TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding voor en doel van de subsidie
De vereniging Fietsersbond is een organisatie voor de belangenvereniging voor fietsers.
De activiteiten van de Fietsersbond zijn gericht op de behartiging van de belangen
van fietsers in de besluitvorming van overheden, openbaar vervoersbedrijven en marktpartijen
waaronder tevens het verwerven van de voor de belangenbehartiging noodzakelijke kennis.
Een voorbeeld van kennisverwerving is het uitvoeren van een benchmark van gemeentelijk
of provinciaal fietsbeleid.
De Fietsersbond krijgt jaarlijks subsidie van het ministerie. De huidige subsidieregeling
is vervallen op 1 januari 2017. De onderhavige regeling strekt ertoe de subsidieverstrekking
te continueren voor wederom een periode van vijf jaar.
Overwogen is of er aanleiding is om de subsidiëring van de Fietsersbond niet voort
te zetten. Uit de interne evaluatie blijkt dat de subsidie aan de Fietsersbond doeltreffend
gebruikt wordt om bij te dragen aan een beter en efficiënter fietsbeleid van alle
overheidslagen. Een effectieve belangenbeharting in de besluitvorming van overheden,
OV-bedrijven en marktpartijen draagt bij aan het behalen van nationale doelen op het
gebied van bereikbaarheid, luchtkwaliteit, gezondheid en verkeersveiligheid van fietsers.
Het fietsbeleid is in de kern een decentrale verantwoordelijkheid. Het Rijk heeft
echter een faciliterende en stimulerende rol die er op gericht is om het beleid van
de decentrale overheden te versterken. Hierbij ligt voor het ministerie van IenM de
focus op de utilitaire fietser en het stimuleren van de overstap van auto naar fiets
of de combinatie fiets en openbaar vervoer.
De subsidie aan de Fietsersbond past binnen de invulling van deze rol. Hoewel er verschillende
belangenorganisaties zijn die op deelonderwerpen belangen van fietsers behartigen
en waarmee het Rijk op de een of andere manier samenwerkt, is de Fietsersbond de enige
belangenorganisatie die over het hele veld opkomt voor de belangen van de utilitaire
fietser en die bovendien als doelstelling heeft om het utilitaire fietsgebruik te
bevorderen. Voor de structurele samenwerking met de Fietsersbond ligt een meerjarige
subsidierelatie voor de hand. Voor belangenorganisaties waarmee incidenteel wordt
samengewerkt wordt niet gekozen voor een structurele subsidieverlening. Wel zullen
op incidentele basis projecten en producten in co-financiering worden uitgevoerd.
Ik heb dan ook besloten de subsidieverstrekking aan de Fietsersbond voort te zetten.
De Fietsersbond verricht voor wat betreft de gesubsidieerde projecten en producten
geen economische activiteiten in concurrentie met derden (dat wil zeggen het aanbieden
van goederen en diensten op de markt) en is voorts goed geëquipeerd om de projecten
en producten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, uit te voeren, activiteiten die zonder
een onafhankelijke organisatie als de Fietsersbond ook niet door de markt uitgevoerd
zouden worden. Het gaat hierbij dus niet om een relatie tussen het Rijk als opdrachtgever
en de Fietsersbond als opdrachtnemer.
Het inschakelen van derden door de Fietsersbond dient tegen een marktconforme prijs
te gebeuren. Daarom dienen de aanbestedingsregels door de Fietsersbond te worden gerespecteerd
voor zover het de aanwending van de subsidiegelden betreft.
Door het vervallen van de huidige subsidieregeling per 1 januari 2017 is het noodzakelijk
voor de nieuwe subsidieperiode een nieuwe regeling op te stellen ter continuering
van de te subsidiëren projecten en producten.
De Kaderwet subsidies I en M (artikel 3, eerste lid, onder f) geeft de mogelijkheid
om bij ministeriële regeling subsidies te verstrekken voor activiteiten die passen
in het verkeer- en vervoerbeleid. Deze wet vormt de wettelijke basis voor de onderhavige
regeling. Verder is de grondslag voor deze regeling gelegen in het Kaderbesluit subsidies
I en M. Ingevolge dit besluit (artikel 2, tweede lid, onder a) zijn de hoofdstukken
3 tot en met 11 van dit besluit niet van toepassing op per boekjaar verstrekte subsidies
zoals de onderhavige regeling.
De afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
zijn van rechtswege van toepassing op de subsidieverstrekking. De wet geeft de mogelijkheid
ook afdeling 4.2.8 van toepassing te verklaren op per boekjaar verstrekte subsidies.
Dit is in artikel 3 gebeurd.
De Kaderwet subsidies I en M bepaalt in artikel 7 dat met het toezicht op de naleving
van de subsidieverplichtingen zijn belast de bij besluit van de minister aangewezen
personen. Deze toezichthouders zullen nog worden aangewezen.
De Fietsersbond is verplicht aan de toezichthouder alle medewerking te verlenen die
deze redelijkerwijze kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden (artikel
7, derde lid, Kaderwet subsidies I en M).
De regeling is ingevolge artikel 24a, derde lid, van de Comptabilitetswet 2001 voorgehangen
bij de Tweede Kamer.
2. Verslag over de doeltreffendheid van de subsidie
2.1. Inleiding
Aangezien de jaarlijkse subsidie aan de Fietsersbond op een wettelijk voorschrift
berust, verplicht artikel 4:24 van de Awb om ten minste eenmaal in de vijf jaren een
verslag te publiceren over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de
praktijk. Het Ministerie van IenM heeft ditmaal zelf een evaluatie uitgevoerd. De
tekst van dit hoofdstuk is bedoeld als bovengenoemd verslag.
2.2. Vorige evaluatie en keuze zwaarte en tijdstip huidige evaluatie
De vorige externe evaluatie van de Fietsersbond is uitgevoerd door het bureau XTNT
en gepubliceerd in juli 2011. Deze evaluatie was zeer uitgebreid en heeft geleid tot
de Subsidieregeling Fietsersbond 2013, die op 31 augustus 2012 is gepubliceerd.
De evaluatie uit 2011 liet zien dat de Fietsersbond een effectieve belangenbehartiger
is. De subsidie aan de Fietsersbond draagt er aan bij dat de fiets goed op de agenda
staat van de decentrale overheden en dat maatregelen beter aansluiten bij de behoefte
van de reiziger. De subsidie aan de Fietsersbond past daarmee goed bij de faciliterende
rol van het Rijk op het fietsdossier. De evaluatie uit 2011 liet zien dat het onderscheid
tussen subsidie voor instandhouding en subsidie voor projecten dat tot dan toe werd
gehanteerd kunstmatig was. In de subsidieregeling Fietsersbond 2013 is daarom het
behartigen van belangen van fietsers in de besluitvorming van overheden, openbaar
vervoerbedrijven en marktpartijen centraal gesteld.
De huidige evaluatie is in het eerste kwartaal van 2016 uitgevoerd om als basis te
kunnen dienen voor het opstellen van de onderhavige subsidieregeling.
Gezien de uitgebreide evaluatie uit 2011 is er ditmaal voor gekozen om de evaluatie
in een lichtere vorm uit te voeren, zijnde deze toelichting bij de onderhavige subsidieregeling.
Deze mogelijkheid wordt expliciet genoemd in de memorie van toelichting van het wetsartikel
(Kamerst. II, 23 700, nr. 3). In diezelfde toelichting op artikel 4:24 geeft de wetgever aan: ‘Het is vaak zeer
wel mogelijk, en verdient dan ook de voorkeur, om op basis van periodiek door uitvoeringsorganen
aangeleverde gegevens, jaarverslagen van inspecties e.d. voldoende zicht te krijgen
op de werkelijkheid achter de wet.’ Dit is de vorm die IenM nu verkiest om de evaluatie
uit te voeren. Hier zijn ook minder kosten mee gemoeid.
2.3. Gebruikte documenten
Voor deze evaluatie zijn gebruikt: De Subsidieregeling Fietsersbond 2012, de jaarverslagen
2012, 2013, 2014 en 2015 van de Fietsersbond, de resultaten van de evaluatie van de
vorige subsidieregeling uit 2011 en die van de kleine steekproef onder de leden van
het Fietsberaad (voornamelijk vertegenwoordigers van gemeenten en regio’s). Ook zijn
informele gesprekken gevoerd met de Fietsersbond en neemt de Fietsersbond deel aan
diverse werkgroepen en stuurgroepen waarin ook het ministerie van IenM vertegenwoordigd
is.
2.4. Constateringen met betrekking tot doeltreffendheid en effecten van de subsidie
De subsidie wordt elk jaar verleend na een subsidieaanvraag door de Fietsersbond.
Die aanvraag bevat (onder andere) een activiteitenplan, waarin tot op projectniveau
en fte’s beschreven wordt welke activiteiten verricht worden. Conform de subsidieregeling
2012 wordt een concept van het activiteitenplan met het ministerie van IenM besproken
alvorens de aanvraag met het definitieve activiteitenplan wordt ingediend. IenM weet
dus welke werkzaamheden de Fietsersbond zal verrichten voor de aangevraagde subsidie
en is in staat om hier zo nodig op bij te sturen. De rechtmatigheid van de subsidie
wordt jaarlijks vastgesteld door een accountant. In algemene zin kan worden geconstateerd
dat de subsidie doeltreffend is in de zin dat de minister van IenM zelf invloed heeft
op welke activiteiten de Fietsersbond verricht voor de subsidie.
Er zijn over de afgelopen jaren verschillende concrete projecten door Fietsersbond
uitgevoerd en opgestart op het terrein van fietsbeleid dankzij de subsidie van de
minister van IenM. Met name kunnen worden genoemd:
-
• De ontwikkeling van het Meldpunt Fietsersbond. Via dit meldpunt kunnen fietsers problemen
die zij op straat tegenkomen registreren. Ook wensen kunnen via het Meldpunt kenbaar
gemaakt worden. Het Meldpunt is ook een belangrijk hulpmiddel voor de lokale afdelingen
van de Fietsersbond. Nu in toenemende mate de gemeenten zelf meldpunten ontwikkelen
beraadt de Fietsersbond zich op de invulling van haar eigen Meldpunt.
-
• Belangrijke ontwikkeling in de periode van de huidige subsidieregeling is het werken
met (vaak innovatieve) jaarthema’s zoals ‘fietsen zonder hindernissen’, 8-80 leefbare
steden voor iedereen’, ‘verkeersgezondheid’ en ‘bikeonomics’ (economische waarde van
het fietsen). De jaarthema’s bieden zowel lokaal als landelijk een focus voor agendasetting
en de activiteiten en vormen ook het thema voor de tweejaarlijkse Fietsstad verkiezing.
De ervaring leert dat voor een goede lokale en regionale doorvertaling van de thema’s
een periode van 1 jaar te kort is.
-
• Een initiatief dat de Fietsersbond samen met verschillende partners in 2015 heeft
opgezet is de Nationale Fietstelweek. In deze telweek is het fietsgedrag van een groot
aantal fietsers in kaart gebracht. Dit geeft heel veel waardevolle informatie over
het fietsgedrag en over knelpunten in de fietsnetwerken van deelnemende steden.
-
• Cruciaal is de deelname en deskundige inbreng van de Fietsersbond in een groot aantal
werkgroepen en stuurgroepen rond diverse actuele fietsthema’s. Een voorbeeld hiervan
is de bijdrage die de Fietsersbond levert aan de Tour de Force, een initiatief waarin
het Rijk en de decentrale overheden samen de fietsagenda voor de komende jaren vaststellen.
Ook is de Fietsersbond actief betrokken bij de discussie rond de aanpak van de fietsenstallingen
bij stations en de discussie over snelheidsverschillen op het fietspad.
Naast de bovengenoemde activiteiten zet de Fietsersbond ook structureel in op onderzoek
en communicatie. Op het vlak van onderzoek is de rol van de Fietsersbond aan het veranderen.
De Fietsersbond voert minder zelf onderzoek uit maar treedt vooral op als initiator
voor onderzoek dat vervolgens door andere partijen opgepakt wordt. Ook op het vlak
van innovatie pakt de Fietsersbond in toenemende mate de rol van aanjager.
Met de activiteiten uit de activiteitenplannen, die in goed overleg met het ministerie
van IenM worden opgesteld, draagt de Fietsersbond bij aan de doelstelling van de subsidieregeling:
het behartigen van belangen van fietsers in de besluitvorming van overheden, openbaar
vervoerbedrijven en marktpartijen. Een effectieve belangenbehartiging, waarmee ook
bijgedragen wordt aan het bereiken van nationale doelen als een betere bereikbaarheid,
een lagere uitstoot en een grotere verkeersveiligheid voor fietsers, wordt niet alleen
gerealiseerd door het uitvoeren van bovenstaande activiteiten. De Fietsersbond doet
dit ook door het agenderen van knelpunten bij overheden en werkgevers en door het
geven van adviezen aan overheden en werkgevers. Zij kan dit doen door de inzet van
haar vrijwilligers. Met 150 lokale afdelingen en zo’n 1500 vrijwilligers reikt de
Fietsersbond tot in de haarvaten van de samenleving. Dit zorgt voor een brede inzet
en zichtbaarheid in heel Nederland. Uit de eigen impactmetingen die de Fietsersbond
uitvoert blijkt dat jaarlijks tussen de 1000 en 2000 adviezen worden gegeven aan overheden
en werkgevers. De inzet van de lokale afdelingen en vrijwilligers is een belangrijk
onderdeel van de kracht van de Fietsersbond naast de activiteiten die het landelijke
bureau van de Fietsersbond uitvoert. Belangrijk onderdeel van de subsidie is daarom
ook de ondersteuning van de afdelingen en de vrijwilligers door het landelijk bureau
van de Fietsersbond. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om scholing, het geven van advies
op maat, communicatie en ondersteuning bij het werven van vrijwilligers. Die ondersteuning
van afdelingen en vrijwilligers is cruciaal om de effectiviteit van de lokale en regionale
beleidsbeïnvloeding op peil te houden.
Een aandachtspunt voor de komende periode is het vasthouden van het aantal actieve
vrijwilligers. De Fietsersbond is zich hiervan bewust en zet bijvoorbeeld in op andere
vormen van vrijwilligerswerk die aansluiten bij de maatschappelijke veranderingen
die plaatsvinden wat betreft het soort inzet dat mensen als vrijwilliger willen plegen.
2.6. Resultaten steekproef
Als onderdeel van de evaluatie is een kleine steekproef van vertegenwoordigers van
lokale en regionale overheden bevraagd over de samenwerking met en inbreng van de
Fietsersbond. Het beeld dat hier uit komt over de samenwerking met de Fietsersbond
is grotendeels in lijn met het beeld dat uit de evaluatie van 2011 kwam.
Regionale en lokale overheden hebben regelmatig contact met de Fietsersbond. De samenwerking
met de Fietsersbond wordt over het algemeen als goed ervaren. Wel wordt verschil ervaren
tussen het landelijk bureau en de lokale afdelingen. Het landelijk bureau wordt gezien
als deskundig en constructief. Afdelingen zijn lokaal betrokken en meer activistisch.
Het kennisniveau van de lokale vrijwilligers is wisselend. In een enkel geval schiet
het lokale activisme door en is er sprake van een negatieve houding en een slechte
samenwerking. Aandachtspunt voor het landelijk bureau is om te zorgen dat de inzet
van de afdelingen constructief blijft.
Algemeen beeld is dat de Fietsersbond belangrijke onderwerpen agendeert. De inbreng
van de Fietsersbond leidt regelmatig tot verandering van plannen. Ook kan de betrokkenheid
van de Fietsersbond leiden tot meer draagvlak voor plannen, bijvoorbeeld voor regionale
fietsroutes.
2.7. Eindconclusie
Op basis van de gebruikte documenten en de constateringen heeft de minister van IenM
het beeld dat de subsidie aan de Fietsersbond doeltreffend wordt gebruikt om met haar
inzet bij te dragen aan een beter en effectiever fietsbeleid van alle overheidslagen.
De effecten van de subsidie in de praktijk zijn concreet zichtbaar. Het beeld is dan
ook dat de evaluatie niet tot substantiële inhoudelijke wijzigingen hoeft te leiden
in de nieuwe subsidieregeling.
3. Europeesrechtelijke aspecten
De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. Geconcludeerd
is dat er geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Fietsersbond onder
meer omdat de Fietsersbond enkel voor niet-economische activiteiten subsidie kan krijgen.
Het gaat om activiteiten die zonder een onafhankelijke organisatie als de Fietsersbond
niet door de markt uitgevoerd worden. Het jaarlijks subsidiëren van niet-economische
projecten en producten houdt in dat de Fietsersbond bij de subsidieaanvraag ook zelf
expliciet toetst of sprake is van een dergelijke activiteit.
Artikel 11, derde lid, onderdeel a, van de regeling, schrijft in verband hiermee een
gescheiden boekhouding voor.
Om te vermijden dat de Fietsersbond met de subsidie staatssteun verleent aan derden,
is in artikel 11, derde lid, onder c, een bepaling daartoe opgenomen. Het gaat hier
om de verhouding Fietsersbond en de in te schakelen partij (een derde), en dus niet
om de verhouding tussen het Ministerie van IenM en de Fietsersbond. Deze bepaling
impliceert onder meer dat het inschakelen van derden door de Fietsersbond tegen een
marktconforme prijs dient te gebeuren, bijvoorbeeld door het vragen van meerdere offertes.
Dit voor zover het de aanwending van de subsidiegelden betreft.
4. Risicoanalyse
De subsidieregeling is getoetst aan de uitkomsten van de risicoanalyse die ingevolge
aanwijzing 20 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking verplicht is. De risico’s
zijn volgens de risicoanalyse overwegend laag.
5. Tussentijds overleg over het concept van een activiteitenplan
De minister voert jaarlijks overleg met de Fietsersbond over het concept van een activiteitenplan.
Beoogd wordt dat de Fietsersbond op deze wijze ten aanzien van de keuze van de te
subsidiëren projecten en producten tijdig rekening kan houden met wensen van de minister
als belangrijkste subsidiegever. Dit consultatieproces is erop gericht de minister
sturingsmogelijkheden te geven zodat beleidsdoelstellingen van het ministerie ook
daadwerkelijk worden meegenomen in het activiteitenplan. Bijkomend voordeel is dat
de uiteindelijke aanvraag tot subsidieverlening aldus geen inhoudelijke verrassingen
oplevert en de subsidie snel kan worden verleend, ruimschoots binnen de termijn van
dertien weken.
6. Kostentoerekeningsysteem
Om een goede transparantie te verkrijgen tussen de hoogte van de subsidie en de werkelijke
kosten, wordt in deze subsidieregeling gewerkt met een kostendekkend forfaitair uurtarief
voor de projecten en producten, op basis van de systematiek van de Handleiding Overheidstarieven
2016. Deze uurtarieven omvatten een salariscomponent en een overheadcomponent. De
overheadcomponent is samengesteld uit huisvestingskosten, automatiseringskosten en
indirecte kosten (uitgaven voor materieel waaronder exploitatiekosten, bureaukosten,
reiskosten, opleidingskosten en inhuur van derden zoals schoonmaakpersoneel). De indirecte
kosten betreffen zowel de indirecte kosten van de personen die uitvoering geven aan
de subsidiabele projecten en producten (de uitgaven voor materieel), als de kosten
van niet direct betrokkenen die werkzaamheden verrichten samenhangend met de werkzaamheden
en diensten van de wel betrokkenen, zoals stafdiensten (financiële dienst, personeelszaken,
voorlichtingsdienst e.d.) en accountants.
De Aanwijzingen voor subsidieverstrekking noemen drie standaardberekeningswijzen voor
de berekening van uurtarieven. Het forfaitair uurtarief is er één van (aanwijzing
19). De keuze voor dit instrument is ingegeven door de wens om een zo laag mogelijke
administratieve lastendruk op de Fietsersbond te leggen. Voor de toepassing van de
berekeningsmethode van het forfaitair uurtarief is aangesloten bij de praktijk van
de Fietsersbond. Het is gebaseerd op het gemiddelde van de salariskosten en op een
opslag voor de overheadkosten. Het door de Fietsersbond te hanteren forfaitair uurtarief
geldt voor subsidies die op grond van deze subsidieregeling worden verstrekt, en behoeft
eenmalig de goedkeuring van het ministerie.
Naast de kosten van salarissen en overhead zijn er ook directe kosten voor inhuur
van derden, bijvoorbeeld bij uitbesteding van een deel van de subsidiabele projecten
en producten alsmede de kosten van voor de subsidiabele projecten en producten geleverde
goederen en diensten zoals drukwerk, onderzoeksrapporten e.d. Ook dergelijke kosten
- in de begripsbepaling van artikel 1 geduid als kosten derden - zijn subsidiabel.
7. Tijdstippen van het subsidieproces
Het subsidieproces kent een jaarlijkse cyclus. In de subsidieregeling zijn uiterlijke
tijdstippen gesteld waaraan de Fietsersbond en de minister zijn gebonden. Het betreft
per boekjaar voor:
-
• Concept van een activiteitenplan (Fietsersbond): 1 september;
-
• Aanvraag tot subsidieverlening (Fietsersbond): 1 november;
-
• Beschikking tot subsidieverlening (minister): dertien weken na de aanvraag of sluiting
aanvraagtermijn;
-
• Aanvraag tot subsidievaststelling (Fietsersbond): 30 april;
-
• Beschikking tot subsidievaststelling (minister): 22 weken na de aanvraag of sluiting
aanvraagtermijn.
De subsidieontvanger dient de aanvragen tot subsidieverlening en tot subsidievaststelling
in bij de minister, feitelijk geadresseerd aan IBI-F&I, Team Subsidies, Postbus 20906,
2500 EX Den Haag.
8. Administratieve lasten
De subsidieregeling is in hoofdzaak een voortzetting van de Subsidieregeling Fietsersbond
2013. De totale administratieve lasten komen op circa € 14.688 per jaar. Dit is circa
2,6% van het jaarlijkse subsidiebedrag in de periode 2018–2022.
9. Voorhang
De regeling is op 18 november 2016 voorgehangen bij de Tweede Kamer op grond van artikel
24a, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001. Dit heeft op 20 december 2016 geleid
tot vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu en
op 22 februari 2017 tot een motie Visser in het kader van een tweeminutendebat (Kamerstukken
II, 2016/17, 34 550 XII, nr. 72). Op 30 januari 2017 heb ik de vragen beantwoord; de motie is niet in stemming gebracht
omdat zij door mij is overgenomen.
In de motie is gevraagd om de doelstellingen van de subsidie duidelijker te koppelen
aan de doelen uit de Agenda Fiets 2017-2020, deze hierop tussentijds te evalueren
en de subsidieregeling eventueel de komende jaren hier inhoudelijk op te herijken
en de Kamer hierover te informeren.
Artikel 6, tweede lid, sub a, van de subsidieregeling is hiertoe aangevuld zodat de
gesubsidieerde activiteiten ook moeten bijdragen aan de doelen en activiteiten van
de Agenda Fiets 2017-2020 of eventuele opvolgende Agenda Fiets voor de jaren daarna.
Indien hieraan niet wordt voldaan, is dit een weigeringsgrond (artikel 8, aanhef en
onder b). Ook bij de evaluatie van de subsidieregeling zal de toegevoegde waarde van
de subsidie in relatie tot de doelen en activiteiten van de Agenda Fiets 2017-2020
of eventuele opvolgende Agenda Fiets worden getoetst; artikel 11, eerste lid, sub
g, is op dit punt aangevuld.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2
De Fietsersbond kan jaarlijks op basis van deze subsidieregeling een aanvraag voor
subsidie indienen bij de minister op basis waarvan, na een positieve beoordeling,
de subsidieverstrekking zal plaatsvinden. Niet elk project van de Fietsersbond komt
op grond van dit artikel voor subsidie in aanmerking. Het betreft slechts projecten
en producten zoals omschreven in artikel 2. Het gaat om activiteiten die de Fietsersbond
onderneemt ten dienste van haar belangenbehartiging. Om een goede belangenbehartiging
mogelijk te maken is het nodig dat de Fietsersbond af en toe zelf feiten en gegevens
verzamelt door bijvoorbeeld het uitvoeren van enquêtes of analyses van cijfers. De
Fietsersbond kan ook kijken naar de tevredenheid van fietsers, de kwaliteit van fietsvoorzieningen,
of bijvoorbeeld de voortgang van een aanpak. Op basis van de betreffende gegevens
kan de Fietsersbond zaken agenderen bij de betreffende overheden. Er is hier dan ook
geen sprake van opdrachtverlening.
Voor subsidiëring komen louter niet-economische activiteiten in aanmerking (artikel
2, tweede lid, onderdeel b). Het betreft activiteiten die niet worden verricht in
concurrentie met derden (dat wil zeggen het aanbieden van goederen en diensten op
de markt).
Het tweede lid bevat in onderdeel a een anti-cumulatiebepaling. Mocht blijken dat
de te subsidiëren projecten en producten door een ander bestuursorgaan zijn of worden
gesubsidieerd, dan zal subsidieverstrekking door het ministerie voor dat deel achterwege
blijven. Hetzelfde geldt voor inkomsten van derden die zonder tegenprestatie zijn
of worden verkregen. Het is namelijk mogelijk dat bepaalde projecten en producten
op grond van meer dan één regeling voor subsidie in aanmerking kunnen komen, maar
het is ongewenst dat ten behoeve van dezelfde projecten en producten een beroep gedaan
kan worden op meerdere subsidie-instrumenten van de overheid, voor zover dit leidt
tot meer dan 100%-financiering.
Artikel 3
Afdeling 4.2.8 van de wet is van toepassing verklaard wegens de sterke betrokkenheid
van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, zowel inhoudelijk als financieel,
bij deze, per boekjaar te verstrekken subsidies.
Artikel 4
Dit artikel geeft aan welk bedrag aan subsidie maximaal wordt verstrekt per boekjaar.
Een boekjaar is gelijk aan een kalenderjaar (artikel 4:68 Awb). Het in het eerste
lid genoemde bedrag wordt verhoogd met het bedrag van een eventuele compensatie voor
de arbeidskostenontwikkeling 2017. Zo’n compensatie kan in het najaar 2017 nog worden
verleend op grond van de Subsidieregeling Fietsersbond 2013 die nog van toepassing
blijft op reeds verleende subsidies zoals die voor het boekjaar 2017. Omdat thans
niet bekend is of er wordt gecompenseerd en met hoeveel, is in het eerste lid bepaald
dat een eventuele compensatie nog bij het maximumbedrag wordt opgeteld.
Het tweede lid geeft aan dat de subsidieverstrekking geschiedt op basis van werkelijke
kosten. De anti-cumulatiebepaling van artikel 2, tweede lid, wordt hierbij betrokken.
Dit betekent dat andere verkregen subsidies in mindering worden gebracht op het uiteindelijke
bedrag van de subsidieverstrekking evenals andere eigen inkomsten.
Het forfaitair uurtarief wordt goedgekeurd door de minister. De hoogte ervan is hetzelfde
voor elk boekjaar van de nieuwe subsidieperiode (derde lid).
Artikel 5
Dit artikel bevat een bepaling die het de minister van IenM mogelijk maakt om vooraf
wensen kenbaar te maken omtrent de projecten en producten die voor subsidiëring in
aanmerking komen. De Fietsersbond kan hiermee alvast rekening houden zodat de subsidieverlening
vlotter kan verlopen. De minister van IenM zal vooral toetsen op basis van de inhoudelijke
prioriteiten van het beleid van het ministerie gericht op het verbeteren van de stedelijke
bereikbaarheid en het verbeteren van de verkeersveiligheid. Daarnaast zullen de voorgenomen
activiteiten worden getoetst op basis van een inschatting van de doeltreffendheid
of doelmatigheid van de voorgenomen activiteiten.
Artikel 6
De subsidieverlening geschiedt op aanvraag. Artikel 6 bepaalt welke bescheiden dienen
te worden bijgevoegd alsmede de inhoud ervan.
Nieuw is het invullen van de ramingen in de xls file waarin onder meer moet ingevuld:
-
a. de projecten en producten en het kwartaal van afronding van de projecten en de producten;
-
b. het bedrag per project;
-
c. het aantal uren per project, en
-
d. de kosten derden per project.
Deze gegevens moesten ook in de vorige subsidieregeling al worden aangeleverd, doch
de ervaring leert dat het de transparantie en verantwoording van subsidiegelden ten
goede komt als alles overzichtelijk in een file is ingevuld.
Artikel 4:65 van de Awb bevat een verplichting om bij de aanvraag mededeling te doen
van eventuele andere aangevraagde subsidies voor dezelfde projecten en producten.
Ook andere inkomsten van derden zonder tegenprestatie worden afgetrokken van de uiteindelijke
subsidieverlening (artikel 2, tweede lid).
Het activiteitenplan is het geheel van alle projecten en producten van de Fietsersbond
waar subsidie van de minister van IenM voor verstrekt wordt. De producten zijn de
resultaten die voortkomen uit de projecten. De subsidie wordt, zoals ook eerder aangegeven,
louter voor niet-economische activiteiten verstrekt.
Artikel 7
In de beschikking tot subsidieverlening wordt onder meer vermeld de wijze waarop het
subsidiebedrag wordt bepaald. Uitgangspunt zal zijn dat de hoogte van de subsidieverlening
uiteindelijk wordt bepaald door berekening van het aantal uren dat daadwerkelijk aan
de uitgevoerde projecten en producten is besteed, vermenigvuldigd met het goedgekeurde
forfaitair uurtarief, alsmede de werkelijke kosten derden. Aangesloten wordt bij de
systematiek van de Handleiding Overheidstarieven 2016. Het aldus verkregen subsidiebedrag
kan evenwel het bedrag van het subsidieplafond niet overstijgen. Het vastgestelde
subsidiebedrag wordt verrekend met de voorschotten.
De beschikking tot subsidieverlening vermeldt voorts het tijdstip waarop de Fietsersbond
de projecten en producten moet hebben afgerond. Uiteraard zal ingeval van doorlopende
projecten dit als zodanig worden aangegeven.
Artikel 8
In artikel 4:35 van de Awb wordt een niet-limitatieve opsomming gegeven van de algemeen
geldende gronden om een subsidieaanvraag te weigeren. Met name de weigeringsgrond
van het eerste lid, onder a en b, van dat artikel is van belang: er is gegronde twijfel
dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
In zo’n geval kan de subsidie geheel of gedeeltelijk worden geweigerd.
Naast deze wettelijke weigeringsgronden zijn in artikel 8 van de subsidieregeling
een aantal aanvullende gronden opgenomen om de aanvraag tot subsidieverlening geheel
of ten dele te weigeren. Zo kan weigering plaatsvinden indien in het verleden toepassing
is gegeven aan de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de Awb, bijvoorbeeld als in voorgaande
jaren de beschikking tot subsidieverlening respectievelijk tot subsidievaststelling
is gewijzigd of ingetrokken als gevolg van aan de subsidieontvanger toe te rekenen
specifieke omstandigheden. Het bewust verstrekken van onjuiste gegevens is een van
deze omstandigheden. Voor een uitvoerige beschrijving van deze omstandigheden wordt
verwezen naar voornoemde artikelen uit de Awb.
Naast deze discretionaire weigeringsgronden bevat de Awb ook een imperatieve weigeringsgrond
(artikel 4:25 tweede lid). Indien de aanvraag tot subsidieverlening het subsidieplafond
overschrijdt, moet de aanvraag gedeeltelijk worden geweigerd. Welk deel van de aanvraag
(met andere woorden: welke activiteit) wordt geweigerd, is ter beoordeling van de
minister. De aanvraag zal niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover niet is voldaan
aan de vereisten van artikel 2.
Voorts zal subsidieverstrekking geheel of gedeeltelijk achterwege blijven in de in
artikel 2, tweede lid, genoemde gevallen.
Artikel 9
De wet maakt het mogelijk in de beschikking een begrotingsvoorbehoud op te nemen (artikel
4:34 van de Awb). Op grond van dit voorbehoud kan de minister de subsidieverlening
met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de Fietsersbond
verlagen (art. 4:50 Awb) indien in de door de Staten-Generaal vastgestelde rijksbegroting
(onderdeel Infrastructuur en Milieu) onvoldoende gelden zijn opgenomen. Dit kan zich
bijvoorbeeld voordoen bij een financiële taakstelling van het Rijk. Het eventueel
beroep op een begrotingsvoorbehoud moet door de minister binnen vier weken na het
aannemen van de begrotingswet worden gedaan.
Artikel 10
In dit artikel is gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om voorschotten te
verlenen. Voorschotten zijn op grond van het derde lid mogelijk tot ten hoogste 95%
van het maximumbedrag van de subsidie. Dit is weliswaar een uitzonderlijk hoog percentage
doch wenselijk, omdat de Fietsersbond voor een groot deel afhankelijk is van de geldstroom
van de minister en zonder dit bedrag aan voorschotten in ernstige financiële problemen
zou geraken.
De Fietsersbond heeft de plicht bij de aanvraag tot subsidieverlening een helder inzicht
in het verloop van de liquiditeit per kalenderkwartaal te geven.
Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt. Een aparte aanvraag tot bevoorschotting
is dus niet nodig. De Fietsersbond is verplicht te melden, indien er omstandigheden
zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. De minister kan vervolgens,
indien nodig door een wijziging van de verleningsbeschikking en het bevoorschottingsregime,
de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het
resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten),
uitgekeerd aan de Fietsersbond.
Artikel 11
Het eerste lid van dit artikel bevat verplichtingen die in elk geval gelden voor de
Fietsersbond zoals het tijdig afronden van projecten en producten en het onverwijld
melden van (tussentijdse) financiering van projecten of producten door derden. Ook
dient onverwijld melding te worden gemaakt van over- en onderschrijdingen van het
geraamde subsidiebedrag van een activiteit van meer dan 25%. Deze verplichting is
een concretisering van de artikel 4:70 van de Awb. De in onderdeel c. genoemde meldingsplicht
is nodig omdat op grond van de Aanwijzingen voor de subsidieverstrekking niet mag
worden gevraagd om tussentijdse voortgangsverslagen bij projecten waarvan de uitvoering
korter dan twaalf maanden in beslag neemt, en voorts omdat de bevoorschottingssystematiek
is vereenvoudigd (artikel 10). De nieuwe verplichting in onderdeel d. houdt verband
met de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten door ministers verstrekte subsidies,
welke wet vanaf 1 juli 2013 geldt. Op grond van deze meldplicht kan de minister de
hoogte van de bevoorschotting bijstellen indien in een kalenderkwartaal flink minder
is uitgegeven aan subsidieprojecten dan de geraamde subsidiebedragen.
De in onderdeel g opgenomen evaluatiebepaling vloeit voort uit een wettelijke verplichting
(artikel 4:24 van de Awb). De resultaten van de evaluatie kunnen bouwstenen zijn voor
een eventuele nieuwe regeling. De medewerking van de Fietsersbond bij de totstandkoming
van het evaluatieverslag is onontbeerlijk en derhalve wordt een verplichting daartoe
in de subsidieregeling neergelegd. In de evaluatie zal onder meer worden gekeken naar
eventueel oneigenlijk gebruik van de subsidieregeling. Op grond van de Awb dient het
evaluatieverslag in elk geval eenmaal in de vijf jaren te worden gepubliceerd. De
resultaten van dit onderzoek kunnen ook gevolgen hebben voor een eventuele opvolgende
subsidieperiode en de wijze waarop deze wordt ingevuld.
Het tweede lid maakt het mogelijk bij de beschikking tot subsidieverlening bepaalde
aanvullende verplichtingen te stellen.
Vanuit het oogpunt van het afleggen van rekening en verantwoording van de subsidiegelden
is in het derde lid, onderdeel a, de bepaling opgenomen dat de Fietsersbond zorg draagt
voor een gescheiden administratie, dat wil zeggen: de door IenM gesubsidieerde projecten
en producten moeten worden onderscheiden van de overige activiteiten van de Fietsersbond.
Ook de Awb kent een aantal verplichtingen met betrekking tot de administratie. Zo
is de subsidieontvanger op grond van artikel 4:69 van de Awb verplicht een (financiële)
administratie te voeren, zodanig dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling
van de subsidie van belang zijnde rechten en plichten alsmede de betalingen en de
ontvangsten kunnen worden nagegaan. Deze administratie en de bijbehorende bescheiden
dienen gedurende zeven jaren te worden bewaard.
De verplichting in het derde lid, onderdeel c, strekt ertoe dat de Fietsersbond zelf
met subsidiegeld geen staatssteun verleent aan derden. Zo zal inschakeling van derden
tegen een marktconforme prijs moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld door het vragen van
meerdere offertes Dit voor zover het de aanwending van de subsidiegelden betreft.
Het niet voldoen aan de subsidieverplichtingen kan leiden tot het intrekken of ten
nadele van de subsidieontvanger wijzigen van de subsidieverlening alsmede tot een
lagere subsidievaststelling (artikel 4:48 en 4:46 van de wet).
Artikel 12
Ter afronding van het subsidieproces dient de Fietsersbond een aanvraag in tot subsidievaststelling.
Het tweede lid noemt de bescheiden die moeten worden bijgevoegd, zoals het activiteitenverslag,
het financieel verslag en de ingevulde xls file.
Het activiteitenverslag en het financieel verslag zijn wettelijk verplicht (artikel
4:75, eerste lid, van de Awb). De xls file strekt ertoe de verantwoording van de subsidiegelden
inzichtelijker te maken en de controle daarop te vergemakkelijken.
Onderdeel g, van het tweede lid, betreft de zogeheten uitgebreide accountantscontrole.
Artikel 4:79 van de Awb maakt het mogelijk dat de accountantscontrole zich eveneens
uitstrekt tot de vraag of de Fietsersbond zich heeft gehouden aan verplichtingen die
in het kader van de subsidieverstrekking zijn gesteld. Van deze mogelijkheid wordt
in onderdeel d. gebruik gemaakt. Daarbij gaat het om verplichtingen die voortvloeien
uit de Awb maar ook uit de onderhavige subsidieregeling.
Artikel 13
In de beschikking tot subsidievaststelling wordt het bedrag aan vastgestelde subsidie
vermeld. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig
de subsidieverlening vastgesteld. De subsidie kan echter op een lager bedrag worden
bepaald in specifieke gevallen, opgesomd in artikel 4:46, tweede lid, van de Awb.
Bijvoorbeeld indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel
hebben plaatsgevonden of indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan
de subsidie verbonden verplichtingen (bijvoorbeeld het niet onverwijld melden van
inkomsten van derden op gesubsidieerde projecten en producten alsmede het niet onverwijld
melden van vertragingen van projecten of producten).
Het maximale subsidiebedrag geldt voor 100% van de projecten en producten. Worden
deze voor een deel niet uitgevoerd, dan wordt de subsidie lager vastgesteld.
Artikel 14
In verband met de vaste verandermomenten treedt de regeling in werking met ingang
van 1 juli 2017.
Dit artikel bevat een overgangsbepaling in het tweede lid. De regeling vervalt per
1 januari 2022, maar blijft in verband met de afwikkeling van reeds verleende subsidies
van toepassing op die subsidies. Zo kan de afwikkeling van de subsidie voor 2022 blijven
vallen onder de onderhavige regeling mits zij in 2021 is verleend.