BIJLAGE II BIJ DE REGELING VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST VAN 20 DECEMBER
2016, NR. 2016-0000794558, TOT WIJZIGING VAN DE UITVOERINGSREGELING HUURPRIJZEN WOONRUIMTE,
DE REGELING FORMULIEREN LEEGSTANDWET EN DE REGELING TOEGELATEN INSTELLINGEN VOLKSHUISVESTING
2015 (WIJZIGINGEN ALS GEVOLG VAN DE WET DOORSTROMING HUURMARKT 2015)
Bijlage I
AANVRAAG VERGUNNING TOT TIJDELIJKE VERHUUR VAN LEEGSTAANDE WOONRUIMTE
Toelichting op het formulier ‘aanvraag vergunning tot tijdelijke verhuur op basis
van de Leegstandwet’
1. Algemene informatie
De Leegstandwet voorziet in de mogelijkheid om leegstaande woonruimte in een gebouw
of in een voor de verkoop of sloop of vernieuwbouw bestemde woning tijdelijk te verhuren.
Daartoe is een vergunning nodig van burgemeester en wethouders van de gemeente, waarbinnen
de woning of het gebouw is gelegen. Tijdelijke verhuur is alleen mogelijk bij:
-
A. woonruimte in een gebouw dat blijkens zijn constructie dan wel inrichting bestemd
is voor doeleinden van groepsgewijze huisvesting, van verzorging of verpleging, van
logiesverschaffing, van administratie of van onderwijs of voor een samenstel van twee
of meer van deze doeleinden.
-
B. woonruimte in een voor de verkoop bestemde woning welke:
-
1. nimmer bewoond is geweest (zoals een nieuwbouwwoning of een bestaand gebouw dat voor
de eerste maal tot woonruimte wordt bestemd), of
-
2. gedurende een tijdvak van ten minste twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop
de woning laatstelijk geheel is komen leeg te staan, onafgebroken geheel of grotendeels
door de eigenaar als eigenaar bewoond is geweest, of
-
3. in haar geheel binnen een tijdvak van twaalf maanden voorafgaande aan het tijdstip
van leegkomen voor bewoning is gereedgekomen en gedurende het overblijvende gedeelte
van dat tijdvak onafgebroken geheel of grotendeels door de eigenaar als eigenaar bewoond
is geweest, of
-
4. gedurende een tijdvak van tien jaren voorafgaande aan het tijdstip waarop de vergunning
om tijdelijk te verhuren is aangevraagd, niet langer dan gedurende een al dan niet
aaneengesloten tijdvak van drie jaren geheel of grotendeels als woonruimte verhuurd
is geweest.
-
C. woonruimte in een voor verhuur bestemde woning welke ten tijde van het aanvragen van
de vergunning bestemd is voor afbraak of voor vernieuwbouw.
-
D. woonruimte in een voor de verkoop bestemde huurwoning.
In alle overige gevallen is deze regeling van tijdelijke verhuur niet van toepassing.
Zoals aangegeven is vergunning vereist van burgemeester en wethouders van de gemeente,
waarbinnen de woning of het gebouw, dat men tijdelijk wil verhuren, is gelegen.
Indien de gevraagde vergunning wordt verleend, zijn de artikelen 206 lid 3, 232, 242,
269 leden 1 en 2, 270 leden 4 tot en met 8, 272 tot en met 277, 278 leden 1 en 2 en
281 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek op de huurovereenkomst van tijdelijke huur
en verhuur niet van toepassing. Dit betekent dat de huurder na afloop van de tijdelijke
huurovereenkomst geen aanspraak heeft op huurbescherming ingevolge het Burgerlijk
Wetboek. In plaats daarvan zijn de dwingende voorschriften inzake huurbescherming
van de Leegstandwet van toepassing (artikel 16).
De verschuldigde huurprijs voor woonruimte in een voor de verkoop bestemde woning
kan vrij overeengekomen worden tussen de verhuurder en de huurder.
De verschuldigde huurprijs voor woonruimte in een gebouw, voor woonruimte in een voor
afbraak of voor vernieuwbouw bestemde woning en voor woonruimte in een voor de verkoop
bestemde huurwoning kan niet hoger zijn dan de door burgemeester en wethouders in
de vergunning vermelde huurprijs. Burgemeester en wethouders leggen aan de bepaling
van deze huurprijs het woningwaarderingsstelsel van het Besluit huurprijzen woonruimte
ten grondslag. De in de vergunning vastgelegde huurprijs treedt in de plaats van een
hogere huurprijs indien deze tussen partijen zou zijn overeengekomen.
Een vergunning voor woonruimte in een gebouw dat blijkens zijn constructie dan wel
inrichting bestemd is voor doeleinden van groepsgewijze huisvesting, van verzorging
of verpleging, van logiesverschaffing, van administratie of van onderwijs of voor
een samenstel van twee of meer van deze doeleinden, voor het gebruik waarvan een omgevingsvergunning
als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht is verleend, wordt verleend voor de duur van de omgevingsvergunning
met een maximum van 10 jaren. Deze vergunning kan niet verlengd worden.
Een vergunning voor woonruimte in een voor de verkoop bestemde woning wordt verleend
voor de periode van 5 jaren. Deze vergunning kan niet verlengd worden.
Een vergunning voor woonruimte in een gebouw dat blijkens zijn constructie dan wel
inrichting bestemd is voor doeleinden van groepsgewijze huisvesting, van verzorging
of verpleging, van logiesverschaffing, van administratie of van onderwijs of voor
een samenstel van twee of meer van deze doeleinden, voor het gebruik waarvan geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend, wordt verleend voor een periode van
2 jaren. Deze vergunning kan telkens verlengd worden met 1 jaar tot de gehele duur
van de vergunning (inclusief de verlengingen) 10 jaren bedraagt.
Een vergunning voor woonruimte in een voor verhuur bestemde woning welke is bestemd
voor afbraak of voor vernieuwbouw wordt verleend voor 2 jaren. Deze vergunning kan
telkens verlengd worden met 1 jaar tot de gehele duur van de vergunning (inclusief
de verlengingen) 7 jaren bedraagt.
Een vergunning voor woonruimte in een voor de verkoop bestemde huurwoning is bestemd
voor afbraak of voor vernieuwbouw wordt verleend voor 2 jaren. Deze vergunning kan
telkens verlengd worden met 1 jaar tot de gehele duur van de vergunning (inclusief
de verlengingen) 5 jaren bedraagt.
2. Toelichting met betrekking tot de invulling
Punten 1 en 2
De naam en het adres van de eigenaar van de woonruimte, alsmede de aard en de plaatselijke
aanduiding van de woning of het gebouw moeten worden vermeld. Eventueel kan worden
volstaan met de kadastrale aanduiding van het perceel waar de woning of het gebouw
is gelegen.
Onder eigenaar wordt verstaan degene, die bevoegd is tot het in gebruik geven van
een woning of een gebouw.
Punt 3
In de eerste plaats moet u één van de vakken A, B, C of D aankruisen. Dit is afhankelijk
van de woonruimte waarvoor u de vergunning aanvraagt.
Indien u vak A hebt aangekruist moet u ook een ondervak aankruisen.
Ofwel betreft het woonruimte waarvan voor het gebruik ervan een omgevingsvergunning
als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht is verleend. Het betreft dan bouwwerken die in beginsel geen woonbestemming
hebben maar waarvoor in de omgevingsvergunning een tijdelijke ontheffing is verleend,
waardoor ze als woonruimte gebruikt mogen worden gedurende de in die vergunning aangegeven
termijn. In dit geval wordt u gevraagd om een kopie van de desbetreffende omgevingsvergunning
bij uw aanvraag te voegen.
Ofwel betreft het woonruimte in een gebouw waarvan voor het gebruik ervan geen omgevingsvergunning is vereist. Het betreft gebouwen die reeds een woonbestemming
hebben.
Indien u vak B hebt aangekruist, moet u aangeven welk ondervak van toepassing is.
Indien u vak C hebt aangekruist, moet u ook de datum aangeven wanneer de afbraak of
vernieuwbouw van de woning zal plaatsvinden, en indien er sprake is van vernieuwbouw,
of deze van ingrijpende aard zal zijn.
Het formulier bevat de wettelijke teksten (zie ook de algemene informatie in deze
toelichting).
Punt 4
De vragen onder dit punt moeten alleen beantwoord worden indien het een woonruimte
betreft in een voor verkoop bestemde woning (indien u bij punt 3 B heeft aangekruist).
Indien u de aanvraag indient als natuurlijke persoon, mag u tegelijkertijd maximaal
2 woonruimten in een voor verkoop bestemde woning verhuren met een vergunning op basis
van de Leegstandwet. Het gaat hier om nog geldende vergunningen voor woonruimte in
een voor de verkoop bestemde woning. Hieronder wordt zowel verstaan vergunningen die
betrekking hebben op twee woonruimten in dezelfde woning als woonruimten in twee verschillende
woningen. Het betreft zowel vergunningen die zijn afgegeven door het college van burgemeester
en wethouders van de gemeente waar u deze aanvraag indient, als vergunningen voor
woonruimte in andere Nederlandse gemeenten. U dient een kopie van deze nog geldende
vergunning mee te zenden bij dit aanvraagformulier. Enkel vergunningen voor woonruimte
in voor de verkoop bestemde woningen moeten worden gemeld. Geldende vergunningen voor
woonruimte in een gebouw en of in een woning bestemd voor sloop- of vernieuwbouw worden
niet meegerekend en dienen dus ook niet vermeld te worden.
Punt 5
Onder dit punt worden vermeld de naam en het huidige adres van de aanstaande tijdelijke
huurder(s) en het aantal personen dat in de woonruimte tijdelijk zal worden gehuisvest.
Vervolgens wordt ook de overeengekomen huurprijs vermeld.
Met betrekking tot woonruimte in een voor de verkoop bestemde woning bent u zelf vrij
een huurprijs met de huurder overeen te komen.
Bij woonruimte in een gebouw, woonruimte in een voor sloop- of vernieuwbouw bestemde
woning en woonruimte in een voor de verkoop bestemde huurwoning stellen burgemeester
en wethouders de maximale huurprijs vast. Burgemeester en wethouders leggen aan de
berekening van de huurprijs het woningwaarderingsstelsel ten grondslag. Indien u een
hogere huurprijs bent overeengekomen dan de door burgemeester en wethouders vastgestelde
maximale huurprijs, dan treedt de door burgemeester en wethouders in de vergunning
vastgestelde huurprijs in de plaats van de overeengekomen huurprijs.
Punt 6
Onder dit punt dient een omschrijving van de tijdelijk te verhuren woonruimte (eengezinswoning,
etagewoning, portiekwoning, etc.) te worden vermeld.
Punt 7
Onder dit punt dient u aan te geven of u voor dezelfde woonruimte reeds eerder een
vergunning voor tijdelijke verhuur op basis van de Leegstandwet heeft aangevraagd,
alsmede wat de einddatum van die vergunning (inclusief de verlengingen) was. Een vergunning
voor dezelfde woonruimte wordt immers slechts verleend indien die woonruimte voor
de duur van tenminste 5 jaren onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop de
vergunning wordt verleend, werd verhuurd of gebruikt zonder vergunning op basis van
de Leegstandwet. Met andere woorden: er moet een periode van 5 jaren zijn tussen twee
vergunningen tot tijdelijke verhuur op basis van de Leegstandwet.
Punt 8
De verhuurder moet hier aangeven om welke reden hij tot deze aanvraag overgaat. Dit
zal bij voorbeeld kunnen zijn voorgenomen verkoop, verbouwing of afbraak. Ook overige
van belang zijnde gegevens dienen onder dit punt te worden vermeld, zoals de ingangsdatum
van de leegstand en de reden waarom geen normale huurovereenkomst kan worden aangegaan.
Bij voorgenomen verkoop dient hier tevens de vraagprijs te worden vermeld.
Punt 9
In veel gemeenten is een huisvestingsvergunning vereist voor een aantal woningen.
Nadere inlichtingen kunnen worden verkregen bij de gemeente. Indien een huisvestingsvergunning
is vereist dient u aan te geven wanneer u deze voor de desbetreffende woning hebt
aangevraagd, alsmede indien deze reeds verleend is de datum van de vergunning.
Punt 10
Hier kunt u eventuele bijzonderheden vermelden die van invloed kunnen zijn bij de
beoordeling van uw aanvraag.
Punt 11
Hier geeft u aan of de woning of het gebouw waarvoor u een vergunning voor tijdelijke
verhuur vraagt leeg staat.
Met de ondertekening van de aanvraag verklaart u mede dat u deze naar waarheid hebt
ingevuld. Indien u onjuiste gegevens verschaft in de aanvraag, kan u een bestuurlijke
boete worden opgelegd die ten hoogste bedraagt het bedrag dat is vastgesteld voor
de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Vergeet niet de noodzakelijke bijlagen toe te voegen.
TOELICHTING
Algemeen
Met ingang van 1 januari 2017 treden de resterende onderdelen van de Wet doorstroming
huurmarkt 2015 in werking. Per 1 juli 2016 zijn reeds alle onderdelen met betrekking
tot de ‘tijdelijke huur’ in werking getreden.
De wijzigingen per 1 januari 2017 hebben gevolgen voor een drietal ministeriële regelingen,
te weten de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte (Uhw), de Regeling formulieren
Leegstandwet en de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (RTIV).
Administratieve lasten en regeldruk
Administratieve lasten
Deze regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven
en de burger.
Regeldruk
Deze regeling betreft enkel cijfermatige en redactionele aanpassingen en heeft derhalve
geen effecten op de regeldruk.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
Op grond van de artikelen 7:252b, tweede lid, en 7:253, eerste lid, van het Burgerlijk
Wetboek wordt bij ministeriële regeling bepaald welke gegevens de huurder in het kader
van een bezwaar tegen de huurverhoging wegens huishoudinkomen of van een voorstel
tot huurverlaging wegens inkomensdaling moet overleggen. Daarnaast wordt in artikel
7:253, tweede lid, laatste volzin, van het Burgerlijk Wetboek nog verwezen naar de
in voormelde artikelen genoemde ministeriële regeling, waarbij wordt bepaald welke
de gegevens de huurder in voorkomende gevallen moet verstrekken. Het betreft gegevens
die betrekking hebben op (voor zover in geschil) het huishoudinkomen, het feit of
een of meerdere leden van het huishouden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld
in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft of hebben bereikt en
het feit dat het huishouden bestaat uit 4 of meer personen.
Wat betreft de procedures omtrent de artikelen 7:252b, tweede lid, van het Burgerlijk
Wetboek (huurverlaging op grond van huishoudinkomen), 7:253, eerste lid, van het Burgerlijk
Wetboek (bezwaar tegen huurverhoging) en 7:253, tweede lid, aanhef, van het Burgerlijk
Wetboek (rappelprocedure) en voor zover het huishoudinkomen voorwerp van geschil is,
moet de huurder een verklaring van de inspecteur van de Rijksbelastingdienst en een
afschrift uit de basisregistratie personen overleggen, zoals voorheen is bepaald in
artikel 13 van de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte. In deze tekst is enkel
een technische wijziging doorgevoerd (definitie inspecteur) (artikel 13, eerste lid).
Nieuw is artikel 13, tweede en derde lid, waarin is bepaald dat indien zich een bezwaar
tegen de huurverhoging of een rappelprocedure voordoet en daarbij het feit dat een
of meerdere leden van het huishouden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel
7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft of hebben bereikt, de huurder een
afschrift van een beschikking van de Sociale Verzekeringsbank of anderszins gegevens
waaruit dit blijkt moet overleggen. Voorts dient de huurder ten aanzien van die procedures
en daarbij het feit dat het huishouden uit 4 of meer personen bestaat voorwerp van
geschil is, een afschrift uit de basisregistratie personen van een van de bewoners
waaruit dit blijkt over te leggen.
Artikel I, onderdeel B
Met de Wet doorstroming huurmarkt 2015 wordt voor zelfstandige woningen per 1 januari
2017 een inkomensafhankelijke huurverhoging geïntroduceerd die afhankelijk is gesteld
van één inkomensgrens. Deze nieuwe systematiek leidt tot een wijziging van bijlage
V van de Uhw. Voorts zijn de huurverhogingspercentages voor zelfstandige woningen
aangepast (bijlage V).
Die percentages (0,3 plus 2,5 en 0,3 plus 4) zijn als volgt samengesteld. Het percentage
van 2,5 sluit, zoals verwoord in de brief van 3 juli 2015 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken
II 2014/15, 27 926, nr. 247) aan bij het Sociaal Huurakkoord tussen Aedes en de Woonbond. Woningcorporaties en
andere verhuurders kunnen hierdoor de huurverhoging differentiëren naar de afstand
van de feitelijke huurprijs en de maximale huurprijsgrens. Onder dat percentage kunnen
door woningcorporaties afspraken gemaakt worden met huurders en eventueel gemeenten
over een te hanteren staffel. Het percentage van 4 komt overeen met het in de betreffende
brief aangekondigde maximale huurverhogingspercentage na inkomenstoets. Als basis
voor de maximale huurverhoging en maximale huursomstijging geldt, eveneens volgens
betreffende brief, het inflatiepercentage. Voorheen was dat het inflatiepercentage
over het kalenderjaar. Nu de huursomstijging met ingang van 1 januari 2017 over de
periode 1 januari–1 januari wordt berekend en het maximale huursomstijgingspercentage
dus voorafgaand aan het kalenderjaar bekend moet worden gemaakt is voor het percentage
waarop de maximale huurverhoging en de maximale huursomstijging worden gebaseerd gekozen
voor de volgende berekeningssystematiek: (gemiddelde prijs 1 december t-1 tot 1 december
t)/(gemiddelde prijs 1 december t-2 tot 1 december t-1) (in casu 0,3%). Hiermee wordt
zoveel mogelijk aangesloten bij de wijze waarop het CBS de inflatie over het kalenderjaar
bepaalt. Voor de maximale huurverhogingspercentages is logischerwijs hetzelfde percentage
als basis gekozen als voor de maximale huursomstijging. De maximale huursomstijging,
zijnde de stijging van de gemiddelde huurprijs van de woningen van de toegelaten instelling
op 1 januari van het jaar volgend op 1 januari van enig jaar, beperkt immers de maximale
huurverhoging bij toegelaten instellingen.
De nieuwe bijlage Va komt overeen met de voorheen (per 1 juli 2016) in bijlage V opgenomen
regels over overige woonruimte (onderdeel IIb van de voorheen geldende bijlage V).
De voorheen geldende bijlage V wordt eenmalig gesplitst vanwege de op 1 januari 2017
uiteenlopende berekeningsmethodiek.
De inkomensgrens van artikel 10, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte is al via een wijzigingsregeling (Stcrt. 2016, nr. 67521) per 1 januari 2017 geïndexeerd naar € 40.349.
Artikel II
In bijlage I van de Regeling formulieren Leegstandwet zijn enkele redactionele wijzigingen
doorgevoerd.
Artikel III
Met het gewijzigde artikel 40 van de RTIV is de zogenoemde maximale huursomstijging
(0,3 plus 1 procentpunt) aangepast. Voor de berekeningsmethodiek van het percentage
0,3 wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel B. De 1 procentpunt
is afkomstig uit het Sociaal Huurakkoord tussen Aedes en de Woonbond (Kamerstukken
II 2014/15, 27 926, nr. 247).
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok