TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling voorziet in de subsidiëring van zorgaanbieders die inkomsten derven
als gevolg van het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerde personen.
De regeling maakt als zodanig deel uit van het plan van aanpak voor verwarde personen
waarover het kabinet op 2 mei 2016 een brief aan de Tweede Kamer heeft gezonden1. In deze brief is geconstateerd dat het feit dat een deel van deze kwetsbare groep
mensen onverzekerd is problemen oplevert voor de toegang tot de zorg. Mensen zijn
onverzekerd omdat ze zich niet willen verzekeren, uit onbekendheid, omdat ze het vergeten
zijn of omdat ze het niet begrijpen en niet of onvoldoende in staat zijn zelf de stappen
te zetten die nodig zijn om een zorgverzekering af te sluiten. Toegang tot de zorg
en continuïteit van zorg zijn echter essentieel en het hebben van een zorgverzekering
is daarvoor een noodzakelijke randvoorwaarde.
Onverzekerdheid kan een belemmering vormen om aan een onverzekerde medisch noodzakelijke
zorg te verlenen. Straatdokters, apothekers, huisartsen en andere zorgaanbieders verlenen
deze zorg thans om niet of ontvangen een vergoeding van derden. De kosten van de zorg
worden niet vergoed en komen – omdat de onverzekerde meestal geen eigen financiële
middelen heeft – aldus voor rekening van de zorgaanbieder zelf. Bij tweedelijnszorg
(ziekenhuizen en ggz-instellingen) kan het gaan om aanzienlijke bedragen.
Teneinde financiële belemmeringen om medisch noodzakelijke zorg te verlenen weg te
nemen, is besloten een financieringsmogelijkheid te creëren voor verleende zorg aan
onverzekerde verzekeringsplichtige personen, voor het merendeel verwarde personen
en dak- en thuislozen, in de vorm van een (tijdelijke) subsidieregeling.
De subsidieregeling komt voor een groot deel overeen met de wettelijke regeling die
geldt voor de financiering van zorg aan onverzekerbare vreemdelingen (artikel 122a
van de Zorgverzekeringswet (Zvw)). De subsidieregeling vertoont immers naar haar aard
grote gelijkenis met die regeling, zij het dat het een andere groep van onverzekerde
personen betreft.
Deze subsidieregeling is bedoeld als een noodmaatregel (overgangsmaatregel). De huidige
wetgeving voorziet niet in financiering van onverzekerde zorg met terugwerkende kracht
en een wetswijziging zou geruime tijd vergen. Gelet op de problematiek acht ik het
gewenst dat thans voorzien wordt in een oplossing. Bezien zal worden op welke wijze
een dergelijke financiering in de toekomst wettelijk verankerd kan worden.
Mandaat
De subsidieregeling wordt uitgevoerd door het CAK. Onderbrenging van de uitvoering
bij het CAK ligt voor de hand omdat ook de uitvoering van de vergelijkbare regeling
van artikel 122a van de Zvw door het CAK zal worden uitgevoerd. Deze taak ligt thans
nog bij het Zorginstituut Nederland maar wordt na inwerkingtreding van de Wet van
8 april 2016 tot wijziging van de Zorgverzekeringswet en andere wetten in verband
met de overgang van een aantal taken van het Zorginstituut Nederland naar het CAK2 uitgevoerd door het CAK. Het CAK zal de regeling namens de Minister van VWS in mandaat
uitvoeren.
Dienst van algemeen economisch belang
Zoals hiervoor geschetst zal de medisch noodzakelijke zorg als bedoeld in deze regeling
niet toereikend door ‘de markt’ uitgevoerd worden. Dit gegeven vormt de basis voor
de onderhavige subsidieregeling, waarbij zorgaanbieders financieel ondersteund worden.
Zorgaanbieders zijn te beschouwen als ondernemingen. Indien zij financiële steun ontvangen
van de overheid kan sprake zijn van staatssteun. Onderzocht is of dit het geval is.
Een van de criteria waaraan getoetst dient te worden, is of de maatregel, in casu
de onderhavige subsidieregeling, de mededinging (in potentie) vervalst en (dreigt)
te leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU. De conclusie
kan getrokken worden dat de onderhavige subsidie onder bepaalde omstandigheden valt
aan te merken als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
Niet altijd zal sprake zijn van beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten
van de EU die een vervalsing van de mededinging tot gevolg zou kunnen hebben. Ontbreekt
dit element dan kwalificeert de subsidie niet tot staatsteun.
Gaat het om zorgactiviteiten met een zuiver lokaal karakter dan is beïnvloeding van
het handelsverkeer niet aan de orde. Kleinere zorgaanbieders zoals huisartsen, kleine
apotheken en kleine zorginstellingen zullen over het algemeen in de categorie ‘zuiver
lokale activiteiten’ vallen. Subsidie aan die partijen zal, zo valt op te maken uit
de beschikkingenpraktijk van de Europese Commissie, onder die omstandigheden geen
staatssteun vormen. Of inderdaad gesproken kan worden van activiteiten met een zuiver
lokaal wordt beoordeeld aan de hand van de volgende vragen.
-
• Gaat het om standaard zorg en niet om specialistische zorg in een internationaal hoog
aangeschreven instelling?
-
• Is de capaciteit van de zorginstelling met name gericht op de lokale bevolking en
niet op patiënten uit andere lidstaten?
-
• Is de hoeveelheid buitenlandse patiënten die de instelling bezoekt gering?
-
• Is de hoeveelheid grensoverschrijdende investeringen in de zorginstellingen in de
regio gering?
-
• Is de in de instellingen gehanteerde taal altijd Nederlands?
Wanneer alle vragen met ‘ja’ worden beantwoord, dan zal sprake zijn van zuiver lokale
activiteiten en geen sprake van beïnvloeding van het interstatelijke handelsverkeer.
Subsidie aan grotere zorgaanbieders behelst daarentegen waarschijnlijk wel staatssteun.
Hierbij moet worden gedacht aan ziekenhuizen, ggz-instellingen en grotere apotheken.
Gelet op het feit dat het verlenen van medisch noodzakelijke zorg als bedoeld in deze
regeling niet toereikend door ‘de markt’ uitgevoerd wordt en gelet op de wens om de
in de inleiding van deze toelichting geschetste ongewenste effecten tegen te gaan,
is het van belang deze activiteiten aan te wijzen als een dienst van algemeen economisch
belang (DAEB). Artikel 4 strekt daartoe.
In geval sprake is van (mogelijke) staatssteun betekent dit dat de desbetreffende
zorgaanbieder bij de eerste subsidieverstrekking belast wordt tot het verrichten van
deze DAEB gedurende de looptijd van de subsidieregeling, waarmee in een dergelijk
geval en indien voldaan wordt aan de eisen van het Vrijstellingsbesluit DAEB (2012/21/EU)
geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun.
Subsidieaanvragers sluiten een daartoe strekkende overeenkomst met de Staat.
Of er daadwerkelijk sprake is van (ongeoorloofde) staatssteun is een kwestie die in
principe van geval tot geval beoordeeld moet worden. Niet elke huisarts of kleine
apotheek zal op de bovengenoemde vragen positief scoren en omgekeerd kan ook niet
met zekerheid gesteld worden dat subsidie aan elk ziekenhuis kwalificeert als staatssteun.
Vanuit oogpunt van uitvoerbaarheid van de regeling wordt het niet wenselijk geacht
om dit per individuele zorgaanbieder te onderzoeken en aan de hand daarvan te beoordelen
wanneer precies wel of niet een overeenkomst tot het verrichten van de DAEB noodzakelijk
is. Daarom wordt er voor gekozen om zekerheidshalve iedere subsidieaanvrager via een
overeenkomst te belasten met de DAEB. Daarmee worden wellicht meer subsidieontvangende
zorgaanbieders belast met de DAEB dan strikt noodzakelijk maar daarmee is dan wel
zeker gesteld dat in geen geval sprake is van ongeoorloofde staatssteun.
Voor de overeenkomst zal gebruik worden gemaakt van een model dat kan worden gedownload
van de website van het CAK zodat de administratieve last tot een minimum is beperkt.
Uitvoeringstoets door het CAK
Het CAK is de beoogde uitvoerder van deze regeling en heeft op 14 juli 2016 een uitvoeringstoets
uitgebracht, die nadien op onderdelen is aangepast. Het CAK is in staat de regeling
met ingang van 1 maart 2017 uit te voeren.
Fraudetoets
Naast een risicoanalyse is een fraudetoets voor deze regeling gemaakt en voorgelegd
aan het CAK. In de door het CAK opgestelde uitvoeringstoets heeft het CAK in paragraaf
9 daarvan de risico’s van de regeling in beeld gebracht. De risico’s en de mitigerende
maatregelen die het CAK aanwezig acht zijn – voor zover mogelijk en voor zover juridisch
haalbaar – verwerkt in de fraudetoets.
Uit de fraudetoets komt naar voren dat een groot deel van de aan de regeling verbonden
frauderisico’s door controle op gegevens van de zorgaanbieder, door de in de regeling
opgenomen meldingsplicht, door profiling (profielsamenstelling en statistische bewerking)
van in het kader van deze regeling verkregen gegevens, door de bij de aanvraag te
overleggen verklaring alsmede door de vaststelling van de verzekeringsplicht, naar
een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht. Het CAK zal monitoren of de genoemde
risico’s zich ook voordoen en in welke mate.
Gevolgen voor regeldruk
Om subsidie voor zorg aan onverzekerden te krijgen moet een zorgaanbieder een aanvraagformulier
indienen en een declaratieformulier invullen. Beide formulieren zijn voorgedrukt.
Op het declaratieformulier moeten gegevens van de zorgaanbieder en over de geleverde
zorg worden ingevuld, alsmede (persoons)gegevens van de patiënt (1). De zorgaanbieder
dient voor het verstrekken van persoonsgegevens toestemming te vragen aan betrokkene
(2).
De declaraties moeten gebundeld worden ingestuurd aan het CAK (5).
De zorgaanbieder moet melding doen (4) aan de gemeentelijke geneeskundige dienst (GGD)
en daarbij enige zorginhoudelijke gegevens, alsmede (persoons)gegevens van de patiënt
invullen (3).
De GGD moet de melding verwerken (voor evt. vervolgzorg) (6) en daarnaast een (ander)
gemeentelijk loket informeren dat aan persoon x zorg is verleend en vervolghulp nodig
is (6). Omdat de melding een voorwaarde voor het verkrijgen van subsidie is, doet
het CAK ter controle navraag doen bij de GGD’en (8).
Daarnaast dient de GGD te monitoren en verslaglegging te doen (7).
Uitgaande van 6.250 personen op jaarbasis (dit betreft het geraamde aantal personen;
het aantal declaraties kan groter zijn wanneer er meerdere declaraties per persoon
gedaan worden) betekent dit qua regeldruk het volgende:
Taak
|
uitgevoerd door
|
tarief p/u1
|
eenheid
|
kosten
|
totaal
|
1. invullen declaratie
|
zorgaanbieder
|
€ 75
|
10 min
|
€ 12,50
|
€ 78.000
|
2. verkrijgen toestemming
|
zorgaanbieder
|
€ 75
|
10 min
|
€ 12,50
|
€ 78.000
|
3. invullen gegevens GGD
|
zorgaanbieder
|
€ 75
|
10 min
|
€ 12,50
|
€ 78.000
|
4. melding GGD (email)
|
zorgaanbieder
|
€ 75
|
3 min
|
€ 3,75
|
€ 23.500
|
5. versturen aan CAK
|
verpleegkundige
|
€ 48
|
3 min
|
€ 2,40
|
€ 7.5002
|
totaal 1–5
|
|
|
|
|
€ 265.000
|
6. verwerking melding door GGD+melding gemeente
|
GGD
|
|
10 min
|
€ 8,50
|
€ 54.000
|
7. monitoring door GGD
|
25 GGD’en
|
|
400 uur
|
€ 8,50
|
€ 20.000
|
8. Controle melding door CAK
|
GGD
|
|
10 min
|
€ 8,50
|
€ 54.000
|
totaal 6–8
|
|
|
|
|
€ 128.000
|
X Noot
1
Uit: Handboek meting regeldruk; Bedrijfsleven: bruto uurlonen en interne uurtarieven
in euro’s naar beroepsgroep, 2012. Gegevens GGD: GGD GHOR Nederland.
X Noot
2
Omdat declaraties gebundeld worden is het aantal ‘versturen aan CAK’ gehalveerd.
Alle bedragen zijn afgerond naar boven.
De verplichtingen van deze subsidie leiden tot een geschatte toename van eenmalige
administratieve lasten van € 265.000 op jaarbasis voor zorgaanbieders en € 128.000
voor GGD’en.
Artikelsgewijs
Artikel 2
Toepassing van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (Kaderregeling) is in artikel
2 uitgesloten. Het merendeel van de standaardbepalingen uit die regeling is moeilijk
hanteerbaar bij de subsidieverstrekking op basis van onderhavige subsidieregeling.
Subsidiëring verloopt op declaratiebasis.
De subsidieverstrekking geschiedt na afloop van de subsidiabele activiteiten (de zorgverlening).
De subsidie kan daardoor zonder voorafgaande verlening direct worden vastgesteld.
Het doorsnee subsidieproces van aanvraag, verlening, bevoorschotting en vaststelling
past hier niet bij. Het arrangement bedoeld in artikel 1.5, onder a, onder 1° zou
eventueel toepasbaar indien de subsidie minder bedraagt dan € 25.000. Aangenomen moet
worden dat de bedragen in voorkomende gevallen ook (veel) hoger kunnen liggen. Dit
is uiteraard afhankelijk van de zorg die verleend is. Ook is het gewenst andere aanvraagtermijnen
te hanteren.
Tot slot wijkt deze regeling ook af van artikel 10.1 van de Kaderregeling die verstrekking
van subsidies van minder dan € 125.000 uitsluit.
Artikel 3, eerste lid
In het eerste lid van artikel 3 is de doelgroep voor deze subsidieregeling omschreven.
De subsidiëring betreft medisch noodzakelijke zorg die geleverd wordt aan een onverzekerde
verzekeringsplichtige. Uit informatie van de Nederlandse Straatdokters Groep, GGD
GHOR Nederland, Federatie Opvang en het Leger des Heils is weliswaar naar voren gekomen
dat in de regel de tot de doelgroep behorende personen bekend zijn bij straatdokters,
GGD-artsen of hulpverleners, maar dit neemt niet weg dat het voor zorgverleners moeilijk
vast te stellen is of het inderdaad om een persoon uit die doelgroep gaat. Het gaat
doorgaans om kwetsbare groepen mensen, waaronder verwarde personen en dak- en thuislozen.
Een goede juridische afbakening van wat een verwarde persoon is, is niet mogelijk
en zou naar verwachting ook uitvoeringstechnisch tot problemen kunnen leiden.
Voor aanspraak op een subsidie zou de beoordeling en controle of aan de omschrijving
van verwarde persoon – zo deze al afdoende te definiëren valt – wordt voldaan, niet
eenvoudig zijn en mogelijk tot (on)rechtmatigheidsproblemen kunnen leiden. Om die
reden strekt de regeling zich uit tot vergoeding van zorg aan een onverzekerde persoon.
Wel geldt daarbij als belangrijke eis dat het moet gaan om zorg aan een onverzekerde
die (tevens) verzekeringsplichtig is.
Verzekeringsplichtigen zijn mensen die verzekerd zijn ingevolge de Wet langdurige zorg (Wlz) en daarmee verzekeringsplichtig zijn voor de Zvw.
Dit zijn – in beginsel – mensen die rechtmatig in Nederland verblijven, ingezetene
zijn van Nederland en naar de omstandigheden beoordeeld in Nederland wonen of – als
ze geen ingezetene zijn (en formeel in het buitenland wonen) – in Nederland werken3, hoewel dit laatste bij de groep verwarde personen naar verwachting niet vaak zal
voorkomen. Een persoon die hier als werknemer of als zelfstandige arbeid verricht
maar geen ingezetene is in de zin van de Wlz, is dus verzekeringsplichtig op grond
van deze arbeid; hij woont hier niet in de zin van de wet, maar verblijft hier.
Of er sprake is van verzekering ingevolge de Wlz en daarmee verzekeringsplicht ingevolge
de Zvw, wordt door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) vastgesteld. Voor de vraag of
een persoon op grond van ingezetenschap is verzekerd is registratie op een woon- of
briefadres in de Basisregistratie Personen (BRP) van belang. Hoewel dit gegeven op
zichzelf één van de criteria is waarmee de SVB de verzekeringsgrondslag toetst, is
inschrijving op een adres ingevolge artikel 4a van de Zvw een belangrijke voorwaarde
om een verzekering te kunnen sluiten. Een inschrijving in de BRP is voor een zorgverzekeraar
daarmee de belangrijkste indicatie voor verzekering op grond van ingezetenschap en
daarmee voor de verzekeringsplicht ingevolge de Zvw.
Een zorgaanbieder zal bij het verlenen van de zorg niet kunnen vaststellen of iemand
verzekeringsplichtig is. Wel zal hij in voorkomende gevallen kunnen inschatten of
er sprake is van iemand die zich mogelijk kan verzekeren. Zoals hierboven is vermeld,
is van de primaire doelgroep bij zorgaanbieders vaak wel de achtergrond van deze personen
bekend.
Het is dan niet onwaarschijnlijk dat iemand van wie bekend is dat hij al een aantal
jaren in een gemeente rondloopt, ook verzekeringsplichtig is.
De regeling is niet bedoeld voor personen die niet onder de verzekeringsplicht van
de Zvw vallen en die zonder een deugdelijke ziektekostenverzekering in Nederland verblijven.
In voorkomende gevallen dat iemand niet verzekerd is tegen ziektekosten en tijdens
dit verblijf zorg nodig heeft wordt medisch noodzakelijke zorg en spoedeisende zorg
weliswaar verleend, maar deze zorg komt dan niet voor vergoeding in aanmerking.
Een deel van de doelgroep bestaat aldus uit ingezetenen die zorg mijden en om die
reden de verzekeringsplicht ontduiken, een deel bestaat ook uit onderdanen van andere
lidstaten van de Europese Unie die verzekeringsplichtig zijn, hier wonen of werken,
maar zich niet hebben verzekerd. Door de regeling te beperken tot zorg aan onverzekerde
verzekeringsplichtigen – en daarmee een afbakening in de aanspraken van zorgaanbieders
aan te brengen – wordt voorkomen dat deze regeling een aanzuigende werking heeft op
zorgzoekers uit andere landen die zich met het oog op ‘gratis’ zorggebruik naar Nederland
zouden begeven. Openstellen van de subsidieregeling voor andere, ook niet-verzekeringsplichtige,
onverzekerden zou een dergelijk ongewenst effect tot gevolg kunnen hebben. Daarmee
zou de regeling zijn doel voorbij schieten en mogelijk financieel onhoudbaar worden.
Het neveneffect van deze beperking is dat er minder risico bestaat op fraude of oneigenlijk
gebruik omdat het bestaan van een verzekeringsplicht controleerbaar is en door onverzekerden
en zorgaanbieders niet kan worden beïnvloed. Het CAK zal ter controle van de verzekeringsplicht
bij de de SVB navragen of een onverzekerde op de datum dat de zorg werd verleend verzekerd
was ingevolge de Wlz.
Artikel 3, tweede lid
Verstrekking van een subsidie is aan de orde als het gaat om medisch noodzakelijke
zorg. Of de te verlenen zorg ook werkelijk medisch noodzakelijke zorg is, is ter beslissing
aan de arts. In de meest voorkomende situaties zal het de straatdokter of een GGD-arts
zijn die vaststelt welke zorg noodzakelijk is, of medicijnen moeten worden voorgeschreven,
of verwijzing naar een andere eerstelijnszorgaanbieder nodig is dan wel of een verwijzing
naar tweedelijnszorg (ziekenhuiszorg) geboden is. In het geval dat een persoon bij
de spoedeisende eerste hulp of bij crisisopvang terecht komt staat het aan de medisch
specialist ter beoordeling of sprake is van medisch noodzakelijke zorg.
Met de zinsnede ‘met uitzondering van krachtens die wet uitgesloten vormen van zorg
of diensten’ wordt gedoeld op zorg en diensten als genoemd in artikel 2.4 van het
Besluit zorgverzekering en artikel 2.1 van de Regeling zorgverzekering. Uitgesloten
zijn bijvoorbeeld in-vitro fertilisatie, buikliposuctie, circumcisie of hulp bij werk-
en relatieproblemen.
Artikel 3, derde en vierde lid
Een zorgaanbieder heeft slechts recht op een subsidie voor zover de onverzekerde de
rekening van de zorgaanbieder niet heeft betaald of niet kan betalen. De zorgaanbieder
krijgt ook geen subsidie voor de door hem geleverde zorg voor zover de onverzekerde
een (andere) verzekering heeft die de kosten dekt of Zvw-verzekerd is. Zorgaanbieders
kunnen dit aan de patiënt vragen maar kunnen dit – behalve bij een Nederlandse zorgverzekering4 – niet controleren.
Voorts wordt geen subsidie verstrekt voor zover de rekening op grond van een andere,
wettelijke voorziening kan worden betaald.
Ten slotte geldt dat het deel van de rekening, dat hoger is dan wat in de Nederlandse
marktomstandigheden gebruikelijk is, buiten beschouwing blijft en niet subsidiabel
is gesteld. Wat dit betreft is aangesloten bij de formulering in artikel 2.2, tweede
lid, onderdeel b van het Besluit zorgverzekering. Op grond van dat artikel hoeft een
zorgverzekeraar verzekerden met een restitutiezorgverzekering dat deel van de zorgkosten,
dat hoger is dan wat in de Nederlandse marktomstandigheden gebruikelijk is, niet te
vergoeden. Aldus wordt voorkomen dat voor zorg of diensten waarvoor geen tarief meer
geldt, bijdragen kunnen worden gevraagd in kosten die hoger zijn dan wat in de Nederlandse
marktomstandigheden gebruikelijk is.
Artikel 3, vijfde lid
Zorgaanbieders kunnen uitsluitend in aanmerking komen voor een subsidie indien zij
bij de regionale GGD waaronder zij ressorteren hebben gemeld dat zorg is verleend.
De melding geschiedt via de in desbetreffende regio overeengekomen wijze via een beveiligde
e-mailomgeving en dient binnen de gestelde termijn van 24 uur te rekenen vanaf de
dag dat de zorg is verleend, te worden gedaan. Indien de zorg is verleend op bijvoorbeeld
26 oktober om 16.15 uur, dient uiterlijk op 27 oktober vóór 24.00 uur de melding aan
de GGD te zijn gedaan. Deze termijn biedt voldoende ruimte aan de zorgaanbieder om
niet direct de administratieve verplichtingen te hoeven uitvoeren en is nog kort genoeg
om eventuele vervolgzorg en/of andere vervolgacties te kunnen initiëren.
De meldingsplicht is opgenomen om het risico van oneigenlijk gebruik van de subsidieregeling
te verkleinen. De melding maakt controle mogelijk en maakt inzichtelijk en controleerbaar
of, en zo ja, welke zorg verleend is. Een en ander neemt niet weg dat een melding
weliswaar de kans op oneigenlijk gebruik of fraude verkleint, maar dit niet geheel
zal kunnen voorkomen.
Voor de melding dient een in overleg met GGD GHOR Nederland vastgesteld formulier
te worden gebruikt. Dit formulier is downloadbaar ter beschikking gesteld op de website
van het CAK.
Een belangrijk aspect van de melding is dat hierdoor de mogelijkheid gecreëerd wordt
een vervolgtraject in te zetten. Zoals in de kabinetsbrief van 2 mei 2016 is toegelicht,
is deze regeling ondersteunend aan de integrale aanpak van verwarde personen. Door
de melding aan de GGD, die – meestal via een gemeenschappelijke regeling – is gelieerd
aan diverse gemeenten kan een gemeente door de GGD worden geïnformeerd dat aan een
onverzekerde persoon zorg is verleend. Gemeenten hebben een rol in de toeleiding naar
een zorgverzekering. Het is de bedoeling dat de gemeente vervolgens stappen zet om
de onverzekerde personen te helpen zich te verzekeren, zo nodig in samenwerking met
maatschappelijke organisaties die in hun dagelijks werk reeds bemoeienis hebben met
deze mensen. Als iemand geen vaste woon- of verblijfplaats heeft kunnen gemeenten
een briefadres verstrekken en indien nodig aanvullende voorzieningen aanbieden, zoals
een uitkering, schuldhulpverlening en ondersteuning bij het zoeken naar werk of een
woning. Bedoeling is dat mensen zo goed mogelijk geholpen worden zich te verzekeren
en dat zoveel mogelijk oorzaken of redenen om dit niet te doen worden weggenomen.
Van de gemeenten wordt verwacht dat zij in contacten met hun burgers navraag doen
naar de status van hun zorgverzekering. Als ze ingezetene zijn en er is sprake van
onverzekerdheid, dan zal de gemeente proberen de onverzekerde actief te bewegen tot
het afsluiten van een zorgverzekering. Het is van belang om deze persoon in te schrijven
of te doen inschrijven als verzekerde, zodat eventuele vervolgzorg voor deze persoon
ten laste van diens zorgverzekering komt en niet meer hoeft te worden vergoed uit
de subsidieregeling.
Door de meldingsplicht is het ook mogelijk verwarde personen die zorg mijden te helpen.
Als zij bij de crisisdienst belanden, maar niet onder wet BOPZ vallen en behandeling
weigeren, gaan zij weer terug naar huis. Door de melding aan de GGD komt deze persoon
in zicht, kan een zorgverzekering worden gesloten en kan een OGGZ traject opgestart
worden.
De wijze waarop dit vervolgtraject wordt vormgegeven is weliswaar geen onderdeel van
deze subsidieregeling, maar wordt wel door de meldingsplicht geïnitieerd.
Over de implementatie van de meldingsplicht is overleg gevoerd met GGD GHOR Nederland
en de VNG. De melding door de zorgaanbieder is niet wezensvreemd aan de bestaande
praktijk van de GGD’en en bevordert dat het beoogde vervolgtraject wordt ingezet.
Voor het melden van verleende zorg aan een onverzekerde bij de lokale GGD is een centraal
meldpunt bij GGD GHOR Nederland ingericht. Het melden gebeurt via een beveiligde webapplicatie,
via www.meldpuntonverzekerdenzorg.nl. Via autorisaties is geregeld welke gegevens het CAK en GGD GHOR-NL kunnen inzien.
De zorgverlener doet de zorgmelding en krijgt binnen hetzelfde portaal de mogelijkheid
de melding te verrijken met de gegevens die nodig zijn voor het doen van een subsidieaanvraag.
Zodoende wordt de zorgverlener ontlast in het zoeken naar de juiste formulieren en
het op verschillende momenten invullen van (herhaaldelijk) dezelfde gegevens. GGD-GHOR
NL administreert de zorgmelding door middel van een uniek meldingsnummer. Dit nummer
wordt in het gehele proces gebruikt. Hiermee is de koppeling tussen zorgverlener,
onverzekerde persoon, zorgverrichting en zorgmelding geborgd en vermindert het frauderisico.
De zorgverlener krijgt toegang tot deze webapplicatie via de UZI-pas; voor zorgverleners
die niet beschikken over een UZI-pas kan de melding (per fax) met een papieren meldingsformulier
gedaan worden. Na ontvangst door de GGD zorgt het systeem ervoor dat een vooringevuld
declaratieformulier met een uniek meldingsnummer elektronisch beschikbaar wordt gesteld.
Na de melding krijgt de zorgverlener een e-mail ter bevestiging dat er gemeld is en
wordt tegelijkertijd de desbetreffende GGD geattendeerd dat er een melding is binnengekomen.
De controle door het CAK of een melding is gedaan vindt centraal plaats. De lokale
GGD kan de melding op een beveiligde manier binnenhalen naar de eigen werkomgeving,
mede om te bepalen of er vervolgzorg mogelijk en/of nodig is.
Uiterlijk op de tweede dag nadat de zorg geleverd is ligt de melding bij de GGD.
De GGD spreekt met de gemeenten af wie in de (centrum)gemeente met de melding van
onverzekerdheid aan de slag gaat. Dat is ofwel iemand van het sociaal domein van de
(centrum)gemeente of het is een onderdeel van de GGD zelf. Deen en ander is afhankelijk
van hoe de taken in het sociaal domein in de (centrum)gemeente of de regio zijn georganiseerd.
Bij voorkeur gaat het om een team of loket met 24-uurs bereikbaarheid.
Gemeenten kunnen vanaf dat moment hun rol oppakken en de onverzekerde verder helpen.
Dit is – afhankelijk van de regio – divers georganiseerd. De gemeente is ervoor verantwoordelijk
zo snel mogelijk in contact te treden met de onverzekerde. In de regel zal de gemeente
de taak rond onverzekerden delegeren aan een partij zoals de GGD of het sociaal team.
Snelheid is van belang omdat de onverzekerde in beeld is op het moment dat hij zorg
krijgt. Het is ook van belang snel een zorgverzekering in orde te maken vanwege het
risico dat de cliënt noodzakelijke medische vervolgzorg misloopt of dat de kosten
hoog oplopen. Daarna wordt bezien wat er verder nodig is in de sfeer van huisvesting,
inkomen en maatschappelijke zorg.
Artikel 3, zesde lid
In de regeling is opgenomen dat voor de melding aan de GGD een vastgesteld formulier
wordt gebruikt. Het voordeel van een voorgeschreven formulier is eenduidigheid in
de verstrekte gegevens. Door gebruik te maken van een voorgeschreven formulier wordt
ook het verwerken van de gegevens voor de monitoring vergemakkelijkt. Dit formulier
is downloadbaar beschikbaar gesteld op de website van het CAK.
In het kader van het verstrekken van de medisch noodzakelijke hulp zullen de zorgaanbieders
moeten beoordelen welke gegevens bij die melding noodzakelijk en wenselijk zijn om
verantwoorde zorg te kunnen geven. Dat speelt zich af binnen het zorgdomein. Voor
de melding aan de GGD worden de uitgangspunten gehanteerd die in het kader van bemoeizorg
voorgeschreven zijn.5 Daarin is geregeld welke medische gegevens verstrekt mogen worden. Opgemerkt wordt
dat de GGD niet de taak heeft te controleren of een melding op juiste gronden is gebeurd,
maar de melding slechts vastlegt met het oog op eventuele vervolgzorg en met het oog
op latere controle. Het is het CAK dat bij de ontvangst van een aanvraag controleert
of de melding heeft plaatsgevonden.
Artikel 3, zevende lid
In het algemeen deel van de toelichting is uiteengezet dat zorgaanbieder die subsidie
ontvangt, belast moet worden tot het verrichten van DAEB door middel van het sluiten
van een overeenkomst. In artikel 3, zevende lid is deze voorwaarde voor het verstrekken
van subsidie expliciet verwoord.
Artikel 5
In het algemene deel van de toelichting is uiteengezet dat deze subsidieregeling is
bedoeld om te voorkomen dat financiële overwegingen bij een zorgaanbieder ertoe leiden
dat noodzakelijke medische zorg aan een onverzekerde wordt onthouden. Bezien vanuit
dit doel past een vergoedingsregeling die 100% van de kosten dekt.
Het CAK controleert of een tarief geldt dan wel of de gedeclareerde kosten marktconform
zijn. Voor alle zorg geldt dat de subsidie wordt verstrekt voor zover deze kosten
niet door de onverzekerde, diens verzekeraar dan wel op grond van een andere wettelijke
regeling zijn of kunnen worden betaald of buiten beschouwing moeten blijven omdat
zij hoger zijn dan wat in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend
is.
Uit artikel 3, derde lid, blijkt dat de subsidieregeling beoogt te voorzien in de
inkomensderving. De hoogte van de subsidie zal daarom niet hoger zijn dan het bedrag
dat de zorgaanbieder op grond van de geldende regelgeving een cliënt in rekening mag
brengen6.
Artikel 6
De subsidie wordt op aanvraag verstrekt. Gekozen is voor een subsidieverstrekking
achteraf ten behoeve van verleende zorg die in een achterliggende periode is verleend.
Niet gekozen is voor het meest gangbare subsidiearrangement waarbij voorafgaand aan
de periode subsidie wordt aangevraagd en verleend. Het systeem van voorafgaande verlening
veronderstelt inzicht in de aard en omvang van de voorgenomen subsidiabele activiteiten.
Ten aanzien van de aan de orde zijnde activiteiten ontbreekt de kennis over het aantal
daadwerkelijk door een desbetreffende zorgaanbieder te verlenen medische verrichtingen
zodat het bedrag van de verlening op basis van inschatting zou moeten plaatsvinden.
Met een subsidieverstrekking na afloop wordt dit voorkomen en wordt bereikt dat de
subsidieverstrekking aansluit bij de daadwerkelijke subsidiebehoefte. De subsidie
kan daarmee dan ook meteen worden vastgesteld omdat op dat moment de voor een vaststelling
benodigde informatie voorhanden is.
Teneinde de administratieve lasten te beperken moet de subsidie per kwartaal worden
aangevraagd. Dit betekent dat de zorgaanbieder niet per zorgverrichting declareert
maar in voorkomende gevallen de declaraties verzamelt en per kwartaal (achteraf) aan
het CAK stuurt. Voor het aanvragen van de subsidie dienen het vastgestelde aanvraag-
en declaratieformulier te worden gebruikt. Eén aanvraag dient te worden samengevoegd
met een of meerdere ingevulde en ondertekende declaraties.
De aanvraag dient binnen drie maanden na afloop van het aan de orde zijnde subsidietijdvak
te zijn ingediend. Dit is een fatale termijn. Subsidieaanvragen die later worden ontvangen
zullen in verband met overschrijding van de indieningstermijn worden afgewezen. De
gestelde termijn van drie maanden na afloop van een kwartaal is voor het CAK goed
uitvoerbaar en controleerbaar.
De subsidie geldt ook voor zorg die gebruikelijk op grond van een diagnose-behandelcombinatie
(DBC) bekostigd wordt. Dit betreft medisch noodzakelijke specialistisch zorg in ziekenhuizen
en ggz-instellingen.
Een DBC-medisch specialistische zorg kan maximaal 120 dagen open staan, een GGZ-DBC
kan maximaal een jaar open staan. Voor DBC-zorg dient de aanvraag voor subsidie te
zijn ingediend binnen drie maanden na afloop van het kwartaal waarin de desbetreffende
diagnose-behandelcombinatie is gesloten.
Om de administratieve lastendruk zo klein mogelijk te houden worden een aanvraagformulier
en een declaratieformulier gebruikt die door de minister worden vastgesteld. Zorgaanbieders
kunnen deze formulieren downloaden van de website van het CAK.
Artikel 6, zesde lid
Het zesde lid schrijft voor welke gegevens moeten worden verstrekt. Het gaat daarbij
om een aantal persoonsgegevens, te weten de naam, het geslacht, de geboortedatum,
nationaliteit en het burgerservicenummer (bsn) van de onverzekerde persoon en aard
en kosten van de verleende zorg. Deze moeten op het declaratieformulier worden vermeld.
Het verstrekken van deze gegevens is van belang om frauderisico zoveel mogelijk af
te dekken en om te kunnen controleren of iemand verzekeringsplichtig is.
Het bsn is nodig om de verzekeringsplicht te kunnen vaststellen. Daarvoor is noodzakelijk
dat de betrokken persoon voldoende geïdentificeerd is. Controle alleen op naam en
geboortedatum leidt in veel gevallen niet tot vaststelling van verzekeringsplicht.
Ingevolge artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer is de minister
bevoegd het bsn te gebruiken en te verwerken.
Het vermelden van tot de persoon herleidbare gegevens (waarvan in casu sprake is)
in combinatie met medische gegevens maakt dat sprake is van bijzondere persoonsgegevens
in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Het verstrekken (verwerken) van bijzondere gegevens (naam, geboortedatum, geslacht
en nationaliteit) door de zorgaanbieder is op grond van die wet niet toegestaan dan
na uitdrukkelijke toestemming van de patiënt.
Aan het toestemmingsvereiste zijn bijzondere voorwaarden verbonden. De patiënt moet
zijn wil in vrijheid hebben geuit. Aan de patiënt moet duidelijk zijn voor en met
welk doel de gegevens gebruikt worden. De toestemming moet ook uitdrukkelijk zijn.
Dit kan blijken uit woord, schrift of gedrag. Omdat op dit punt de bewijslast bij
de zorgaanbieder ligt, is een schriftelijke verklaring in het kader van deze subsidieregeling
aangewezen. Ten behoeve van dit toestemmingsvereiste is een formulier dat als modelverklaring
kan worden gebruikt, downloadbaar beschikbaar gesteld op de website van het CAK.
Het verdient aanbeveling dat de zorgaanbieder gebruik maakt van dit formulier en door
de patiënt laat ondertekenen. Daarmee staat vast dat de toestemming is verkregen en
waarvoor die is verkregen. Verder is van belang dat de patiënt in vrijheid zijn toestemming
geeft voor het verstrekken van zijn persoonsgegevens aan het CAK. Vrije toestemming
houdt in dat de betrokkene zich niet verplicht voelt om toestemming te geven vanwege
druk van de omstandigheden waarin hij verkeert of de relatie waarin hij tot de verantwoordelijke
staat. In casu kan gesteld worden dat sprake is van vrije toestemming, omdat de patiënt
hoe dan ook medische hulp krijgt, en het weigeren van die toestemming verder geen
financiële consequenties voor hem heeft. Op het declaratieformulier kan door het aankruisen
van een vakje worden aangegeven of de toestemming is verleend.
Het weigeren van de toestemming heeft wel gevolgen voor de subsidieverlening.
De in het zesde lid genoemde persoonsgegevens zijn nodig ter controle van de identiteit,
of, als het bsn niet bekend is, om aan de hand van die gegevens te proberen de verzekeringsplicht
vast te stellen. Bij ontbreken van de toestemming zal de subsidieaanvraag – zo die
al wordt ingediend – moeten worden afgewezen.
Met inachtneming van het voorgaande dient de zorgaanbieder om het risico op oneigenlijk
gebruik of misbruik tegen te gaan bij het indienen van de declaratie(s) te verklaren
dat hij een aantal zaken heeft onderzocht of heeft gedaan.
De zorgaanbieder dient te verklaren:
-
• dat medisch noodzakelijke zorg is verleend aan een in Nederland verblijvende persoon;
-
• dat hij heeft vastgesteld dat deze persoon niet bij een zorgverzekeraar is ingeschreven
voor een basisverzekering;
-
• dat hij naar beste weten heeft vastgesteld dat deze persoon onverzekerd is en de kosten
van de verleende zorg niet op de onverzekerde verhaald kunnen worden;
-
• dat hij, onder vermelding van de datum, de GGD heeft gemeld aan deze persoon zorg
te hebben verleend.
Het declaratieformulier is hierop afgestemd.
Artikel 7
De termijn voor het nemen van een besluit tot subsidievaststelling is 13 weken en
gaat lopen vanaf het moment van ontvangst van een complete subsidieaanvraag. De beslistermijn
kan op grond van artikel 4:5 Awb worden opgeschort als de aanvraag onvolledig is.
Zoals gebruikelijk bij subsidies die zonder voorafgaande verlening direct worden vastgesteld,
worden geen voorschotten verstrekt en wordt de subsidie in één keer uitbetaald.
Artikel 8
De subsidieontvanger is gehouden desgewenst de minister nader van informatie te voorzien
die nodig kan zijn voor de te nemen beslissing tot het verstrekken van de subsidie,
dan wel voor de ontwikkeling van het beleid ten aanzien van voor de subsidiëring van
de zorgverlening aan onverzekerden.
Artikel 9
In afwijking van de systematiek van vaste verandermomenten bij regelgeving (VVM) treedt
deze regeling per 1 maart 2017 in werking. De regeling eindigt met ingang van 1 maart
2022.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers