Regeling van de Minister van Economische Zaken van 16 februari 2016, nr. WJZ/15079642, tot wijziging van de Regeling gaskwaliteit

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 11 van de Gaswet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling gaskwaliteit wordt als volgt gewijzigd:

A

De bijlagen 1 tot en met 5 worden vervangen door de bijlagen I tot en met V bij deze regeling.

B

Er worden twee bijlagen toegevoegd, luidende zoals deze zijn opgenomen in bijlage VI en bijlage VII bij deze regeling.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 16 februari 2016

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

BIJLAGE I, BEDOELD IN ARTIKEL I, ONDERDEEL A

Bijlage 1, bedoeld in artikel 1 en artikel 2, eerste lid, van de Regeling gaskwaliteit

H-gas bij invoeding op een aansluiting

Gaskwaliteit

Waarde

Eenheid

Wobbe-index

49,9 – 55,7

MJ/m3(n)

Waterdauwpunt

≤ -8

°C (bij 70 bar(a))

Gascondensaat

≤ 5

mg/m3 (n) bij –3 °C bij elke druk

Temperatuur

Gassysteem LNG, bedoeld in bijlage 8

0 – 40

°C

Rest Nederland

5 – 30

°C

Zuurstofgehalte

in RTL en RNB

≤ 0,5

mol%

in HTL

≤ 0,0005

mol%

Koolstofdioxidegehalte

≤ 2,5

mol%

Koolstofmonoxide (CO)

≤ 2900

mg/m3(n)

Chloor op basis van organochloorverbindingen

≤ 5

mg Cl/m3(n)

Fluor op basis van organofluorverbindingen

≤ 5

mg F/m3(n)

Waterstofgehalte

≤ 0,02

mol%

Stofdeeltjes met een grootte boven de 5 μm

≤ 100

mg/m3(n)

Pathogene microben

≤ 500

aantal /m3(n)

Zwavelgehalte op basis van anorganisch gebonden zwavel

≤ 5

mg S/m3(n)

Zwavelgehalte op basis van alkylthiolen

≤ 6

mg S/m3(n)

Totaal zwavelgehalte voor odorisatie

≤ 30

mg S/m3(n)

Totaal zwavelgehalte na odorisatie

≤ 41

mg S/m3(n)

THT-gehalte (odorant)

in HTL: reukloos gas

0

mg THT/m3(n)

in RTL: reukloos / ruikbaar1 gas

0 / 10 – 40

mg THT/m3(n)

in RNB: ruikbaar1 gas

10 – 40

mg THT/m3(n)

Siliciumgehalte op basis van siliciumhoudende verbindingen

≤ 0,1

mg Si /m3 (n)

X Noot
1

De alarmerende werking van geodoriseerd gas dient te allen tijde adequaat te zijn.

BIJLAGE II, BEDOELD IN ARTIKEL I, ONDERDEEL A

Bijlage 2, bedoeld in artikel 1 en artikel 2, tweede lid, van de Regeling gaskwaliteit

G-gas bij invoeding op een aansluiting

Gaskwaliteit

Waarde

Eenheid

Wobbe-index

43,46 – 44,411, 2

MJ/m3(n)

Gehalte hogere koolwaterstoffen

≤ 5

mol% propaanequivalent

Gascondensaat

≤ 80

mg/m3 (n) bij –3 °C bij elke druk

Waterdauwpunt

in RTL en HTL

≤ –8

°C (bij 70 bar(a))

in RNB-net

≤ –10

°C (bij 8 bar(a))

Temperatuur

in RTL en HTL

5 – 30

°C

in RNB-net3

5 – 20

°C

Zuurstofgehalte

in RTL en

RNB-net

≤ 0,5

mol%

in HTL

≤ 0,0005

mol%

Koolstofdioxidegehalte

in RTL

en RNB-net

≤10,34

mol%

in HTL

≤ 3

mol%

Waterstofgehalte

in RTL en HTL

≤ 0,02

mol%

in RNB-net

≤ 0,5

mol%

Chloor op basis van organochloorverbindingen

≤ 5

mg Cl/m3(n)

Fluor op basis van organofluorverbindingen

≤ 5

mg F /m3(n)

Koolstofmonoxide (CO)

≤ 2.900

mg/m3(n)

Pathogene microben

≤ 500

aantal /m3(n)

Stofdeeltjes met een grootte boven de 5 μm

≤ 100

mg/m3(n)

Zwavelgehalte op basis van anorganisch gebonden zwavel

≤ 5

mg S/m3(n)

Zwavelgehalte op basis van alkylthiolen

≤ 6

mg S/m3(n)

Totaal zwavelgehalte

voor odorisatie

 

Piekwaarde

≤ 20

mg S/m3(n)

Jaargemiddelde

≤ 5,5

mg S/m3(n)

na odorisatie

 

Piekwaarde

≤ 31

mg S/m3(n)

Jaargemiddelde

≤ 16,5

mg S/m3(n)

THT-gehalte5 (odorant)

In HTL Flevoland,

bedoeld in Bijlage 10, ruikbaar6 gas

10 – 40

mg THT/m3(n)

in HTL: reukloos6 gas

0

 

in RTL: ruikbaar6 gas

10 – 40

mg THT/m3(n)

in RNB: ruikbaar6gas

10 – 40

mg THT/m3(n)

Siliciumgehalte op basis van siliciumhoudende verbindingen

≤ 0,1

mg Si/m3 (n)

X Noot
1

De Wobbe-index van het in te voeden gas dient gedurende ten minste 50% van de tijd boven de ondergrens te liggen. Er mag maximaal 200 keer per voortschrijdend jaar een uur zijn waarin een onderschrijding (een waarde onder de ondergrens) tussen de 0,2 en 0,3 MJ/m3 voorkomt, terwijl zo’n uur niet vaker dan 1 keer per 12 uren mag voorkomen. Er mag maximaal 10 keer per voortschrijdend jaar een uur zijn waarin een onderschrijding van meer dan 0,3 MJ/m3 voorkomt, terwijl zo’n uur niet vaker dan 1 keer per 60 uren mag voorkomen. De waarden voor de Wobbe-index zijn uurgemiddelden.

X Noot
2

Overschrijdingen (een waarde boven de bovengrens) zijn toegestaan als zij binnen een verdeling rond de grenswaarde liggen met een standaarddeviatie van maximaal 0,1 MJ/m3(n).

X Noot
3

Een andere invoedtemperatuur wordt geaccepteerd indien de invoeder aantoont dat de gebruikte materialen in de leidingen tegen de afwijkende temperatuur bestand is en het gas in de aansluitleiding van de invoeder zal opwarmen of afkoelen zodat het gas bij de afsluiter van het aansluitpunt met het net van de netbeheerder een temperatuur tussen de 5 en 20 °C heeft bereikt. Dit kan berekend worden met de methode uit het KIWA-rapport ‘Eisen aan Groen Gas invoedtemperatuur’ van 2 augustus 2012.

X Noot
4

De volgende restrictie geldt voor het gehalte koolstofdioxide (CO2) voor gassen die voor ten minste 99 mol% bestaan uit methaan, CO2, stikstof (N2) en zuurstof (O2) en voor meer dan 6 mol% uit CO2bestaan.

CO2-gehalte is maximaal het minimum van 10,32 – 0,72 * N2-gehalte – 0,87 * O2-gehalte, en 10,56 – 0,746 * N2-gehalte – 1,01 * O2-gehalte,

Waarin de gehalten zijn uitgedrukt in mol%

In RTL-leidingen die op grenspunten uitkomen mag gas maximaal 3% koolstofdioxide bevatten. Bij invoeding op aansluitingen waarvan het gas wordt gedistribueerd via gedeelten van het RNB-net waar grondwater in het gas terechtkomt, mag gas maximaal 3% koolstofdioxide bevatten.

X Noot
5

THT mag worden vervangen door een stof met een vergelijkbare alarmerende werking.

X Noot
6

Gas mag geen stoffen bevatten waardoor de ruikbaarheid van het odorant na odorisatie niet meer goed waarneembaar is of niet het juiste geurkenmerk waargenomen wordt.

Gas wordt in afwijking van deze bijlage op een RNB-net ingevoed indien dit zonder aanvullende inspanning van de beheerder van dit RNB-net leidt tot aflevering van G-gas dat voldoet aan de voorgeschreven kwaliteit op een aansluiting als bedoeld in bijlage 4.

BIJLAGE III, BEDOELD IN ARTIKEL I, ONDERDEEL A

Bijlage 3, bedoeld in artikel 1 en artikel 2, derde lid, van de Regeling gaskwaliteit

H-gas bij aflevering op een aansluiting

Gaskwaliteit

Waarde

Eenheid

Wobbe-index

   

Standaardbandbreedte

47 – 55,7

MJ/m3(n)

Afwijkende ondergrens (Wobbe-index)

 

Gassysteem Delfzijl, bedoeld in bijlage 6

48,6

MJ/m3(n)

Gassysteem Eemshaven, bedoeld in bijlage 6

47,2

MJ/m3(n)

Gassysteem ZO Drenthe, bedoeld in bijlage 7

49

MJ/m3(n)

Gassysteem GZI, bedoeld in bijlage 7

43,46

MJ/m3(n)

Gassysteem IJmond, bedoeld in bijlage 9

49,3

MJ/m3(n)

De provincie Limburg

49

MJ/m3(n)

De provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Groningen

48,3

MJ/m3(n)

Afwijkende bovengrens (Wobbe-index)

 

Gassysteem Westgas/Waalhaven, bedoeld in bijlage 8

57,5

MJ/m3(n)

Gassysteem Maasmond, bedoeld in bijlage 8

56

MJ/m3(n)

Gassysteem LNG, bedoeld in bijlage 8

57,2

MJ/m3(n)

     

Waterdauwpunt1

Raffinaderijgas-systeem, bedoeld in bijlage 8

≤ –8

°C (bij 25 bar(a))

Rest Nederland

≤ –8

°C (bij 70 bar(a))

Gascondensaat1

≤ 5

mg/m3 (n) bij –3 °C bij elke druk

Temperatuur

Raffinaderijgas-systeem, bedoeld in bijlage 8

0 – 40

°C

Rest Nederland

0 – 35

°C

Zuurstofgehalte

Bij een gasopslaginstallatie in Grijpskerk in de gemeente Zuidhorn

≤ 0,0005

mol% daggemiddeld

 

Bij andere gasopslaginstallaties

≤ 0,0010

mol% daggemiddeld

 

Rest Nederland

≤ 0, 5

mol%

daggemiddeld

Koolstofmonoxide

Raffinaderijgas-systeem, bedoeld in bijlage 8

≤ 1,5

mol%

Rest Nederland

≤ 2.900

mg/m3(n)

Koolstofdioxidegehalte

Subsysteem Oude Pekela, bedoeld in bijlage 11

≤ 3,2

mol%

Rest Nederland

≤ 2,5

mol%

Waterstofgehalte

Raffinaderijgas-systeem, bedoeld in bijlage 8

≤ 40

mol%

Rest Nederland

≤ 0,02

mol%

Chloor op basis van organochloorverbindingen

≤ 5

mg Cl/m3(n)

Fluor op basis van organofluorverbindingen

≤ 5

mg F/m3(n)

Pathogene microben1

≤ 500

aantal/m3(n)

Stofdeeltjes1 met een grootte boven de 5 μm in RTL en HTL

≤ 100

mg/m3(n)

Zwavelgehalte op basis van anorganisch gebonden zwavel

Raffinaderijgas-systeem, bedoeld in bijlage 8

≤ 10

mg S/m3(n)

Rest Nederland

≤ 5

mg S/m3(n)

Zwavelgehalte op basis van alkylthiolen

Raffinaderijgas-systeem, bedoeld in bijlage 8

≤ 10

mg S/m3(n)

Rest Nederland

≤ 6

mg S/m3(n)

Totaal zwavelgehalte

vóór odorisatie

≤ 30

mg S/m3(n)

Totaal zwavelgehalte

na odorisatie

≤ 41

mg S/m3(n)

THT-gehalte (odorant)

in HTL: reukloos gas

0

mg THT/m3(n)

in RTL: reukloos / ruikbaar gas

0 / 10 – 40

mg THT/m3(n)

in RNB: ruikbaar gas

10 – 40

mg THT/m3(n)

Siliciumgehalte op basis van siliciumhoudende verbindingen

≤ 0,1

mg Si/m3(n)

X Noot
1

Voor zover de netbeheerder de aansluiting beheert.

BIJLAGE IV, BEDOELD IN ARTIKEL I, ONDERDEEL A

Bijlage 4, bedoeld in artikel 1 en artikel 2, vierde lid, van de Regeling gaskwaliteit

G-gas bij aflevering op een aansluiting

Gaskwaliteit

Waarde

Eenheid

Wobbe-index1

43,46 – 44,41

MJ/m3 (n)

Gehalte hogere koolwaterstoffen

≤ 5

mol% propaanequivalent

Tot 1 juli 2016: in uitzonderingssituaties 2 geldt geen beperking

 

Waterdauwpunt3

In RTL en HTL

≤ –8

°C (bij 70 bar(a))

In RNB

≤–104

°C (bij 8 bar(a))

Gascondensaat3

≤ 80

mg/m3 (n) bij –3 °C bij elke druk

Temperatuur

0 – 35

°C

Zuurstofgehalte

Bij een gasopslaginstallatie in Norg in de gemeente Noordenveld

≤ 0,0005

mol% daggemiddeld

Bij andere gasopslaginstallaties

≤ 0,0010

mol% daggemiddeld

 

andere punten

≤ 0,5

mol%

daggemiddeld

Koolstofdioxidegehalte

RTL en RNB-net

≤ 10,35

mol%

HTL in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland

≤ 8

mol%

HTL in de rest van Nederland

≤ 3

mol%

Waterstofgehalte

In RTL en HTL

≤ 0,02

mol%

In RNB-net

≤ 0,5

mol%

Chloor op basis van organochloorverbindingen

≤ 5

mg Cl/m3(n)

Fluor op basis van organofluorverbindingen

≤ 5

mg F /m3(n)

Koolstofmonoxide (CO)

≤ 2.900

mg/m3(n)

Pathogene microben

≤ 500

aantal /m3(n)

Stofdeeltjes met een grootte boven de 5 μm in RTL en HTL3

≤ 100

mg/m3(n)

Zwavelgehalte op basis van anorganisch gebonden zwavel

≤ 5

mg S/m3(n)

Zwavelgehalte op basis van alkylthiolen

≤ 6

mg S/m3(n)

Totaal zwavelgehalte

voor odorisatie

   

Piekwaarde

≤ 20

mg S/m3(n)

Jaargemiddelde

≤ 5,5

mg S/m3(n)

na odorisatie

   

Piekwaarde

≤ 31

mg S/m3(n)

Jaargemiddelde

≤ 16,5

mg S/m3(n)

THT-gehalte (odorant)6

In HTL Flevoland,

bedoeld in bijlage 10: ruikbaar gas

10 – 40

mg THT/m3(n)

in HTL: reukloos gas

0

in RTL: ruikbaar gas

10 – 40

mg THT/m3(n)

in RNB-net: ruikbaar gas

10 – 40

mg THT/m3(n)

Siliciumgehalte op basis van siliciumhoudende verbindingen

≤ 0,1

mg Si /m3(n)

Leveringsdruk bij 25-mbar-aansluitingen (RNB-net)

23,4 – 327

mbar (o)

X Noot
1

De Wobbe-index mag afwijken op basis van de toegestane variaties in de invoeding als opgenomen in voetnoten 1 en 2 bij bijlage 2.

X Noot
2

Uitzonderingssituaties betreffen niet normale bedrijfsvoering, zoals momenten waarop infrastructuur in onderhoud of kapot is of een andere onvoorziene omstandigheid zich voordoet.

X Noot
3

Voor zover de netbeheerder de aansluiting beheert.

X Noot
4

Met uitzondering van netten met een druk lager dan of gelijk aan 200 mbar(o).

X Noot
5

De volgende restrictie geldt voor het gehalte koolstofdioxide (CO2) als het gas voor ten minste 99 mol% bestaat uit methaan, koolstofdioxide, stikstof (N2) en zuurstof (O2) en voor meer dan 6 mol% uit CO2bestaan.

CO2-gehalte is maximaal het minimum van

10,32 – 0,72 * N2-gehalte – 0,87 * O2-gehalte, en

10,56 – 0,746 * N2-gehalte – 1,01 * O2-gehalte,

waarin de gehalten zijn uitgedrukt in mol%

X Noot
6

THT mag worden vervangen door een stof met een vergelijkbare alarmerende werking.

X Noot
7

Een leveringsdruk van 40 mbar (o) wordt toegestaan als de maximale incidentele druk (MIP) gemeten aan de uitgang van de gasmeterbeugel. De maximale werkdruk (MOP) is daarbij 32 mbar (o) van een 30 mbar (o) lage-druk-gasdistributienet.

BIJLAGE V, BEDOELD IN ARTIKEL I, ONDERDEEL A

Bijlage 5, bedoeld in artikel 1 en artikel 2, vijfde lid, van de Regeling gaskwaliteit

Grenspunten L-gas: Uitvoer

Gaskwaliteit

Waarde

Eenheid

Wobbe-index

België

44,9 – 46,9

MJ/m3(n)

Duitsland Zevenaar en Winterswijk

45 – 46,8

MJ/m3(n)

Duitsland overig

42,7 – 46,8

MJ/m3(n)

Zuurstofgehalte

≤ 0,5

mol%

Koolstofdioxide

≤ 3

mol%

Stofdeeltjes met een grootte boven de 5 μm

≤ 100

mg/m3(n)

Zwavelgehalte op basis van anorganisch gebonden zwavel

≤ 5

mg S/m3(n)

Zwavelgehalte op basis van alkylthiolen

≤ 6

mg S/m3(n)

Totaal zwavelgehalte (exclusief odorant)

≤ 20

mg S/m3(n)

Odorant THT (indien geodoriseerd)

10 – 40

mg/m3(n)

Temperatuur

0 – 40

°C

Waterdauwpunt

≤ –8

°C (bij 70 bar(a)

Gascondensaat

≤ 80

mg/ m3 (n) bij –3°C bij elke druk

Grenspunten H-gas: Invoer en Uitvoer

Gaskwaliteit

Waarde

Eenheid

Wobbe-index

Zie onder tabel exportstations

MJ/m3(n)

Zuurstofgehalte

in RTL

≤ 0,5

mol%

 

in HTL

≤ 0,0010

mol% daggemiddelde

Koolstofdioxide

≤ 2,5

mol%

Zwavelgehalte op basis van anorganisch gebonden zwavel

≤ 5

mg S/m3(n)

Zwavelgehalte op basis van alkylthiolen

≤ 6

mg S/m3(n)

Totaal zwavelgehalte (exclusief odorant)

≤ 20

mg S/m3(n)

Aflevertemperatuur

5 – 40

°C

Waterdauwpunt

≤ –8

°C (bij 70 bar(a)

Gascondensaat

≤ 5

mg/m3(n) bij –3°C bij elke druk

Wobbe-index H-gas grensstations en naastgelegen gasopslaginstallaties: Invoer en Uitvoer
   

Wobbe-index [MJ/m3 (n)]

Land

Exportstations

minimaal

maximaal

België

’s Gravenvoeren en Obbicht

49,8

55,7

België

Zelzate en Zandvliet

49,2

55,7

Duitsland

Oude Statenzijl en Vlieghuis

49

55,7

Duitsland

Bocholtz

49,69

55,7

Verenigd Koninkrijk

Julianadorp (BBL)

49,79

54,23

BIJLAGE VI, BEDOELD IN ARTIKEL I, ONDERDEEL B

Bijlage 10, bedoeld in bijlage 2 en 4 van de Regeling gaskwaliteit

BIJLAGE VII, BEDOELD IN ARTIKEL I, ONDERDEEL B

Bijlage 11, bedoeld in bijlage 3 van de Regeling gaskwaliteit

TOELICHTING

1. Aanleiding

Per 1 oktober 2014 is de Regeling gaskwaliteit in werking getreden (Stcrt. 2015, 20453). Deze regeling legt veel parameters van de gassamenstelling vast, zowel voor wat betreft de invoeding in als onttrekking uit de gasnetten die door de Gaswet worden gereguleerd. De met de Regeling gaskwaliteit opgedane praktijkervaring geeft aanleiding voor de wijziging van een aantal parameters. Deze wijzigingen worden hierna nader toegelicht.

2. Parameters

Wobbe-index

Bij de afleverspecificatie van laagcalorisch gas speelt de meet- en regelonnauwkeurig van de mengstations een rol. Bij mengstations wordt G-gas gemaakt door menging van Groningengas, H-gas van diverse oorsprong en/of stikstof. Bij de menging wordt vaak gestuurd op de bovengrens voor het mengproduct, omdat dit energetisch en qua kosten optimaal is. Door kleine variaties en onnauwkeurigheid van meting en regeling bij deze menging kan de Wobbe-index incidenteel boven de 44,41 MJ/m3(n) uitkomen. Dit soort incidentele afwijking wordt geaccepteerd. Het ligt overigens voor de hand dat ook andere parameters incidenteel vanwege regel- en procestoleranties kunnen afwijken van de stuurwaarden. Dezelfde incidentele afwijkingen die toegestaan worden bij invoeding van G-gas dat geproduceerd is uit aardgas en stikstof, worden toegestaan bij de invoeding van duurzaam gas.

Aan de ondergrens van de toegestane band van de Wobbe-index speelt het risico op vlaminstabiliteit. De eis blijft in de kern onveranderd: onderschrijdingen tussen 0,2 en 0,3 MJ/m3(n) mogen maximaal 200 uur per jaar voorkomen en overschrijdingen boven de 0,3 MJ/m3(n) mogen niet meer dan 10 uur per jaar optreden. Om te voorkomen dat deze onderschrijdingen lang duren wordt echter de eis toegevoegd dat incidentele onderschrijdingen slechts gedurende een uur op twaalf uur (onderschrijding tussen 0,2 en 0,3 MJ/m3(n)) of gedurende een uur per vijf dagen (onderschrijding boven 0,3 MJ/m3(n)) voorkomen. Dit voorkomt dat een invoeder vele uren achtereen gas met een zeer lage Wobbe-index invoedt.

Ten behoeve van een veilige marktombouw in Frankrijk heeft de Franse netbeheerder van het landelijk gastransportnet verzocht de ondergrens van de Wobbe-index van laag-calorisch gas te verhogen. De ondergrens is verhoogd tot 44,9 MJ/m3(n).

THT-gehalte (odorant)

THT is geen optimaal odorant, omdat het zwavel bevat. Zwavel mag niet in te hoge concentraties in het verbrandingsgas voorkomen vanwege de luchtkwaliteit. Daarnaast heeft zwavel een cumulatief effect: ook als de instantane hoeveelheid in het verbrandingsgas acceptabel is, kan het zwavel in het verbrandingsgas neerslaan op de afvoerleidingen waardoor zich daar in de loop van de tijd zwavel ophoopt. Ook zijn er toepassingen die gevoelig zijn voor zwavel, zoals katalysatoren. Er wordt daarom gezocht naar zwavelloze alternatieven voor THT. Deze regeling maakt het mogelijk THT te vervangen door een ander odorant, mits de alarmerende werking vergelijkbaar is met het effect dat met THT wordt bereikt. De alarmerende werking van THT is bijzonder hoog; de meeste mensen herkennen THT als ‘gaslucht’. Het vervangen van THT door een ander odorant vergt hierdoor een intensieve voorbereiding, waarbij vooraf zekergesteld moet worden dat alle personen de andere odorant ten minste even goed waarnemen, herkennen en de alarmerende conclusie uit deze herkenning trekken. Ook de specificiteit is van belang; de geur hoort even specifiek met gas in verband te worden gebracht als THT. Voorts geldt ook voor het andere odorant dat gas geen stoffen mag bevatten waardoor de ruikbaarheid van dit odorant niet meer goed waarneembaar is of niet het juiste geurkenmerk wordt waargenomen wordt. Het Staatstoezicht op de Mijnen zal in de praktijk altijd betrokken moeten worden bij de toepassing van andere odoranten dan THT en toezien op naleving van de eisen aan odorisatie.

Het kan incidenteel nodig zijn om meer THT aan gas toe te voegen om de benodigde ruikbaarheid te bereiken. Hierom wordt de toegestane bovengrens van 30 naar 40 mg THT/m3(n) verhoogd. Benadrukt wordt dat meer THT geen doel op zich is. Netbeheerders blijven hun huidige praktijk voortzetten dat zo min mogelijk THT wordt toegepast waarbij de ruikbaarheid wordt gegarandeerd. De bovengrenzen voor het totale zwavelgehalte worden niet verhoogd, dus meer THT is slechts mogelijk bij gassen die nog weinig zwavel bevatten.

Voorts wordt naast de waarneembaarheid van THT ook de alarmerende werking opgenomen in de tabellen met eisen aan gas bij invoeding op een aansluiting.

Via het HTL-systeem van het G-gas in Oostelijk Flevoland en de Noordoostpolder wordt geodoriseerd gas getransporteerd. Het betreft een uitzondering op de algemene regel dat het HTL reukloos gas bevat. Hiertoe is in bijlage 10 een kaart toegevoegd om het geodoriseerde HTL-systeem te illustreren.

Waterstof

Om meer ruimte te bieden aan duurzame gassen wordt op de RNB-netten toegestaan dat er zich 0,5 mol% waterstof in het ingevoede gas bevindt, en daarmee in het te onttrekken gas.

Koolstofdioxide (CO2)

Er zijn voor de invoeding van gassen die voor meer dan 99% bestaan uit methaan, koolstofdioxide, stikstof en zuurstof (dus zonder hogere koolwaterstoffen; het betreft vooral groen gas) in het laagcalorischegasnet extra voorwaarden gesteld aan het maximumgehalte koolstofdioxide om het zogenoemde afblazen (‘flame lift’, onvoldoendevlamstabiliteit) bij gebruikers te voorkomen. Deze voorwaarde wordt uitgedrukt in de gehaltes van zuurstof en stikstof, die naast methaan en koolstofdioxide de enige voor deze problematiek van belang zijnde componenten van het gas zijn.

Voorts is voor een gedeelte van het hoog-calorischegassysteem tussen Veendam en Oude Pekela een hoger aandeel koolstofdioxide doorgevoerd dat recht doet aan de bestaande praktijk bij alle aangeslotenen op dit gedeelte van het systeem.

Stofdeeltjes

Het gas is bij invoeding technisch vrij van stofdeeltjes. Het is bekend dat door werkzaamheden in het gasnet en corrosie van leidingen stofdeeltjes aan de gasstroom kunnen worden toegevoegd. Om met zekerheid aan de huidige eis (100 mg/m3(n)) te kunnen voldoen, zou de regionale netbeheerder filters moeten plaatsen in de aansluiting van iedere afnemer. Dit vergt disproportioneel grote investeringen en hoge beheerskosten. De eis aan stof- en oliedeeltjes op aflevering uit het RNB is niet nodig om veilig en verantwoord gasverbruik te borgen. Daarom wordt de eis bij aflevering beperkt tot RTL en HTL waar wel filters geplaatst kunnen worden.

Microben

Microben in gas kunnen een risico opleveren. Zie hiervoor bijvoorbeeld twee rapporten: Risk assessment of microbiological Hazards in landfill gas and biogas, RIVM report, December 2008 en (Greensafe Risico-inventarisatie van microbiologische componenten in groen gas GCS.13.R.23728-A 5 augustus 2013 van DNV GL (voorheen KEMA). Daarom is gekozen een grens aan microben te stellen. De hoogte van deze grenswaarde en de eenheid hiervan zijn nog onderwerp van discussie en onderzoek.

Vooralsnog wordt aangesloten bij de richtlijn van de Vereniging van luchttechnische adviesbureaus waarin gesteld wordt dat de luchtkwaliteit goed is als er maximaal 10 pathogene kolonievormende eenheden (KVE) per kubieke meter zijn. Uitgaande van 50 microben per 1 KVE wordt het aantal gemaximeerd op 500 pathogene microben per kubieke meter. Hierbij wordt strikt vastgehouden aan de waarde in de richtlijn. De richtlijn gaat immers uit van lucht die langdurig ingeademd wordt, terwijl dit bij gas uitgesloten is. Het gevaar voor de mens bij gas lijkt dus kleiner op basis van deze eis in de regeling.

Bij gas kan de pathogeniciteit van microben microbiologisch bepaald worden. Bij benadering kunnen bij de naleving van deze norm aannames gemaakt worden op basis van het substraat in de groengasproductie. Bij humaan en dierlijk substraat zoals in rioolwaterzuiveringsinstallaties en slachtafval zullen meer microben voor de mens pathogeen zijn dan bij plantaardig substraat zoals vergisting van mest zonder kadavers.

Over mogelijke schade door niet-pathogene microben is te weinig bekend om al eisen te stellen.

Siliciumhoudende verbindingen

Groen gas van vooral vuilstortplaatsen en rioolwaterzuiveringsinstallaties kan siloxanen en andere siliciumhoudende verbindingen bevatten. De norm voor siloxanen wordt aangescherpt en verbreed tot alle siliciumhoudende verbindingen zoals trimethylsilanol en tetramethylsilicium. De door onderzoekers geadviseerde maximumwaarde van 0,08 mg Si/m3 (n) is hierbij als uitgangspunt genomen (rapport van DNV GL (destijds KEMA) Impact van siloxanen op eindgebruikersapparatuur van 27 september 2013). Standaard-detectieapparatuur heeft echter een detectiegrens van 0,1 mg Si/m3 (n). Hierom wordt 0,1 mg Si/m3 (n) als grenswaarde opgenomen.

Leveringsdruk bij 25-mbar-aansluitingen (RNB-net)

Op basis van de heersende praktijk is het mogelijk de ondergrens van de druk te verlagen tot 23,4 mbar (o). Het is staande praktijk dat bij de maximale leveringsdruk van 32 mbar (o) een hogere ‘maximale incidentele druk’ heerst. Hierom wordt een voetnoot toegevoegd waardoor een hoger maximum van 40 mbar (o) wordt toegestaan als wat in de sector bekend staat als maximum incidental pressure. De druk wordt uitgedrukt in overdruk (o), de relatieve druk ten opzichte van de atmosferische druk en niet in absolute druk (a). Hierom wordt de eenheid aangepast van mbar (a) in mbar (o).

Temperatuur

De temperatuur bij invoeding voor H-gas en G-gas en voor grenspunten voor invoer en uitvoer van H-gas is tot 5–30°C verbreed. De grenzen zijn hiermee zo veel mogelijk gelijk getrokken en daarnaast wordt voor de ondergrens aangesloten bij de praktijk waar de feitelijke aflevering plaatsvindt op de grondtemperatuur. Aanvullende verwarming zal hierdoor niet noodzakelijk zijn, terwijl zonder additionele inspanning ook aan de aflevereisen voldaan kan worden.

3. Consultatie

27 partijen hebben een reactie ingediend op de wijziging van de regeling.

Het merendeel hiervan is gepubliceerd op de webpagina van de consultatie, http://www.internetconsultatie.nl/wijziging_regeling_gaskwaliteit/reacties.

Deze hebben tot een aantal aanpassingen geleid. De opmerkingen ten aanzien van de belangrijkste onderwerpen worden hieronder van een reactie voorzien.

Bereik van de regeling

Uit de reacties blijkt dat er onduidelijkheid bestaat over het bereik van de regeling. Zo stelde een aantal respondenten toevoegingen of wijzigingen voor waar de wettelijke grondslag van de regeling geen mogelijkheid toe biedt. Dit betrof onder andere het opnemen van meetmethodes, de definitie van testgassen voor gastoestellen en behandel- en productieprocessen van gas. De grondslag van de regeling wordt gevonden in artikel 11 van de Gaswet. Dit artikel maakt duidelijk dat de regeling eisen aan gas stelt, niet aan bovengenoemde aspecten. Eisen kunnen ‘in ieder geval betrekking hebben op de veiligheid, doelmatigheid, waaronder in ieder geval wordt verstaan minimalisatie van maatschappelijke kosten, betrouwbaarheid en de duurzaamheid van het transport en de toepassing van gas’.

Een aantal respondenten ging er abusievelijk van uit dat er eisen aan de wijze of frequentie van meting worden gesteld. De regeling stelt generieke eisen aan de gaskwaliteit maar bevat geen bepalingen over de meting of het toezicht. Eisen aan parameters dienen continu nageleefd te worden. Dit betekent niet dat er continu gemeten wordt. De wijze van meting en toezicht kan per type installatie op invoed- of afleverpunt en per parameter verschillen. Een voorbeeld in de consultatie betreft microben. Hierover is gesuggereerd dat de plaatsing van een HEPA-filter voor het invoedpunt garandeert dat er niet te veel microben in het gas zitten, waardoor meting van microben niet meer nodig is. Hiervoor geldt enerzijds dat in de regeling geen eisen aan het behandelproces van gas gesteld kunnen worden en anderzijds dat het aan de toezichthouder is om al dan niet de gesuggereerde oplossing te accepteren.

Calorische waarde

In de versie die geconsulteerd is, was een eis aan de calorische waarde opgenomen. Hierop hebben vele belanghebbenden kritisch gereageerd. Daarom is besloten de eis aan de calorische waarde niet in te voeren.

Bij de calorische waarde spelen twee botsende belangen. Enerzijds het belang van het zo exact mogelijk afrekenen. Anderzijds het belang van het beperken van de productiekosten van groen gas. De omvang van de mogelijke afrekenfout is onbekend. Vanaf eind 2016 komt hier meer zicht op. Dan introduceren de netbeheerders een verbetering in de afrekenmethodiek op hun netten. Er wordt echter ook vanaf dat moment niet bij alle afnemers exact afgerekend. Er komt namelijk weliswaar meer zicht op mogelijke fouten, toch zal er ook dan niet per afnemer duidelijkheid zijn over de grootte van de fout. Als er op basis van dit verbeterde inzicht sterke aanwijzingen zijn dat de afrekenfouten zo groot zijn dat ingrijpen nodig is, dan kan alsnog een eis aan de calorische waarde bij de invoeding worden geïntroduceerd.

Het ontbreken van een eis aan de calorische waarde betekent niet dat de calorische waarde niet gemeten en geregistreerd hoeft te worden. Integendeel, het ligt voor de hand dat de calorische waarde zo veel mogelijk wordt gemeten om een eerlijke verrekening mogelijk te maken. Dit geldt overigens niet alleen voor calorische waarde, maar ook voor andere parameters. Meting en registratie vallen echter buiten het bereik van deze regeling.

Zwavel, gehalte THT en geurkenmerk

Er waren bedenkingen tegen het verhogen van het toegestane maximumgehalte aan THT van 30 tot 40 mg THT per kubieke meter. Deze verhoging zal in de praktijk echter niet tot meer THT leiden, omdat netbeheerders op sommige locaties incidenteel al decennialang meer dan 30 mg THT per kubieke meter invoeden. Daarnaast blijft het maximumgehalte zwavel ongewijzigd, zodat afnemers door deze wijziging niet meer zwavel zullen ontvangen. Ook is op basis van een consultatiereactie de voetnoot over andere componenten in het gas die de ruikbaarheid van THT veranderen, aangepast. Tot slot is opgemerkt dat er naast anorganische gebonden zwavel in de vorm van H2S en COS ook anorganisch gebonden zwavel voorkomt in andere verbindingen zoals CS2 en SO2. De toevoeging in de tabellen ‘(H2S + COS)’ is weggehaald waardoor duidelijk wordt dat het om alle anorganische gebonden zwavel gaat.

Siliciumgehalte

Een aantal partijen uitte zijn weerstand tegen de aanscherping van de eis aan het maximumgehalte silicium. Voor de doelmatigheid en veiligheid bij eindgebruikers wordt de aanscherping echter nodig geacht. Er is ook op gewezen dat sommige detectieapparatuur het verlaagde maximumgehalte niet nauwkeurig kan meten. Dit is echter geen reden het advies van DNV GL (destijds KEMA) ‘Impact van siloxanen op eindgebruikersapparatuur’ van 27 september 2013 hierover te negeren. De regeling stelt overigens geen eis aan detectieapparatuur of de wijze of frequentie van meting.

Leveringsdruk

De normcommissie Gasdrukregeling en -beveiliging (NC 349 065) heeft erop gewezen dat 40 mbar (o) bij leveringen op het laagste drukniveau op de regionale netten slechts als maximale incidentele druk (maximum incidental pressure (MIP)) geldt, terwijl 32 mbar (o) de maximale werkdruk is (maximum operating pressure (MOP)). De regeling is naar aanleiding van deze opmerking aangepast.

Uurgemiddelden en instantane waarden

Als een eis aan een parameter van de gassamenstelling op basis van de uurgemiddelde waarde geldt, mag de parameter gedurende een deel van dat uur de grenswaarde onder- of overschrijden. Een aantal respondenten heeft er op gewezen dat gas niet altijd (en bij invoeding op een regionaal net met een lage druk vrijwel niet) gemengd wordt. Hierdoor zijn er gebruikers die het gas ontvangen zoals het wordt ingevoed. Dan kan invoeding die aan een eis op basis van de uurgemiddelde waarde voldoet, leiden tot aflevering van gas dat incidenteel sterk afwijkt van de grenswaarde. Dit zou tot problemen bij de gebruikers kunnen leiden. De praktijk leert echter dat de bestaande regel, waardoor uurgemiddelden zijn toegestaan en die een al langer bestaande praktijk vastlegt, niet tot problemen leidt. Hierom lijkt het vooralsnog een onnodige of te zware beperking om de regel aan te scherpen.

Waterdauwpunt

Er is een verlaging van het waterdauwpunt in het RNB-net tot –32°C bij 8 bar voorgesteld. Dit verlaagt het corrosierisico. Dit corrosierisico wordt verslechterd door aanwezig CO2. Tegen deze verlaging is veel weerstand geuit. De netbeheerders hebben te kennen gegeven de verlaging niet nodig te vinden. Daarom is van de verlaging afgezien.

CEN-harmonisering

Een aantal partijen heeft voorgesteld de regeling pas aan te passen wanneer het voorstel voor Europese harmonisering van H-gas door CEN is gepubliceerd. Deze harmonisering zal ook worden doorgevoerd in de regeling, maar pas wanneer deze daadwerkelijk is gepubliceerd. Mogelijk komen er Europese netcodes die normen voorschrijven. Dan volstaat het de betreffende parameters uit de regeling te verwijderen. Het lijkt echter onnodig oponthoud om de regeling voor een onbekende periode niet te verbeteren met de voorgenomen wijzigingen.

Vlamstabiliteit (afblaasrisico, flame lift)

Er is gesuggereerd ook een eis te introduceren voor gassen waarin ten minste 1% hogere koolwaterstoffen zit. Het afblaasrisico is echter klein bij dergelijke gassen. Ook is een probleem dat de parameters niet bekend zijn voor de formules waaraan voldaan zou moeten worden volgens het rapport Vlamstabiliteit groen gas, 2012 van DNV GL hierover (parameters Cx in formule 12.a en 12.b). Als deze parameters bekend zijn kan deze eis toegevoegd worden, hoewel het naar verwachting in de praktijk niet tot een significante verbetering van de veiligheid zal leiden. Alle gassen voldoen er immers al aan. Mochten er in de toekomst gassen ingevoed worden waarbij toch twijfels zijn dan zal de regeling hierop aangescherpt worden.

Voorts is er gesuggereerd de exacte formules uit het genoemde rapport op te nemen in de regeling, in tegenstelling tot een formule met een ruwe benadering die is geconsulteerd. Dit advies is overgenomen. Tot slot is erop gewezen dat de verandering van de eis tot een belasting van de groengasproducenten leidt die gas invoeden met een CO2-gehalte tot 6% terwijl het risico voor de vlamstabiliteit nog onderwerp van discussie is.

Overige opmerkingen

  • De keuze van eenheden blijft een discussiepunt (referentiecondities gas bij 15/15 of 0/25 graden Celsius; temperatuur in Celsius of Kelvin). Als door de gekozen eenheden geen problemen ontstaan, is de regeling niet aangepast.

  • Een aantal partijen heeft gepleit voor grenzen aan het methaangetal, het aandeel hogere koolwaterstoffen in H-gas en de verandersnelheid van de samenstelling van afgeleverd gas. Omdat hierbij geen andere argumenten naar voren zijn gebracht dan in eerdere besluitvorming hebben meegewogen, is er voor gekozen de regeling op deze aspecten niet aan te passen.

  • Een respondent vroeg om een lagere invoedtemperatuur toe te staan op invoeding in het RNB-net voor G-gas. Hiertoe is de voetnoot hierover in tabel 2 aangepast.

  • Een grens aan het aantal microben van 100 KVE is geconsulteerd. Dit heeft tot uiteenlopende reacties geleid. De reacties wezen op problemen bij het vaststellen van de norm en suggereerden meer onderzoek. Voorts waren er voorstanders van zowel aanscherping als van afzwakking van de geconsulteerde norm.

  • Een aantal respondenten stelde voor de toegestane over- en onderschrijding van de grenzen aan de Wobbe-index te harmoniseren. Hier is niet voor gekozen omdat de risico’s van over- en onderschrijding verschillen. Het staat een ieder vrij voor de eigen invoeding de over- en onderschrijding te harmoniseren door zich aan de strengste eis te houden.

4. Technische voorschriften

Deze regeling is gemeld als gevolg van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG 1998, L 204). Deze procedure heeft niet tot opmerkingen of wijzigingen geleid (2015/521/NL).

5. Bedrijfseffecten, regeldruk en inwerkingtreding

De bedrijfseffectentoets voor de wijzigingen heeft gecombineerd plaatsgehad met de bedrijfseffectentoets die is uitgevoerd voor een conceptregeling behorende bij het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet. Uit deze toets is gebleken dat er geen bedrijfs- en regeldrukeffecten zijn.

Deze regeling treedt in werking op 1 april 2016. Daarmee is de inwerkingtreding voor wat het moment van inwerkingtreding in lijn met het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten. Van dit kabinetsbeleid wordt afgeweken voor wat betreft de minimale invoeringstermijn van twee maanden. Gelet op de doelgroep en de betrokken belangen is deze afwijking echter gerechtvaardigd.

6. Toezicht en handhaving

De ACM heeft ervoor gekozen geen uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets uit te voeren. Staatstoezicht op de Mijnen is nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van deze regeling waardoor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regeling geborgd is.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven