Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 maart 2017, nr. 2017-0000032403, tot verstrekking van subsidies voor experimenten met innovatieve projecten gericht op het benutten en toegankelijk maken van latente werkgelegenheid voor vijftigplussers (Tijdelijke subsidieregeling experimenten meer werk voor vijftigplussers)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

aanvrager:

de rechtspersoon, bedoeld in artikel 5, die subsidie aanvraagt op grond van deze regeling;

kaderregeling:

de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

minister:

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

projectperiode:

de periode gelegen tussen de datum waarop de subsidieaanvraag is ingediend en de datum waarop het project uiterlijk moet zijn afgerond;

latente werkgelegenheid:

de niet in een bestaande werkplek of vacature ingevulde werkgelegenheid;

vijftigplusser:

een persoon van 50 jaar of ouder, doch jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet.

Artikel 2. Toepasselijkheid kaderregeling

De kaderregeling is, met uitzondering van de artikelen 3.1 en 7.1, van toepassing op het aanvragen en verstrekken van subsidies op grond van deze regeling.

Artikel 3. Doel van de regeling

Het doel van deze regeling is om met financiële ondersteuning experimenten met innovatieve projecten mogelijk te maken die zonder deze ondersteuning in de projectperiode niet tot stand zouden komen. De projecten zijn gericht op het benutten en toegankelijk maken van latente werkgelegenheid voor vijftigplussers teneinde de mogelijkheden op werk voor die doelgroep te vergroten.

Artikel 4. Subsidiabele projecten

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken voor innovatieve projecten die bijdragen aan het benutten en toegankelijk maken van latente werkgelegenheid voor vijftigplussers en die zonder deze ondersteuning in de projectperiode niet tot stand zouden komen.

  • 2. Het project vangt uiterlijk op 1 oktober 2017 aan en wordt afgerond binnen een periode van ten hoogste achttien maanden.

  • 3. Met het project wordt een innovatieve aanpak ontwikkeld en uitgevoerd welke na afloop van het project toepasbaar en in potentie breder inzetbaar is.

  • 4. De minister stelt de methodiek en de evaluatie van het project na de projectperiode vrij beschikbaar en deze zijn vanaf dat moment vrij te gebruiken door derden.

Artikel 5. Subsidieaanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door rechtspersonen als bedoeld in artikel 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 6. Subsidieplafond en wijze van verdeling

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 3.000.000,–.

  • 2. De minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3. Alleen een volledige subsidieaanvraag wordt in behandeling genomen. Een subsidieaanvraag is volledig als het aanvraagformulier volledig is ingevuld, is ondertekend door een tekenbevoegde persoon van aanvrager en de gevraagde documenten zijn bijgevoegd.

Artikel 7. Aanvraagtijdvak en aangevraagde subsidiebedrag

  • 1. De subsidieaanvraag wordt ingediend binnen de periode van 10 april 2017 tot en met 7 mei 2017.

  • 2. Het aangevraagde subsidiebedrag bedraagt ten minste € 125.000,– en ten hoogste € 750.000,–.

Artikel 8. Specifieke eisen aan de subsidieaanvraag

Onverminderd artikel 3.4 van de kaderregeling wordt in het activiteitenplan aangegeven:

  • a. op welke wijze de activiteiten bijdragen aan het in artikel 3 omschreven doel;

  • b. welke aspecten van de gehanteerde methodiek het project innovatief, duurzaam en uitbreidbaar maken;

  • c. op welke wijze andere partijen betrokken en geconsulteerd zijn;

  • d. op welke wijze het project zal worden geëvalueerd;

  • e. waarom subsidiëring vanuit de rijksoverheid in de gevraagde omvang noodzakelijk is.

Artikel 9. Beoordeling van de subsidieaanvraag

  • 1. De subsidieaanvraag wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

    • a. innovativiteit en onderscheidendheid;

    • b. duurzaamheid, uitbreidbaarheid van de aanpak en zijn potentie om meer werk voor vijftigplussers beschikbaar te krijgen;

    • c. haalbaarheid; en

    • d. financiering.

  • 2. De criteria zijn nader uitgewerkt in de bijlage bij deze regeling.

  • 3. De minister kan zich voor de beoordeling laten adviseren door externe partijen.

Artikel 10. Specifieke weigeringsgronden

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidie in ieder geval geheel of gedeeltelijk worden geweigerd, indien:

  • a. de subsidieaanvraag niet voldoet aan de daaraan bij deze regeling gestelde eisen;

  • b. de beoogde activiteiten en resultaten onvoldoende objectief meetbaar zijn geformuleerd;

  • c. de te hanteren methodiek onvoldoende innovatief en/of onderscheidend is;

  • d. de duurzaamheid, uitbreidbaarheid van de aanpak en zijn potentie om meer vijftigplussers aan het werk te krijgen onvoldoende aannemelijk gemaakt is;

  • e. de haalbaarheid van de beoogde aanpak onvoldoende aannemelijk is gemaakt;

  • f. de evaluatieopzet onvoldoende of ongeschikt is om de effectiviteit en bruikbaarheid van de methodiek te kunnen beoordelen;

  • g. het project of de methodiek niet uitvoerbaar is binnen bestaande wet- en regelgeving;

  • h. de kosten van het project niet in redelijke verhouding staan tot de beoogde resultaten;

  • i. onvoldoende is aangetoond dat subsidie noodzakelijk is voor het uitvoeren van het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd; of

  • j. op grond van deze regeling reeds subsidie is verleend voor een soortgelijk of vergelijkbaar project.

Artikel 11. Niet subsidiabele kosten

  • 1. Niet voor subsidie komen in aanmerking:

    • a. onredelijk gemaakte kosten ter uitvoering van het project of een onderdeel daarvan;

    • b. kosten die naar het oordeel van de minister niet in redelijke verhouding staan tot de te verrichten activiteiten;

    • c. kosten voor overhead en aan overhead gerelateerde exploitatiekosten;

    • d. kosten gemaakt buiten de projectperiode;

    • e. kosten die in aanmerking komen voor andere financiering van overheidswege; en

    • f. wettelijk verplichte taken.

  • 2. Onder kosten voor overhead en aan overhead gerelateerde exploitatiekosten worden verstaan alle niet directe kosten waaronder inbegrepen de kosten van administratie en beheer en de kosten van de controleverklaring en het rapport van een accountant, bedoeld in artikel 1.1 van de kaderregeling.

Artikel 12. Evaluatie van de regeling

De minister draagt zorg voor de evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling.

Artikel 13. Evaluatie van de projecten

  • 1. De subsidieontvanger draagt zorg voor de evaluatie van de uitvoering van het project op grond van deze regeling en het bereik, de doeltreffendheid en doelmatigheid daarvan.

  • 2. Het evaluatieverslag wordt gelijktijdig met de aanvraag tot subsidievaststelling aangeboden.

  • 3. Het evaluatieverslag omvat in ieder geval:

    • a. een gedetailleerde beschrijving van de gehanteerde methodiek;

    • b. een beschrijving van het implementatie- en uitvoeringsproces en de leerervaringen die daarbij zijn opgedaan; en

    • c. een overzicht van de bereikte resultaten in aantallen plaatsingen van vijftigplussers op latente vacatures en de aard van de gerealiseerde plaatsingen.

Artikel 14. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 oktober 2019.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijft deze regeling, zoals die luidde op 30 september 2019, van toepassing op de afwikkeling van op grond van deze regeling verstrekte subsidies.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling experimenten meer werk voor vijftigplussers.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 9 maart 2017

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

BIJLAGE, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 9, TWEEDE LID

Bijlage. Inhoudelijke beoordelingscriteria Tijdelijke subsidieregeling experimenten meer werk voor vijftigplussers

Bij de inhoudelijke beoordeling van het voorgestelde project wordt rekening gehouden met de onderstaande beoordelingscriteria

Vereisten waaraan het plan moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie*

De subsidieaanvraag moet voldoende informatie verstrekken om het mogelijk te maken een oordeel te vormen over de onderstaande punten en aannemelijk maken dat hieraan met de aanvraag wordt voldaan

1. Innovatieve, onderscheidende aanpak om latente werkgelegenheid voor vijftigplussers te ontsluiten

• Het betreft geen gangbare al vaker toegepaste aanpak.

• De aanpak richt zich op het concretiseren van latente werkgelegenheid voor vijftigplussers.

• Het betreft werkgelegenheid waar de reguliere wervingskanalen niet in (kunnen) voorzien.

• Er is op grond van deze regeling geen subsidie verleend voor een soortgelijk of vergelijkbaar eerder ingediend project.

• Het betreft een innovatieve (vernieuwende) aanpak op basis van een analyse van een knelpunt op de arbeidsmarkt.

• De aanpak is gericht op het benutten van latente werkgelegenheidwaar de reguliere wervingskanalen niet in voorzien.

• Het betreft geen gangbare al vaker toegepaste aanpak.

• De aanpak richt zich op vijftigplussers en is ook kansrijk voor het benutten en toegankelijk maken van latente werkgelegenheid voor vijftigplussers.

2. Duurzaamheid, uitbreidbaarheid en potentie van de aanpak

• De methode is ook na de projectperiode bruikbaar en werkzaam voor toepassing voor de doelgroep.

• Het betreft geen eenmalige kans die wordt benut.

• De methode is overdraagbaar en vrij beschikbaar voor derden.

• Het project zou na de projectperiode zonder subsidie voortgezet kunnen worden.

• De methodiek kan ook op langere termijn en na de subsidieperiode een (blijvende) bijdrage leveren aan het benutten en toegankelijk maken van latente werkgelegenheid voor vijftigplussers en het daadwerkelijk aan het werk krijgen van vijftigplussers.

• Het is mogelijk om het experiment na afloop van de experimenteerperiode verder uit te breiden op reguliere basis. Het is structureel toe te passen en betreft geen tijdelijke kans die wordt benut.

• De voorgestelde manier van evaluatie, verslaglegging en overdracht van het experiment en de resultaten maakt de methodiek voldoende toegankelijk en bruikbaar voor breder gebruik.

• De aanpak kan bij gebleken succes na afloop van de subsidieperiode ook zonder subsidie worden uitgevoerd. Hiervoor is een realiseerbaar verdien/financieringsmodel ontwikkeld.

3. Haalbaarheid

• De aanpak is SMART uitgewerkt.

• Het plan is realistisch.

• Het plan is uitvoerbaar binnen de projectperiode.

• Het is aannemelijk dat de aanpak kansrijk is voor de doelgroep vijftigplussers.

• Het plan is uitvoerbaar binnen de bestaande wet- en regelgeving.

• De subsidie kan niet beschouwd worden als ongeoorloofde staatssteun.

• Het is aangetoond of aannemelijk dat de aanpak haalbaar en uitvoerbaar is binnen de projectperiode.

• Er is voldoende draagvlak bij de voor de uitvoering benodigde partijen en werkgevers- en werknemersorganisaties.

• De aanvrager beschikt over een voor de uitvoering relevant netwerk.

• De voorgestelde aanpak is geschikt voor/passend bij de doelgroep.

• Dat er kandidaten en bedrijven beschikbaar zullen zijn.

• De belangrijkste afbreukrisico’s.

• De te verwachten aard en duur van de werkgelegenheid die wordt gerealiseerd.

• Er is maatschappelijk en bij sociale partners draagvlak voor de manier waarop de vervulling van (latente) vacatures wordt vormgegeven.

4. Financiering

• Noodzaak van (de mate van gevraagde) subsidiering is aangetoond.

• Kosten staan in redelijke verhouding tot de baten.

• Kosten waarvoor subsidie wordt aangevraagd komen niet in aanmerking voor andere overheidsfinanciering.

• De hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag en hoe verhouden de kosten zich tot de te verwachten opbrengst. Zijn de kosten vergelijkbaar met de kosten van andere gebruikelijke instrumenten?

• Is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat partijen niet in staat zijn het experiment tot uitvoering te brengen als er geen financiële bijdrage uit de regeling beschikbaar wordt gesteld?

• Het percentage en de omvang aan cofinanciering (eigen bijdrage en bijdragen van derden) dat door de aanvrager zelf wordt betrokken bij de financiering van het plan. Hoeveel zijn de aanvrager en andere partijen bereid bij te dragen aan de kosten?

* De aanvraag moet naar het oordeel van SZW aannemelijk aan alle vereisten voldoen. Aanvragen die niet voldoen aan de vereisten worden afgewezen.

TOELICHTING

Algemeen

1. Achtergrond van de subsidieregeling

Veel werkzoekende vijftigplussers hebben moeite met het vinden van een nieuwe baan. Naast het verbeteren van allerlei institutionele factoren en het verbeteren van het gedrag van werkgevers en werkzoekenden op de arbeidsmarkt, is mogelijk winst te behalen met innovatieve methodieken en aanpakken die (latente) werkgelegenheid ontsluiten. Om hiermee te experimenteren en ervaringen op te doen wil de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in de komende periode, in het kader van het actieplan perspectief voor vijftigplussers,1 bijdragen in de financiering van een aantal experimenten met (kleinschalige) innovatieve projecten die de mogelijkheden op werk voor vijftigplussers moeten vergroten. Bij gebleken succes moeten de projecten verder uitgebouwd kunnen worden.

2. Doel van de subsidieregeling

De subsidieregeling maakt het mogelijk om financiële ondersteuning in de vorm van een subsidie te bieden voor experimenten met (kleinschalige) innovatieve projecten die zonder deze ondersteuning in de projectperiode niet tot stand hadden kunnen komen. De experimenten moeten gericht zijn op het benutten en toegankelijk maken van latente werkgelegenheid voor vijftigplussers. Het moet hierbij gaan om innovatieve projecten. De subsidieregeling heeft tot doel om te experimenteren met verschillende projecten waarbij het leerdoel en de potentie bij gebleken effectiviteit het belangrijkste zijn.

Onder innovatieve projecten wordt in het kader van deze regeling verstaan: initiatieven waarbij nieuwe methodieken worden ontwikkeld en toegepast om vijftigplussers naar werk te begeleiden. Het moet daarbij gaan om werkgelegenheid die niet via de reguliere wervingskanalen vervuld wordt. De gebruikte en ontwikkelde methodieken moeten vernieuwend zijn in aanpak. Het gaat om nieuwe, anders dan de gebruikelijke, manieren om te voorzien in latente werkgelegenheid voor vijftigplussers. De initiatieven moeten bij gebleken effectiviteit, toepasbaar en vrij beschikbaar zijn voor breder gebruik.

Om deze initiatieven uit te werken en te stimuleren stelt het kabinet in de komende twee jaar in totaal 3,1 miljoen euro beschikbaar.2

3. Aard van de subsidiabele projecten

De subsidieregeling beoogt projecten, gericht op het benutten en toegankelijk maken van latente werkgelegenheid voor vijftigplussers, door het verstrekken van subsidies financieel te ondersteunen. De projecten kunnen zich richten op diverse terreinen, bijvoorbeeld:

  • Het benutten van kansen voor vijftigplussers in ambachtelijke beroepen

    In de ambachten is veel werk, maar de instroom in de ambachtelijke beroepen is laag. Het gaat hierbij vaak om beroepen die niet aangesloten zijn bij een sector(instituut) en waarbij het opleiden gericht is op het werken als zelfstandige in een bepaald ambacht. Hoewel hier kansen zijn op werk ligt het, vooral ook voor nieuwe zij-instroom, niet meteen voor de hand om in een ambachtelijk beroep te gaan werken. Projecten in deze categorie zijn erop gericht vijftigplussers te stimuleren en ondersteunen bij de overstap naar het werken in een ambachtelijk beroep.

  • Het beter benutten van mogelijkheden in technische beroepen

    In technische beroepen is veel werk, maar dit leidt niet altijd tot een concrete wervingsinspanning van de ondernemer. Dat heeft allerlei redenen, bijvoorbeeld omdat individuele werkgevers als gevolg van de onzekere markt niet durven te investeren in (lange termijn) omscholing van werkzoekenden. Zodoende wordt de vraag van werkgevers naar werknemers niet goed vervuld. De projecten in deze categorie moeten tot doel hebben om innovatieve methodes te ontwikkelen en te implementeren, die in technische beroepen, waar dat tot nu toe niet lukt, de moeilijk vervulbare vraag naar arbeid en het aanbod van vijftigplussers bij elkaar brengen.

  • De inzet van vijftigplussers bij het concretiseren van latente vacatures of bij het opzetten van Start-Ups

    Binnen bedrijven bestaat er regelmatig potentiële werkgelegenheid die niet direct of zelfs nooit tot een vacature leidt. Ook zijn er volop initiatieven van Start-Ups – bedrijven met een disruptief of vernieuwd business model waarbij gebruik wordt gemaakt van een nieuwe of opkomende technologie – die vooral jongeren de kans bieden om ondernemer te zijn. Vijftigplussers kunnen met hun bedrijfs- en ondernemingservaring de jongeren ondersteunen bij het verder vormgeven van de Start-Ups. Experimenten in deze categorie moeten erop gericht zijn deze latente vacatures manifest te maken en hiermee (tijdelijke of vaste) werkgelegenheid voor vijftigplussers te creëren.

  • De inzet van vijftigplussers bij het uitwerken van latente ondernemingsplannen

    Uit recent onderzoek blijkt dat 1 op de 3 ondernemingen ideeën heeft voor een nieuwe onderneming en een businessplan op de plank heeft liggen, maar er niet zelf aan toe komt om het businessplan verder uit te werken. Doel van experimenten in deze categorie is om werkzoekende vijftigplussers met ondernemersvaardigheden te benutten om ondernemers te helpen om een businessplan uit te werken, op te zetten of verder uit te breiden.

4. De aanvraagprocedure

De subsidieaanvraag wordt via een aanvraagformulier ingediend welke te vinden is op http://www.dus-i.nl/werk-voor-vijftigplussers. De aanvraag moet worden ingediend binnen het gestelde aanvraagtijdvak. Na ontvangst van de aanvraag wordt deze in verschillende stappen beoordeeld.

Beoordeling van de subsidieaanvragen

De subsidieaanvragen worden op basis van de ingediende stukken beoordeeld. Hierbij wordt bekeken of:

  • 1. de subsidieaanvraag volledig is;

  • 2. de subsidieaanvraag voldoet aan de vereisten gesteld in deze regeling en gesteld in de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (de kaderregeling);

  • 3. het in de subsidieaanvraag voorgestelde project voldoet aan de inhoudelijke beoordelingscriteria bedoeld in de bijlage bij deze subsidieregeling.

Ad 1: Allereerst wordt bezien of de subsidieaanvraag volledig is, omdat enkel volledige subsidieaanvragen in behandeling worden genomen. De aanvrager wiens aanvraag niet volledig is wordt wel in de gelegenheid gesteld om deze binnen twee weken aan te vullen.

Ad 2: Vervolgens wordt bekeken of de volledige aanvraag voldoet aan de vereisten die daaraan zijn gesteld in de subsidie- en kaderregeling. Alleen de voorgestelde projecten van de aanvragen die voldoen aan die vereisten worden beoordeeld op basis van de beoordelingscriteria genoemd in artikel 9, eerste lid.

Ad 3: De beoordeling van de voorgestelde projecten gebeurt aan de hand van de beoordelingscriteria bedoeld in artikel 9, eerste lid. Deze criteria zijn nader uitgewerkt in de bijlage bij deze subsidieregeling. Bij het vaststellen van de beoordelingscriteria is leidend geweest dat het doel van de regeling primair een experimenteersubsidie is waarbij nieuwe innovatieve aanpakken, die met bestaande regelingen niet van de grond kunnen komen, kunnen worden uitgeprobeerd om te leren van de werkzaamheid van nieuwe aanpakken. De regeling beoogt met verschillende aanpakken te laten experimenteren, omdat het leerdoel en de potentie bij gebleken effectiviteit het belangrijkste doel van deze experimenteersubsidie is.

Van de aanvrager wordt gevraagd met de aanvraag aan te tonen of aannemelijk te maken dat de methodiek waarvoor een aanvraag is ingediend voldoet aan de eisen die genoemd zijn in de bijlage. De aanvrager moet daarbij voldoende informatie verstrekken om de beoordeling daarvan door de minister mogelijk te maken.

De beoordelingscriteria zijn gegroepeerd in vier categorieën.

  • 1. Een innovatieve, onderscheidende aanpak om latente werkgelegenheid voor vijftigplussers te ontsluiten

    • (a) Innovativiteit

      Mate waarin het voorstel vernieuwend is ten opzichte van wat (elders) al gebeurt. Gaat het echt om een aanpak die nog niet gebruikelijk is of door vernieuwingen geschikt gemaakt is voor de specifieke problematiek van de doelgroep vijftigplussers? Waar zit die innovativiteit in en wat maakt het bijzonder? Welke latente werkgelegenheid wordt hiermee manifest gemaakt? In welk knelpunt of welke kans in vraag en aanbod op de arbeidsmarkt wordt voorzien dat met de bestaande reguliere aanpakken niet wordt bereikt?

    • (b) Onderscheidendheid

      De regeling beoogt met verschillende aanpakken te laten experimenteren omdat het leerdoel en de potentie bij gebleken effectiviteit het belangrijkste doel van deze experimenteersubsidie is. Als het project en de voorgestelde methodiek zich onvoldoende onderscheiden van reeds gehonoreerde aanvragen en daardoor onvoldoende zou bijdragen aan vernieuwende inzichten wordt de aanvraag afgewezen.

  • 2. Duurzaamheid, uitbreidbaarheid en potentie van de aanpak

    • (c) Te verwachten opbrengsten ten aanzien van het in artikel 3 omschreven doel

      De te verwachten opbrengst en potentie van het experiment ten aanzien van de doelstelling van de regeling. Waar is dit op gebaseerd? Waarom zou het juist voor deze doelgroep een kansrijke aanpak zijn?

    • (d) Duurzaamheid en uitbreidbaarheid

      De mate waarin de methodiek ook op langere termijn en na de experimenteerperiode een (blijvende) bijdrage kan leveren aan het benutten en toegankelijk maken van ‘latente’ werkgelegenheid voor vijftigplussers en het daadwerkelijk aan het werk krijgen van vijftigplussers en de mogelijkheden om het experiment na afloop van de experimenteerperiode verder uit te breiden op reguliere basis. Is het structureel toe te passen of betrof het een tijdelijke “niche” die is benut?

    • (e) Bredere toepasbaarheid

      De mate waarin de opzet en ervaringen uit het experiment breder bruikbaar en toegankelijk zijn voor andere arbeidsmarktregio’s, -sectoren of beroepen. Hierbij wordt tevens beoordeeld of de voorgestelde manier van evaluatie, verslaglegging en overdracht van het experiment de resultaten voldoende en bruikbaar toegankelijk maakt voor breder gebruik.

  • 3. Haalbaarheid

    • (f) Haalbaarheid en uitvoerbaarheid

      Mate waarin de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van het experiment binnen de projectperiode is aangetoond of aannemelijk is gemaakt en SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsbepaald) is uitgewerkt.

      De maatregelen die beoogd worden met het plan passen binnen de bestaande wet- en regelgeving en zijn niet in strijd met de beleidskaders van het kabinet. Er is geen aanpassing van bestaande (beleids)regels voor nodig. Experimenten die bijvoorbeeld gebaseerd zijn op het verlagen van loonkosten van vijftigplussers met subsidiegeld komen niet voor toekenning in aanmerking.

    • (g) Samenwerking en draagvlak

      De mate waarin medewerking en draagvlak voor het experiment bestaat binnen de relevante arbeidsmarktpartijen waar het experiment zich op richt, waaronder de werkgevers- en werknemersorganisaties. Waar blijkt dit uit? Is dat in voldoende mate onderzocht?

      Is er maatschappelijk draagvlak voor de manier waarop de vervulling van (latente) vacatures wordt vormgegeven en vindt geen verdringing van bestaande werkgelegenheid plaats?

  • 4. Financiering

    • (h) Kosten en kosteneffectiviteit

      De hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag en hoe de kosten zich verhouden tot de te verwachten opbrengst. Staan kosten en baten in goede verhouding en zijn ze vergelijkbaar met de kosten van andere gebruikelijke instrumenten?

    • (i) Financieringsnoodzaak

      De mate waarin aangetoond is of aannemelijk is gemaakt dat partijen niet in staat zijn het experiment tot uitvoering te brengen als er geen financiële bijdrage uit de regeling beschikbaar wordt gesteld.

    • (j) Omvang eigen financiering

      Het percentage en de omvang van de cofinanciering. Het betreft de middelen die door de aanvrager zelf worden ingebracht bij de financiering van het plan en de middelen die andere partijen bereid zijn bij te dragen aan de kosten.

      Als een aanvraag niet voldoet aan één of meerdere vereisten wordt de aanvraag afgewezen. De minister kan zich voor de beoordeling van het voldoen aan de eisen die de regeling stelt aan de aanvraag laten adviseren door externe deskundigen.

5. Uitvoering

De regeling wordt namens de minister uitgevoerd door de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I). DUS-I zal daarbij samenwerken met het Agentschap SZW, omdat het Agentschap SZW over bepaalde expertise beschikt die nodig is om bepaalde aspecten van de subsidieaanvraag te beoordelen.

De uitvoeringslasten zijn geschat op circa € 100.000,–.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1. Begripsbepalingen

Projectperiode

Onder de projectperiode wordt verstaan de periode gelegen tussen de datum waarop de subsidieaanvraag is ingediend en de datum waarop het project uiterlijk moet zijn afgerond. Op grond van artikel 4, tweede lid, moet het project uiterlijk op 1 oktober 2017 aanvangen en bedraagt de doorlooptijd ten hoogste achttien maanden.

Vijftigplusser

Onder een vijftigplusser wordt verstaan degene die 50 jaar of ouder is, maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt. Het maakt daarbij niet uit of de projecten zich richten op werkloze of werkende vijftigplussers, zolang de projecten gericht zijn op het creëren van werkgelegenheid voor vijftigplussers.

Artikel 2. Toepasselijkheid kaderregeling

De kaderregeling is van toepassing op het aanvragen en verstrekken van subsidies op grond van de subsidieregeling. In de kaderregeling zijn algemene regels opgenomen over onder andere de verplichtingen van de subsidieontvanger en de wijze van verlening en vaststelling van de subsidie. De artikelen 3.1 en 7.1 zijn niet van toepassing, omdat een apart aanvraagformulier beschikbaar gesteld wordt voor deze subsidieregeling.

De subsidieregeling bevat verder uitsluitend regels voor zover de kaderregeling een keuzemogelijkheid geeft.

Artikel 3. Doel van de regeling

De regeling maakt het mogelijk om subsidie te verstrekken voor innovatieve projecten die zonder deze financiële ondersteuning in de projectperiode niet tot stand zouden komen. De innovatieve projecten moeten een bepaald doel voor ogen hebben, namelijk het benutten en toegankelijk maken van latente werkgelegenheid voor vijftigplussers.

Artikel 4. Subsidiabele projecten

Het eerste lid geeft aan wat voor projecten subsidiabel zijn. In het tweede, derde en vierde lid is een aantal voorwaarden opgenomen waaraan het project in ieder geval moet voldoen. Zo is een termijn gesteld waarbinnen het project moet aanvangen en wanneer deze uiterlijk moet zijn afgerond. De looptijd van een project is maximaal 18 maanden. Het project moet na afloop toepasbaar en in potentie breder inzetbaar zijn. Voorts wordt de methodiek van het project en de evaluatie daarvan na afloop vrij beschikbaar gesteld en is vanaf dan vrij te gebruiken door derden. DUS-I draagt er zorg voor dat de methodiek en evaluatie op de website worden geplaatst.

Artikel 5. Subsidieaanvrager

Alleen rechtspersonen als bedoeld in artikel 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek kunnen een subsidieaanvraag indienen. Het gaat om verenigingen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen, naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en stichtingen. Om te kunnen controleren of er sprake is van rechtspersoonlijkheid wordt op het aanvraagformulier gevraagd naar het KvK-nummer. Op basis van dat nummer kan een uittreksel uit het register worden opgevraagd.

Artikel 6. Subsidieplafond en wijze van verdeling

Het bedrag dat ten hoogste beschikbaar wordt gesteld voor de verstrekking van subsidies krachtens deze regeling, bedraagt € 3.000.000,–. In artikel 2.2 van de kaderregeling is aangegeven op welke wijze het beschikbare subsidiebedrag kan worden verdeeld. In deze regeling is gekozen voor een verdeling op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de kaderregeling geldt als datum van ontvangst de datum waarop de volledige aanvraag, met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is ontvangen. Artikel 2.3 van de kaderregeling voorziet ook in een oplossing voor de situatie dat in verband met het subsidieplafond niet alle aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen, gehonoreerd kunnen worden. In dat geval wordt de volgorde bij loting bepaald.

Een subsidieaanvraag wordt alleen in behandeling genomen wanneer deze volledig is. Als volledig wordt beschouwd de subsidieaanvraag waarbij het aanvraagformulier volledig is ingevuld, is ondertekend door een tekenbevoegde persoon van de aanvrager en wanneer de gevraagde documenten zijn bijgevoegd. Dit laatste betekent concreet dat bij de subsidieaanvraag een activiteitenplan en begroting worden aangeleverd welke voldoen aan de eisen genoemd in de artikelen 3.4 en 3.5 van de kaderregeling en artikel 8 van de subsidieregeling. Degene die een onvolledige subsidieaanvraag heeft ingediend, wordt in de gelegenheid gesteld om deze binnen twee weken aan te vullen.

Artikel 7. Aanvraagtijdvak en aangevraagde subsidiebedrag

Een subsidieaanvraag op grond van deze regeling kan worden ingediend in de periode van 10 april 2017 tot en met 7 mei 2017. Op grond van artikel 3.2, tweede lid, van de kaderregeling kan geen subsidie worden aangevraagd voor projecten die reeds zijn gestart voor aanvang van het aanvraagtijdvak.

In de kaderregeling wordt voor de toepasselijkheid van de verschillende regels onderscheid gemaakt naar gelang de hoogte van het subsidiebedrag en de vraag of de te subsidiëren activiteiten uit meetbare of niet-meetbare prestatie-eenheden bestaan. Het tweede lid van het onderhavige artikel geeft aan dat de regeling subsidie biedt voor ten minste € 125.000,– en ten hoogst € 750.000,–. De prestatie-eenheden zijn niet-meetbaar. Het gaat hier aldus om een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel d, van de kaderregeling.

Artikel 8. Specifieke eisen aan de subsidieaanvraag

Artikel 3.3 van de kaderregeling schrijft voor dat de subsidieaanvraag onderbouwd dient te worden met een activiteitenplan en een begroting. Het activiteitenplan geeft een overzicht van de voorgenomen activiteiten. In het activiteitenplan worden aard, omvang, duur en uitvoering van die activiteiten beschreven. Daarbij wordt tevens aangegeven welke doelstelling de aanvrager met de activiteiten nastreeft. De begroting behelst per activiteit een toegelicht overzicht van de geraamde kosten en opbrengsten van de aanvrager.

Om te kunnen beoordelen of de aanvrager in aanmerking komt voor subsidie op grond van deze subsidieregeling is nadere informatie nodig. Daarom is in het onderhavige artikel opgenomen welke informatie, in aanvulling op de eisen in artikel 3.4 van de kaderregeling, in het activiteitenplan moeten zijn opgenomen.

De subsidieaanvraag moet het mogelijk maken een oordeel te vormen over de in artikel 9 genoemde criteria en de in de bijlage genoemde vereisten en aannemelijk maken dat hieraan is voldaan. In de bijlage is aangegeven welke informatie hiervoor tenminste moet worden aangeleverd.

Artikel 9. Beoordeling van de subsidieaanvraag

De subsidieaanvraag wordt beoordeeld aan de hand van de criteria genoemd in het eerste lid. Deze criteria zijn uitgewerkt in de bijlage bij deze regeling en een nadere toelichting daarop is te vinden in het algemene deel van deze toelichting.

In het derde lid is bepaald dat de minister zich kan laten adviseren door externe partijen. Dit zal zich met name voordoen in het licht van het criterium innovativiteit.

Artikel 10. Specifieke weigeringsgronden

Op grond van artikel 4:35 van de Awb kan een subsidie in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, de aanvrager niet zal voldoen aan de subsidievoorwaarden of de aanvrager niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen. Daarnaast kan de subsidie worden geweigerd indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en die verstrekking tot een onjuiste beschikking zou hebben geleid of indien de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend.

Naast deze algemene weigeringsgronden kan de subsidie worden geweigerd indien de subsidieaanvraag niet voldoet aan de in de subsidieregeling gestelde eisen (onderdeel a). Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat de subsidie wordt afgewezen indien het aangevraagde subsidiebedrag lager is dan € 125.000,– (artikel 7, tweede lid). De onderdelen b tot en met f hangen samen met enkele van de beoordelingscriteria. Deze onderdelen raken de kern van het doel van de regeling en zijn derhalve als specifieke weigeringsgrond opgenomen. Onderdeel g regelt dat de subsidie kan worden geweigerd indien het project niet binnen de bestaande wet- en regelgeving kan worden uitgevoerd. De onderdelen h en i hebben te maken met de financiën rondom het uit te voeren project.

De subsidie kan tot slot worden geweigerd indien reeds subsidie is verstrekt voor een soortgelijk of vergelijkbaar project (onderdeel j). Dit moet voorkomen dat bijvoorbeeld subsidieaanvragen van één partij met vrijwel identieke plannen of subsidieaanvragen met dezelfde plannen (bijvoorbeeld door dezelfde adviseur ontwikkeld) door verschillende aanvragers ingediend, allemaal moeten worden toegewezen. Wanneer subsidie voor al die aanvragen moet worden toegekend is de meerwaarde met betrekking tot het leereffect erg laag. De volgorde van binnenkomst van de aanvragen is in dit geval bepalend voor welke aanvraag wordt toegekend.

Artikel 11. Niet-subsidiabele kosten

In dit artikel zijn de kosten opgenomen die niet voor subsidie in aanmerking komen. Onredelijk gemaakte kosten (onderdeel a) en kosten die naar het oordeel van de minister qua prijsniveau niet in redelijke verhouding staan tot de overeengekomen prestaties (onderdeel b), komen niet voor subsidie in aanmerking. De kosten moeten marktconform zijn. Om aan te tonen dat de kosten marktconform zijn, kan de aanvrager aansluiten bij zijn inkoopproces en gelden de algemene regels omtrent het aantonen van marktconformiteit. Ook de kosten voor overhead en aan overhead gerelateerde exploitatiekosten zijn niet-subsidiabel (onderdeel c). Evenals kosten die zijn gemaakt buiten de project periode (onderdeel d). Dat wil zeggen kosten die gemaakt zijn voordat de subsidieaanvraag is ingediend of kosten die na de uiterlijke afloopdatum van het project zijn gemaakt. De kosten die voor andere financiering van overheidswege in aanmerking komen worden niet gesubsidieerd (onderdeel e). Deze regeling is immers bedoeld voor innovatie projecten die niet anderzijds kunnen worden gefinancierd. Tot slot worden kosten die voortvloeien uit wettelijk verplichte taken niet gefinancierd (onderdeel f). Hierbij kan gedacht worden aan verplichtingen voortvloeiend uit het arbeidsrecht en gemeentelijke verplichtingen, die bijvoorbeeld voortvloeien uit de Participatiewet en de wet SUWI.

In het tweede lid is aangegeven wat onder kosten voor overhead en aan overhead gerelateerde exploitatiekosten wordt verstaan.

Artikel 12. Evaluatie van de regeling

De minister draagt zorg voor de evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling. Dit gebeurt in de evaluatie van het actieplan perspectief voor vijftigplussers. Op grond van artikel 5.4 van de kaderregeling is de subsidieontvanger verplicht medewerking te verlenen aan het evaluatieonderzoek van de minister. Dit onderzoek is immers van belang voor het ontwikkelen van beleid van de minister.

Artikel 13. Evaluatie van de projecten

De subsidieontvanger is verantwoordelijk voor de evaluatie van het project.

De evaluatie geeft een duidelijk beeld van de gehanteerde methodiek, de lessen die bij de toepassing van de methodiek geleerd zijn en de resultaten die met de gehanteerde methodiek bereikt zijn. Hieronder valt in ieder geval een overzicht van het aantal vijftigplussers dat door toepassing van de methodiek geplaatst is op een (latente) vacature en de aard en duur van de plaatsing. De evaluatie dient zodanig te zijn vormgegeven dat op basis van de beschrijving andere partijen in staat zijn de methodiek over te nemen en te gebruiken. Het evaluatieverslag wordt gelijktijdig met de aanvraag tot vaststelling aangeboden. Concreet betekent dit dat de evaluatie binnen 22 weken na afloop van het project moet zijn voltooid (artikel 7.2 van de kaderregeling).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Kamerstukken II, 2015/16 29 544, nr. 724.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2016/17 29 544, nr. 763. Het invulling geven aan de motie van de leden Van ‘t Wout en Pieter Heerma (Kamerstukken II, 2015/16, 34 550 XV, nr. 30) valt niet onder deze regeling.

Naar boven