ARTIKEL I
De Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, onderdeel b, komt te luiden:
- b. minister:
-
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;.
B
In de artikelen 2 tot en met 5 wordt ‘1 juli 2016 tot en met 30 juni 2017’ vervangen
door: 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2018.
C
De bijlagen I tot en met V worden vervangen door de bijlagen I tot en met V als opgenomen
in de bijlagen A tot en met E bij deze regeling.
E
In bijlage VI wordt ‘1 juli 2016’ vervangen door: 1 juli 2017.
ARTIKEL II
In bijlage I, onderdeel A, onder rubriek 9. Punten voor de WOZ-waarde, van het Besluit
huurprijzen woonruimte wordt in onderdeel 9.1:
a. ‘€ 40.480’ vervangen door ‘€ 41.816’,
b. ‘€ 7.995’ vervangen door ‘€ 8.259’,
c. ‘€ 51’ vervangen door ‘€ 53’, en
d. ‘€ 122’ vervangen door: € 127.
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2017.
TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
Met deze regeling zijn de maximale huurprijsgrenzen (bijlagen I tot en met IV bij
de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte (hierna: Uitvoeringsregeling) en de
in de bijlagen V en VI bij deze regeling opgenomen schema’s aangepast aan het huurtijdvak
1 juli 2017 tot en met 30 juni 2018.
Tevens zijn op grond van de jaarlijkse verplichting, bedoeld in bijlage I, onderdeel
A, rubriek 9. Punten voor de WOZ-waarde van het Besluit huurprijzen woonruimte, de
bedragen op basis van de Wet waardering onroerende zaken, genoemd in die rubriek aangepast.
Administratieve lasten
Deze wijzigingsregeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor de
burger en het bedrijfsleven. De regeling heeft ook geen gevolgen voor de regeldruk.
Het betreft namelijk enkel een indexering en een technische aanpassing.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
De wijziging van artikel 1, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling heeft te maken
met de gewijzigde tenaamstelling van de verantwoordelijke minister.
Artikel I, onderdeel B
Op grond van artikel 12, eerste lid, van het Besluit huurprijzen woonruimte zijn de
maximale huurprijsgrenzen vastgesteld bij ministeriële regeling. Deze bedragen zijn
opgenomen in de Uitvoeringsregeling.
Met de wijzigingen van de artikelen 2 tot en met 5 van de Uitvoeringsregeling zijn
de maximale huurprijsgrenzen voor het tijdvak 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2018
bepaald.
Artikel I, onderdeel C (deels)
Op grond van artikel 12, tweede lid, van het Besluit huurprijzen woonruimte worden
jaarlijks met ingang van 1 juli de op 30 juni daaraan voorafgaande krachtens dat besluit
geldende maximale huurprijsgrenzen voor woonruimten welke een zelfstandige woning
vormen, voor woonruimten welke niet een zelfstandige woning vormen, voor woonwagens
en voor standplaatsen, geïndexeerd met het inflatiepercentage. Daarbij worden de op
basis daarvan berekende bedragen naar boven afgerond op hele eurocenten.
Het inflatiepercentage is in dit geval het percentage dat onmiddellijk voorafgaand
aan de datum van 1 juli ieder jaar in januari door het Centraal Bureau voor de Statistiek
wordt bekendgemaakt, en dat aangeeft met welk percentage de consumentenprijzen (alle
huishoudens) ten opzichte van het aan die bekendmaking voorafgaande jaar zijn gestegen
(artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte).
In de nieuwe bijlagen I tot en met IV van de Uitvoeringsregeling zijn de maximale
huurprijsgrenzen per 1 juli 2017 vastgelegd.
Artikel I, onderdelen C (deels), D en E
Per 1 januari 2017 is bijlage V eenmalig gesplitst in bijlage V en bijlage Va als
gevolg van de aanpassing aan de nieuwe huurverhogingspercentages voor zelfstandige
woningen naar aanleiding van de nieuwe systematiek van de inkomensafhankelijke huurverhoging
per 1 januari 2017, zoals gewijzigd door de Wet doorstroming huurmarkt 2015 (Stcrt. 2016, 71301).
De percentages voor woonruimte, die een zelfstandige woning vormt, wijzigen niet per
1 juli 2017, maar de ingangsdatum van 1 juli 2016 moet vanwege de per 1 juli 2017
geldende maximale huurprijsgrenzen voor zelfstandige woningen wel aangepast worden
naar 1 juli 2017.
Voor de overige woonruimten, zijnde de woonruimten die niet een zelfstandige woning
vormen – de onzelfstandige woningen –, de woonwagens en de standplaatsen wijzigt de
systematiek van het maximale huurverhogingspercentage niet. Qua hoogte blijft de maximale
huurverhoging voor deze typen woonruimten per 1 juli 2017 gehandhaafd op inflatie
+ 1,5 procentpunt. Maar om aan te sluiten bij de gehanteerde inflatie voor de maximale
huurverhogingspercentages voor zelfstandige woningen wordt ook voor overige woonruimten
voor de berekening van het inflatiepercentage voortaan gekozen voor de volgende berekeningssystematiek:
(gemiddelde prijs 1 december t-1 tot 1 december t)/(gemiddelde prijs 1 december t-2
tot 1 december t-1) (in casu 0,3%). Voorheen was dat het inflatiepercentage over het
kalenderjaar. Deze aanpassing vloeit weer voort uit het feit dat de maximale huursomstijging
voor toegelaten instellingen met ingang van 1 januari 2017 over de periode 1 januari
tot 1 januari wordt berekend, waardoor de maximale huursomstijging die betrekking
heeft op zelfstandige woningen van toegelaten instellingen voortaan voorafgaand aan
het kalenderjaar bekend moet worden gemaakt. Voor de maximale huurverhogingspercentages
wordt dezelfde basis gebruikt als voor de maximale huursomstijging. Daarmee komt het
maximale huurverhogingspercentage voor de overige woonruimten per 1 juli 2017 uit
op 1,8%.
De bijlagen V en VI worden aangepast aan het huurprijstijdvak 1 juli 2017 tot en met
30 juni 2018. De voorheen geldende bijlage Va komt daarmee te vervallen.
Artikel II
Een aantal bedragen in bijlage I, onderdeel A, rubriek 9. Punten voor de WOZ-waarde
bij het Besluit huurprijzen woonruimte is geïndexeerd vanwege de gemiddelde verandering
van de WOZ-waarden van woningen. De in die rubriek genoemde bedragen, die zijn benodigd
voor het berekenen van het aantal punten voor het zogenoemde woningwaarderingsstelsel
voor de waarde krachtens de Wet waardering onroerende zaken, dienen elk jaar met ingang
van 1 juli te worden aangepast met de factor iw, bedoeld in artikel 10.3, vijfde lid,
van de Wet inkomstenbelasting 2001, zijnde de verhouding van het gemiddelde van de
eigenwoningwaarden die betrekking hebben op het voorafgaande kalenderjaar en het gemiddelde
van die waarden die betrekking hebben op het kalenderjaar. De op basis daarvan berekende
bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s. De gemiddelde verandering tussen
de waardepeildata 1 januari 2015 en 1 januari 2016 bedraagt landelijk 3,3%. Artikel
II van deze regeling strekt hiertoe.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk