Regeling van de Minister van Economische Zaken van 24 maart 2017, nr. WJZ/17043557, tot wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en de Uitvoeringsregeling windenergie op zee (aanpassing voorschriften inzake de aanvraag)

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 14, tweede lid, van de Wet windenergie op zee en de artikelen 56, eerste en derde lid, en 63, tweede lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;

Besluit:

ARTIKEL I

De Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. De aanvraag om subsidieverlening gaat vergezeld van:

    • a. vergunningen die noodzakelijk zijn voor de realisatie van de productie-installatie, en

    • b. de aanvragen van de vergunningen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee.

B

Na artikel 2 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

  • 1. Indien aanvraag om subsidieverlening betrekking heeft op een productie-installatie met een vermogen van ten minste 500 kW of indien de aanvrager meer dan één aanvraag per openstellingsperiode indient waarbij de productie-installaties tezamen een vermogen hebben van ten minste 500 kW, gaat de aanvraag vergezeld van een haalbaarheidsstudie.

  • 2. De haalbaarheidsstudie, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval:

    • a. een omschrijving van de productie-installatie;

    • b. een exploitatieberekening;

    • c. een financieringsplan voor de productie-installatie waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • d. inzicht in het eigen vermogen van de aanvrager, en

    • e. indien het eigen vermogen minder dan 20% van de investering in de productie-installatie of indien de aanvrager meer dan één aanvraag per openstellingsperiode heeft ingediend minder dan 20% van de som van de investeringen in de productie-installaties bedraagt een intentieverklaring van een financier ter financiering van de productie-installatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 3. Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee heeft in afwijking van het tweede lid, onderdeel e, de intentieverklaring van de financier betrekking op de financiering van het restant dat nodig is om 20% van de investering te bereiken.

  • 4. De exploitatieberekening, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, omvat:

    • a. een specificatie van de investeringskosten per component van de productie-installatie,

    • b. een overzicht van alle kosten en baten van de productie-installatie, en

    • c. een berekening van het projectrendement over de subsidielooptijd of, indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee, de looptijd van het project.

  • 5. Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee wordt als de aanvrager in de aanvraag dit aangeeft tot het eigen vermogen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, meegerekend:

    • a. indien de aanvrager een samenwerkingsverband is de eigen vermogens van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

    • b. indien de subsidie-aanvrager of een deelnemer aan een samenwerkingsverband een dochteronderneming is en de moederonderneming daarmee schriftelijk instemt het overige eigen vermogen van de moederonderneming.

  • 6. Voor de bepaling van de omvang van het eigen vermogen overeenkomstig het vijfde lid, wordt het eigen vermogen van een deelnemer aan een samenwerkingsverband of van een moederonderneming meegerekend in het eigen vermogen van ten hoogste twee subsidie-aanvragers. Indien het eigen vermogen van dezelfde entiteit op grond van het vijfde lid voor de aanvragen van meer dan twee subsidie-aanvragers zou worden meegerekend, wordt dat eigen vermogen bij alle aanvragen buiten beschouwing gelaten.

Artikel 2b

  • 1. In aanvulling op artikel 2a, tweede lid, bevat de haalbaarheidsstudie tevens:

    • a. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit waterkracht of hernieuwbare energie uit biomassa een energieopbrengstberekening;

    • b. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas met een aansluiting met een doorlaatwaarde groter dan 40m3(n) per uur een verklaring met prijsindicatie van de netbeheerder voor het invoeden van hernieuwbaar gas;

    • c. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte een onderbouwing van de warmteafzet;

    • d. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van geothermie een geologisch rapport;

    • e. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee:

      • 1°. een windenergie-opbrengstberekening, en

      • 2°. informatie die aannemelijk maakt dat tijdig zal zijn voldaan aan artikel 6:16d, eerste lid, onderdeel c, van het Waterbesluit;

    • f. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie, niet zijnde windenergie op zee, een windenergie-opbrengstberekening.

  • 2. Het geologisch rapport, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, beantwoordt aan:

    • a. het Model Geologisch Onderzoek SDE+, dat wordt opgesteld met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 7;

    • b. het Model Geologisch Onderzoek, dat wordt opgesteld met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in bijlage D, behorende bij het Aanvraagformulier Subsidieregeling Energie en Innovatie Risico’s dekken voor aardwarmte, opgenomen in bijlage 3.4.1. van de Subsidieregeling energie en innovatie, zoals deze luidde voor 2 oktober 2014, of

    • c. het Model Geologisch Onderzoek, dat wordt opgesteld met gebruikmaking van het Model Geologisch Onderzoek dat is opgenomen in bijlage 4.3.1 van de Subsidieregeling nationale EZ-subsidies.

  • 3. De windenergie-opbrengstberekening, bedoeld in het eerste lid, onderdelen e en f, is opgesteld door een organisatie met expertise op het gebied van windenergie-opbrengstberekeningen, met gebruikmaking van gerenommeerde rekenmodellen, omgevingsmodellen, windmodellen en windkaarten en bevat ten minste:

    • a. de locatiegegevens van het windpark;

    • b. de technische specificaties waaronder merk, type, ashoogte, rotordiameter en vermogenscurve van de beoogde windturbines;

    • c. de lokale windgegevens voor het windpark, en

    • d. een berekening van de P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie op jaarbasis van het windpark.

  • 4. Bij de berekening van de P50-waarde, bedoeld in het derde lid, onderdeel d, zijn voor wat betreft de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee de beschikbaarheid, zogeffecten, elektriciteitsverliezen, en terugregelverliezen opgenomen en is de organisatie met expertise op het gebied van windenergie-opbrengstberekeningen, bedoeld in het derde lid, onafhankelijk.

  • 5. Bij de berekening van de P50-waarde, bedoeld in het derde lid, onderdeel d, wordt voor wat betreft de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie, niet zijnde windenergie op zee, voor de windopbrengst per windturbinelocatie op de beoogde ashoogte ten hoogste een gemiddelde windsnelheid gehanteerd volgens een middel dat door de minister ter beschikking wordt gesteld en zijn de beschikbaarheid, zogeffecten, elektriciteitsverliezen, eigen consumptie, omgevingseffecten op de windturbine, turbinerendement en terugregelverliezen opgenomen.

Artikel 2c

Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee worden bij de aanvraag tevens de volgende gegevens toegevoegd:

  • a. indien de aanvrager een samenwerkingsverband betreft een door elke deelnemer ondertekende verklaring van deelname aan het samenwerkingsverband;

  • b. de meest recent vastgestelde jaarrekening van de aanvrager, diens moederonderneming, de deelnemers aan het samenwerkingsverband of hun moederondernemingen waarbij de jaarrekening betrekking heeft op een jaar dat ten hoogste drie kalenderjaren voor het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend;

  • c. de bescheiden waarmee voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat aan het van toepassing zijnde kavelbesluit wordt voldaan, en

  • d. het projectplan waaruit de voornemens van de aanvrager blijken inzake de wijze waarop en de partijen waardoor de productie-installatie wordt gerealiseerd en geëxploiteerd.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘de opdrachten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, onderdeel 1°,’ vervangen door: de opdrachten voor de levering van onderdelen voor de bouw van de productie-installatie.

2. In het tweede lid wordt ‘de in het plan als bedoeld in artikel 56, tweede lid, onderdeel d, van het besluit opgenomen ijkmomenten’ vervangen door: het op grond van artikel 56, vierde lid, onderdeel f, van het besluit in de aanvraag opgenomen tijdschema.

D

In de artikelen 7 en 7b, eerste lid, wordt ‘groter dan of gelijk aan 10 MW’ vervangen door: groter dan of gelijk aan 5 MW.

E

In artikel 14e, eerste lid, wordt ‘bedoeld in paragraaf 5.2.7’ vervangen door: bedoeld in paragraaf 3.2.7.

ARTIKEL II

Artikel 1 van de Uitvoeringsregeling windenergie op zee komt te luiden:

Artikel 1

  • 1. Bij de beoordeling of de bouw en exploitatie van een windpark technisch haalbaar is, wordt rekening gehouden met de door de aanvrager overgelegde haalbaarheidsstudie, bedoeld in artikel 2a, eerste lid, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en het door de aanvrager overgelegde projectplan, bedoeld in artikel 2c, onderdeel d, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.

  • 2. Bij de beoordeling of de bouw en exploitatie van een windpark financieel haalbaar is, wordt rekening gehouden met de door de aanvrager overgelegde haalbaarheidsstudie, bedoeld in artikel 2a, eerste lid, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en de door de aanvrager overgelegde gegevens, bedoeld in artikel 2c, onderdelen a en b, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.

  • 3. Bij de beoordeling of de bouw van een windpark gestart kan worden binnen vier jaar na de datum waarop de vergunning onherroepelijk is geworden, wordt rekening gehouden met het door de aanvrager verstrekte tijdschema, bedoeld in artikel 56, vierde lid, onderdeel f, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en het door de aanvrager overgelegde projectplan, bedoeld in artikel 2c, onderdeel d, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.

  • 4. Bij de beoordeling of de bouw en exploitatie van een windpark economisch haalbaar is, wordt rekening gehouden met de door de aanvrager overgelegde haalbaarheidsstudie, bedoeld in artikel 2a, eerste lid, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.

ARTIKEL III

Op een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2 van de Regeling windenergie op zee 2016 blijven de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en de Uitvoeringsregeling windenergie op zee van toepassing zoals deze luidden op het tijdstip van indienen van de aanvraag.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Besluit van 14 maart 2017 tot wijziging van het Besluit stimulering duurzame energieproductie in verband met de uitsluiting van subsidie in het geval van negatieve elektriciteitsprijzen en enkele andere wijzigingen (Stb 2017, 108) in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 maart 2017

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

1. Algemeen

Deze regeling wijzigt de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie (hierna: Algemene uitvoeringsregeling) en de Uitvoeringsregeling windenergie op zee.

De wijziging houdt verband met het Besluit tot wijziging van het Besluit stimulering duurzame energieproductie in verband met de uitsluiting van subsidie in het geval van negatieve elektriciteitsprijzen en enkele andere wijzigingen, waarin de grondslagen voor nadere voorschriften voor de Algemene uitvoeringsregeling zijn opgenomen. Onderhavige regeling treedt in werking zodra het desbetreffende wijzigingsbesluit in werking treedt.

2. Aanleiding en doel

2.1 Wijzigingen in verband met de aanvraag

Op basis van ervaringen die zijn opgedaan bij de uitvoering van de SDE+ zijn enkele wijzigingen doorgevoerd in het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: het besluit) die de doelmatigheid van de uitvoering beogen te verbeteren. Deze worden bij onderhavige regeling nader uitgewerkt in de Algemene uitvoeringsregeling. De wijziging van de Uitvoeringsregeling wind op zee is noodzakelijk in verband met de samenhang met het besluit en de Algemene uitvoeringsregeling.

Het nieuwe artikel 56 van het besluit, inzake de subsidieaanvraag, wijzigt de gegevens die de aanvraag dient te bevatten en de bijlages die bij de aanvraag overgelegd moeten worden. Er wordt bepaald welke gegevens elke subsidie aanvraag ten minste moet bevatten. Daarnaast is een grondslag opgenomen om bij ministeriële regeling te bepalen dat een haalbaarheidsstudie of de benodigde vergunningen voor de realisatie van een productie-installatie bij een aanvraag worden gevoegd. Verder is de mogelijkheid opgenomen om bij ministeriële regeling nadere gegevens en bescheiden vast te stellen die bij de aanvraag moeten worden ingediend voor zover deze noodzakelijk zijn om een aanvraag te beoordelen.

Op grond van het besluit bevat de aanvraag tot subsidieverlening de gegevens van de aanvrager, informatie over de productie-installatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd en het tijdschema over de ingebruikname van de productie-installatie. Bij ministeriële regeling kan worden geregeld in welke gevallen vergunningen en in welke gevallen een haalbaarheidsstudie moet worden overgelegd.

In artikel I, onderdeel A (artikel 2) van de Algemene uitvoeringsregeling is bepaald dat de benodigde vergunningen die noodzakelijk zijn voor de realisatie van een productie-installatie dienen te worden bijgevoegd. Indien van toepassing, kan dit gaan om vergunningen krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Waterbesluit of de Mijnbouwwet. Deze vergunningen worden gevraagd om meer zekerheid te krijgen over de realisatie van het project en de tijdigheid van de realisatie. Om deze vergunning goed te kunnen beoordelen moet ook de aanvraag van de vergunning worden overgelegd. Bij de subsidieaanvragen voor windenergie op zee hoeven geen vergunningen overgelegd te worden omdat de vergunning die benodigd is voor de realisatie van een windpark afhankelijk is van de toekenning van de subsidie.

Op grond van artikel I, onderdeel B (2a, eerste lid, van de Algemene uitvoeringsregeling) wordt voor installaties groter dan 500 kW een haalbaarheidsstudie gevraagd. Ook in het geval dat van één aanvrager het totale vermogen van de aanvragen binnen één openstellingsperiode hoger is dan 500 kW moet een haalbaarheidsstudie worden bijgevoegd, aangezien verscheidene aanvragen door één aanvrager een groter risico opleveren van niet-realisatie.

De gegevens die de haalbaarheidsstudie moet bevatten komen grotendeels overeen met gegevens die voorheen al verlangd werden op basis van het besluit of de Algemene uitvoeringsregeling. Voor de aanvragen voor windenergie op zee moeten naast de haalbaarheidsstudie enkele aanvullende gegevens worden toegevoegd.

In artikel I, onderdeel B (2a, tweede en derde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling) is vastgesteld welke onderdelen een haalbaarheidsstudie bevatten. Voorheen werden deze onderdelen weergegeven in het besluit, zoals de omschrijving van de productie-installatie, exploitatieberekening en de Algemene uitvoeringsregeling, zoals het financieringsplan, het inzicht in het eigen vermogen en de verklaring van een financier als het eigen vermogen minder is dan 20% van de investeringssom. In artikel I, onderdeel B (artikel 2a, tweede lid, onderdeel e, van de Algemene uitvoeringsregeling) is aanvullend opgenomen dat deze intentieverklaring ook benodigd is als het eigen vermogen minder is dan de investeringssom van alle aanvragen, ingediend door één aanvrager in één openstellingsperiode. Dit wordt gevraagd om te kunnen toetsen of een aanvrager al zijn aanvragen daadwerkelijk kan realiseren.

In artikel I, onderdeel B (2a, vierde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling) is vastgelegd uit welke elementen de exploitatieberekening moet bestaan. Aangezien bij projecten voor wind op zee een instandhoudingverplichting hebben die langer is dan de looptijd van de subsidie is ook de looptijd van de exploitatieberekening hierop aangepast voor windenergie op zee.

Voor windenergie op zee is in artikel I, onderdeel B (artikel 2a, vijfde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling) vastgelegd dat indien de aanvrager een samenwerkingsverband is, het eigen vermogen van de deelnemers aan het samenwerkingsverband en diens moederonderneming(en) worden meegerekend bij de bepaling van het eigen vermogen. Als de aanvrager een dochteronderneming is, kan het eigen vermogen van de moederonderneming(en) worden meegerekend. Van een aanvraag van een samenwerkingsverband is sprake indien de aanvraag is ingediend door de samenwerkende partijen tezamen. Indien meerdere partijen samen een vennootschap oprichten die de aanvraag indient, wordt de aanvraag aangemerkt als aanvraag van deze vennootschap en niet als aanvraag van een samenwerkingsverband.

Niet is beoogd dat de ander moet instaan voor verplichtingen van de subsidie-aanvrager. De begrippen moeder- en dochteronderneming kunnen ruim worden uitgelegd. Zo kan, indien de aanvrager een joint venture is, het eigen vermogen van alle joint venture partners en diens moederondernemingen worden meegerekend. In geval van een besloten vennootschap in oprichting kan zowel het vermogen van de moederonderneming(en) als van de oprichtende partij worden meegerekend. Bij een aanvraag door een commanditaire vennootschap (CV) kan naast het afgescheiden vermogen van de CV ook het eigen vermogen van de beherend vennoot en diens moederonderneming(en) worden meegerekend.

Artikel I, onderdeel B (artikel 2a, zesde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling) is bedoeld om de mogelijkheden voor strategisch gedrag bij indiening te beperken. Voor het geval dat een partij een grote hoeveelheid aanvragen doet via verschillende aanvragers bepaalt het zesde lid dat het eigen vermogen van een deelnemer aan een samenwerkingsverband of van een moederonderneming slechts mag worden meegerekend in het eigen vermogen van ten hoogste twee subsidie-aanvragers. Het eigen vermogen van andere entiteiten worden slechts meegerekend op aangeven van de aanvrager. Indien het eigen vermogen van dezelfde entiteit op grond van het vierde lid voor de aanvragen van meer dan twee subsidie-aanvragers zou worden meegerekend, wordt het eigen vermogen van die entiteit in geen van de aanvragen meegerekend.

In artikel I, onderdeel B (artikel 2b van de Algemene uitvoeringsregeling) worden specifieke eisen gesteld aan de haalbaarheidsstudie, afhankelijk van de productie-installatie en de aard van de technologie. Voor alle biomassa-installaties die hernieuwbare energie produceren, bevat de haalbaarheidsstudie een energieopbrengstberekening. Ten aanzien van productie-installaties van hernieuwbaar gas met een aansluiting met een doorlaatwaarde groter dan 40m³ (n) per uur (vermogen vanaf ongeveer 390 kW) bevat de haalbaarheidsstudie een verklaring van de netbeheerder. Voor installaties met een kleinere doorlaatwaarde kan de verklaring achterwege blijven omdat op de netbeheerder op grond van artikel 10, zesde lid van de Gaswet de verplichting rust om een productie-installaties van kleiner dan 40m3 (n) per uur op het gasnet aan te sluiten. In de haalbaarheidsstudie voor productie-installaties voor de productie van hernieuwbare energie door geothermie dient een geologisch rapport opgenomen worden. De eisen aan het geologische rapport zijn uitgewerkt in artikel I, onderdeel B, (artikel 2b, tweede lid, van de Algemene uitvoeringsregeling). In de haalbaarheidsstudie voor productie-installaties voor de productie van elektriciteit door windenergie dient een windenergie-opbrengstberekening opgenomen te worden. De eisen waaraan de windenergie-opbrengstberekening zijn voor windenergie op zee en de andere categorieën productie-installaties voor de productie van windenergie gespecificeerd in artikel I, onderdeel B, (artikel 2b, derde, vierde en vijfde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling). Voor windenergie op zee zijn de eigen consumptie, omgevingseffecten op de windturbine en het turbinerendement verwijderd als aspecten die opgenomen moeten worden in de P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie. Ten aanzien van de wind-energieopbrengstberekeningen voor de windenergie op zee is aanvullend vereist dat deze opgemaakt worden door een onafhankelijke deskundige organisatie. Dit is vereist omdat er in tegenstelling tot wind op land geen windviewer beschikbaar is die de gemiddelde windsnelheid voor wind op zee weergeeft.

In artikel I, onderdeel B (artikel 2c van de Algemene uitvoeringsregeling) zijn aanvullende gegevens vastgesteld die gevraagd worden bij een aanvraag voor productie-installaties voor windenergie op zee. Vanwege de omvang en complexiteit van deze projecten is meer informatie benodigd om de projecten te beoordelen. Dit is mede ingegeven door het feit dat tegelijk met de beoordeling van de subsidieaanvraag ook de aanvraag voor de vergunning op grond van de Wet windenergie op zee wordt beoordeeld. In artikel I, onderdeel B, (artikel 2c, onderdeel a, van de Algemene uitvoeringsregeling) is opgenomen dat, indien sprake is van een samenwerkingsverband, alle samenwerkingspartners het overzicht van deelnemers aan het samenwerkingsverband ondertekenen. Dit is nodig omdat het eigen vermogen van elk van de deelnemers wordt meegerekend voor de bepaling van het eigen vermogen. In artikel I, onderdeel B, (artikel 2c, onderdeel b, van de Algemene uitvoeringsregeling) is opgenomen dat de aanvrager de meest recente vastgestelde jaarrekening van de aanvrager, diens moederonderneming of de deelnemers van het samenwerkingsverband aanlevert. Dit is nodig om inzicht te verkrijgen in het beschikbare eigen vermogen. Het eigen vermogen wordt berekend door de schulden van de activa af te trekken. Deze berekening volgt uit de jaarrekening, als onderdeel van het jaarverslag. Aangezien het moet gaan om een recent eigen vermogen, moet de meest recent vastgestelde jaarrekening worden verstrekt. Het jaar waarop die jaarrekening betrekking heeft ligt ten hoogste drie kalenderjaren voor het jaar waarin de subsidieaanvragen ten laatste worden ontvangen.

In artikel I, onderdeel B, (artikel 2c, onderdeel c, van de Algemene uitvoeringsregeling) is vastgesteld dat de benodigde bescheiden worden toegevoegd waarmee voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de aanvraag voldoet aan het kavelbesluit. Aangezien het kavelbesluit kan verschillen per kavel kan geen limitatieve opsomming gegeven worden van deze bescheiden. Het kan hierbij gaan om zaken als: een tabel met windturbine gegevens en -locaties per kavel, een tabel met kabeltracé-gegevens per kavel of een uiteenzetting inzake de milieueffecten van de fundering als gebruik wordt gemaakt van een andere soort fundering dan opgenomen in het kavelbesluit.

In artikel I, onderdeel C (artikel 3, eerste en tweede lid, van de Algemene uitvoeringsregeling) zijn de verwijzingen in lijn gebracht met de nieuwe en gewijzigde bepalingen inzake de aanvraag.

In artikel II van onderhavige regeling wordt de Uitvoeringsregeling windenergie op zee gewijzigd. Ten aanzien van vergunningsaanvragen in artikel 14 van de Wet windenergie zijn dezelfde afwijzingsgronden opgenomen als in artikel 59 van het besluit. In artikel 1 van de Uitvoeringsregeling windenergie op zee zijn daartoe aanvullende regels opgenomen die verwijzen naar het besluit en de Algemene uitvoeringsregeling. Daarmee wordt een uniforme werkwijze bij de beoordeling verzekerd. In artikel II (artikel 1 van de Uitvoeringsregeling windenergie) zijn de verwijzingen in lijn gebracht met de bepalingen in het besluit en de Algemene uitvoeringsregeling.

2.2 Ondergrens biomassa uit houtpellets

In artikel I, onderdeel D, van onderhavige regeling wordt de vermogensgrens verlaagd van productie-installaties voor de productie van hernieuwbare energie met behulp van vaste biomassa voor energietoepassingen van 10 MW naar 5 MW. Deze eisen zijn van toepassing voor bij ministeriële regeling aangegeven categorieën. Tot op heden zijn deze eisen van toepassing voor de categorieën bij- en meestook en ketel op industriële stoom uit houtpellets. De biomassa die wordt gebruikt voor installaties met een vermogen hoger dan 5 MW moet door de wijziging voldoen aan de duurzaamheidseisen zoals neergelegd in bijlage 4 van de Algemene uitvoeringsregeling. Dit is noodzakelijk omdat sinds 2017 ook productie-installaties met een vermogen tussen 5 en 10 MW voor subsidie in aanmerking komen.

2.3 Overgangsrecht

In artikel III is bepaald dat op een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2 van de Regeling windenergie op zee 2016 de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en de Uitvoeringsregeling windenergie op zee van toepassing blijven zoals deze luidden op het tijdstip van indienen van de aanvraag. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat de wijzigingen bij onderhavige regeling doorgevoerde wijzigingen niet van toepassing worden op de subsidiebeschikkingen voor kavel III en IV van het windenergiegebied Borssele en eventuele aanpassingen van deze subsidiebeschikkingen in de toekomst.

3. Regeldruk

Bij de laatste wijziging van het besluit is een toelichting van de administratieve lasten voortvloeiend uit de onderliggende regelingen opgenomen. Daarbij is aangegeven dat de regeldruk, voortvloeiend uit ministeriële regelingen die zijn gebaseerd op het besluit, in samenhang bekeken dient te worden. Vanwege de diversiteit aan aanvragen kan de regeldruk alleen als een gemiddelde per regeling worden weergegeven. De administratieve lasten van de regelingen aanwijzing categorieën duurzame energieproductie zijn in een eerder stadium geraamd op circa 0,06% (zie de toelichting bij de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, Stcrt. 2012, nr. 3609). De wijzigingen die met de onderhavige regeling worden doorgevoerd hebben geen gevolgen voor de regeldruk voor burgers en bedrijven ten opzichte van deze raming.

4. Vaste verandermomenten

De inwerkingtreding van onderhavige regeling wijkt af van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten. Deze afwijking is noodzakelijk nu de inwerkingtreding van onderhavige regeling de inwerkingtreding van de wijziging van het besluit waarop zij is gebaseerd moet volgen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven