de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling voor de onderscheiden posten van de balans en winst- en verliesrekening, zoals neergelegd in de Nederlandse wetgeving en de conceptuele raamwerken van de RJ en IASB.

C

 

C

 

FA-5

de doelstelling en inhoud van de voor de financiële verslaggeving relevante waardebegrippen, waaronder begrippen die voortkomen uit de financieringstheorie, te doorgronden en toe te passen.

C

     

FA-6

de aanvaardbaarheid van de belangrijkste schattingselementen in de financiële verslaggeving te beoordelen.

C

 

C

 

FA-7

de toelichting als onderdeel van de jaarrekening te beoordelen op juistheid en toereikendheid met inachtneming van de wet- en regelgeving.

C

 

C

 

FA-8.1

te beoordelen in hoeverre een jaarrekening van een naamloze of besloten vennootschap is opgemaakt in overeenstemming met de normen zoals deze zijn begrepen in de Nederlandse wetgeving inzake de jaarrekening en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) voor grote en middelgrote rechtspersonen.

C

 

C

 

FA-8.2

te beoordelen in hoeverre een jaarrekening van een kleine vennootschap is opgemaakt in overeenstemming met de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving voor kleine rechtspersonen (RJk) dan wel in overeenstemming met fiscale grondslagen.

A

C

 

C

FA-8.3

te beoordelen in hoeverre een jaarrekening van een (beursgenoteerde) vennootschap is opgemaakt in overeenstemming met de van toepassing zijnde International Financial Reporting Standards (IFRS) van de International Accounting Standards Board (IASB).

A

     

FA-9

de hoofdlijnen van de International Financial Reporting Standards voor Small and Medium-Sized Entities (IFRS-SME) weer te geven.

A

     

FA-10

de regels van kapitaalbescherming uit te leggen en te beoordelen of deze regels op de juiste wijze zijn toegepast in een jaarrekening van een naamloze en besloten vennootschap.

C

     

FA-11

de eisen te beschrijven die voor een naamloze en besloten vennootschap van toepassing zijn bij het opmaken en openbaar maken van financiële informatie op basis van het Burgerlijk Wetboek.

B

     

FA-12

de onderlinge samenhang tussen de balans, de winst- en verliesrekening, het overzicht totaalresultaat en het kasstroomoverzicht te doorgronden.

C

     

FA-13

om in bijzondere situaties zoals onderhanden projecten, leasecontracten, pensioenen, optiebeloningen, financiële instrumenten, latente belastingen en overnames, verschillende alternatieven m.b.t. de verantwoording van transacties en gebeurtenissen af te wegen en hierover te adviseren.

C

 

C

 

FA-14

de doelstellingen en gevolgen van het jaarrekeningenbeleid van de ondernemingsleiding zoals earnings management en off balance financiering te benoemen en te betrekken in de oordeelsvorming over de jaarverslaggeving.

B

 

B

 

FA-15

met gebruikmaking van ratio-analyse een jaarrekening te analyseren om risico’s vanuit het gezichtspunt van een aandeelhouder of kredietverschaffer te benoemen en daarover te rapporteren aan de ondernemingsleiding.

B

     

FA-16

op hoofdlijnen uit te leggen wat de specifieke vraagstukken zijn inzake financiële verantwoording voor organisaties zonder winstoogmerk (zoals stichtingen en verenigingen).

B

     

FA-17

te schetsen wat de financiële verantwoording van bijzondere bedrijfstakken, waaronder financiële instellingen, woningcorporaties en overheidsorganisaties, onderscheidt van die van andere ondernemingen.

A

     

FA-18

het bestuursverslag, waaronder niet-financiële informatie, te beoordelen op juistheid en toereikendheid met inachtneming van wet- en regelgeving en in het licht van de informatiebehoeften van stakeholders.

C

     

FA-19

een overzicht te geven van de relevante normen voor geïntegreerde verslaggeving van organisaties en het daarvoor geldende raamwerk.

A

     

ICAIS-1

de grondslagen, de theorieën en de modellen die nodig zijn voor het uitvoeren van de risicoanalyse, het bepalen van de informatiebehoefte, het inrichten van de administratieve processen, het ontwerpen van de daarbij behorende interne beheersingsmaatregelen, het ontwerpen en beheren van de bestuurlijke informatieverzorging, alsmede de daarmee samenhangende IT, te beschrijven respectievelijk te beoordelen.

B

     

ICAIS-2a

een systeem van risicomanagement- en beheersing, gericht op de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsvoering, de betrouwbaarheid van de verslaggeving en het voldoen aan wet- en regelgeving, in te richten en te evalueren alsmede vanuit deze doelstellingen voor de organisatie relevante interne beheersingsrisico’s (in het bijzonder interne controle risico’s m.b.t. financiële informatie) te benoemen.

C

     

ICAIS-2b

een systeem van risicomanagement- en beheersing, gericht op de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsvoering, de betrouwbaarheid van de verslaggeving en het voldoen aan wet- en regelgeving, in te richten dan wel te evalueren alsmede vanuit deze doelstellingen voor de organisatie relevante interne beheersingsrisico’s (in het bijzonder interne controle risico’s m.b.t. financiële informatie) te benoemen.

   

C

 

ICAIS-3

een analyse van de informatiebehoeften van een organisatie uit te voeren, die noodzakelijk is voor het besturen en beheersen van de organisatie, het afleggen van verantwoording daarover en om vast te stellen dat is voldaan aan de voor de organisatie geldende wet- en regelgeving.

C

   

C

ICAIS-4

te beoordelen in welke mate de bestuurlijke informatieverzorging en de administratieve processen van een organisatie voorzien in betrouwbare en relevante informatie voor:

– het besturen en beheersen van de organisatie waaronder het uitoefenen van bewaringscontrole;

– het afleggen van verantwoording;

– het vaststellen dat voldaan is aan de voor de organisatie geldende wet- en regelgeving (compliance).

C

 

C

 

ICAIS-5a

een systeem van preventieve en repressieve interne beheersingsmaatregelen te ontwerpen en te beoordelen voor verschillende processen en typen organisaties, rekening houdend met kenmerken van de controleomgeving zoals cultuur, ethiek, relevante wet- en regelgeving en governancestructuur.

C

     

ICAIS-5b

een systeem van preventieve en repressieve interne beheersingsmaatregelen te ontwerpen dan wel te beoordelen voor verschillende processen en typen organisaties, rekening houdend met kenmerken van de controleomgeving zoals cultuur, ethiek, relevante wet- en regelgeving en governancestructuur.

   

C

 

ICAIS-6

informele beheersingsmechanismen te identificeren en hun effectiviteit te beoordelen voor verschillende processen en typen organisaties, rekening houdend met kenmerken van de controleomgeving zoals cultuur, ethiek, relevante wet- en regelgeving en governancestructuur.

B

 

B

 

ICAIS-7

de verschijningsvormen binnen het IT-infrastructuur-, IT-applicatie-, IT-management- en het IT-strategiedomein te benoemen, te onderscheiden, respectievelijk te beoordelen.

B

C

   

ICAIS-8

de gevolgen van veranderingen in de IT-infrastructuur, de IT-applicaties, het IT-management en de IT-strategie, voor de betrouwbaarheid van de verslaggeving, voor de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsvoering en voor de naleving van relevante wet- en regelgeving, te signaleren respectievelijk uit te leggen.

A

B

   

ICAIS-9a

een sluitend geheel van IT-controls te ontwerpen en te beschrijven om risico’s (waaronder het risico van cybercrime) op het terrein van de betrouwbaarheid van de verslaggeving, de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsvoering en de naleving van relevante wet- en regelgeving te mitigeren.

B

     

ICAIS-9b

een sluitend geheel van IT-controls te ontwerpen dan wel te beschrijven om risico’s (waaronder het risico van cybercrime) op het terrein van de betrouwbaarheid van de verslaggeving, de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsvoering en de naleving van relevante wet- en regelgeving te mitigeren.

   

B

 

ICAIS-10

de geschiktheid te bepalen van de voor de managementinformatie en externe verslaggeving gehanteerde analyse- en rapportagetools (zoals XBRL/SBR), alsmede de betrouwbaarheid van de opgeleverde gegevens te beoordelen en hierover te adviseren.

B

C

   

ICAIS-11

de mogelijkheden van moderne data-analysetechnieken bij het toepassen van de risicoanalyse, het beoordelen van bestuurlijke informatieverzorging, de administratieve processen en het systeem van interne beheersing te beschrijven en deze technieken effectief te hanteren.

B

 

B

 

ICAIS-12

door middel van business process management de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsprocessen van een organisatie te schetsen respectievelijk te bediscussiëren.

A

     

ICAIS-13

aan de hand van geëigende systeemontwikkelings- en analysetechnieken, rekening houdend met de eisen op het gebied van betrouwbaarheid, efficiency, compliance en governance, het ontwerp van een informatiesysteem van een organisatie te schetsen respectievelijk te ontwerpen.

A

B

   

ICAIS-14

helder en eenduidig de gevolgde gedachtegang en de verrichte werkzaamheden bij het beoordelen van opzet, bestaan en werking van het systeem van interne beheersing vast te leggen.

C

 

C

 

ICAIS-15

naar aanleiding van gesignaleerde onvolkomenheden in het systeem van interne beheersing te adviseren over mogelijke verbeteringen.

C

 

C

 

ICAIS-16

de uitkomsten van de evaluatie van het systeem van interne beheersing, intern en extern te kunnen rapporteren, al dan niet in de vorm van een ‘in control statement’.

B

     

ICAIS-17

vanuit het perspectief van corporate governance de werking van het systeem van interne controle met betrekking tot financiële informatie en de eventuele risico’s en gevolgen te beschrijven respectievelijk te evalueren.

B

 

B

 

ICAIS-18

in het kader van interne beheersing, en meer specifiek de interne controle m.b.t. financiële informatie, een ontwerp aangaande de toewijzing van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden te bediscussiëren respectievelijk hierover te adviseren aan bestuur en toezichthoudend orgaan.

B

     

ICAIS-19

de invloed van bedrijfsethiek, als element van de beheersingsomgeving, op de werking van het systeem van interne controle m.b.t. financiële informatie te kunnen benoemen respectievelijk kritisch te becommentariëren.

B

 

B

 

FIN-1

de belangrijkste technieken op het terrein van financiële rekenkunde (rekening houdend met tijdvoorkeur, samengestelde interest, enkelvoudige interest en disconto) toe te passen op eenvoudige financiële spaar, leen- en beleggingsproducten (waaronder een spaarplan, een lening en een annuïtaire hypotheek).

B

C

   

FIN-2

ten behoeve van een investeringsanalyse relevante data te verzamelen, te beoordelen en vervolgens te modelleren gebruik makend van scenario-analyse en discontering.

B

   

B

FIN-3

de waarde van een organisatie dan wel een bedrijfsonderdeel te bepalen gebruikmakend van een gangbare op de situatie toegesneden waarderingsmethodiek.

B

     

FIN-4

ten behoeve van investeringsbeslissingen en waarderingsvraagstukken de toekomstige vrije kasstromen en de relevante vermogenskostenvoet op basis van wetenschappelijke modellen (CAPM) en/of algemeen geaccepteerde normen (zoals de Build-up methode) te bepalen alsook – onderbouwd – de juiste selectiemethode (minstens de terugverdienperiode en NCW (DCF)) en waarderingsmethodiek te kiezen.

B

     

FIN-5

ten behoeve van vermogensbeheer het risico en het rendement van beleggingsproducten te onderkennen respectievelijk te af te wegen.

A

B

   

FIN-6

op basis van voorspellingen over de exploitatie en kasstromen de financieringsbehoefte, de aflossingscapaciteit en het dividendbeleid in onderlinge samenhang te analyseren respectievelijk hierover te adviseren.

B

   

B

FIN-7

een financieringsvoorstel te doen respectievelijk te beoordelen na afweging van verschillende mogelijke (hybride) financieringsvormen (aandelen, obligaties, leningen, leasing en factoring), rekening houdend met de eisen van potentiële vermogensverschaffers.

B

C

 

C

FIN-8

het werkkapitaalbeheer, in de vorm van voorraad-, debiteuren- en crediteurenbeheer, te beschrijven respectievelijk te beoordelen en hierover te adviseren.

B

C

 

C

FIN-9

de financiële positie en strategie van een organisatie te schetsen respectievelijk te beoordelen door middel van bijvoorbeeld scenarioanalyse en gevoeligheidsanalyse.

A

B

 

B

FIN-10

de prijsvorming van financiële instrumenten die op financiële markten worden aangeboden te beschrijven respectievelijk te beoordelen.

B

     

FIN-11

de financiële risico’s (krediet-, rente- en valutarisico) te identificeren en het gebruik van geschikte financiële instrumenten in het kader van de beheersing van deze risico’s te beschrijven en te beoordelen.

B

   

B

FIN-12

de opzet en werking van (het proces van) treasury management te beschrijven en/of te analyseren.

 

B

 

B

FIN-13

vanuit financieringsperspectief op basis van de meest gangbare theorieën op het gebied van corporate governance de werking van de huidige corporate governance structuur van een onderneming te typeren respectievelijk hierover een oordeel te geven.

A

     

FIN-14

op hoofdlijnen aan te geven hoe irrationeel gedrag van invloed kan zijn op prijzen en financiële beslissingen (behavioural finance).

A

     

MAC-1

te beargumenteren respectievelijk te beoordelen of het Management Accounting & Control systeem de invoering en de realisatie van de strategie en het bedrijfsmodel ondersteunt.

B

     

MAC-2

financiële en niet-financiële accountingmaatstaven (waaronder kritieke succesfactoren en strategische variabelen) te ontwikkelen om besluitvorming te ondersteunen en het effect van beslissingen te meten.

B

   

B

MAC-3

kostenobjecten te identificeren, de daarbij behorende data te verzamelen, rangschikken en analyseren om deze te vertalen in een kostenmodel.

C

   

B

MAC-4

kostenmodellen toe te passen op huidige en toekomstige activiteiten ten einde beslissingen te nemen (kostprijs, kostentoerekening) en deze te evalueren in termen van de economische en management prestaties.

C

   

B

MAC-5

op basis van de bestaande of alternatieve prestatiemaatstaven mogelijke aanpassingen in de huidige strategie en het bedrijfsmodel van de onderneming te identificeren respectievelijk hiervoor voorstellen te formuleren.

A

     

MAC-6

een prestatiemeetsysteem van een organisatie te beschrijven gericht op het meten van de bijdrage van de medewerker in relatie tot de bedrijfsdoelen.

B

     

MAC-7

typen budgetten, budgetteringsprocessen, evaluatieprocessen en verantwoordelijkheidscentra in samenhang te ontwikkelen respectievelijk te beoordelen om besluitvorming te ondersteunen.

B

     

MAC-8

het verschil tussen budget en realisatie te meten, te analyseren en te verklaren.

C

   

B

MAC-9

met behulp van moderne data-analysetechnieken beslisinformatie uit verschillende bronnen samen te stellen.

 

B

   

SLO-1a

op basis van relevante concepten, modellen en door de organisatie geformuleerde missie, visie en waarden de ondernemingsstrategie te becommentariëren respectievelijk te beoordelen op realiteitswaarde rekening houdend met zaken als marktomstandigheden, maatschappelijke verantwoordelijkheid, duurzaamheid, de potentie van de onderneming en de persoonlijkheidskenmerken van de bestuurder en hierover aan bestuur en toezichthoudend orgaan te rapporteren.

B

C

   

SLO-1b

te beoordelen of het business model van de onderneming aansluit op de geformuleerde missie, visie, waarden en ondernemingsstrategie en over de bevindingen te rapporteren.

     

B

SLO-2

te beoordelen of een geformuleerde strategie strookt met het doel van de vennootschap, het vennootschappelijk belang en de financiële mogelijkheden en hierover aan bestuur en toezichthoudend orgaan te rapporteren.

B

     

SLO-3

uit de strategie voortvloeiende onzekerheden en bedrijfsrisico’s te identificeren, de gevolgen voor het behalen van de ondernemingsdoelstellingen te evalueren en hierover te rapporteren aan bestuur en toezichthoudend orgaan.

B

   

B

SLO-4

te onderkennen of het risico bestaat dat het bestuur zijn taken zodanig uitvoert dat het ondernemingsbelang niet wordt gediend en indien hier sprake van is hierover te rapporteren.

B

   

B

SLO-5

te onderkennen of het risico bestaat dat de persoonlijkheid van de bestuurder(s) en de stijl van leidinggeven en besluitvorming niet passen bij de aard, cultuur en fase van de onderneming, haar producten, markten e.d. en indien hier sprake van is hierover te rapporteren.

B

   

B

SLO-6

op hoofdlijnen te formuleren hoe prestaties gedurende de levensloop van de onderneming kunnen worden versterkt door innovatie en goed ondernemerschap.

 

A

   

SLO-7

op basis van bedrijfswetenschappelijke theoretische inzichten een oordeel te vormen of het ontwerp en de uitvoering van de interne en externe organisatie van de onderneming effectief en efficiënt is en hierover aan bestuur en toezichthoudend orgaan te rapporteren.

B

   

B

SLO-8

te verwoorden op welke wijze organisaties in een veranderende omgeving hun doelen en resultaten kunnen bereiken, hoe veranderprocessen hieraan bijdragen, gebruik makend van bijvoorbeeld organisatiediagnose en sterkte-zwakte analyse, rekening houdend met organisatiecultuur en (mogelijke) weerstand tegen verandering.

 

A

   

SLO-9

te onderkennen, respectievelijk te beargumenteren of de condities (beleid, cultuur, instrumentarium e.d.) in de organisatie bijdragen aan de motivatie, ontwikkeling en binding van medewerkers.

A

B

   

SLO-10

te onderkennen, respectievelijk te beargumenteren of het proces van toewijzing van middelen leidt tot het op efficiënte wijze realiseren van de langere termijn doelstelling van de onderneming.

A

B

   

SLO-11

het governancesysteem van een onderneming te analyseren aan de hand van beleid, wet- en regelgeving en codes.

B

   

B

BKH-1

de comptabele aspecten van transacties en gebeurtenissen te doorgronden en te vertalen in journaalposten.

C

   

C

BKH-2

om te adviseren over de comptabele verwerking van bijzondere transacties en gebeurtenissen zoals onderhanden projecten, leasecontracten, pensioenen, optiebeloningen, financiële instrumenten en overnames.

 

C

 

C

BKH-3

de comptabele verwerking van begroting/budget, realisatie en analyse van verschillen bij productie- en dienstverlenende bedrijven uit te leggen respectievelijk te beoordelen en correcties voor te stellen.

B

C

   

BKH-4

de inrichting en structuur van het (geautomatiseerde) comptabele systeem van handels-, productie- en dienstverlenende bedrijven te beschrijven respectievelijk te beoordelen en daarover te adviseren.

B

C

 

C

BKH-5

de geautomatiseerde comptabele verwerking van routinematige en niet-routinematige transacties en gebeurtenissen van handels-, productie- en dienstverlenende bedrijven uit te voeren mede met behulp van actuele taxonomieën.

B

   

B

BKH-6

de inrichting en structuur van de (geautomatiseerde) comptabele verwerking van consolidaties van concerns en de comptabele verwerking van waarderingsmethoden van deelnemingen te beschrijven respectievelijk te beoordelen en daarover te adviseren.

B

     

BKH-7

de inrichting en structuur van de comptabele verwerking van de verschillen tussen commerciële en fiscale jaarrekeningen te beschrijven respectievelijk te beoordelen en daarover te adviseren.

B

C

   

BKH-8

met behulp van een rapportgenerator een (geconsolideerde) jaarrekening samen te stellen.

 

C

 

C

EC-1

de invloed van het structuur- en conjunctuurbeleid op de economische ontwikkeling te beschrijven en de gevolgen hiervan op sectoren en ondernemingen te bediscussiëren.

B

     

EC-2

de invloed van (internationaal) monetair beleid op de economische ontwikkeling te beschrijven en de gevolgen hiervan op sectoren en ondernemingen te bediscussiëren.

B

     

EC-3

de invloed van macro-economische variabelen op de strategie en bedrijfsvoering, waaronder het import- en exportbeleid, van een onderneming te beschrijven.

B

     

EC-4

de invloed van internationaal economische en politieke ontwikkelingen en globalisering op de strategie en bedrijfsvoering van een onderneming te beschrijven.

B

     

EC-5

de gevolgen van de marktvorm op de strategie en de bedrijfsvoering van een onderneming te beschrijven.

B

     

EC-6

de belangrijkste principes van marktwerking en de daaruit resulterende prijsvorming op verschillende deelmarkten te schetsen.

A

     

EC-7

de rol van de financiële sector in het economisch bestel, inclusief de hoofdlijnen van regulering en toezicht, te verwoorden.

A

     

FISC-1

de belangrijkste elementen van de vennootschapsbelasting, omzetbelasting, inkomstenbelasting, loonheffingen en formeel belastingrecht te onderkennen teneinde de fiscale gevolgen en risico’s van feiten en gebeurtenissen te beschrijven respectievelijk te beoordelen.

B

C

   

FISC-2a

op basis van de wet- en regelgeving inzake winst uit onderneming (inkomstenbelasting), loonheffing, vennootschapsbelasting, omzetbelasting, fiscale berekeningen te maken en aangiftente analyseren respectievelijk kritisch te becommentariëren.

B

C

   

FISC-2b

op basis van de wet- en regelgeving inzake winst uit onderneming (inkomstenbelasting), loonheffing, vennootschapsbelasting, omzetbelasting, fiscale berekeningen te maken en aangiftenop te stellen.

     

B

FISC-3a

op basis van de wet- en regelgeving inzake niet-winstaspecten van inkomstenbelasting, dividendbelasting en erf- en schenkbelasting fiscale berekeningen te maken en aangiften te analyseren.

A

B

   

FISC-3b

op basis van de wet- en regelgeving inzake niet-winstaspecten van inkomstenbelasting, dividendbelasting en erf- en schenkbelasting, fiscale berekeningen te maken en aangiften op te stellen.

     

B

FISC-4

de fiscale strategie, waaronder belastingplanning, belastingontwijking en belastingontduiking, van de onderneming te identificeren respectievelijk te bediscussiëren.

A

B

   

FISC-5

de verschillende vormen van toezicht door de belastingdienst, de rol die de fiscaal dienstverlener speelt bij ‘cooperative compliance’ en de functie van een Tax Control Framework te beschrijven.

B

     

FISC-6

te adviseren over fiscale vraagstukken m.b.t. vennootschapsbelasting, omzetbelasting, inkomstenbelasting, loonheffing, dividendbelasting en successierecht.

 

B

 

B

FISC-7

de (fiscale) consequenties van de financiële situatie in elke levensloopfase te inventariseren respectievelijk de ondernemer te adviseren over het opstellen van een financieel plan.

 

B

 

B

FISC-8

vraagstukken inzake internationaal en Europees belastingrecht, waaronder ook de transfer pricing-problematiek, te identificeren en te verwoorden.

A

     

FISC-9

bij fiscale vraagstukken ethische en juridische kwesties te signaleren, de belangen van de betrokken stakeholders daarbij af te wegen en op grond daarvan professioneel te handelen.

B

 

B

 

GEB-1

de basisbeginselen en -theorieën van de persoonlijkheidspsychologie te verwoorden, waaronder (a) cognitieve (leer-), motivationele (wils-) en affectieve (gevoels-)processen, en (b) geautomatiseerd (onbewust) en gecontroleerd (bewust) gedrag.

A

     

GEB-2

de basisbeginselen en -theorieën van de situatie- en contextbepaaldheid van professioneel gedrag te verwoorden waaronder in ieder geval (a) behaviorisme (b) situationisme en (c) interactionisme (inclusief conformisme en socialisatie).

A

     

GEB-3

te reflecteren ten aanzien van persoons- en situatieoorzaken van (eigen) professionele gedrag, en daarbij te benoemen waar sterktes, valkuilen en ontwikkelpunten liggen.

B

 

B

 

GEB-4a

de basisbeginselen en theorieën van professionele team- en samenwerkingsprocessen te verwoorden.

A

     

GEB-4b

op basis van verworven vaardigheden en inzichten in een werksituatie (mede)verantwoordelijkheid te dragen voor het aansturen van professionele team- en samenwerkingsprocessen.

   

B

 

GEB-5

de basisbeginselen en -theorieën van de ethiek te verwoorden.

A

     

GEB-6a

de theoretische benaderingen van processen van professionele oordeels- en besluitvorming, waaronder de concepten van heuristieken en biases, te beschrijven en de beperkingen en risico’s hiervan in een complex besluitvormingsproces af te wegen.

B

     

GEB-6b

het eigen professionele oordeels- en besluitvormingsproces te analyseren met als doel om hiervan te leren.

   

B

 

RE-1

de hoofdlijnen weer te geven van het Nederlands rechtsysteem en het EU-recht en de wijze van totstandkoming van wet- en regelgeving en de handhaving van wet- en regelgeving door de overheid/EU in de vorm van rechtspraak en bestuurlijke handhaving.

A

     

RE-2

de verschillen tussen de belangrijkste internationale juridische systemen aan te geven.

A

     

RE-3

de belangrijkste elementen van het vermogens-, goederen- en verbintenissenrecht te onderkennen ten einde de juridische gevolgen en risico’s van feiten en gebeurtenissen te beschrijven en hierover te rapporteren.

B

     

RE-4

de belangrijkste elementen van het ondernemingsrecht te onderkennen waaronder:

– rechtsvormen waarin ondernemingen gedreven worden;

– de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en aansprakelijkheden van de organen van de entiteit;

– de (inter)nationale ontwikkelingen op het terrein van corporate governance;

– de juridische aspecten van IT;

teneinde de juridische gevolgen en risico’s van feiten en gebeurtenissen voor de onderneming te beschrijven en hierover te rapporteren.

B

     

RE-5

de belangrijkste elementen van het faillissementsrecht te onderkennen teneinde de juridische gevolgen van feiten en gebeurtenissen voor de onderneming te beschrijven respectievelijk hierover te rapporteren.

A

B

   

RE-6

de belangrijkste elementen van het arbeids- en sociaal zekerheidsrecht te onderkennen teneinde de juridische gevolgen van feiten en gebeurtenissen voor de onderneming te beschrijven respectievelijk hierover te rapporteren.

A

B

 

B

RE-7

een natuurlijk persoon te adviseren over de belangrijkste financiële gevolgen die voortvloeien uit het personen- en familierecht, huwelijksvermogensrecht en erfrecht.

 

B

 

B

STA-1

verschillende, zowel univariate (beschrijvende) als multivariate, vormen van toetsen van hypothesen en uitvoeren van schattingen te beschrijven en toe te passen.

B

     

STA-2

in concrete casussituaties op grond van de uitkomst van steekproeven zelfstandig te rapporteren over het percentage fouten in de populatie en te komen tot een weloverwogen oordeel over deze populatie.

B

     

STA-3

de risico's van onterecht goed- en afkeuren van een post van een (deel)verantwoording te onderkennen.

A

     

STA-4

een derde te instrueren en de uitkomsten van statistische analyses te interpreteren en bediscussiëren.

B

     

STA-5

de relevantie van big data te onderkennen en grote hoeveelheden data met behulp van software en statistische methoden en technieken te analyseren.

B

     

STA-6

mogelijkheden tot manipulatie met statistiek te onderkennen.

A

     

Legenda:

– het gebruik van de term ‘respectievelijk’ in de beschrijving van een eindterm duidt op het verschil in beheersingsniveau tussen CBoK en/of oriëntatie(s);

– de nummering van de eindtermen per vakgebied is niet altijd opeenvolgend, omdat niet alle eindtermen voor elke oriëntatie relevant zijn.

Normering eindtermen theorieopleiding

Voor de theoretische eindtermen per vakgebied is een schatting gemaakt van het aantal studiebelastingsuren (volgens de ECTS-systematiek) dat tenminste nodig is om de betreffende eindtermen op het gewenste niveau te kunnen realiseren. Eindtermen en studiebelastingsuren zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De studiebelastingsuren geven de omvang van de leeractiviteiten aan, terwijl de eindtermen de inhoud van die leeractiviteiten weergeven. De ECTS-credits geven richting aan opleiders en studenten van de noodzakelijke respectievelijk gewenste hoeveelheid leeractiviteiten die nodig is om de eindtermen te kunnen behalen. Daarmee vormt de ECTS-norm ook een begrenzing voor de te behalen leerdoelen. Met andere woorden: de eindtermen en studiebelastingsuren dienen met elkaar in balans te zijn.

De minimale studiebelasting voor de eindtermen van het theoriedeel van de opleiding met de oriëntatie ‘Accountancy-MKB’, is als volgt.

Vakgebied

CBoK

Oriëntatie

Totaal

       

Audit & Assurance

20

5

25

Financial Accounting

20

2

22

Internal Control & Accounting Information Systems

20

3

23

Kernvakgebieden

60

10

70

 

Financiering

16

4

20

Management Accounting & Control

18

1

19

Strategie, Leiderschap en Organisatie

12

4

16

Bedrijfseconomische vakgebieden

46

9

55

 

Boekhouden

12

3

15

Economie

8

0

8

Fiscaliteit

14

7

21

Gedrag, Ethiek en Besluitvorming

8

0

8

Recht

12

3

15

Statistiek

8

0

8

Overige vakgebieden

62

13

75

 

Totaal

168

32

200

Het is van belang dat de curriculumontwikkelaars van de theoretische opleiding de gemiddelde studiebelasting per studie-eenheid (vak, module, leereenheid) per periode bepalen en vastleggen aan de hand van gebruikelijke normen per leeractiviteit en deze toetsen aan de hiervoor vermelde ECTS-norm. Mede vanwege de mogelijkheid kleuring in het onderwijsprogramma aan te brengen, kan de werkelijke studiebelasting bij sommige vakgebieden iets lager en bij andere vakgebieden iets hoger uitvallen dan de gepresenteerde norm. Het is uiteindelijk aan CEA, om te beoordelen of de curricula van de opleiders met bijbehorende ECTS-onderbouwing, borgen dat de eindtermen op het gewenste niveau worden gerealiseerd.

Normering eindtermen praktijkopleiding

Ook voor de eindtermen van de praktijkopleiding is een norm geformuleerd waarmee richting wordt gegeven aan de invulling van de activiteiten door stagebureaus en trainees. Gegeven de aard van de praktijkopleiding, bevat deze norm, naast een aantal kwalitatieve eisen, een minimum aantal uren dat door trainees aan bepaalde eindtermen moet worden besteed om zich te ontwikkelen tot een beginnend beroepsbeoefenaar.

De normering van de eindtermen van het praktijkdeel van de opleiding met de oriëntatie ‘Accountancy-MKB’ is als volgt.

Soorten werkzaamheden

Minimum urennorm

Totaal aantal uren praktijkopleiding

3.000

Aantal uren voorgeschreven werkzaamheden

1.500

waarvan assurancewerkzaamheden (jaarrekeningcontroles en/of overige assurance-opdrachten):

250 of 150 + begeleidingsdagen

waarvan werkzaamheden m.b.t. aan assurance verwante opdrachten en advies- en overige opdrachten

1.250

Het minimum aantal uren dat in de praktijkopleiding besteed moet worden aan de eindtermen van het vakgebied Audit & Assurance bedraagt voor deze oriëntatie 250 uren, waarbij de trainee betrokken moet zijn bij minimaal tien assurance-opdrachten met een zekere mate van variatie in typen en complexiteit van opdrachten. Indien het minimum van 250 uren praktijkervaring gedurende de praktijkopleiding niet te realiseren is binnen de werkomgeving van de trainee, kan als alternatief worden gekozen voor een traject waarin minimaal 150 klanturen worden gecombineerd met begeleidingsdagen. De eisen hiervoor zijn als volgt:

  • Jaarlijks werkt de trainee aan minimaal twee assurance-opdrachten variërend van het uitwerken van deelgebieden met beperkte zelfstandigheid tot aan het zelfstandig uitwerken van een volledige assurance-opdracht op het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar;

  • De laatste twee assurance-opdrachten zijn opdrachten waarbij de trainee het gehele proces van opdrachtaanvaarding tot en met de rapportage en de eindbespreking met de klant heeft meegemaakt;

  • Gedurende de gehele praktijkopleiding wordt minimaal 150 uur (exclusief de begeleidingsdagen) besteed aan de uitvoering van assurance-opdrachten;

  • Om de eindtermen van de praktijkopleiding te realiseren, voert de trainee gedurende de praktijkopleiding tenminste drie verschillende soorten assurance-opdrachten uit;

  • Voor de uit te voeren assurance-opdrachten organiseren stagebureaus in samenwerking met door CEA aangewezen onderwijsinstellingen, zowel voorafgaand aan als na afloop van een assurance-opdracht, begeleidingsdagen (6 à 8 uur per dag) waaraan de trainee verplicht deelneemt;

  • Voorafgaand aan iedere uit te voeren assurance-opdracht wordt het theoretisch kader doorgenomen en na afloop worden de beslispunten en de dilemma’s van de uitgevoerde assurance-opdracht door de trainees plenair gepresenteerd en bediscussieerd;

  • Door het organiseren van deze begeleidingsdagen krijgen trainees in de breedte inzicht in de (overige) assurance-opdrachten. Het voorschrijven van contactmomenten biedt voorts mogelijkheden om de samenhang en interactie tussen de theoretische opleidingen en de praktijkopleidingen te bevorderen. De tijd die hieraan wordt besteed staat los van de uren die de trainee minimaal moet besteden aan de uitvoering van assurance-opdrachten.

Met deze invulling van de praktijkopleiding voor de oriëntatie ‘Accountancy-MKB’ vervalt de noodzaak van simulatieopdrachten voor het vervullen van de praktijkverplichting. Wel zouden simulatie-opdrachten in het kader van de theorieopleiding nog een belangrijke functie kunnen vervullen. De Stuurgroep adviseert om de toereikendheid van het alternatieve begeleidingstraject na twee jaar te evalueren.

Voor de eindtermen van de vakgebieden Audit & Assurance, Financial Accounting, Internal Control & Accounting Information Systems, Gedrag, Ethiek en Besluitvorming, Fiscaliteit en Boekhouden bestaat geen keuzemogelijkheid. De betreffende eindtermen dienen door alle trainees in de praktijk te worden behaald. Voor de eindtermen van de andere vakgebieden, te weten: Financiering, Management Accounting & Control, Strategie, Leiderschap en Organisatie en Recht geldt dat de trainee, afhankelijk van zijn werkomgeving, een evenwichtige keuze moet maken uit de desbetreffende eindtermen van. Het totaal aantal uren dat minimaal besteed moet worden aan de eindtermen van het vakgebied Assurance bedraagt 250 (of 150 plus begeleidingsdagen). Het totaal aantal uren dat minimaal besteed moet worden aan de eindtermen van de andere vakgebieden bedraagt 1.250.Een nadere uitwerking van bovenstaande urennorm en keuzemogelijkheden zal plaatsvinden door de Raad voor de Praktijkopleidingen. Deze zal tevens kwalitatieve eisen formuleren waar de praktijkopleidingsplaats, de praktijkbegeleiders en de werkzaamheden aan moeten voldoen.

4.4.3 De oriëntatie ‘Accountancy-Finance’

Eindtermen

Nr

Eindterm voor de opleiding met oriëntatie ‘Accountancy-Finance’

Theorie

Praktijk

De beginnend beroepsbeoefenaar is in staat om

CBoK

Oriëntatie

Accountancy – Finance

CBoP

Oriëntatie

Accountancy – Finance

A&A-1

de ontstaansgeschiedenis van het beroep te verwoorden alsook de vraag naar en aanbod van assurancediensten vanuit gangbare theorieën te beschrijven respectievelijk te verklaren.

B

     

A&A-2

de verwachtingen van de opdrachtgever en gebruikers van de opdracht te onderkennen, de spanningsvelden tussen de verschillende belanghebbenden te identificeren, de belangen van de opdrachtgevers en het publiek af te wegen, hierop te reflecteren en bij de besluitvorming te betrekken.

C

 

C

 

A&A-3

de rol van de accountant binnen het systeem van corporate governance samen te vatten respectievelijk te beoordelen, in het bijzonder de relatie met de organen belast met governance en relevante externe toezichthouders.

B

     

A&A-4

het (inter)nationale institutioneel kader voor de beroepsuitoefening, bestaande uit relevante wet- en regelgeving en de rol en verantwoordelijkheden van relevante actoren, te beschrijven respectievelijk kritisch te becommentariëren en de mogelijke civiel-, tucht-, bestuurs- en strafrechtelijke gevolgen van niet-naleving te onderkennen.

B

     

A&A-5a

de vigerende beroepsreglementering op het gebied van ethiek toe te passen en de gekozen zienswijze te verdedigen.

C

     

A&A-5b

bij de uitvoering van (beroeps)taken op ethische vraagstukken en dilemma’s te reflecteren en zelfstandig te komen tot een gemotiveerde besluitvorming met inachtneming van vigerende beroepsreglementering en een professioneel kritische instelling.

   

C

 

A&A-6

om bij het uitvoeren van (beroeps)taken een kritische houding aan te nemen, die onder meer wordt gekenmerkt door een onderzoekende instelling, het alert zijn op omstandigheden die kunnen duiden op fouten of fraude en een kritische evaluatie van ten behoeve van de opdracht verkregen informatie.

C

 

C

 

A&A-7.1

het systeem van toezicht en kwaliteitsbeheersing van de beroepsuitoefening op beroeps- en organisatieniveau te beschrijven respectievelijk te evalueren.

B

     

A&A-7.2

de kwaliteitsbeheersingsprocedures op opdrachtniveau te beschrijven en toe te passen, met inbegrip van de documentatieverplichtingen.

B

 

B

 

A&A-8

de eigenheid van de verschillende vormen van beroepsuitoefening (zoals internal en operational auditors, overheidsaccountants, forensisch accountants, IT-auditors, financieel professionals) te onderkennen en van elkaar te onderscheiden.

B

     

A&A-9

het Stramien voor assurance-opdrachten uit te leggen, in een casuspositie toe te passen en kritisch te becommentariëren.

C

     

A&A-10

de beroepsreglementering ter zake van fraude en ongebruikelijke transacties te verwoorden respectievelijk toe te passen.

A

 

A

 

A&A-11.1

voor een jaarrekeningcontrole de van toepassing zijnde beroepsreglementering met betrekking tot het proces van cliënt-/opdracht(her)acceptatie toe te passen.

B

     

A&A-11.2

voor een jaarrekeningcontrole, conform de van toepassing zijnde beroepsreglementering, de relevante kennis van de entiteit en zijn omgeving, met inbegrip van haar interne beheersing, te verzamelen om vervolgens de bedrijfs-, accountantscontrole-, inherente-, interne beheersings- en detectierisico's te beschrijven en in te schatten en de materialiteit te bepalen.

B

   

A

A&A-11.3

voor een jaarrekeningcontrole, conform de van toepassing zijnde beroepsreglementering, de invloed van de informatietechnologie op de entiteit incl. haar processen, systemen en governance (waaronder ERP, cloud computing, big data, networking, privacy, social media, reporting software) te beschrijven en te analyseren alsmede de gevolgen te bepalen voor de door de accountant uit te voeren werkzaamheden, waaronder de daarbij te hanteren methoden en technieken (zoals audit software).

B

   

A

A&A-11.4

op basis van de geïdentificeerde risico’s voor een jaarrekeningcontrole de werkzaamheden te bepalen, vast te leggen in een controleprogramma en uit te voeren teneinde voldoende en toereikende controle-informatie te verkrijgen.

B

   

A

A&A-11.5a

bij de uitvoering van een jaarrekeningcontrole te schetsen welke data-analyse en/of procesmining technieken beschikbaar zijn en welke statistische hypothesetoetsen en schattingsmethoden kunnen worden toegepast bij de uitvoering van de opdracht.

A

     

A&A-11.5b

bij de uitvoering van een jaarrekeningcontrole op effectieve wijze gebruik te maken van de beschikbare methoden en technieken, waaronder statistiek, data-analyse en/of procesmining.

     

A

A&A-11.6

voor een jaarrekeningcontrole, conform de van toepassing zijnde beroepsreglementering, de volgende specifieke activiteiten uit te voeren:

– evalueren van transacties met verbonden partijen;

– evalueren van gebeurtenissen na de einddatum van de verslagperiode;

– evalueren van de continuïteit van de entiteit;

– optreden als groepsaccountant respectievelijk als accountant van een groepsonderdeel;

– gebruikmaken van de werkzaamheden van interne auditors en deskundigen;

– evalueren van het bestuursverslag;

– evalueren in hoeverre de jaarrekening overeenkomstig de geldende verslaggevingsregels is opgemaakt en een getrouw beeld geeft.

B

   

A

A&A-11.7

voor een jaarrekeningcontrole, op basis van de uitgevoerde werkzaamheden, de bevindingen te evalueren om te komen tot een oordeel en hierover mondeling en schriftelijk te rapporteren aan opdrachtgever en stakeholders.

B

   

A

A&A-11.8

naar aanleiding van zijn controlewerkzaamheden relevante aandachtspunten te vertalen naar verbeterpunten voor de organisatie van de opdrachtgever en deze mondeling en schriftelijk te rapporteren aan de opdrachtgever (inclusief de organen belast met governance).

B

     

A&A-12.1

voor een assurance-opdracht, niet zijnde een jaarrekeningcontrole, de van toepassing zijnde beroepsreglementering m.b.t. het proces van cliënt-/opdracht(her)aanvaarding toe te passen.

B

     

A&A-12.2

voor een assurance-opdracht, niet zijnde een jaarrekeningcontrole, in overeenstemming met de van toepassing zijnde beroepsreglementering de relevante kennis van de huishouding en zijn omgeving respectievelijk de kenmerken van het object van onderzoek te verzamelen om vervolgens de relevante risico’s op afwijkingen van materieel belang te beschrijven en in te schatten.

B

   

A

A&A-12.3

voor een assurance-opdracht, niet zijnde een jaarrekeningcontrole, in overeenstemming met de van toepassing zijnde beroepsreglementering, met gebruikmaking van alle beschikbare methoden en technieken (incl. data-analyse, procesmining en/of statistische hypothesetoetsen en schattingsmethoden) de opdracht op effectieve en efficiënte wijze te plannen en uit te voeren.

B

   

A

A&A-12.4

voor een assurance-opdracht, niet zijnde een jaarrekeningcontrole, in overeenstemming met de van toepassing zijnde beroepsreglementering, de bevindingen te evalueren om te komen tot een oordeel of conclusie en deze te rapporteren aan de opdrachtgever.

B

   

A

A&A-12.5

naar aanleiding van zijn assurancewerkzaamheden relevante aandachtspunten te vertalen naar verbeterpunten voor de organisatie van de opdrachtgever en deze mondeling en schriftelijk te rapporteren aan de opdrachtgever (inclusief de organen belast met governance).

B

     

A&A-13

voor aan assurance verwante opdrachten (samenstelopdrachten en opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie), in overeenstemming met de van toepassing zijnde beroepsreglementering:

– de opdracht te aanvaarden;

– de relevante kennis van de huishouding en zijn omgeving respectievelijk het object van onderzoek te verzamelen;

– relevante risico's voor de uitvoering van de opdracht te signaleren;

– met gebruikmaking van alle beschikbare methoden en technieken de opdracht op effectieve en efficiënte wijze te plannen en uit te voeren;

– de bevindingen te evalueren en hierover te rapporteren aan de opdrachtgever.

B

     

A&A-14

voor overige werkzaamheden, in het bijzonder adviesopdrachten, de relevante kennis en vaardigheden te hanteren om, in overeenstemming met de van toepassing zijnde beroepsreglementering:

– de opdracht te aanvaarden;

– de relevante risico's voor de uitvoering te signaleren;

– met gebruikmaking van alle beschikbare methoden en technieken de opdracht op effectieve en efficiënte wijze in te richten en uit te voeren;

– de bevindingen te evalueren en hierover te rapporteren aan de opdrachtgever.

A

     

FA-1

vanuit de theorie de functies te verklaren die de externe verslaggeving in het maatschappelijk verkeer vervult, waaronder het afleggen van verantwoording en het ondersteunen van beslissingen.

C

     

FA-2

uit te leggen op welke wijze aandeelhouders en kredietverschaffers hun oordeel vormen over de jaarrekening van een onderneming ten behoeve van het nemen van beslissingen van economische aard.

A

     

FA-3

beschrijven welke rol het institutioneel kader, bestaande uit relevante wet- en regelgeving en de rol en verantwoordelijkheden van relevante actoren, heeft bij de totstandkoming en toepassing van de verslaggeving op basis van de Nederlandse verslaggevingsvoorschriften en IFRS.

B

     

FA-4

de uitgangspunten van de financiële verslaggeving toe te passen en te beoordelen, waaronder de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling voor de onderscheiden posten van de balans en winst- en verliesrekening, zoals neergelegd in de Nederlandse wetgeving en de conceptuele raamwerken van de RJ en IASB.

C

 

C

 

FA-5

de doelstelling en inhoud van de voor de financiële verslaggeving relevante waardebegrippen, waaronder begrippen die voortkomen uit de financieringstheorie, te doorgronden en toe te passen.

C

     

FA-6

de aanvaardbaarheid van de belangrijkste schattingselementen in de financiële verslaggeving te beoordelen.

C

 

C

 

FA-7

de toelichting als onderdeel van de jaarrekening te beoordelen op juistheid en toereikendheid met inachtneming van de wet- en regelgeving.

C

 

C

 

FA-8.1

te beoordelen in hoeverre een jaarrekening van een naamloze of besloten vennootschap is opgemaakt in overeenstemming met de normen zoals deze zijn begrepen in de Nederlandse wetgeving inzake de jaarrekening en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) voor grote en middelgrote rechtspersonen.

C

 

C

 

FA-8.2

te beoordelen in hoeverre een jaarrekening van een kleine vennootschap is opgemaakt in overeenstemming met de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving voor kleine rechtspersonen (RJk) dan wel in overeenstemming met fiscale grondslagen.

A

     

FA-8.3

te beoordelen in hoeverre een jaarrekening van een (beursgenoteerde) vennootschap is opgemaakt in overeenstemming met de van toepassing zijnde International Financial Reporting Standards (IFRS) van de International Accounting Standards Board (IASB).

A

B

 

B

FA-9

de hoofdlijnen van de International Financial Reporting Standards voor Small and Medium-Sized Entities (IFRS-SME) weer te geven.

A

     

FA-10

de regels van kapitaalbescherming uit te leggen en te beoordelen of deze regels op de juiste wijze zijn toegepast in een jaarrekening van een naamloze en besloten vennootschap.

C

     

FA-11

de eisen te beschrijven die voor een naamloze en besloten vennootschap van toepassing zijn bij het opmaken en openbaar maken van financiële informatie op basis van het Burgerlijk Wetboek.

B

     

FA-12

de onderlinge samenhang tussen de balans, de winst- en verliesrekening, het overzicht totaalresultaat en het kasstroomoverzicht te doorgronden.

C

     

FA-13

om in bijzondere situaties zoals onderhanden projecten, leasecontracten, pensioenen, optiebeloningen, financiële instrumenten, latente belastingen en overnames, verschillende alternatieven m.b.t. de verantwoording van transacties en gebeurtenissen af te wegen en hierover te adviseren.

C

 

C

 

FA-14

de doelstellingen en gevolgen van het jaarrekeningenbeleid van de ondernemingsleiding zoals earnings management en off balance financiering te benoemen en te betrekken in de oordeelsvorming over de jaarverslaggeving.

B

C

B

C

FA-15

met gebruikmaking van ratio-analyse een jaarrekening te analyseren om risico’s vanuit het gezichtspunt van een aandeelhouder of kredietverschaffer te benoemen en daarover te rapporteren aan de ondernemingsleiding.

B

     

FA-16

op hoofdlijnen uit te leggen wat de specifieke vraagstukken zijn inzake financiële verantwoording voor organisaties zonder winstoogmerk (zoals stichtingen en verenigingen).

B

     

FA-17

te schetsen wat de financiële verantwoording van bijzondere bedrijfstakken, waaronder financiële instellingen, woningcorporaties en overheidsorganisaties, onderscheidt van die van andere ondernemingen.

A

     

FA-18

het bestuursverslag, waaronder niet-financiële informatie, te beoordelen op juistheid en toereikendheid met inachtneming van wet- en regelgeving en in het licht van de informatiebehoeften van stakeholders.

C

   

C

FA-19

een overzicht te geven van de relevante normen voor geïntegreerde verslaggeving van organisaties en het daarvoor geldende raamwerk.

A

B

   

ICAIS-1

de grondslagen, de theorieën en de modellen die nodig zijn voor het uitvoeren van de risicoanalyse, het bepalen van de informatiebehoefte, het inrichten van de administratieve processen, het ontwerpen van de daarbij behorende interne beheersingsmaatregelen, het ontwerpen en beheren van de bestuurlijke informatieverzorging, alsmede de daarmee samenhangende IT, te beschrijven respectievelijk te beoordelen.

B

C

   

ICAIS-2a

een systeem van risicomanagement- en beheersing, gericht op de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsvoering, de betrouwbaarheid van de verslaggeving en het voldoen aan wet- en regelgeving, in te richten en te evalueren alsmede vanuit deze doelstellingen voor de organisatie relevante interne beheersingsrisico’s (in het bijzonder interne controle risico’s m.b.t. financiële informatie) te benoemen.

C

     

ICAIS-2b

een systeem van risicomanagement- en beheersing, gericht op de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsvoering, de betrouwbaarheid van de verslaggeving en het voldoen aan wet- en regelgeving, in te richten dan wel te evalueren alsmede vanuit deze doelstellingen voor de organisatie relevante interne beheersingsrisico’s (in het bijzonder interne controle risico’s m.b.t. financiële informatie) te benoemen.

   

C

 

ICAIS-3

een analyse van de informatiebehoeften van een organisatie uit te voeren, die noodzakelijk is voor het besturen en beheersen van de organisatie, het afleggen van verantwoording daarover en om vast te stellen dat is voldaan aan de voor de organisatie geldende wet- en regelgeving.

C

   

C

ICAIS-4

te beoordelen in welke mate de bestuurlijke informatieverzorging en de administratieve processen van een organisatie voorzien in betrouwbare en relevante informatie voor:

– het besturen en beheersen van de organisatie waaronder het uitoefenen van bewaringscontrole;

– het afleggen van verantwoording;

– het vaststellen dat voldaan is aan de voor de organisatie geldende wet- en regelgeving (compliance).

C

 

C

 

ICAIS-5a

een systeem van preventieve en repressieve interne beheersingsmaatregelen te ontwerpen en te beoordelen voor verschillende processen en typen organisaties, rekening houdend met kenmerken van de controleomgeving zoals cultuur, ethiek, relevante wet- en regelgeving en governancestructuur.

C

     

ICAIS-5b

een systeem van preventieve en repressieve interne beheersingsmaatregelen te ontwerpen dan wel te beoordelen voor verschillende processen en typen organisaties, rekening houdend met kenmerken van de controleomgeving zoals cultuur, ethiek, relevante wet- en regelgeving en governancestructuur.

   

C

 

ICAIS-6

informele beheersingsmechanismen te identificeren en hun effectiviteit te beoordelen voor verschillende processen en typen organisaties, rekening houdend met kenmerken van de controleomgeving zoals cultuur, ethiek, relevante wet- en regelgeving en governancestructuur.

B

 

B

 

ICAIS-7

de verschijningsvormen binnen het IT-infrastructuur-, IT-applicatie-, IT-management- en het IT-strategiedomein te benoemen, te onderscheiden, respectievelijk te beoordelen.

B

C

   

ICAIS-8

de gevolgen van veranderingen in de IT-infrastructuur, de IT-applicaties, het IT-management en de IT-strategie, voor de betrouwbaarheid van de verslaggeving, voor de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsvoering en voor de naleving van relevante wet- en regelgeving, te signaleren respectievelijk uit te leggen.

A

B

   

ICAIS-9a

een sluitend geheel van IT-controls te ontwerpen en te beschrijven om risico’s (waaronder het risico van cybercrime) op het terrein van de betrouwbaarheid van de verslaggeving, de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsvoering en de naleving van relevante wet- en regelgeving te mitigeren.

B

     

ICAIS-9b

een sluitend geheel van IT-controls te ontwerpen dan wel te beschrijven om risico’s (waaronder het risico van cybercrime) op het terrein van de betrouwbaarheid van de verslaggeving, de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsvoering en de naleving van relevante wet- en regelgeving te mitigeren.

   

B

 

ICAIS-10

de geschiktheid te bepalen van de voor de managementinformatie en externe verslaggeving gehanteerde analyse- en rapportagetools (zoals XBRL/SBR), alsmede de betrouwbaarheid van de opgeleverde gegevens te beoordelen en hierover te adviseren.

B

     

ICAIS-11

de mogelijkheden van moderne data-analysetechnieken bij het toepassen van de risicoanalyse, het beoordelen van bestuurlijke informatieverzorging, de administratieve processen en het systeem van interne beheersing te beschrijven en deze technieken effectief te hanteren.

B

 

B

 

ICAIS-12

door middel van business process management de effectiviteit en efficiëntie van de bedrijfsprocessen van een organisatie te schetsen respectievelijk te bediscussiëren.

A

B

   

ICAIS-13

aan de hand van geëigende systeemontwikkelings- en analysetechnieken, rekening houdend met de eisen op het gebied van betrouwbaarheid, efficiency, compliance en governance, het ontwerp van een informatiesysteem van een organisatie te schetsen respectievelijk te ontwerpen.

A

     

ICAIS-14

helder en eenduidig de gevolgde gedachtegang en de verrichte werkzaamheden bij het beoordelen van opzet, bestaan en werking van het systeem van interne beheersing vast te leggen.

C

 

C

 

ICAIS-15

naar aanleiding van gesignaleerde onvolkomenheden in het systeem van interne beheersing te adviseren over mogelijke verbeteringen.

C

 

C

 

ICAIS-16

de uitkomsten van de evaluatie van het systeem van interne beheersing, intern en extern te kunnen rapporteren, al dan niet in de vorm van een ‘in control statement’.

B

C

   

ICAIS-17

vanuit het perspectief van corporate governance de werking van het systeem van interne controle met betrekking tot financiële informatie en de eventuele risico’s en gevolgen te beschrijven respectievelijk te evalueren.

B

C

B

C

ICAIS-18

in het kader van interne beheersing, en meer specifiek de interne controle m.b.t. financiële informatie, een ontwerp aangaande de toewijzing van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden te bediscussiëren respectievelijk hierover te adviseren aan bestuur en toezichthoudend orgaan.

B

C

   

ICAIS-19

de invloed van bedrijfsethiek, als element van de beheersingsomgeving, op de werking van het systeem van interne controle m.b.t. financiële informatie te kunnen benoemen respectievelijk kritisch te becommentariëren.

B

C

B

C

FIN-1

de belangrijkste technieken op het terrein van financiële rekenkunde (rekening houdend met tijdvoorkeur, samengestelde interest, enkelvoudige interest en disconto) toe te passen op eenvoudige financiële spaar, leen- en beleggingsproducten (waaronder een spaarplan, een lening en een annuïtaire hypotheek).

B

     

FIN-2

ten behoeve van een investeringsanalyse relevante data te verzamelen, te beoordelen en vervolgens te modelleren gebruik makend van scenario-analyse en discontering.

B

C

 

C

FIN-3

de waarde van een organisatie dan wel een bedrijfsonderdeel te bepalen gebruikmakend van een gangbare op de situatie toegesneden waarderingsmethodiek.

B

     

FIN-4

ten behoeve van investeringsbeslissingen en waarderingsvraagstukken de toekomstige vrije kasstromen en de relevante vermogenskostenvoet op basis van wetenschappelijke modellen (CAPM) en/of algemeen geaccepteerde normen (zoals de Build-up methode) te bepalen alsook – onderbouwd – de juiste selectiemethode (minstens de terugverdienperiode en NCW (DCF)) en waarderingsmethodiek te kiezen.

B

C

 

C

FIN-5

ten behoeve van vermogensbeheer het risico en het rendement van beleggingsproducten te onderkennen respectievelijk te af te wegen.

A

     

FIN-6

op basis van voorspellingen over de exploitatie en kasstromen de financieringsbehoefte, de aflossingscapaciteit en het dividendbeleid in onderlinge samenhang te analyseren respectievelijk hierover te adviseren.

B

C

 

C

FIN-7

een financieringsvoorstel te doen respectievelijk te beoordelen na afweging van verschillende mogelijke (hybride) financieringsvormen (aandelen, obligaties, leningen, leasing en factoring), rekening houdend met de eisen van potentiële vermogensverschaffers.

B

C

 

C

FIN-8

het werkkapitaalbeheer, in de vorm van voorraad-, debiteuren- en crediteurenbeheer, te beschrijven respectievelijk te beoordelen en hierover te adviseren.

B

C

 

C

FIN-9

de financiële positie en strategie van een organisatie te schetsen respectievelijk te beoordelen door middel van bijvoorbeeld scenarioanalyse en gevoeligheidsanalyse.

A

C

 

C

FIN-10

de prijsvorming van financiële instrumenten die op financiële markten worden aangeboden te beschrijven respectievelijk te beoordelen.

B

C

   

FIN-11

de financiële risico’s (krediet-, rente- en valutarisico) te identificeren en het gebruik van geschikte financiële instrumenten in het kader van de beheersing van deze risico’s te beschrijven en te beoordelen.

B

C

 

C

FIN-12

de opzet en werking van (het proces van) treasury management te beschrijven en/of te analyseren.

 

B

 

B

FIN-13

vanuit financieringsperspectief op basis van de meest gangbare theorieën op het gebied van corporate governance de werking van de huidige corporate governance structuur van een onderneming te typeren respectievelijk hierover een oordeel te geven.

A

C

   

FIN-14

op hoofdlijnen aan te geven hoe irrationeel gedrag van invloed kan zijn op prijzen en financiële beslissingen (behavioural finance).

A

     

MAC-1

te beargumenteren respectievelijk te beoordelen of het Management Accounting & Control systeem de invoering en de realisatie van de strategie en het bedrijfsmodel ondersteunt.

B

C

   

MAC-2

financiële en niet-financiële accountingmaatstaven (waaronder kritieke succesfactoren en strategische variabelen) te ontwikkelen om besluitvorming te ondersteunen en het effect van beslissingen te meten.

B

   

C

MAC-3

kostenobjecten te identificeren, de daarbij behorende data te verzamelen, rangschikken en analyseren om deze te vertalen in een kostenmodel.

C

   

C

MAC-4

kostenmodellen toe te passen op huidige en toekomstige activiteiten ten einde beslissingen te nemen (kostprijs, kostentoerekening) en deze te evalueren in termen van de economische en management prestaties.

C

   

C

MAC-5

op basis van de bestaande of alternatieve prestatiemaatstaven mogelijke aanpassingen in de huidige strategie en het bedrijfsmodel van de onderneming te identificeren respectievelijk hiervoor voorstellen te formuleren.

A

B

   

MAC-6

een prestatiemeetsysteem van een organisatie te beschrijven gericht op het meten van de bijdrage van de medewerker in relatie tot de bedrijfsdoelen.

B

     

MAC-7

typen budgetten, budgetteringsprocessen, evaluatieprocessen en verantwoordelijkheidscentra in samenhang te ontwikkelen respectievelijk te beoordelen om besluitvorming te ondersteunen.

B

C

   

MAC-8

het verschil tussen budget en realisatie te meten, te analyseren en te verklaren.

C

   

C

MAC-9

met behulp van moderne data-analysetechnieken beslisinformatie uit verschillende bronnen samen te stellen.

 

B

   

SLO-1a

op basis van relevante concepten, modellen en door de organisatie geformuleerde missie, visie en waarden de ondernemingsstrategie te becommentariëren respectievelijk te beoordelen op realiteitswaarde rekening houdend met zaken als marktomstandigheden, maatschappelijke verantwoordelijkheid, duurzaamheid, de potentie van de onderneming en de persoonlijkheidskenmerken van de bestuurder en hierover aan bestuur en toezichthoudend orgaan te rapporteren.

B

     

SLO-1b

te beoordelen of het business model van de onderneming aansluit op de geformuleerde missie, visie, waarden en ondernemingsstrategie en over de bevindingen te rapporteren.

     

B

SLO-2

te beoordelen of een geformuleerde strategie strookt met het doel van de vennootschap, het vennootschappelijk belang en de financiële mogelijkheden en hierover aan bestuur en toezichthoudend orgaan te rapporteren.

B

C

   

SLO-3

uit de strategie voortvloeiende onzekerheden en bedrijfsrisico’s te identificeren, de gevolgen voor het behalen van de ondernemingsdoelstellingen te evalueren en hierover te rapporteren aan bestuur en toezichthoudend orgaan.

B

C

 

B

SLO-4

te onderkennen of het risico bestaat dat het bestuur zijn taken zodanig uitvoert dat het ondernemingsbelang niet wordt gediend en indien hier sprake van is hierover te rapporteren.

B

   

B

SLO-5

te onderkennen of het risico bestaat dat de persoonlijkheid van de bestuurder(s) en de stijl van leidinggeven en besluitvorming niet passen bij de aard, cultuur en fase van de onderneming, haar producten, markten e.d. en indien hier sprake van is hierover te rapporteren.

B

   

B

SLO-6

op hoofdlijnen te formuleren hoe prestaties gedurende de levensloop van de onderneming kunnen worden versterkt door innovatie en goed ondernemerschap.

 

A

   

SLO-7

op basis van bedrijfswetenschappelijke theoretische inzichten een oordeel te vormen of het ontwerp en de uitvoering van de interne en externe organisatie van de onderneming effectief en efficiënt is en hierover aan bestuur en toezichthoudend orgaan te rapporteren.

B

C

 

B

SLO-8

te verwoorden op welke wijze organisaties in een veranderende omgeving hun doelen en resultaten kunnen bereiken, hoe veranderprocessen hieraan bijdragen, gebruik makend van bijvoorbeeld organisatiediagnose en sterkte-zwakte analyse, rekening houdend met organisatiecultuur en (mogelijke) weerstand tegen verandering.

 

A

   

SLO-9

te onderkennen, respectievelijk te beargumenteren of de condities (beleid, cultuur, instrumentarium e.d.) in de organisatie bijdragen aan de motivatie, ontwikkeling en binding van medewerkers.

A

B

   

SLO-10

te onderkennen, respectievelijk te beargumenteren of het proces van toewijzing van middelen leidt tot het op efficiënte wijze realiseren van de langere termijn doelstelling van de onderneming.

A

B

   

SLO-11

het governancesysteem van een onderneming te analyseren aan de hand van beleid, wet- en regelgeving en codes.

B

   

B

BKH-1

de comptabele aspecten van transacties en gebeurtenissen te doorgronden en te vertalen in journaalposten.

C

     

BKH-3

de comptabele verwerking van begroting/budget, realisatie en analyse van verschillen bij productie- en dienstverlenende bedrijven uit te leggen respectievelijk te beoordelen en correcties voor te stellen.

B

     

BKH-4

de inrichting en structuur van het (geautomatiseerde) comptabele systeem van handels-, productie- en dienstverlenende bedrijven te beschrijven respectievelijk te beoordelen en daarover te adviseren.

B

     

BKH-5

de geautomatiseerde comptabele verwerking van routinematige en niet-routinematige transacties en gebeurtenissen van handels-, productie- en dienstverlenende bedrijven uit te voeren mede met behulp van actuele taxonomieën.

B

     

BKH-6

de inrichting en structuur van de (geautomatiseerde) comptabele verwerking van consolidaties van concerns en de comptabele verwerking van waarderingsmethoden van deelnemingen te beschrijven respectievelijk te beoordelen en daarover te adviseren.

B

     

BKH-7

de inrichting en structuur van de comptabele verwerking van de verschillen tussen commerciële en fiscale jaarrekeningen te beschrijven respectievelijk te beoordelen en daarover te adviseren.

B

     

EC-1

de invloed van het structuur- en conjunctuurbeleid op de economische ontwikkeling te beschrijven en de gevolgen hiervan op sectoren en ondernemingen te bediscussiëren.

B

     

EC-2

de invloed van (internationaal) monetair beleid op de economische ontwikkeling te beschrijven en de gevolgen hiervan op sectoren en ondernemingen te bediscussiëren.

B

     

EC-3

de invloed van macro-economische variabelen op de strategie en bedrijfsvoering, waaronder het import- en exportbeleid, van een onderneming te beschrijven.

B

     

EC-4

de invloed van internationaal economische en politieke ontwikkelingen en globalisering op de strategie en bedrijfsvoering van een onderneming te beschrijven.

B

     

EC-5

de gevolgen van de marktvorm op de strategie en de bedrijfsvoering van een onderneming te beschrijven.

B

     

EC-6

de belangrijkste principes van marktwerking en de daaruit resulterende prijsvorming op verschillende deelmarkten te schetsen.

A

     

EC-7

de rol van de financiële sector in het economisch bestel, inclusief de hoofdlijnen van regulering en toezicht, te verwoorden.

A

     

FISC-1

de belangrijkste elementen van de vennootschapsbelasting, omzetbelasting, inkomstenbelasting, loonheffingen en formeel belastingrecht te onderkennen teneinde de fiscale gevolgen en risico’s van feiten en gebeurtenissen te beschrijven respectievelijk te beoordelen.

B

     

FISC-2a

op basis van de wet- en regelgeving inzake winst uit onderneming (inkomstenbelasting), loonheffing, vennootschapsbelasting, omzetbelasting, fiscale berekeningen te maken en aangiftente analyseren respectievelijk kritisch te becommentariëren.

B

     

FISC-3a

op basis van de wet- en regelgeving inzake niet-winstaspecten van inkomstenbelasting, dividendbelasting en erf- en schenkbelasting fiscale berekeningen te maken en aangiften te analyseren.

A

     

FISC-4

de fiscale strategie, waaronder belastingplanning, belastingontwijking en belastingontduiking, van de onderneming te identificeren respectievelijk te bediscussiëren.

A

     

FISC-5

de verschillende vormen van toezicht door de belastingdienst, de rol die de fiscaal dienstverlener speelt bij ‘cooperative compliance’ en de functie van een Tax Control Framework te beschrijven.

B

     

FISC-8

vraagstukken inzake internationaal en Europees belastingrecht, waaronder ook de transfer pricing-problematiek, te identificeren en te verwoorden.

A

     

FISC-9

bij fiscale vraagstukken ethische en juridische kwesties te signaleren, de belangen van de betrokken stakeholders daarbij af te wegen en op grond daarvan professioneel te handelen.

B

 

B

 

GEB-1

de basisbeginselen en -theorieën van de persoonlijkheidspsychologie te verwoorden, waaronder (a) cognitieve (leer-), motivationele (wils-) en affectieve (gevoels-)processen, en (b) geautomatiseerd (onbewust) en gecontroleerd (bewust) gedrag.

A

     

GEB-2

de basisbeginselen en -theorieën van de situatie- en contextbepaaldheid van professioneel gedrag te verwoorden waaronder in ieder geval (a) behaviorisme (b) situationisme en (c) interactionisme (inclusief conformisme en socialisatie).

A

     

GEB-3

te reflecteren ten aanzien van persoons- en situatieoorzaken van (eigen) professionele gedrag, en daarbij te benoemen waar sterktes, valkuilen en ontwikkelpunten liggen.

B

 

B

 

GEB-4a

de basisbeginselen en theorieën van professionele team- en samenwerkingsprocessen te verwoorden.

A

     

GEB-4b

op basis van verworven vaardigheden en inzichten in een werksituatie (mede)verantwoordelijkheid te dragen voor het aansturen van professionele team- en samenwerkingsprocessen.

   

B

 

GEB-5

de basisbeginselen en -theorieën van de ethiek te verwoorden.

A

     

GEB-6a

de theoretische benaderingen van processen van professionele oordeels- en besluitvorming, waaronder de concepten van heuristieken en biases, te beschrijven en de beperkingen en risico’s hiervan in een complex besluitvormingsproces af te wegen.

B

     

GEB-6b

het eigen professionele oordeels- en besluitvormingsproces te analyseren met als doel om hiervan te leren.

   

B

 

RE-1

de hoofdlijnen weer te geven van het Nederlands rechtsysteem en het EU-recht en de wijze van totstandkoming van wet- en regelgeving en de handhaving van wet- en regelgeving door de overheid/EU in de vorm van rechtspraak en bestuurlijke handhaving.

A

     

RE-2

de verschillen tussen de belangrijkste internationale juridische systemen aan te geven.

A

     

RE-3

de belangrijkste elementen van het vermogens-, goederen- en verbintenissenrecht te onderkennen ten einde de juridische gevolgen en risico’s van feiten en gebeurtenissen te beschrijven en hierover te rapporteren.

B

     

RE-4

de belangrijkste elementen van het ondernemingsrecht te onderkennen waaronder:

– rechtsvormen waarin ondernemingen gedreven worden;

– de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en aansprakelijkheden van de organen van de entiteit;

– de (inter)nationale ontwikkelingen op het terrein van corporate governance;

– de juridische aspecten van IT;

teneinde de juridische gevolgen en risico’s van feiten en gebeurtenissen voor de onderneming te beschrijven en hierover te rapporteren.

B

     

RE-5

de belangrijkste elementen van het faillissementsrecht te onderkennen teneinde de juridische gevolgen van feiten en gebeurtenissen voor de onderneming te beschrijven respectievelijk hierover te rapporteren.

A

     

RE-6

de belangrijkste elementen van het arbeids- en sociaal zekerheidsrecht te onderkennen teneinde de juridische gevolgen van feiten en gebeurtenissen voor de onderneming te beschrijven respectievelijk hierover te rapporteren.

A

     

STA-1

verschillende, zowel univariate (beschrijvende) als multivariate, vormen van toetsen van hypothesen en uitvoeren van schattingen te beschrijven en toe te passen.

B

     

STA-2

in concrete casussituaties op grond van de uitkomst van steekproeven zelfstandig te rapporteren over het percentage fouten in de populatie en te komen tot een weloverwogen oordeel over deze populatie.

B

     

STA-3

de risico's van onterecht goed- en afkeuren van een post van een (deel)verantwoording te onderkennen.

A

     

STA-4

een derde te instrueren en de uitkomsten van statistische analyses te interpreteren en bediscussiëren.

B

     

STA-5

de relevantie van big data te onderkennen en grote hoeveelheden data met behulp van software en statistische methoden en technieken te analyseren.

B

     

STA-6

mogelijkheden tot manipulatie met statistiek te onderkennen.

A

     

Legenda:

– het gebruik van de term ‘respectievelijk’ in de beschrijving van een eindterm duidt op het verschil in beheersingsniveau tussen CBoK en/of oriëntatie(s);

– de nummering van de eindtermen per vakgebied is niet altijd opeenvolgend, omdat niet alle eindtermen voor elke oriëntatie relevant zijn.

Normering eindtermen theorieopleiding

Voor de theoretische eindtermen per vakgebied is een schatting gemaakt van het aantal studiebelastingsuren (volgens de ECTS-systematiek) dat tenminste nodig is om de betreffende eindtermen op het gewenste niveau te kunnen realiseren. Eindtermen en studiebelastingsuren zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De studiebelastingsuren geven de omvang van de leeractiviteiten aan, terwijl de eindtermen de inhoud van die leeractiviteiten weergeven. De ECTS-credits geven richting aan opleiders en studenten van de noodzakelijke respectievelijk gewenste hoeveelheid leeractiviteiten die nodig is om de eindtermen te kunnen behalen. Daarmee vormt de ECTS-norm ook een begrenzing voor de te behalen leerdoelen. Met andere woorden: de eindtermen en studiebelastingsuren dienen met elkaar in balans te zijn.

De minimale studiebelasting voor de eindtermen van het theoriedeel van de opleiding met de oriëntatie ‘Accountancy-Finance’, is als volgt.

Vakgebied

CBoK

Oriëntatie

Totaal

 

Audit & Assurance

20

0

20

Financial Accounting

20

6

26

Internal Control & Accounting Information Systems

20

10

30

Kernvakgebieden

60

16

76

 

Financiering

16

8

24

Management Accounting & Control

18

2

20

Strategie, Leiderschap en Organisatie

12

6

18

Bedrijfseconomische vakgebieden

46

16

62

 

Boekhouden

12

0

12

Economie

8

0

8

Fiscaliteit

14

0

14

Gedrag, Ethiek en Besluitvorming

8

0

8

Recht

12

0

12

Statistiek

8

0

8

Overige vakgebieden

62

0

62

 

Totaal

168

32

200

Het is van belang dat de curriculumontwikkelaars van de theoretische opleiding de gemiddelde studiebelasting per studie-eenheid (vak, module, leereenheid) per periode bepalen en vastleggen aan de hand van gebruikelijke normen per leeractiviteit en deze toetsen aan de hiervoor vermelde ECTS-norm. Mede vanwege de mogelijkheid kleuring in het onderwijsprogramma aan te brengen, kan de werkelijke studiebelasting bij sommige vakgebieden iets lager en bij andere vakgebieden iets hoger uitvallen dan de gepresenteerde norm. Het is uiteindelijk aan CEA, om te beoordelen of de curricula van de opleiders met bijbehorende ECTS-onderbouwing, borgen dat de eindtermen op het gewenste niveau worden gerealiseerd.

Normering eindtermen praktijkopleiding

Ook voor de eindtermen van de praktijkopleiding is een norm geformuleerd waarmee richting wordt gegeven aan de invulling van de activiteiten door stagebureaus en trainees. Gegeven de aard van de praktijkopleiding, bevat deze norm, naast een aantal kwalitatieve eisen, een minimum aantal uren dat door trainees aan bepaalde eindtermen moet worden besteed om zich te ontwikkelen tot een beginnend beroepsbeoefenaar.

De normering van de eindtermen van het praktijkdeel van de opleiding met de oriëntatie ‘Accountancy-Finance’ is als volgt.

Soorten werkzaamheden

Minimum urennorm

Totaal aantal uren praktijkopleiding

3.000

Aantal uren voorgeschreven werkzaamheden

1.500

waarvan assurancewerkzaamheden (jaarrekeningcontroles en/of overige assurance-opdrachten):

250

waarvan specifieke werkzaamheden op relevante vakgebieden, te weten: ICAIS, FA, FIN, MAC en SLO

1.250

Voor de eindtermen van het vakgebied Audit & Assurance kan de trainee kiezen uit werkzaamheden met betrekking tot jaarrekeningcontroles en/of andere assurancewerkzaamheden. Voor de eindtermen van de vakgebieden Financial Accounting, Internal Control & Accounting Information Systems, Financiering en Gedrag, Ethiek en Besluitvorming bestaat geen keuzemogelijkheid. De betreffende eindtermen dienen door alle trainees in de praktijk te worden behaald. Voor de eindtermen van de andere vakgebieden, te weten: Management Accounting & Control en Strategie, Leiderschap en Organisatie geldt dat de trainee, afhankelijk van zijn werkomgeving, een evenwichtige keuze moet maken uit de desbetreffende eindtermen. Het totaal aantal uren dat minimaal besteed moet worden aan de eindtermen van het vakgebied Assurance bedraagt 250. Het totaal aantal uren dat minimaal besteed moet worden aan de eindtermen van de andere vakgebieden bedraagt 1.250.

4.5 Integratie

De eindtermen omvatten zowel eindtermen voor de theorie als de praktijkwaardoor een verdergaande integratie van theorie en praktijk wordt gefaciliteerd. De uitwerking zal moeten plaatsvinden door theorie- en praktijkopleiders gezamenlijk. Een dergelijke integratie wordt ook gestimuleerd door het in te stellen mondeling slotexamen (theorie en praktijk). Daarnaast is besloten om de ‘streams’ maatschappelijke rol van de accountant, IT en corporate governance op te nemen in de eindtermen van verschillende vakgebieden waardoor de samenhang tussen de vakgebieden wordt versterkt. Daar komt bij dat de eindtermen niet per sé binnen een bepaald vakgebied behoeven te worden behaald zodat ook hierdoor ruimte bestaat voor verdergaande integratie tussen vakgebieden. Hiertoe is afstemming van de onderwijsprogramma’s tussen de vakgebieden noodzakelijk. Flexibiliteit wordt ook geboden doordat geen voorschriften zijn geformuleerd met betrekking tot de opleidingsfase (bama-postinitieel) waarin eindtermen aan bod dienen te komen.

BIJLAGE AFBAKENING ASSURANCE WERKZAAMHEDEN NAAR ORIËNTATIE

Deze bijlage bevat een toelichting op de afbakening van assurance werkzaamheden binnen het nieuwe opleidingsmodel met twee oriëntaties zoals ook opgenomen in de nieuwe Verordening op de beroepsprofielen van de NBA (Stcrt-2015-31706). Hierbij is gekozen voor een principle-based benadering en niet voor een (uitputtende) opsomming van assurance werkzaamheden waarop studenten worden voorbereid in de oriëntaties.

Uitgangspunt voor elke accountant is het fundamentele beginsel dat hij professionele diensten vakbekwaam en zorgvuldig uitvoert. Dit betekent o.m. dat een accountant een deugdelijke grondslag moet hebben voor de mededelingen die hij doet. Een minimumvereiste voor deugdelijke grondslag is dat de accountant door opleiding en ervaring in staat moet zijn om een opdracht volgens het vereiste kwaliteitsniveau en op basis van actuele ontwikkelingen in de praktijk, wet- en regelgeving en technieken uit te voeren. Een accountant zal bij opdrachtaanvaarding derhalve altijd moeten nagaan of hij in staat is de betreffende opdracht vakbekwaam en zorgvuldig uit te voeren. In het nieuwe opleidingsmodel wordt het curriculum van de accountantsopleiding zodanig ingericht dat accountants die een bepaalde oriëntatie hebben gevolgd, in beginsel geëquipeerd zijn om bepaalde typen van assurance werkzaamheden te verrichten.

De accountantsopleiding met de oriëntatie ‘Assurance’ leidt op voor de assurance functie in de ruimste zin van het woord, waaronder de wettelijke controle van jaarrekeningen (ex art. 2:393 BW). Dit betekent dat in de opleiding veel aandacht moet worden besteed aan alle soorten assurance werkzaamheden die accountants kunnen verrichten. Het accent zal hierbij liggen op de uitvoering van (wettelijke) controleopdrachten van financiële verantwoordingen. Het maakt daarbij niet uit of sprake is van wettelijk verplichte of vrijwillige controleopdrachten. De toepassing van de controlestandaarden verschilt hierbij immers niet. Ook alle assurance-opdrachten die afgeleid zijn of worden van de gecontroleerde jaarrekening vallen binnen deze oriëntatie. Accountants die de opleiding met de oriëntatie ‘Assurance’ hebben voltooid, kwalificeren om als externe accountant in de zin van art. 1, eerste lid onder f van de Wet toezicht accountantsorganisaties bij de AFM ingeschreven te worden.

De accountantsopleiding met de oriëntatie ‘Accountancy’ leidt onder meer op voor de in het MKB-werkzame accountant die zowel bepaalde assurance werkzaamheden als andersoortige werkzaamheden op het gebied van accountancy verricht. De opleiding met de oriëntatie ‘Accountancy-MKB’ wordt zodanig ingericht dat afgestudeerde accountants in beginsel in staat zijn beoordelingsopdrachten en andere assurance-opdrachten uit te voeren. Voor andere assurance-opdrachten geldt de aanvullende eis dat het opdrachten betreft:

  • ten behoeve van een beperkte kring van gebruikers (besloten verkeer), met een doelstelling van de opdracht en de rapportage die specifiek is afgestemd op de gebruikerskring,

  • met een beperkte complexiteit en waarbij geen sprake is van het gebruik maken van complexe interne beheersings- (incl. IT-) systemen, en

  • waarvan de gegevens van het te toetsen object niet zijn ontleend aan een gecontroleerde jaarrekening.

Naar boven