BIJLAGE 2 ALS BEDOELD IN ARTIKEL I, ONDERDEEL F
Bijlage 2 bij artikel 14 van de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting
2015
Handboek modelmatig waarderen marktwaarde
Actualisatie peildatum 31 december 2016
Inhoudsopgave
1.
|
VOORAF
|
6
|
2.
|
INLEIDING
|
7
|
|
2.1
|
Juridisch kader
|
7
|
|
2.2
|
Afspraken met Kadaster, NRVT en accountants
|
7
|
|
2.3
|
Algemene uitgangspunten
|
8
|
|
2.4
|
Gebruik full-versie
|
9
|
|
2.5
|
Taxatiecyclus full-waardering
|
9
|
|
2.6
|
Groeipad gebruiksoppervlakte (GBO)
|
10
|
|
2.7
|
Beschikbaarheid WOZ-gegevens
|
10
|
|
2.8
|
Handreiking/voorschrift rekenkundige uitwerking
|
11
|
|
2.9
|
Jaarlijkse actualisatie
|
11
|
3.
|
NADERE KADERSTELLING
|
11
|
|
3.1
|
Doel van de waardering
|
11
|
|
3.2
|
Typen vastgoed en overig vastgoed
|
12
|
|
3.3
|
Marktwaarde en markthuur
|
12
|
|
3.4
|
Waarderingsmethodiek
|
12
|
|
|
3.4.1
|
Contante waarde bij medio jaar
|
13
|
|
|
3.4.2
|
Indexeren
|
13
|
|
|
3.4.3
|
Fractioneel muteren en uitponden
|
14
|
|
|
3.4.4
|
Lineair versus exponentieel uitponden en muteren.
|
14
|
|
|
3.4.5
|
Verdere toelichting rekenwijze
|
15
|
|
3.5
|
Waarderingscomplex
|
15
|
|
3.6
|
Doorexploiteer- en uitpondscenario
|
15
|
|
3.7
|
Verhuureenheden in exploitatie buiten de landsgrenzen
|
16
|
4.
|
MACRO-ECONOMISCHE PARAMETERS
|
16
|
|
4.1
|
Prijsinflatie
|
16
|
|
4.2
|
Loonstijging
|
16
|
|
4.3
|
Bouwkostenstijging
|
16
|
|
4.4
|
Leegwaardestijging
|
17
|
5.
|
WOONGELEGENHEDEN
|
17
|
|
5.1
|
Objectgegevens
|
17
|
|
5.2
|
Modelparameters
|
18
|
|
|
5.2.1
|
Leegwaarde
|
19
|
|
|
5.2.2
|
Markthuur van woningen
|
19
|
|
|
5.2.3
|
Markthuur van studenteenheden en extramurale zorgeenheden
|
21
|
|
|
5.2.4
|
Exploitatiekosten
|
21
|
|
|
5.2.5
|
Huurstijging
|
24
|
|
|
5.2.6
|
Bevriezing liberalisatiegrens
|
24
|
|
|
5.2.7
|
Huurderving oninbaar
|
24
|
|
|
5.2.8
|
Aanvangsleegstand
|
25
|
|
|
5.2.9
|
Mutatiekans
|
25
|
|
|
5.2.10
|
Mutatieleegstand
|
26
|
|
|
5.2.11
|
Omgaan met indexatie huurkasstromen
|
26
|
|
|
5.2.12
|
Splitsingskosten
|
27
|
|
|
5.2.13
|
Verkoopkosten
|
27
|
|
|
5.2.14
|
Erfpacht
|
28
|
|
|
5.2.15
|
Disconteringsvoet
|
28
|
|
|
5.2.16
|
Eindwaarde
|
30
|
|
|
5.2.17
|
Overdrachtskosten
|
32
|
|
|
5.2.18
|
Overige punten
|
33
|
|
|
5.2.19
|
Nadere toetsing
|
33
|
6.
|
BEDRIJFSMATIG EN MAATSCHAPPELIJK ONROEREND GOED
|
33
|
|
6.1
|
Objectgegevens
|
33
|
|
6.2
|
Modelparameters
|
34
|
|
|
6.2.1
|
Markthuren
|
34
|
|
|
6.2.2
|
Huurinkomsten en huurstijging
|
34
|
|
|
6.2.3
|
Exploitatiekosten
|
35
|
|
|
6.2.4
|
Erfpacht
|
36
|
|
|
6.2.5
|
Aanvangsleegstand
|
37
|
|
|
6.2.6
|
Mutatieleegstand
|
37
|
|
|
6.2.7
|
Disconteringsvoet
|
37
|
|
|
6.2.8
|
Eindwaarde
|
39
|
|
|
6.2.9
|
Overdrachtskosten
|
39
|
|
|
6.2.10
|
Overige punten
|
39
|
|
|
6.2.11
|
Nadere toetsing
|
39
|
7.
|
PARKEERGELEGENHEDEN
|
39
|
|
7.1
|
Objectgegevens
|
40
|
|
7.2
|
Modelparameters
|
40
|
|
|
7.2.1
|
Leegwaarde
|
40
|
|
|
7.2.2
|
Markthuren
|
41
|
|
|
7.2.3
|
Mutatiekans
|
41
|
|
|
7.2.4
|
Huurinkomsten en huurstijging.
|
41
|
|
|
7.2.5
|
Exploitatiekosten
|
41
|
|
|
7.2.6
|
Splitsingskosten
|
42
|
|
|
7.2.7
|
Verkoopkosten
|
42
|
|
|
7.2.8
|
Aanvangsleegstand
|
43
|
|
|
7.2.9
|
Mutatieleegstand
|
43
|
|
|
7.2.10
|
Erfpacht
|
43
|
|
|
7.2.11
|
Disconteringsvoet
|
44
|
|
|
7.2.12
|
Eindwaarde
|
45
|
|
|
7.2.13
|
Overdrachtskosten
|
45
|
|
|
7.2.14
|
Overige punten
|
45
|
|
|
7.2.15
|
Nadere toetsing
|
45
|
8.
|
Intramuraal zorgvastgoed
|
45
|
|
8.1
|
Objectgegevens
|
46
|
|
8.2
|
Modelparameters
|
46
|
|
|
8.2.1
|
Markthuren
|
46
|
|
|
8.2.2
|
Huurinkomsten en huurstijging
|
46
|
|
|
8.2.3
|
Exploitatiekosten
|
47
|
|
|
8.2.4
|
Aanvangsleegstand
|
48
|
|
|
8.2.5
|
Mutatieleegstand
|
48
|
|
|
8.2.6
|
Erfpacht
|
49
|
|
|
8.2.7
|
Disconteringsvoet
|
49
|
|
|
8.2.8
|
Eindwaarde
|
50
|
|
|
8.2.9
|
Overdrachtskosten
|
51
|
|
|
8.2.10
|
Overige punten
|
51
|
|
|
8.2.11
|
Nadere toetsing
|
51
|
9.
|
Full versie
|
51
|
|
9.1
|
Vrijheidsgraden
|
51
|
|
|
9.1.1
|
Schematische vrijheid
|
52
|
|
|
9.1.2
|
Markthuur(stijging)
|
52
|
|
|
9.1.3
|
Exit yield
|
52
|
|
|
9.1.4
|
Leegwaarde(stijging)
|
52
|
|
|
9.1.5
|
Disconteringsvoet
|
53
|
|
|
9.1.6
|
Onderhoud
|
53
|
|
|
9.1.7
|
Technische splitsingskosten
|
53
|
|
|
9.1.8
|
Mutatie- en verkoopkans
|
53
|
|
|
9.1.9
|
Bijzondere uitgangspunten
|
53
|
|
|
9.1.10
|
Erfpacht
|
53
|
|
9.2
|
De rol van opdrachtverlening aan externe taxateur
|
54
|
10.
|
Bijlage 1: Definities
|
55
|
11.
|
Bijlage 2: Overzicht krimp- en aardbevingsgebieden
|
57
|
12.
|
Bijlage 3: Overzicht basis – full en taxatiecyclus
|
60
|
13.
|
Bijlage 4: Rapportage vereisten vanuit NRVT
|
60
|
14.
|
Bijlage 5: Voorbeelden eindwaardeberekening
|
62
|
1. VOORAF
Op grond van de Woningwet dienen toegelaten instellingen voor de jaarrekening het
vastgoed in exploitatie te waarderen op basis van marktwaarde. Invoering van de marktwaarde
als waarderingsgrondslag is voor veel toegelaten instellingen ingrijpend en vergt
een grote omslag in de wijze waarop het waarderingsproces wordt uitgevoerd. Dit waarderingshandboek
beoogt deze toegelaten instellingen te ondersteunen in het proces om tot waardering
op marktwaarde te komen. Daarnaast levert dit handboek een bijdrage aan uniformering
en transparantie van de waarderingen bij alle toegelaten instellingen, mede door de
onderlinge vergelijkbaarheid te vergroten.
De eerste versie van het Handboek modelmatig waarderen marktwaarde werd op 17 juni
2015 gepubliceerd als onderdeel van de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting
2015 (bijlage 2). Dat handboek had als peildatum 31 december 2014. Voor het gebruik
van het handboek voor de dVi 2015 vond eind 2015 een actualisatie plaats naar peildatum
31 december 2015. Het handboek in deze bijlage is de tweede geactualiseerde versie
van het handboek met als peildatum 31 december 2016. De actualisatie is in opdracht
van de minister voor Wonen en Rijksdienst uitgevoerd door Fakton mede op basis van
een in augustus 2016 uitgevoerde enquête onder alle woningcorporaties.
Bij de actualisatie is ook gebruik gemaakt van het validatie onderzoek dat in 2016
door ABF, Calcasa en Deloitte is uitgevoerd. Deze actualisatie van het handboek geeft
een basis voor de waardering op marktwaarde van het vastgoed in exploitatie op peildatum
31 december 2016. Deze waardering zal in het kader van de jaarverslaggeving over het
jaar 2016 aangeleverd dienen te worden.
Bij de totstandkoming van dit handboek is gebruik gemaakt van waarderingen bij de
toegelaten instellingen die in de jaarrekening 2015 en de dVi van 1 juli 2016, het
vastgoed in exploitatie op marktwaarde full hebben gewaardeerd. Met deze waarderingsgegevens
is het handboek gevalideerd via backtesting. Tevens is vastgesteld of de waardering
peildatum 31 december 2016 in een logisch verband staat met de waardering peildatum
31 december 2015. Verder is bij verschillende marktpartijen informatie opgevraagd
over de marktontwikkelingen in 2016. Deze informatie is verwerkt in het handboek.
Ook is met diverse betrokken partijen in werksessies in september 2016 gesproken over
de actualisatie. De opmerkingen en aanvullingen op het eerdere handboek met prijspeil
2015, die op basis van gesprekken en schriftelijke reacties zijn ontvangen, zijn waar
mogelijk verwerkt in dit handboek.
De belangrijkste wijzigingen die in het handboek zijn doorgevoerd, zijn de actualisatie
van de hoogte van de normen en de parameters naar peildatum 31 december 2016. Verder
is de rol van en de opdrachtverlening aan de externe taxateur nader uitgewerkt. Daarnaast
is de tekst op verschillende plaatsen verduidelijkt en is de bijlage met definities
aangescherpt. In dit handboek zijn aanvullende vrijheidsgraden opgenomen voor de full-waardering
zoals het toestaan van een onderbouwde exit yield voor de eindwaarde bepaling. Het
handboek bevat ook nieuwe voorschriften voor het verplicht toepassen van een full
taxatie voor bepaalde typen vastgoed of vastgoed binnen krimp- en/of aardbevingsgebieden.
Dit handboek besteedt uitgebreid aandacht aan de verdere modelmatige uitwerking van
de DCF methode om ook op dit vlak meer uniformiteit te bewerkstelligen in de rekenmodellen.
Daarbij gaat het over het medio jaar indexeren en verdisconteren van kasstromen, het
omgaan met muteren en uitponden, de eindwaarde berekening, het omgaan met aanvangs-
en mutatieleegstand en een ander uitpondscenario voor parkeren. Om software- en modelontwikkelaars
de gelegenheid te geven om de verdere rekenkundige uitwerking in hun modellen in te
bouwen, zijn deze aanpassingen voor het verslagjaar 2016 een handreiking. Voor verslagjaar
2017 zijn deze uitwerkingen een voorschrift.
Daarbij is het van essentieel belang dat de corporatie aandacht besteedt aan het controleren
van de kwaliteit van objectgegevens en de uitkomsten van de waarderingen (eventueel
met taxateur) checkt op plausibilit
2. INLEIDING
2.1. Juridisch kader
In de Woningwet die op 1 juli 2015 is ingegaan, artikel 35 lid 2, is opgenomen dat
toegelaten instellingen in het kader van de jaarrekening, het vastgoed in exploitatie
dienen te waarderen op actuele waarde, waaronder in dit verband dient te worden verstaan
de marktwaarde, overeenkomstig het marktwaardebegrip onderhandse verkoopwaarde in
verhuurde staat. Hiermee is de mogelijkheid die bestond op basis van BW2 en de Richtlijnen
voor de jaarrekening, om het vastgoed ook op historische kosten of bedrijfswaarde
te waarderen, beëindigd.
Het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (BTIV) 2015 heeft in artikel
31 nadere uitwerking gegeven aan het genoemde wetsartikel. In het artikel is aangegeven
dat de marktwaarde op basis van de contante waarde van inkomende en uitgaande kasstromen
berekend dient te worden (de DCF-methode).
Verder dient op basis van artikel 31 van het BTIV bij de waardering onderscheid te
worden gemaakt naar de volgende categorieën:
De verplichting om het vastgoed in exploitatie op marktwaarde te waarderen, gaat in
met de jaarrekening over 2016. Daaraan voorafgaand heeft de Autoriteit woningcorporaties
over verslagjaar 2015 als onderdeel van de verantwoordingsgegevens separaat de marktwaarde
van het vastgoed opgevraagd bij de toegelaten instellingen. Let op: dit waarderingshandboek
ziet alleen op vastgoed in exploitatie. Grondposities, sloopcomplexen en vastgoed
in (her)ontwikkeling valt hier dus expliciet niet onder. Hiervoor gelden de regels
conform RJ 645.
2.2. Afspraken met Kadaster, NRVT en accountants
Toegelaten instellingen dienen voor de uitvoering van de marktwaardering te beschikken
over een aantal basisgegevens van haar bezit. Basisgegevens, zoals kadastrale data
en gegevens uit de BAG (zoals m2 GBO, perceelgrootte en bouwjaar) zijn op te vragen bij het Kadaster. Meer informatie
daarover is verkrijgbaar via www.kadaster.nl/woningcorporaties of door contact met het Kadaster.
Bij gebruik van de full-versie voor regulier woningvastgoed dient jaarlijks minimaal
een derde, steeds wisselend deel van het betreffende vastgoed, via een volledige taxatie
te worden gewaardeerd. Voor het andere, tweederde deel van het vastgoed is een aannemelijkheidsverklaring
van de externe taxateur vereist. Het NRVT heeft besloten om voor vier jaar de aannemelijkheidsverklaring
als uit te geven verklaring door een taxateur toe te staan onder hun reglementen.
Per toegelaten instelling mag maximaal twee jaar gebruik worden gemaakt van de aannemelijkheidsverklaring,
daarna kan worden overgestapt op taxaties op basis van een markttechnische update.
In de toelichting bij de RJ 645 hebben accountants richtlijnen opgesteld voor de overgang
van een waardering voor de jaarrekening op basis van RJ 212 en RJ 213 naar een waardering
conform voorliggend handboek marktwaardering. Voor toegelaten instellingen die in
2015 hun vastgoed in exploitatie voor de jaarrekening waardeerden op historische kostprijs
of bedrijfswaarde en die overgaan op de basisversie of full versie geldt dat er sprake
is van een stelselwijziging. Hierbij geldt dat naast de waardering per 31-12-2016
ook vergelijkende cijfers moeten worden aangeleverd voor de prijspeilen 31-12-2015
en 31-12-2014. De cijfers per 31-12-2015 kunnen worden aangeleverd op basis van de
cijfers die door toepassing van het handboek 31-12-2015 zijn verkregen en zijn aangeleverd
voor de dVi. De cijfers per 31-12-2014 kunnen worden verkregen op basis van een nog
te publiceren indexatiepercentage. Voor toegelaten instellingen die in 2015 hun vastgoed
in exploitatie voor de jaarrekening waardeerden op marktwaarde (RJ 213) en die overgaan
op de basisversie of full versie geldt dat er sprake is van een schattingswijziging.
Deze instellingen hoeven geen herberekening van de vergelijkende cijfers te verrichten.
De vergelijkende cijfers per 31 december 2015 zijn in dat geval gelijk aan de in de
jaarrekening 2015 opgenomen cijfers.
2.3. Algemene uitgangspunten
Dit waarderingshandboek is onderdeel van de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting
en geeft nadere uitwerking aan de Woningwet en het BTIV 2015 van de wijze waarop de
waardering van het vastgoed in exploitatie ten behoeve van de jaarrekening van toegelaten
instellingen dient plaats te vinden. Het handboek zorgt voor vergelijkbaarheid en
biedt ondersteuning aan de grote groep toegelaten instellingen die nog geen ervaring
met marktwaarde heeft. Doel van het handboek is daarom mede een bijdrage aan de beperking
van de administratieve lasten en het handboek fungeert daarmee als bindend kader voor
alle toegelaten instellingen voor de wijze waarop de marktwaarde in het kader van
de jaarrekening en de balansopstellingen voor de DAEB- en de niet-DAEB tak dienen
te worden opgesteld.
In het handboek zijn twee benaderingen onderscheiden: de basisversie en de full-versie.
De basisversie biedt de mogelijkheid om op portefeuilleniveau tot een aannemelijke markwaarde te komen. De full-versie stelt de toegelaten instelling
in staat om op complexniveau, met ondersteuning van een externe taxateur, de aannemelijke waarde te bepalen en
deze waarde in te zetten bij bijvoorbeeld vastgoedsturing. De waarde op complexniveau
zoals die voortvloeit uit de basisversie is niet geschikt voor vastgoedsturing, omdat
de basisversie alleen op portefeuilleniveau tot een aannemelijke waarde van het vastgoed
leidt.
Bij de uitwerking van het handboek zijn verschillende uitgangspunten in acht genomen:
-
• De marktwaarde is van de ‘markt’. Op basis van dit uitgangspunt is aansluiting gezocht
bij de (inter)nationale richtlijnen over de wijze waarop de marktwaarde van vastgoed
dient te worden bepaald. Bij het opstellen van het handboek is gebruik gemaakt van
beschikbare marktgegevens om te borgen dat de waardering op basis van het handboek
aansluit bij de markt.
-
• Er is een balans gezocht tussen enerzijds uniformering van de waardering en anderzijds
ruimte voor maatwerk. Uniformering waar mogelijk om de transparantie en de onderlinge
vergelijkbaarheid te bevorderen. Maatwerk waar nodig om desgewenst rekening te kunnen
houden met specifieke omstandigheden. Daarnaast biedt maatwerk de mogelijkheid om
tot een grotere nauwkeurigheid van de waardering te komen, binnen de algemene kaders
ten behoeve van de uniformering. Dit gaat met hogere lasten voor de toegelaten instelling
gepaard, maar daar staat de mogelijkheid tot een betere vastgoedsturing tegenover.
-
• Bij de toepassing van de basisversie van het waarderingshandboek komt een waardering
van het vastgoed tot stand, die ten behoeve van de jaarrekening op het niveau van
de totale vastgoedportefeuille, onderscheiden naar DAEB en niet-DAEB, tot een bruikbare
waarde leidt. Voor afzonderlijke complexen is een waardering zonder maatwerk niet
altijd voldoende om daarop beleid te baseren en beslissingen te nemen.
-
• Bij de waardering van het vastgoed dient voorts een doorexploiteer- en een uitpondscenario
te worden onderscheiden, tenzij uit marktanalyse blijkt dat een uitpondscenario niet
realistisch is. De marktwaarde is de hoogste van beide waarderingen, of, indien een
uitpondscenario niet van toepassing is, de waarde in het doorexploiteerscenario.
-
• Toegelaten instellingen die de waardering ook willen gebruiken voor professionele
vastgoedsturing, hebben daartoe de ruimte via maatwerk zoals weergegeven in de full-versie.
Deze ruimte is voldoende groot om de gewenste nauwkeurigheid te bereiken die noodzakelijk
is voor de vastgoedsturing. Op deze wijze sluit de waardering ten behoeve van de jaarrekening
aan bij de waardering ten behoeve van de vastgoedsturing. Het is de eigen verantwoordelijkheid
en keuze van de toegelaten instelling of, en zo ja in welke mate, de mogelijkheden
van maatwerk worden toegepast. Daarbij geldt wel dat voor corporaties met specifiek
bezit en/of specifieke locaties deze keuze beperkt is omdat uit de validatie is gebleken
dat de basisversie onvoldoende nauwkeurig is voor specifiek vastgoed of vastgoed op
specifieke locaties als krimp- en aardbevingsgebieden. Verder geldt dat afstemming
met de accountant gewenst is voor het maken van een keuze.
-
• Als een toegelaten instelling maatwerk toepast, is dat alleen mogelijk met tussenkomst
van een externe taxateur. Op de in het handboek benoemde onderdelen, heeft de externe
taxateur de ruimte om op basis van het principe ‘pas toe of leg uit’ tot aanpassingen
over te gaan en daarmee tot een betere waardering te komen. Het taxatierapport en
het taxatiedossier waarin de waardering en de daarbij gehanteerde aanpassingen ten
opzichte van de basisvariant zijn onderbouwd en vastgelegd worden door de taxateur
verstrekt aan de toegelaten instelling en zijn op aanvraag beschikbaar bij de toegelaten
instelling voor de Autoriteit woningcorporaties.
-
• Het handboek marktwaardering is opgesteld om het vastgoed in exploitatie van woningcorporaties
op marktwaarde te waarderen voor de jaarrekening. De waarderingsdatum voor de jaarrekening
is in alle gevallen 31 december 2016. Bij volledige taxaties die eerder of later dan
deze waarderingsdatum worden uitgevoerd geldt dat deze taxaties gecorrigeerd moeten
worden naar waardepeildatum 31 december 2016 op basis van de macro-economische parameters
uit hoofdstuk 4 van dit waarderingshandboek. Een andere optie is dat de taxaties worden
uitgevoerd op basis van onderliggende gegevens met prijspeil 31 december 2016.
2.4. Gebruik full-versie
Het gebruik van de full-versie taxatie en het inschakelen van een externe taxateur
is in een aantal gevallen verplicht. Het betreft de volgende situaties:
-
• Indien de huursom van reguliere woningen die gelegen zijn in krimp- of aardbevingsgebied
gecombineerd met de huursom van studentenwoningen en extramurale zorgwoningen meer
dan 5% van de totale huursom uitmaakt of van de DAEB-tak of de niet-DAEB tak afzonderlijk.
Al deze woningen moeten dan full worden gewaardeerd. In ‘Bijlage 2: Overzicht krimp-
en aardbevingsgebieden’ treft u de gemeentes waarvoor geldt dat deze binnen krimp-
en aardbevingsgebieden vallen. De verplichte toepassing van de full versie voor deze
woningtypen geldt alleen over verslagjaar 2016. Voor de volgende verslagjaren zal
worden bezien of deze woningen ook middels een aangepaste basisversie kunnen worden
gewaardeerd.
-
• Indien de huursom van bedrijfsmatig, maatschappelijk, intramuraal zorgvastgoed, niet-reguliere
woningen en exoten tezamen meer dan 5% van de totale huursom uitmaakt of van de DAEB-tak
of de niet-DAEB tak afzonderlijk. Al het vastgoed van deze typen moet dan full worden
gewaardeerd. In ‘Bijlage 1: Definities’ treft u de definities van de verschillende
typen.
Beide geschetste situaties kunnen afzonderlijk worden beoordeeld en hoeven niet in
samenhang te worden bekeken.
Let op: het is in alle gevallen mogelijk om een taxatie in de full-variant te maken,
ook als er geen directe verplichting is. U kunt daarbij de keuze maken om een aantal
complexen, deelportefeuilles of vastgoedtypen op full te waarderen.
2.5. Taxatiecyclus full-waardering
Het uitgangspunt bij de full-waardering is dat minimaal eens per drie jaar het vastgoed
getaxeerd wordt (met externe bezichtiging en nieuwe parameterinschattingen door taxateur).
Er zijn grofweg twee mogelijkheden om het full-taxatieproces vorm te geven. Deze staan
hieronder weergegeven. Jaar 1 slaat op verslagjaar 2016. De twee varianten zijn als
volgt:
-
1. In jaar 1 een full-waardering voor 100% van het vastgoed dat full gewaardeerd moet
worden. In jaar 2 en 3 volgen dan een taxatie-update van deze full-waardering. In
jaar 4 wederom een full-waardering voor 100% van het vastgoed dat full gewaardeerd
moet worden.
-
2. Elk jaar een full-waardering van éénderde (steeds wisselend deel) van het vastgoed
dat full gewaardeerd moet worden. Het overige tweederde deel middels aannemelijkheidstoets
of taxatie-update.
Als voorbeeld: de (deel)portefeuille wordt door de toegelaten instelling (in samenspraak
met taxateur en accountant) in drie vergelijkbare delen verdeeld, een deel (a), (b)
en (c). De cyclus is dan als volgt:
-
• Jaar 1: (a)-deel taxatie full-versie, en (b) + (c) middels aannemelijkheidstoets
-
• Jaar 2: (b)-deel taxatie full-versie, (a) deel middels taxatie update, en (c) middels
aannemelijkheidstoets
-
• Jaar 3: (c)-deel taxatie full-versie, (a) + (b) middels taxatie update.
-
• Jaar 4: (a)-deel taxatie full versie (b) + (c) middels taxatie update
-
• Jaar 5: (b)-deel taxatie full versie (a) + (c) middels taxatie update
-
• En zo verder.
Let op: Alleen als er sprake is van regulier woningvastgoed kan gekozen worden voor
deze tweede variant, omdat hierbij veel repetitie aanwezig is. Er moet immers op basis
van de taxatie van het éénderde deel een uitspraak gedaan worden over het tweederde
deel dat niet door taxateur is gezien. Daarom is voor overig vastgoed, dat in zijn
aard meer heterogeen is, gekozen om variant 1 verplicht te stellen.
Als de corporatie over 2015 reeds op marktwaarde (RJ 213) heeft gewaardeerd dan mag
er in de waardering van 2016 volstaan worden met een taxatie update. Dit kan zijn
op de hele portefeuille (als bijvoorbeeld over 2014 of 2015 de volledige portefeuille
getaxeerd is), of over het eenderde steeds wisselende deel van de portefeuille (zoals
in variant 2). Voor de taxatie over verslagjaar 2016 moet dan echter wel de aanvulling
met kadastraal- en milieuonderzoek (danwel verklaring van de corporatie hieromtrent)
worden opgenomen.
In bijlage 3 staat het schema opgenomen dat duidelijkheid geeft over de verplichting
van de full-versie en de keuze voor de taxatie uitgangspunten. In bijlage 4 staan
de rapportagevereisten vanuit het NRVT opgenomen.
2.6. Groeipad gebruiksoppervlakte (GBO)
Het einddoel is dat de toegelaten instelling in 2019 voor elke woning moet beschikken
over de gebruiksoppervlakte vastgesteld conform de NEN 2580 meetinstructie. Naast
de meting van de woning zélf mag ook gebruik gemaakt worden van de meetgegevens van
een identieke woning, al dan niet uit hetzelfde waarderingscomplex. Verder geldt dat
ook de metingen in het kader van energieprestaties mogen worden toegepast.
Tot 2019 is het toegestaan om gebruik te maken van de metrages zoals opgenomen in
het BAG- register (bagviewer.kadaster.nl) danwel metrages die volgens de meetinstructie
van de waarderingskamer (= WOZ) zijn verkregen. Als er betere (gecheckte) gegevens
voorhanden zijn, wordt geadviseerd die te gebruiken. De metrages van individuele onzelfstandige
eenheden zijn niet opgenomen in het BAG-register, tot 2019 mogen voor deze ruimtes
de metrages conform het WWS-stelsel worden aangehouden.
Het inmeten van de woning mag door een (tijdelijke) medewerker van de corporatie gebeuren
of door een daarvoor ingehuurde externe partij, zolang de NEN 2580 meetinstructie
wordt gebruikt. Deze is ook toegepast bij de inmeting voor de energieprestatie met
een energielabel verstrekt vóór 1 januari 2015, of met de bepaling van de energie-index
verstrekt op of na 1 januari 2015.
De NEN 2580 maakt voor de gebruiksoppervlakte van de woning onderscheid tussen:
-
• gebruiksoppervlakte wonen
-
• gebruiksoppervlakte overige inpandige ruimte
-
• gebruiksoppervlakte externe bergruimte
-
• gebruiksoppervlakte gebouwgebonden buitenruimte
De gebruiksvloeroppervlakte bedoeld in dit waarderingshandboek betreft uitsluitend
de gebruiksvloeroppervlakte van het gebouw. Dit betekent een optelling van de gebruiksoppervlakte
wonen en gebruiksoppervlakte overige inpandige ruimte.
2.7. Beschikbaarheid WOZ-gegevens
In een paar specifieke gevallen heeft de toegelaten instelling geen beschikking over
de juiste WOZ-waarde van het te taxeren object. Dit kan zijn omdat er (a) geen WOZ-waarde
van de verhuureenheid beschikbaar is en deze er ook niet komt of, dat er (b) wel een
WOZ-waarde beschikbaar is, maar dat die geen betrekking (meer) heeft op de toestand
van verhuureenheid in exploitatie. Hieronder staat aangegeven hoe hiermee om te gaan.
(a) In het geval dat de WOZ-waarde überhaupt niet beschikbaar komt (bij bijvoorbeeld
een parkeerplaats), mag een schatting worden gehanteerd. Bijvoorbeeld op basis van
recente transacties of aanbodprijzen van vergelijkbare objecten. In dit geval dient
taxatie plaats te vinden met de full-versie.
In het geval van kantoortransformatie zal een WOZ-beschikking zijn afgegeven voor
het oorspronkelijke kantoor maar niet voor de nieuwe verhuureenheid, zoals de (nieuwe)
woning. In dit geval moet worden gehanteerd:
-
1. de WOZ-waarde die door de gemeente informeel, maar wel schriftelijk is afgegeven voor
de nieuwe verhuureenheid.
-
2. Indien een dergelijke WOZ-waarde ontbreekt moet de WOZ-waarde van het totaal-object
(het totale kantoorgebouw) worden gehanteerd, en moet deze worden toegerekend aan
de afzonderlijke verhuureenheden naar rato van de GBO’s
(b) In het geval van nieuwbouw is er wel een WOZ-waarde, maar die kan betrekking hebben
op de verhuureenheid in aanbouw. De WOZ-waarde van de WOZ-beschikking heeft daardoor
geen betrekking op de toestand van de verhuureenheid in exploitatie. In dit geval
moet worden gehanteerd:
-
1. de WOZ-waarde die door de gemeente informeel, maar wel schriftelijk is afgegeven voor
de nieuwe verhuureenheid.
-
2. Indien een dergelijke WOZ-waarde ontbreekt moet de WOZ-waarde worden bepaald met het
model-taxatieverslag object in aanbouw1 en de daarin opgenomen stichtingskosten. De WOZ-waarde wordt bepaald door uit te
gaan van 100% voortgang. N.B. De vastgestelde waarde van een woning in aanbouw is
bepaald op basis van de vervangingswaarde. Hiervoor wordt afzonderlijk de waarde voor
de woning (bouwkosten) en de waarde voor de grond berekend. De waarde voor de woning
wordt bepaald door het voortgangspercentage van de bouw op 1 januari te vermenigvuldigen
met de geobjectiveerde stichtingskosten. De waarde voor de grond wordt niet gecorrigeerd
voor een voortgangspercentage.
-
3. In het geval dat er geen WOZ-waarde kan worden bepaald volgens 1 of 2 mag een schatting
worden gehanteerd. In de eerste plaats moet deze worden gebaseerd op WOZ-waardes van
vergelijkbare objecten. Als ook deze niet aanwezig zijn, of overduidelijk onjuist,
mag deze worden bepaald op basis van recente transacties of aanbodprijzen van vergelijkbare
objecten. In dit geval dient taxatie plaats te vinden met de full-versie.
2.8. Handreiking/voorschrift rekenkundige uitwerking
Zoals eerder vermeld wordt de rekenkundige uitwerking in dit handboek nader gepreciseerd.
De reden hiervoor is dat uit het validatieonderzoek blijkt dat de uitkomsten van reken-
en/of software modellen onderling verschillen, de verdere preciseringen hebben als
doel deze verschillen te minimaliseren.
Voor het verslagjaar 2016 gelden deze uitwerkingen nog als handreiking. Voor het verslagjaar
2017 gelden de uitwerkingen als voorschrift. Dit om de ontwikkelaars van software
en rekenmodellen de gelegenheid te geven deze uitwerking in hun modellen in te bouwen.
De nadere uitwerkingen gaan onder meer over het omgaan met indexeren en verdisconteren
bij een medio jaar benadering, over het omgaan met muteren en uitponden en over de
eindwaardeberekening.
De nadere uitwerkingen in dit handboek zijn gebaseerd op een benadering in jaarschijven.
Er zijn modellen die bijvoorbeeld niet in jaar- maar in maandschijven rekenen. Deze
modellen geven bij het juist toepassen van een medio benadering nagenoeg dezelfde
uitkomsten als de uitwerkingen in dit handboek op basis van jaarschijven. Beide type
modellen zijn daarom toegestaan.
Tot slot geldt dat de waarderingen (zowel uitponden als doorexploiteren) in eerste
instantie op vhe-niveau dienen te worden uitgevoerd. Daarna kan op complexniveau de
som van alle doorexploiteerwaarden en de som van alle uitpondwaarden worden bepaald.
De marktwaarde is de hoogste van één van beide sommen.
2.9. Jaarlijkse actualisatie
Om te borgen dat het waarderingshandboek in de toekomst blijft leiden tot een waardering
van de marktwaarde, wordt het handboek jaarlijks geactualiseerd. Deze actualisatie
omvat een jaarlijkse aanpassing van de normen en parameters in het handboek.
Naast de jaarlijkse actualisatie wordt het handboek periodiek gevalideerd. Bij de
validatie wordt gecontroleerd of de verkregen marktwaardes door toepassing van de
basisversie van het handboek inderdaad leiden tot een aannemelijke marktwaarde voor
alle corporaties in alle provincies en voor alle typen vastgoed. Het handboek is in
2016 gevalideerd en zal ook in 2017 worden gevalideerd, omdat toepassing van het handboek
nog relatief nieuw
3. NADERE KADERSTELLING
3.1. Doel van de waardering
Het waarderingsprotocol van dit handboek heeft tot doel een waardering van het vastgoed
op basis van marktwaarde op te leveren ten behoeve van de jaarrekening van toegelaten
instellingen. Op deelportefeuilleniveau, onderscheiden naar DAEB en niet-DAEB, dient
de waardering een goed beeld van de marktwaarde van het vastgoed op te leveren. Dit
impliceert dat de waardering op complexniveau gemiddeld genomen wél een goed beeld
geeft, maar dat er complexen zijn met een te hoge en complexen met een te lage waardering.
De waarden zoals die voortvloeien uit de basisversie zijn daarom niet geschikt binnen
de vastgoedsturing.
Toegelaten instellingen gebruiken de waardering van het vastgoed niet alleen voor
de jaarrekening, maar ook voor de vastgoedsturing. Deze toegelaten instellingen willen
voor elk afzonderlijk complex de aannemelijke waarde vastgesteld hebben. Dit handboek
biedt daartoe ook de mogelijkheid. In dat geval kan met ondersteuning van een externe
taxateur een waardering worden vastgesteld die zowel voor de jaarrekening als voor
de vastgoedsturing kan worden gebruikt.
In dit waarderingshandboek worden derhalve twee versies voor de waardering beschreven:
-
• De basisversie
-
• De full versie
De basisversie vormt het uitgangspunt van alle marktwaardewaarderingen. Deze versie
wordt gedetailleerd uitgewerkt in dit handboek. Alle toegelaten instellingen hebben
de vrijheid om de full versie toe te passen. De full versie maakt gebruik van vrijheidsgraden.
Dit betekent dat op genoemde onderdelen voor de waardering van woongelegenheden kan
worden afgeweken van de parameters zoals opgenomen in de basisversie. Voor niet woongelegenheden
biedt de full versie ook aanvullende mogelijkheden om het kasstroomschema van de waardering
aan te vullen. Het is de eigen verantwoordelijkheid en keuze van de toegelaten instelling
of, en zo ja, op welke onderdelen van de waardering de full versie wordt toegepast.
Daarbij geldt het principe ‘pas toe, of leg uit’. Dit houdt in dat op die onderdelen
van de waardering waar de full versie wordt toegepast, een onderbouwing noodzakelijk
is van de keuze door een externe taxateur.
3.2. Typen vastgoed en overig vastgoed
In dit handboek worden verschillende typen vastgoed onderscheiden te weten:
-
• Woongelegenheden: eengezinswoningen (EGW), meergezinswoningen (MGW), studenteneenheden
en zorgeenheden (extramuraal).
-
• Bedrijfsmatig en maatschappelijk onroerend goed (BOG en MOG).
-
• Parkeergelegenheden: parkeerplaatsen en garageboxen.
-
• Intramuraal zorgvastgoed.
Voor elk van de verschillende typen vastgoed wordt gebruik gemaakt van een eigen waarderingsmodel.
In de bijlage zijn de definities en een overzicht van de verhuureenheden per type
opgenomen.
Woningcorporaties hebben ook vastgoed in exploitatie dat niet onder de vier eerdergenoemde
typen valt. Deze typen vastgoed worden ookwel exoten of rafelranden genoemd. Voor
deze exoten moet aansluiting worden gezocht bij de meest logische waarderingscategorie.
Bijvoorbeeld voor zendmasten de full-versie van BOG-MOG. Als aansluiting bij een van
de waarderingscategoriën niet mogelijk is (door bijvoorbeeld ontbrekende gegevens)
kan altijd een vrije taxatie worden gebruikt.
3.3. Marktwaarde en markthuur
Ten aanzien van de verschillende waardebegrippen sluit dit handboek aan bij internationale
richtlijnen, zoals die zijn vastgelegd door middel van de International Valuation
Standards (IVS) en de European Valuation Standards (EVS). De definitie van marktwaarde
is:
‘Het geschatte bedrag waarvoor het object op de waardepeildatum, na behoorlijke marketing,
zou worden overgedragen in een marktconforme transactie tussen een bereidwillige koper
en een bereidwillige verkoper, waarbij de partijen zouden hebben gehandeld met kennis
van zaken, prudent en niet onder dwang’2
Ook wordt ten aanzien van de definitie van de markthuur aangesloten bij de IVS en
de EVS. De definitie voor markthuur luidt:
‘Het geschatte huurbedrag waarvoor het object op de waardepeildatum na behoorlijke
marketing, onder de voorwaarden van de huurovereenkomst in een marktconforme transactie
zou worden verhuurd door een bereidwillige verhuurder en een bereidwillige huurder,
waarbij elk der partijen zou hebben gehandeld met kennis van zaken, prudent en niet
onder dwang’3
3.4. Waarderingsmethodiek
Er bestaan verschillende mogelijkheden om de waardering van vastgoed uit te voeren.
Zoals gebruikelijk is in de woningsector4, volgt dit handboek de inkomstenbenadering, en meer specifiek de netto contante waarde
methode, ookwel de DCF-methode genoemd. Via de DCF-methode worden de toekomstige inkomende
en uitgaande kasstromen contant gemaakt naar het heden aan de hand van een discontovoet,
inclusief de eindwaarde die de geschatte opbrengstwaarde is van het vastgoed aan het
einde van de DCF-periode. Het handboek volgt voor de toepassing van deze methode de
internationale definities.5 Hierbij wordt verondersteld dat de jaarbedragen medio het jaar ontvangen en betaald
worden. Bij zowel het indexeren als het verdisconteren dient dit principe gehanteerd
te worden.
Er zijn kasstromen die niet medio vallen, maar aan het eind (ultimo) of begin (primo)
van een jaar. Dit zijn respectievelijk de eindwaarde, achterstallig onderhoud, afkoopsom
erfpacht en bedrag erfpacht suppletie.
-
• De eindwaarde valt aan het eind (ultimo) van het laatste jaar van de exploitatieperiode.
-
• Correctiefactoren zoals achterstallig onderhoud, afkoopsom erfpacht en erfpacht suppletie
moeten in mindering gebracht worden op de waarde en vallen dus aan het begin van het
eerste jaar (primo) en niet halverwege een ja.
De berekening van de netto contante marktwaarde wordt bij alle typen vastgoed uitgevoerd
voor een exploitatieperiode van 15 jaar. In de volgende paragrafen wordt de DCF methode
meer verduidelijkt en gepreciseerd.
3.4.1. Contante waarde bij medio jaar
Alle kasstromen in de prognose worden geacht halverwege het jaar te worden ontvangen
of betaald. Dat uitgangspunt heeft gevolgen voor de wijze van disconteren. De contante
waarde van een kasstroom in het jaar (t) bij een discontovoet van (r) is gelijk aan
de kasstroom gedeeld door (1 + r) ^ (t – 0,5). De netto contante waarde is zoals gebruikelijk
de som van alle contante waarden. Op basis van een medio benadering disconteren van
kasstromen geeft een ander resultaat dan het ultimo (op eind jaar) disconteren. Het
procentuele verschil is ongeveer de helft van de gebruikte discontovoet.
Het handboek schrijft met ingang van verslagjaar 2017 medio disconteren voor. In 2016
is deze manier van disconteren een aanbeveling.
Op het medio disconteren bestaan enkele uitzonderingen. De eerste uitzondering is
de eindwaarde. Daarvoor geldt niet de veronderstelling dat deze halverwege het jaar
valt, maar aan het eind van de exploitatie periode. De contante waarde van de nominale
eindwaarde is daarom de eindwaarde ultimo jaar 15 gedeeld door (1 + r) ^ 15.
De andere uitzonderingen betreffen kosten die aan het begin van de exploitatieperiode
vallen zoals achterstallig onderhoud, afkoopsom en suppletie erfpacht en eventuele
transactiekosten. Omdat deze kasstromen aan het begin van de exploitatieperiode vallen,
moeten deze kasstromen niet verder verdisconteerd worden.
3.4.2. Indexeren
Via indexeren wordt de nominale waarde van een kasstroom, of een grondslag als de
WOZ-waarde, in het jaar (t) bepaald door op de reële waarde (de waarde op een prijspeil)
een index toe te passen. Dit principe is in essentie eenvoudig maar vraagt om enige
precisering.
Het handboek bevat op verschillende plekken gegevens over het toepassen van indexen.
Als bijvoorbeeld voor de prijsinflatie in een bepaald kalenderjaar een index is opgenomen
dan gaat het in sommige gevallen over de index in een kalenderjaar en soms de index over een kalenderjaar.
Een voorbeeld van de eerste categorie (index in een kalenderjaar) is de prijsinflatie,
plus opslag bij een gereguleerde eenheid, voor de aanpassing van de huur in een jaar. De index gaat dan over de huurverhoging op 1 juli van het betreffende jaar.
Een voorbeeld van de tweede categorie (index over een kalenderjaar) is de bouwkostenstijging. Is in jaar (t) de bouwkostenstijging
gelijk aan i %, dan houdt dat in dat de kosten gedurende het jaar stijgen om aan het
eind van het kalenderjaar i % hoger te zijn dan aan het begin van dat jaar.
In het algemeen gaat het handboek voor kosten en opbrengsten uit van medio jaar indexeren:
de nominale waarde van een kasstroom in een jaar is de totale kasstroom over dat jaar
op prijspeil medio jaar. Een manier om de hoogte van een kasstroom medio jaar te bepalen
is eerst de waarde primo te bepalen, vervolgens de waarde ultimo te bepalen en van
die twee uitkomsten het gemiddelde te bepalen.
Een voorbeeld:
-
• Het instandhoudingsonderhoud op prijspeil 31-12-2016 is € 800 per jaar per VHE
-
• Dat betekent dat de hoogte van de kasstroom primo 2017 gelijk is aan dezelfde € 800
-
• Stel index 2017 in dit voorbeeld op 2%. Dan is de hoogte van de kasstroom ultimo gelijk
aan € 800 * (1 + 2%) = € 816
-
• De kasstroom over heel 2017 is dan het gemiddelde van € 800 en € 816 is € 808.
Kanttekening bij medio indexeren
Meer vanuit theoretische perspectief geldt dat de medio kasstroom in dit voorbeeld
gelijk is aan € 800 * (1,02)0,5.. Dat levert nagenoeg hetzelfde resultaat als de hierboven geschetste benadering maar
vraagt bij per jaar variërende indexen om een iets complexer uitwerking. Stel in hetzelfde
voorbeeld dat de index in het eerste jaar 2,0% en in het tweede jaar 3,0% is, dan
is dit de uitwerking
-
• Medio jaar 1 is de geïndexeerde kasstroom gelijk aan 800 * (1,02)0,5
-
• Medio jaar 2 is de geïndexeerde kasstroom gelijk aan 800 * (1,02) * (1,03)0,5.
Zoals eerder vermeld zijn er ook modellen die in maandschijven rekenen. Een dergelijk
model bepaalt weer op een andere wijze de medio jaar kasstroom. Alle drie de benaderingen
geven nagenoeg dezelfde uitkomsten en zijn alle drie toepasbaar en toegestaan. Vanuit
praktisch oogpunt is in dit handboek steeds de eerste benadering opgenomen.
Medio jaar indexeren volgens één van de bovenbeschreven methoden is voor het verslagjaar
2016 een handreiking. Voor het verslagjaar 2017 is deze methode voorgeschreven.
Het uitgangspunt om medio jaar te indexeren geldt niet voor alle kasstromen. Enkele
uitzonderingen zijn:
-
• De verhuurderheffing wordt bepaald op basis van de WOZ-waarde in de beschikking. De
verhuurderheffing 2017 gaat dus uit van de WOZ-beschikking 2017. De verhuurderheffing
wordt niet op een medio jaar grondslag, maar op een primo jaar grondslag berekend.
-
• Hetzelfde principe geldt voor de OZB: die wordt op basis van dezelfde grondslag bepaald.
-
• De berekening van de huurinkomsten is weer anders. De huurverhoging van woningen vindt
plaats op 1 juli van een kalenderjaar. Dat betekent dat over de eerste helft van een
jaar een andere huur geldt dan over de tweede helft van het jaar. Voor een gebeurtenis
als mutatie is het uitgangspunt dat die medio jaar plaatsvindt. De huur over de tweede
helft van het jaar is dus nog gedeeltelijk onderhevig aan wijziging naar de markthuur.
3.4.3. Fractioneel muteren en uitponden
Het modelmatig benaderen van het muteren en uitponden van woningen toont de lastigheid
bij het waarderen van vastgoed. Hoe voorspelt men immers welke woningen op welk tijdstip
er muteren en weer te verhuren of uit te ponden zijn? Er zijn grofweg twee manieren
waarop met mutatie en uitponden kan worden omgegaan, te weten per gehele woning of
per fractionele woning.
In de niet-fractionele benadering vindt mutatie of uitponden pas plaats voor een hele
woning. Stel er is een complex van 50 woningen, de mutatiegraad is 5% per jaar, dan
worden in deze berekeningswijze in het eerste jaar 2 woningen uitgepond omdat 5% van
50 een uitkomst van 2 hele en één halve woning geeft. De resterende halve woning wordt
dan meegenomen naar het volgend kalenderjaar.
Stel dat de complexgrootte echter slechts 5 is, dan muteert bij een mutatiegraad van
5% elk jaar slechts 0,25 woning. Bij het optellen van de woningfracties muteert pas
na vier jaar de woning (4 x 0,25 = 1).
De andere benadering is een fractionele benadering. Hierbij wordt de modelmatige fictie
gehanteerd dat ook één woning fractioneel kan worden uitgepond of kan muteren. Bij
één woning en een mutatiegraad van 5% is dan deze woning begin van het eerste jaar
100% in exploitatie en eind van het jaar voor 95%. Bij doorexploiteren geldt voor
deze woning de eerste helft van het jaar 100% van de contracthuurhuur primo. In de
tweede helft geldt voor 95% de geïndexeerde contracthuur en voor 5% de huur na mutatie.
In het uitpondscenario wordt in dit voorbeeld 5% van de woning uitgepond en zijn de
bruto inkomsten gelijk aan 5% van de verkoopopbrengst op basis van de leegwaarde medio
dat jaar.
De twee methoden leveren vooral bij kleine complexen verschillen op, vooral in de
waarde in het uitpondscenario. Omdat in het merendeel van de gevallen de waarde in
het uitpondscenario hoger is dan die in het doorexploiteerscenario, spelen die verschillen
een rol in de waardebepaling.
De fractionele benadering leidt tot een meer aannemelijke waarde, met name bij kleine
complexen (van minder dan circa 20 vhe). De beschreven methode is voor het verslagjaar
2016 een handreiking. Voor het verslagjaar 2017 is deze methode voorgeschreven.
3.4.4. Lineair versus exponentieel uitponden en muteren.
Naast het onderscheid fractioneel of niet-fractioneel uitponden is het onderscheid
lineair versus exponentieel uitponden en muteren van belang. Stel een complex heeft
100 eenheden en de mutatiekans is 5%. Dat impliceert dat in het eerste kalenderjaar
5 eenheden worden uitgepond of muteren.
Bij de lineaire benadering wordt er vanuit gegaan dat ook gedurende de resterende
beschouwingsperiode 5 eenheden per jaar uitgepond of gemuteerd worden eventueel met
een vermindering van dit aantal vanaf bijvoorbeeld het 6e jaar. Deze benadering impliceert dat de mutatiekans toeneemt. Na tien jaar is de
mutatiekans 10%: 5 muterende woningen op 50 resterende woningen.
Bij de exponentiële benadering blijft de mutatiekans gelijk en wordt deze toegepast
op de nog in exploitatie zijnde eenheden. In het voorbeeld zijn aan het begin van
het tweede jaar nog 95 eenheden in exploitatie. De mutatiekans van 5% wordt toegepast
op dit aantal wat betekent dat in het tweede jaar 95 * 5% = 4,75 eenheden muteren.
Bij de exponentiele benadering blijft de mutatiekans gelijk.
Vanzelfsprekend geldt in het doorexploiteerscenario dat de mutatiegraad in alle jaren
van toepassing is op alle eenheden. Alle eenheden blijven in dit scenario immers in
exploitatie. Wel dient rekening gehouden te worden met feit dat op een zeker moment
een deel van de huren als gevolg van eerdere mutaties al geharmoniseerd is, dat wil
zeggen aangepast aan de markthuur.
Over verslag 2016 wordt aanbevolen de exponentiële benadering te gebruiken. Vanaf
verslagjaar 2017 is de exponentiële benadering voorgeschreven.
3.4.5. Verdere toelichting rekenwijze
In de tekst van dit handboek zijn op verschillende plaatsen toelichtingen opgenomen
voor de rekenkundige uitwerki.
3.5. Waarderingscomplex
Om te komen tot een marktwaardewaardering van het vastgoed, wordt het gehele bezit,
dat wil zeggen alle verhuureenheden van de toegelaten instelling, opgedeeld in waarderingscomplexen.
Een waarderingscomplex is een samenstel van verhuureenheden, dat in principe bestaat
uit vergelijkbare verhuureenheden voor wat betreft type vastgoed, bouwperiode en locatie,
en dat als één geheel aan een derde partij in verhuurde staat kan worden verkocht.
Alle verhuureenheden van de toegelaten instelling maken deel uit van een waarderingscomplex
of zijn een afzonderlijk waarderingscomplex.
Er bestaat geen minimum voor het aantal verhuureenheden in een waarderingscomplex.
Dit betekent dus dat een waarderingscomplex ook uit één verhuureenheid kan bestaan.
Eveneens geldt dat geen maximum aantal verhuureenheden in een waarderingscomplex wordt
voorgeschreven.
Het kan voorkomen dat een waarderingscomplex bestaat uit DAEB en niet-DAEB vastgoed.
In dat geval dient, nadat de waarde van het waarderingscomplex is bepaald, de waarde
opgesplitst te worden in een deel dat aan het DAEB vastgoed, resp. aan het niet-DAEB
deel kan worden toegerekend.
Let op: Als bijvoorbeeld meerdere studentenwoningen of (extramurale) zorgeenheden
in één contract zijn verhuurd aan een derde partij, dan gedraagt dit complex zich
op basis van het contract als een BOG-MOG-ZOG complex en dient het complex conform
die uitgangspunten gewaardeerd te worden.
3.6. Doorexploiteer- en uitpondscenario
De bepaling van de toekomstige inkomende en uitgaande kasstromen vindt bij alle woongelegenheden
en parkeergelegenheden, met uitzondering van onzelfstandige studenteneenheden, plaats
aan de hand van twee scenario’s: enerzijds op basis van het doorexploiteerscenario
en anderzijds op basis van het uitpondscenario. Bij BOG, MOG en intramuraal vastgoed
is alleen het doorexploiteerscenario van toepassing.
Het doorexploiteerscenario veronderstelt dat verhuureenheden worden doorverhuurd.
Daarbij wordt verondersteld dat elk jaar bij een deel van de verhuureenheden, de huurder
verhuist. Bij de leegkomende verhuureenheden wordt de eenheid opnieuw verhuurd en
wordt de huur na mutatie opgetrokken naar de potentiële huur, die bepaald is op basis
van de markthuur met als maximum de maximale huur op basis van het woningwaarderingstelsel.
Aan het einde van de 15-jarige DCF-periode wordt een eindwaarde opgenomen. De kasstromen
en de eindwaarde worden vervolgens contant gemaakt naar het heden en opgeteld om tot
een waarde in het doorexploiteerscenario te komen.
In het uitpondscenario wordt verondersteld dat verhuureenheden bij mutatie leeg worden
verkocht. In tegenstelling tot het doorexploiteerscenario wordt de huur voor deze
verhuureenheden niet opgetrokken, maar wordt daarvoor in de plaats een verkoopkasstroom
en verkoopkosten opgenomen.
Na de 15-jarige DCF-periode wordt de eindwaarde van de nog niet verkochte verhuureenheden
bepaald. De kasstromen en de eindwaarde worden contant gemaakt en vervolgens opgeteld
om tot de waarde in het uitpondscenario te komen.
Zoals niet-zelfstandige studentenwoningen in de basisversie een uitzondering op het
hanteren van zowel een doorexploiteer- als een uitpondscenario. Deze kunnen en zullen
in de praktijk niet één voor één uitgepond worden en voor deze eenheden geldt daarom
in de basisversie uitsluitend het doorexploiteerscenario. In de full versie kan het
uitpondscenario wel worden toegepast. De waarde op basis van het doorexploiteerscenario,
respectievelijk het uitpondscenario is de som van de waarde van alle verhuureenheden
in het waarderingscomplex. Nadat de waarden op basis van beide scenario’s zijn bepaald,
leidt de hoogste waarde van de twee scenario’s uiteindelijk tot de marktwaarde van
het waarderingscomplex.
Bij toepassing van de full versie kan een uitzondering worden gemaakt op het hanteren
van zowel een doorexploiteer- als een uitpondscenario, indien op basis van een marktanalyse
wordt aangetoond dat één van beide scenario’s niet realistisch is in de markt. Hiervoor
kan bijvoorbeeld gedacht worden aan woningen in krimp- en aardbevingsgebieden, studentenwoningen
en extramurale zorgwoningen.
3.7. Verhuureenheden in exploitatie buiten de landsgrenzen
Voor verhuureenheden buiten de Nederlandse landsgrenzen geldt dat de waardering dient
plaats te vinden met inschakeling van een externe taxateur. De reden hiervoor is dat
het handboek betrekking heeft op de Nederlandse situatie en niet op vastgoed in het
buitenland.
4. MACRO-ECONOMISCHE PARAMETERS
Om de te verwachten kasstromen in de DCF-berekening te bepalen, wordt gebruik gemaakt
van macro- economische parameters. Het gaat hierbij om de prijsinflatie, de loonstijging,
de bouwkostenstijging en de leegwaardestijging. De parameters worden hierna weergegeven.
4.1. Prijsinflatie
De prijsinflatie wordt als basis gehanteerd voor de jaarlijkse indexering van de volgende
posten:
-
• de contracthuur, exclusief de boven inflatoire opslag;
-
• de maximale huur en de liberalisatiegrens volgens het woningwaarderingstelsel;
-
• de markthuur;
-
• de belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten.
Voor jaren 2016 en 2017 wordt aangesloten bij de meest recente prognose van het Centraal
Planbureau (CPB)6. Voor het restant van de prognoseperiode wordt aangesloten bij de lange termijn verwachting,
conform het (maximale) streven van de Europese Centrale Bank (ECB).
Tabel 1 prijsinflatie
Prijsinflatie
|
2016
|
2017
|
2018
|
2019
|
2020
|
2021
|
2022 e.v
|
Prijsinflatie
|
0,20%
|
0,60%
|
1,07%
|
1,53%
|
2,00%
|
2,00%
|
2,00%
|
4.2. Loonstijging
De loonstijging vormt het uitgangspunt voor de stijging van de beheerkosten, exclusief
de zakelijke lasten. Voor de jaren 2016 en 2017 wordt aangesloten bij de meest recente
prognose van het CPB.7 Voor het restant van de prognoseperiode wordt aangesloten bij de reële groei van
de lonen in het verleden, die gemiddeld ongeveer 0,5% boven inflatie was. Dit sluit
ook aan bij voorspellingen van het CPB en de ECB voor de arbeidsproductiviteitsgroei.
De loonstijging vanaf 2018 is daarmee gelijk aan de prijsinflatie plus 0,5%.
Tabel 2 loonstijging
Loonstijging
|
2016
|
2017
|
2018
|
2019
|
2020
|
2021
|
2022 e.v.
|
Loonstijging
|
1,60%
|
1,70%
|
1,57%
|
2,03%
|
2,50%
|
2,50%
|
2,50%
|
4.3. Bouwkostenstijging
De bouwkostenstijging vormt het uitgangspunt voor de stijging van de onderhoudskosten,
de verkoopkosten en de verouderingskosten. Voor de veronderstelde bouwkostenstijging
wordt aangesloten bij de loonstijging. Zoals beschreven, wordt deze stijging voor
de jaren 2016 en 2017 ontleend aan de meest recente prognose van het CPB. Voor het
restant van de prognoseperiode geldt eveneens dat de bouwkostenstijging gelijk is
gesteld aan de loonstijging.
Tabel 3 bouwkostenstijging
Bouwkostenstijging
|
2016
|
2017
|
2018
|
2019
|
2020
|
2021
|
2022 e.v.
|
Bouwkostenstijging
|
1,60%
|
1,70%
|
1,57%
|
2,03%
|
2,50%
|
2,50%
|
2,50%
|
4.4. Leegwaardestijging
De leegwaardestijging vormt de basis voor de stijging van de verkoopopbrengst in het
uitpondscenario. Omdat er regionale verschillen zijn, is de leegwaardestijging voor
elke provincie en voor de vier grote steden afzonderlijk weergegeven. Over 2015 en
2016 gaat het daarbij om de gerealiseerde stijgingen op basis van gegevens van de
Prijsindex Bestaande Koopwoningen (PBK) van het Kadaster. Vanaf 2017 is verondersteld
dat de leegwaardestijging in 3 jaar geleidelijk uitkomt op 2,0%. Dit sluit aan bij
de lange termijn verwachting dat de leegwaardestijging trendmatig gelijk is aan de
veronderstelde prijsinflatie. Hoewel de recente prijsstijging in de meeste regio’s
boven de trend ligt, is het niet zeker dat deze prijsstijgingen zich door zullen zetten.
Daarom is vanaf 2019 gekozen voor een trendmatige, veilige benadering.
Tabel 4 leegwaardestijging naar provincie en de vier grote steden (Bron: Kadaster)
Regio
|
2015
|
2016
|
2017
|
2018
|
2019 e.v.
|
Groningen
|
3,00%
|
2,40%
|
2,20%
|
2,10%
|
2,00%
|
Friesland
|
3,30%
|
2,60%
|
2,30%
|
2,10%
|
2,00%
|
Drenthe
|
2,80%
|
2,20%
|
2,10%
|
2,00%
|
2,00%
|
Overijssel
|
1,80%
|
3,20%
|
2,60%
|
2,30%
|
2,00%
|
Flevoland
|
1,20%
|
3,60%
|
2,80%
|
2,40%
|
2,00%
|
Gelderland
|
2,50%
|
3,00%
|
2,50%
|
2,20%
|
2,00%
|
Utrecht (provincie)
|
4,30%
|
5,70%
|
3,80%
|
2,90%
|
2,00%
|
Noord-Holland
|
6,10%
|
7,40%
|
4,70%
|
3,30%
|
2,00%
|
Zuid-Holland
|
3,70%
|
4,70%
|
3,30%
|
2,60%
|
2,00%
|
Zeeland
|
0,70%
|
0,80%
|
1,40%
|
1,70%
|
2,00%
|
Noord-Brabant
|
2,90%
|
3,30%
|
2,60%
|
2,30%
|
2,00%
|
Limburg
|
2,10%
|
3,80%
|
2,90%
|
2,40%
|
2,00%
|
Amsterdam
|
11,00%
|
14,70%
|
8,30%
|
5,10%
|
2,00%
|
’s-Gravenhage
|
5,00%
|
8,00%
|
5,00%
|
3,50%
|
2,00%
|
Rotterdam
|
5,40%
|
5,70%
|
3,80%
|
2,90%
|
2,00%
|
Utrecht (gemeente)
|
7,20%
|
9,80%
|
5,90%
|
3,90%
|
2,00%
|
|
|
|
|
|
|
Nederland
|
2,80%
|
4,40%
|
3,20%
|
2,60%
|
2,00%
|
5. WOONGELEGENHEDEN
Dit hoofdstuk behandelt de te hanteren gegevens en uitgangspunten voor de waardering
van woongelegenheden. Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen objectgegevens en modelparameters.
De objectgegevens zijn specifieke gegevens die op het niveau van de verhuureenheid
beschikbaar dienen te zijn. Deze gegevens komen uit de basisadministratie van de toegelaten
instelling.
De modelparameters zijn die gegevens die noodzakelijk zijn voor de berekening van
de marktwaarde en waarover dit handboek uitsluitsel geeft.
5.1. Objectgegevens
De onderstaande tabel bevat een overzicht van de specifieke objectgegevens voor woongelegenheden
van de toegelaten instelling. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen gegevens die betrekking
hebben op het waarderingscomplex en op de afzonderlijke verhuureenheden.
Tabel 5 objectgegevens voor woongelegenheden
Objectgegevens
|
Omschrijving
|
Waarderingscomplex
|
Id waarderingscomplex
|
Unieke identificatiecode van het waarderingscomplex.
|
Mutatiekans
|
De gemiddelde mutatiekans per waarderingscomplex over de periode 2012 - 2016.
|
Aangebroken complex
|
Van het waarderingscomplex zijn reeds afzonderlijke verhuureenheden verkocht.
|
Gesplitst complex
|
Het waarderingscomplex is wel of niet voor verkoop van afzonderlijke verhuureenheden
gesplitst. Onder een gesplitst complex wordt verstaan een complex dat reeds kadastraal
is gesplitst in appartementsrechten, teneinde de verkoop van afzonderlijke verhuureenheden
mogelijk te maken.
|
Mogelijkheid van verkoop
|
Het maximaal aantal verkoopbare verhuureenheden als percentage van het totaal aantal
verhuureenheden per waarderingscomplex.
|
Verhuureenheid
|
|
Id verhuureenheid
|
Unieke identificatiecode van de verhuureenheid die aansluit bij de basisadministratie.
|
Postcode
|
Viercijferige postcode van de verhuureenheid.
|
Type verhuureenheid
|
Type verhuureenheid onderscheiden naar EGW, MGW, studenteneenheid of zorgeenheid (extramuraal).
|
Subtype verhuureenheid
|
Indien van toepassing, nadere typering bij studenteneenheden en extramurale zorgeenheden.
Verdere typering van een studenteneenheid onderscheiden naar: containerwoningen, gebouwde
studio's, hat eenheden, onzelfstandige eenheden, meerkamerappartementen.
Verdere typering van een extramurale zorgeenheid onderscheiden naar: aanleunwoning
en appartement.
N.B. Dit gegeven is nodig voor de actualisatie en validatie in 2017, het wordt dus
niet gebruikt in de waardering over 2016.
|
Zelfstandige verhuureenheid
|
Betreft het wel of niet een zelfstandige verhuureenheid.
|
Gereguleerde verhuureenheid
|
Betreft het wel of niet een gereguleerde huurovereenkomst bij de verhuureenheid.
|
Bouwjaar
|
Bouwjaar van de verhuureenheid.
|
Oppervlakte
|
De gebruiksoppervlakte (GBO) van de verhuureenheid.
|
WWS-punten
|
Het aantal punten volgens het woningwaarderingstelsel van de verhuureenheid.
|
Verhuureenheid ligt in beschermd stads- of dorpsgezicht
|
Wel of niet.
Bij woningen (van vóór 1945) behorend tot een beschermd stadsgezicht of dorpsgezicht
toeslag van 15% van de maximale huurprijs.
|
Actuele contracthuur
|
De overeengekomen kale maandhuur van de verhuureenheid op peildatum 31-12-2016.
|
Aanvangsleegstand
|
Wel of geen aanvangsleegstand
Staat de eenheid leeg op het beschouwingsmoment 31-12-2016
|
WOZ-waarde
|
WOZ-waarde van de verhuureenheid voor belastingjaar 2016. Deze kent doorgaans waardepeildatum
01-01-2015. Indien de WOZ-waarde in de beschikking een andere peildatum kent, dan
moet hier rekening mee worden gehouden.
|
Achterstallig onderhoud
|
Wel of geen achterstallig onderhoud nodig om de woning op de lange termijn als huurwoning
te kunnen blijven exploiteren, ten dele gebaseerd op de meerjaren onderhouds prognose
(MJOP).
|
Bedrag achterstallig onderhoud
|
Indien van toepassing, het bedrag waarmee het achterstallig onderhoud kan worden verholpen.
|
Erfpacht
|
Wel of geen erfpacht bij de verhuureenheid, met de indeling: nee, ja met erfpacht
eeuwigdurend afgekocht, ja met erfpacht tijdelijke afgekocht, ja met erfpachtcanon.
|
Erfpacht afkoopbedrag
|
De afkoopsom die betaald moet worden om de erfpacht om te zetten in eigendom of eeuwigdurende
erfpacht
|
Erfpachtcanon
|
Indien van toepassing, erfpachtcanon van de verhuureenheid, een bedrag per jaar.
|
Einddatum erfpachtcontract
|
Indien van toepassing, per verhuureenheid de einddatum of herzieningsdatum van het
erfpachtcontract.
|
Suppletie erfpacht omzetting van huur naar koop
|
Indien van toepassing, het bedrag dat bij verkoop van de verhuureenheid als suppletie
voor erfpacht is verschuldigd aan de erfpachtgever omdat een woning van huur- naar
koopwoning wordt omgezet.
|
Bij studenteneenheden en extramurale zorgeenheden is het feit of een eenheid zelfstandig
of onzelfstandig is van grote invloed op de waarde. Deze typering vraagt daarom extra
aandacht bij uitwerking van de gegevens voor een waardering.
Verder geldt dat gelabelde studenteneenheden die bestaan uit meerkamerwoningen die
niet onzelfstandig worden verhuurd, via het model van MGW danwel EGW dienen te worden
getaxeerd. Het betreft hier immers een EGW of MGW met één huurcontract.
5.2. Modelparameters
Met de modelparameters vindt de modelmatige waardering van de verhuureenheden in de
waarderingscomplexen plaats, waarbij gebruik wordt gemaakt van de hierboven aangegeven
objectgegevens. Het betreft hier de modelparameters voor de basisversie. In hoofdstuk
9 worden de vrijheidsgraden beschreven waar in de full versie gebruik van kan worden
gemaakt om af te wijken van de basisversie.
5.2.1. Leegwaarde
De leegwaarde is de geschatte verkoopprijs op basis van de kosten koper, vrij van
huur en overige lasten. De leegwaarde wordt als opbrengst in het uitpondscenario opgenomen,
zodra de mogelijkheid tot de verkoop van een verhuureenheid zich voordoet.
De leegwaarde wordt gelijk gesteld aan de geïndexeerde WOZ-waarde. Hierbij wordt aangenomen
dat de beschikbare WOZ-beschikking in 2016 is afgegeven en daarmee betrekking heeft
op de waardepeildatum 1 januari 2015. De WOZ-waarde van de WOZ-beschikking dient dan
te worden geïndexeerd met de leegwaardestijging van 2015 en 2016 om een leegwaarde
te krijgen met peildatum 31 december 2016. Indien de WOZ-beschikking met waardepeildatum
1 januari 2015 nog niet beschikbaar is, dan wel de WOZ-beschikking met waardepeildatum
1 januari 2016 al beschikbaar is, dient deze waarde te worden aangepast zodanig dat
de WOZ-waarde als objectgegeven de waardepeildatum 1 januari 2015 heeft.
Rekenkundige uitwerking: WOZ-waarde als grondslag
De geïndexeerde WOZ-waarde vormt de grondslag van de verhuurderheffing en de OZB.
Beide heffingen worden in een kalenderjaar bepaald op basis van de WOZ-beschikking
van dat jaar. In die beschikking is de WOZ-waarde opgenomen primo het jaar voorafgaand
aan het beschikkingsjaar.
Voorbeeld:
De grondslag voor het bepalen van de verhuurderheffing in 2019 is de WOZ-beschikking
2019 en daarmee de WOZ-waarde op peildatum 1 januari 2018 oftewel primo 2018. Omdat
de grondslag primo kalenderjaar is vormt de grondslag een uitzondering op de regel
van medio indexeren. De grondslag wordt primo bepaald.
Stel: u wil de verhuurderheffing berekenen in het jaar 2019. De grondslag daarvoor
is de peildatum primo 2018. U beschikt over een WOZ-beschikking van 2016 waarin een
waarde van € 100.000 staat vermeld met de peildatum primo 2015. Om de gewenste grondslag
primo 2018 te bepalen moet u dus de WOZ-waarde uit de beschikking 2016 (peildatum
primo 2015) indexeren met de index over 2015, 2016 en over 2017 om zo de waarde primo
2018 te bepalen. Stel dat de index 2015 gelijk is aan 2%, de index 2016 gelijk is
aan 3%, en de index 2017 gelijk aan 4%, dan is de grondslag gelijk aan € 100.000 *
(1 + 2%) * (1 + 3%) * (1 + 4%) = € 109.262.
Rekenkundige uitwerking leegwaarde en verkoopopbrengsten in uitpondscenario:
In het uitpondscenario zijn de bruto inkomsten uit verkoop gelijk aan de leegwaarde.
Volgens het algemene principe vallen kasstromen, en dus ook verkoop, midden in een
kalenderjaar. De leegwaarde is dus de leegwaarde medio jaar.
Voorbeeld:
Stel: u moet de leegwaarde in het kalenderjaar 2018 bepalen. Net als in het vorige
voorbeeld beschikt u over een WOZ-beschikking 2016 met daarin een peildatum primo
2015 van € 100.000. Gegeven de indexen in het bovenstaande voorbeeld is de leegwaarde
primo 2018 gelijk aan € 109.262. Stel de index in 2018 is 2%, dan is de leegwaarde
ultimo 2018 gelijk aan € 111.448. De gezochte leegwaarde medio is het gemiddelde van
de leegwaarde primo en ultimo (€ 109.262 + € 111.448)/2 is € 110.335. (Oftwel: 109.262
* 1,020,5)
De leegwaarde is in de basis versie ook de grondslag voor de markthuur die gedefinieerd
is als een percentage van de leegwaarde. De markthuur wordt bepaald op basis van dat
percentage en de leegwaarde op 31 december 2016. De leegwaarde als grondslag voor
de markthuur is dus primo kalenderjaar.
Voorbeeld:
Stel u beschikt over een WOZ-beschikking 2017. Daarin staat de WOZ-waarde met peildatum
1 januari 2016. Stel de waarde in de beschikking is € 100.000. Om de basis voor de
markthuur te bepalen dient u de leegwaarde ultimo 2016, of wel primo 2017, te bepalen
door de index leegwaarde in 2016 toe te passen. Als die index gelijk is aan 3% dan
is de leegwaarde primo 2017 gelijk aan € 103.000.
5.2.2. Markthuur van woningen
De markthuur is de (kale) huurprijs per maand van een verhuureenheid die, uitgaande
van optimale marketing en verhuur, kan worden gerealiseerd op de waardepeildatum 31 december
2016. In het doorexploiteerscenario wordt de markthuur gebruikt voor het bepalen van
de nieuwe huur nadat een woning is gemuteerd. In het uitpondscenario speelt de markthuur
een rol als er sprake is van juridische beklemmingen. Door deze beklemmingen kan het
voorkomen dat slechts een deel van de verhuureenheden in een complex mag worden verkocht.
Indien dit deel is bereikt, mag vanaf dat moment niet meer worden verkocht in het
uitpondscenario, maar zal bij mutatie sprake zijn van wederverhuur. In dat geval is
de markthuur van belang bij het bepalen van de nieuwe huur na mutatie. Voorts dient
bij leegstand ook de markthuur genomen te worden, in plaats van de contracthuur.
Op basis van gegevens van de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) over de gerealiseerde
markthuren van woningen per maand over de periode januari 2014 tot en met juni 2016
is de markthuur in procenten van de leegwaarde geschat op waardepeildatum 31 december
2016. De hoogte van de markthuur is daarbij afhankelijk van de volgende woningkenmerken:
-
• Leegwaarde ingedeeld in 16 klassen
-
• Bouwjaar ingedeeld in zes bouwjaarklassen
-
• Woningtype ingedeeld in twee typen
-
• Oppervlakte (GBO) ingedeeld in zes klassen
-
• COROP-gebied met 40 gebieden8
Bij de schatting is gebruik gemaakt van een referentiewoning. De keuze voor de referentiewoning
heeft geen invloed op de hoogte van de markthuur van de andere woningen. Onderstaande
tabel geeft de kenmerken van de referentiewoning weer.
Tabel 6 referentiewoning
Kenmerk
|
Klasse
|
Leegwaarde
|
> 175.000 ≤ 200.000
|
Bouwjaarklasse
|
≥ 1990
|
Woningtype
|
MGW
|
Oppervlakte
|
≥ 100 ≤ 149
|
COROP gebied1
|
Agglomeratie ’s-Gravenhage
|
X Noot
1COROP-gebieden zoals door het CBS gedefinieerd.
De markthuur voor deze referentiewoning bedraagt op jaarbasis 6,03% van de leegwaarde.
Onderstaande tabellen geven de afzonderlijke effecten op het markthuurpercentage weer
van elk van de onderscheiden kenmerken. Om te komen tot de markthuur van de overige
woningen, anders dan de referentiewoning, worden de afzonderlijke effecten opgeteld
bij of afgetrokken van het markthuurpercentage van de referentiewoning. Daarbij wordt
een bovengrens van het markthuurpercentage van 10% en een ondergrens van 3,25% gehanteerd.
Tabel 7 effect leegwaardeklasse
Leegwaardeklasse
|
Effect
|
Leegwaardeklasse
|
Effect
|
≤ 50.000
|
3,50%
|
> 225.000 ≤ 250.000
|
–0,47%
|
> 50.000 ≤ 75.000
|
3,22%
|
> 250.000 ≤ 275.000
|
–0,55%
|
> 75.000 ≤ 100.000
|
2,35%
|
> 275.000 ≤ 300.000
|
–0,65%
|
> 100.000 ≤ 125.000
|
1,49%
|
> 300.000 ≤ 350.000
|
–0,79%
|
> 125.000 ≤ 150.000
|
0,93%
|
> 350.000 ≤ 400.000
|
–0,93%
|
> 150.000 ≤ 175.000
|
0,42%
|
> 400.000 ≤ 450.000
|
–1,02%
|
> 175.000 ≤ 200.000
|
0,00%
|
> 450.000 ≤ 500.000
|
–1,08%
|
> 200.000 ≤ 225.000
|
-0,25%
|
> 500.000
|
–1,50%
|
Tabel 8 effect bouwjaarklasse
Bouwjaarklasse
|
Effect
|
Bouwjaarklasse
|
Effect
|
< 1900
|
0,66%
|
≥ 1940 < 1970
|
0,30%
|
≥ 1900 < 1920
|
0,62%
|
≥ 1970 < 1990
|
-0,01%
|
≥ 1920 < 1940
|
0,38%
|
≥ 1990
|
0,00%
|
Tabel 9 effect woningtype
Woningtype
|
Effect
|
Woningtype
|
Effect
|
EGW
|
–0,20%
|
MGW
|
0,00%
|
Tabel 10 effect oppervlakteklasse
Oppervlakteklasse
|
Effect
|
Oppervlakteklasse
|
Effect
|
< 40
|
–0,84%
|
≥ 100 < 150
|
0,00%
|
≥ 40 < 70
|
–0,41%
|
≥ 150 < 200
|
0,62%
|
≥ 70 < 100
|
–0,23%
|
≥ 200
|
1,20%
|
Tabel 11 effect COROP-gebied
COROP-gebied
|
Effect
|
COROP-gebied
|
Effect
|
Oost-Groningen
|
0,00%
|
Agglomeratie Haarlem
|
0,11%
|
Delfzijl en omgeving
|
–0,11%
|
Zaanstreek
|
0,16%
|
Overig Groningen
|
–0,11%
|
Groot-Amsterdam
|
–0,26%
|
Noord-Friesland
|
–0,48%
|
Het Gooi en Vechtstreek
|
–0,17%
|
Zuidwest-Friesland
|
–0,61%
|
Aggl. Leiden en Bollenstreek
|
–0,06%
|
Zuidoost-Friesland
|
–0,61%
|
Agglomeratie ’s- Gravenhage
|
0,00%
|
Noord-Drenthe
|
–0,17%
|
Delft en Westland
|
–0,15%
|
Zuidoost-Drenthe
|
0,02%
|
Oost-Zuid-Holland
|
–0,51%
|
Zuidwest-Drenthe
|
–0,46%
|
Groot-Rijnmond
|
0,09%
|
Noord-Overijssel
|
–0,73%
|
Zuidoost-Zuid-Holland
|
–0,29%
|
Zuidwest-Overijssel
|
–0,51%
|
Zeeuws-Vlaanderen
|
0,26%
|
Twente
|
–0,51%
|
Overig Zeeland
|
0,26%
|
Veluwe
|
–0,63%
|
West-Noord-Brabant
|
–0,32%
|
Achterhoek
|
–0,58%
|
Midden-Noord-Brabant
|
–0,39%
|
Arnhem/Nijmegen
|
–0,32%
|
Noordoost-Noord- Brabant
|
–0,51%
|
Zuidwest-Gelderland
|
–0,45%
|
Zuidoost-Noord-Brabant
|
–0,32%
|
Utrecht
|
–0,70%
|
Noord-Limburg
|
–0,49%
|
Kop van Noord-Holland
|
–0,26%
|
Midden-Limburg
|
–0,79%
|
Alkmaar en omgeving
|
–0,16%
|
Zuid-Limburg
|
–0,23%
|
IJmond
|
–0,12%
|
Flevoland
|
–0,38%
|
Het bepaalde markthuurpercentage is alleen van toepassing op peildatum 31 december
2016. De markthuur in de jaren daarna wordt berekend door de markthuur medio 2016
aan te passen met de prijsinflatie.
5.2.3. Markthuur van studenteenheden en extramurale zorgeenheden
Voor studenteenheden en extramurale zorgeenheden zijn onvoldoende gegevens beschikbaar
om een markthuur op te baseren. Aansluitend bij de praktijk, is daarom de markthuur
voor studenteneenheden en extramurale zorgeenheden gelijk gesteld aan de maximale
huur volgens het woningwaarderingstelsel. Voor studenteenheden geldt de kwaliteitskorting
grens daarbij als maximum. Dit huurniveau is ook van toepassing bij een leegstaande
eenheid.
5.2.4. Exploitatiekosten
De exploitatiekosten bestaan uit de onderhoudskosten, onderscheiden naar instandhoudings-
onderhoud, en mutatieonderhoud. Daarnaast vallen ook de beheerkosten, belastingen
verzekeringen, overige zakelijke lasten en verhuurderheffing onder de exploitatiekosten.
Het uitvoeren van achterstallig onderhoud valt strikt genomen niet onder exploitatiekosten
maar wordt hierna, tezamen met de overige kostensoorten, nader toegelicht.
5.2.4.1. Instandhoudingsonderhoud
Het instandhoudingsonderhoud is het onderhoud dat gedurende de 15-jarige DCF-periode
nodig is om een verhuurbare eenheid in dezelfde technische en bouwkundige staat te
houden, als waarin het zich op de waardepeildatum bevindt. Het gaat hierbij niet om
investeringen die leiden tot een verbetering van de kwaliteit van de verhuureenheid.
Het instandhoudingsonderhoud leidt ook niet tot een hogere huur.
De hoogte van de kosten voor het instandhoudingsonderhoud is afhankelijk van twee
kenmerken van de verhuureenheid:
De bedragen voor het instandhoudingsonderhoud zijn ontleend aan waarderingsgegevens
van de toegelaten instellingen die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven
in onderstaande tabel. De bedragen zijn per jaar, inclusief 21% BTW.
Tabel 12 kosten voor instandhoudingsonderhoud naar type en bouwjaarklasse
Instandhoudingsonderhoud naar type en bouwjaarklasse
|
Type
|
Bouwjaar
|
|
<1960
|
1960 – 1974
|
1975 – 1989
|
1990 – 2004
|
>= 2005
|
EGW
|
909
|
984
|
837
|
858
|
861
|
MGW
|
849
|
969
|
787
|
859
|
846
|
Studenteenheid
|
502
|
513
|
453
|
570
|
555
|
Zorgeenheid (Extramuraal)
|
1018
|
1005
|
884
|
987
|
992
|
5.2.4.2. Mutatieonderhoud
Mutatieonderhoud doet zich voor bij het vrijkomen van de woning door contractopzegging
door de huurder. De hoogte van de kosten voor het mutatieonderhoud is afhankelijk
van het type
verhuureenheid. De bedragen voor het mutatieonderhoud zijn ontleend aan de waarderingsgegevens
van de toegelaten instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven
in de onderstaande tabel. Daarbij geldt dat de bedragen per mutatie gelden. De bedragen
zijn inclusief 21% BTW.
Tabel 13 mutatieonderhoud
Type
|
Mutatieonderhoud
|
EGW
|
823
|
MGW
|
618
|
Studenteneenheid
|
185
|
Zorgeenheid (extramuraal)
|
618
|
Let op: mutatieonderhoud geldt alleen in het geval van wederverhuur (doorexploiteerscenario).
In het geval van verkoop (uitpondscenario) wordt mutatieonderhoud niet opgenomen.
5.2.4.3. Achterstallig onderhoud
Achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken moeten worden betrokken bij de waardering
van de woongelegenheden. Achterstallig onderhoud zijn kosten die het gevolg zijn van
onvoldoende onderhoud of van externe omstandigheden (dalende grondwaterstand, aardbevingen)
die een direct gevaar vormen voor de elementaire gebouwprestaties en voor het op lange
termijn doorexploiteren van de huurwoning. Dit kan onder meer betrekking hebben op
funderingsproblemen en asbest dat moet worden verwijderd. Het gaat hierbij dus niet
om instandhoudingsonderhoud, dat bedoeld is om een eenheid in eenzelfde technische
en bouwkundige staat te houden.
De correctie bij de waardering is in ieder geval aan de orde als de toegelaten instelling
de ingreep om achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken ongedaan te maken, in
de meerjarenprognose heeft opgenomen. De contante waarde van de kosten van deze ingreep
dienen dan in mindering te worden gebracht op de waarde van de betreffende verhuureenheid.
5.2.4.4. Beheerkosten
Beheerkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het beheer van de verhuureenheid.
Het gaat hierbij om de kosten gemaakt voor de verhuur en marketing van de verhuureenheden.
De niet-object gebonden kosten, maatschappelijke beheerkosten, taxatiekosten en accountantskosten
worden niet gerekend tot de beheerkosten.
De hoogte van de beheerkosten is afhankelijk van het type verhuureenheid. De bedragen
voor de beheerkosten zijn ontleend aan waarderingsgegevens van de toegelaten instellingen
die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven in onderstaande tabel.
De bedragen zijn per verhuureenheid, per jaar, inclusief 21% BTW.
Tabel 14 beheerkosten naar type
Type
|
Beheerkosten
|
EGW
|
420
|
MGW
|
413
|
Studenteenheid
|
389
|
Zorgeenheid
|
381
|
5.2.4.5. Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten
Onder belastingen en overige zakelijke lasten vallen de gemeentelijke OZB, de rioolheffing
en de verontreinigingsheffing, als ook de waterschapsbelasting. Deze belastingen en
heffingen verschillen per gemeente en waterschap. Daarnaast zijn er kosten voor de
verzekeringen.
Toegelaten instellingen kunnen voor de gemeentelijke OZB gebruik maken van de gepubliceerde
gemeentelijke tarieven 20169. De gemeentelijke OZB wordt als een percentage van de WOZ-waarde weergegeven.
Voor de rioolheffing, de verontreinigingsheffing, de waterschapsbelasting en verzekeringen,
is een gemiddeld percentage per verhuureenheid opgenomen. De percentages, waarop dit
gemiddelde is gebaseerd, zijn ontleend aan de waarderingsgegevens van de toegelaten
instellingen en weergegeven in onderstaande tabel. Het percentage heeft initieel betrekking
op de WOZ-waarde met peildatum 1 januari 2015. Tijdens de 15-jarige DCF-periode wordt
het initieel, op basis van de WOZ-waarde tot stand gekomen bedrag, geïndexeerd met
de prijsinflatie. Inclusief 21% BTW.
Tabel 15 belastingen en verzekeringen
Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten
|
Gemeentelijke OZB
|
Gemeentelijke tarieven 2016 zoals gepubliceerd uitgedrukt in een percentage van de
WOZ-waarde met waardepeildatum 1-1-2015.
|
Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten (excl. gemeentelijke OZB)
|
0,13% van de WOZ-waarde
|
5.2.4.6. Verhuurderheffing
Op grond van de huidige wet dient de verhuurderheffing voor de volledige DCF-periode
te worden opgenomen. De heffing wordt berekend als een percentage van de WOZ-waarde.
De verhuurderheffing 2016 gaat uit van de WOZ-beschikking 2016; deze heeft in beginsel
waardepeildatum 1 januari 2015. Voor de verhuurderheffing 2017 en volgende wordt deze
WOZ-waarde jaarlijks geïndexeerd met de leegwaardestijging.
De heffing wordt alleen opgenomen voor zelfstandige woongelegenheden met een huur
die aan het begin van het kalenderjaar onder de liberalisatiegrens ligt. Indien de
huur gedurende de DCF-periode door mutatie of jaarlijkse huurverhoging aan de zittende
bewoner boven de liberalisatiegrens uitkomt, dan wordt geen heffing meer ingerekend.
De geldende tarieven zijn opgenomen in de onderstaande tabel.
Tabel 16 verhuurderheffing
Tarief
|
2017
|
2018 t/m 2022
|
2023 e.v.
|
Tarief WOZ
|
0,536%
|
0,569%
|
0,543%
|
Toelichting uitwerking exploitatiekosten:
Voor het indexeren van de meeste exploitatiekosten geldt het medio principe. Zijn
bijvoorbeeld de instandhoudingskosten op prijspeil 31-12-2016 gelijk aan € 800 per
jaar per VHE en u wilt de geïndexeerde waarde voor 2017 bepalen gegeven een index
van 2% over 2017, dan is de berekening als volgt:
-
• Primo 2017 bedragen de kosten € 800
-
• Ultimo 2017 bedragen de kosten € 800 * (1 + 2%) is € 816
-
• De kosten medio zijn het gemiddelde van primo en ultimo, in dit voorbeeld dus € 808.
Dit principe is naast op instandhoudingsonderhoud ook toepasbaar op de overige exploitatiekosten
Een uitzondering op dit principe vormen de OZB en de verhuurderheffing. Die zijn gebaseerd
op een grondslag primo kalenderjaar zoals eerder toegelicht in de paragraaf Leegwaarde.
Exploitatiekosten in het uitpondscenario
In het uitpondscenario moet rekening gehouden worden met het uit exploitatie gaan
van woningen. Het medio jaar principe veronderstelt dat uitponden halverwege het jaar
plaatsvindt. Stel dat de mutatiegraad in 2017 gelijk is aan 5% is, dan is in de eerste
helft 2017 100% in exploitatie en in de tweede helft 95%.
Toegepast op bovenstaand voorbeeld zijn de kosten instandhouding in 2017 gelijk aan
100% van € 800 plus 95% van € 816 gedeeld door 2. In formule is dat (100% * € 800
+ 95% * € 816)/2 is € 788.
Bij het uitpondscenario worden bij mutatie ook geen mutatiekosten gemaakt.
5.2.5. Huurstijging
Bij de huurstijging wordt onderscheid gemaakt tussen de jaarlijkse huurverhoging en
de huuraanpassing bij mutatie. De jaarlijkse huurverhoging is van toepassing op de
contracthuur, de markthuur en de maximale huur. In de basisversie worden deze drie
huurniveaus geïndexeerd met de prijsinflatie. Daarnaast is er de komende jaren sprake
van een jaarlijkse boveninflatoire opslag op de huurverhoging.
5.2.5.1. Boveninflatoire huurverhoging
De jaarlijkse boveninflatoire huurverhoging, geldt alleen voor de contracthuur van
gereguleerde zelfstandige verhuureenheden. De hoogte van de opslag boven de prijsinflatie
is afhankelijk van overheidsbeleid dat kan wijzigen, en de verwachtingen daarover
in de markt. Hierbij is verondersteld dat de kopende belegger de mogelijkheden die
het rijksbeleid biedt voor huuraanpassingen, wel zal benutten, maar met coulance voor
de huurders door de maximale toegestane huurverhoging met 0,5%-punt te verlagen. Bij
het toepassen van de boveninflatoire huurverhoging geldt de randvoorwaarde dat de
huur niet boven de markthuur of de maximale huur uitkomt.
Tabel 17 opslag jaarlijkse huurverhoging boven inflatie bij gereguleerde verhuureenheden
Type
|
2017
|
2018
|
2019
|
2020 e.v.
|
Zelfstandige eenheden
|
1,2%
|
0,8%
|
0,4%
|
0,0%
|
Onzelfstandige eenheden
|
0,0%
|
0,0%
|
0,0%
|
0,0%
|
Bij geliberaliseerde eenheden geldt in principe het percentage huurverhoging zoals
is vastgelegd in de huurovereenkomst. Indien deze specifieke informatie uit huurovereenkomsten
niet beschikbaar is, dan is de huurverhoging gelijk aan de prijsinflatie plus de opslag
voor zelfstandige eenheden.
5.2.5.2. Huursprong bij mutatie
In het doorexploiteerscenario gaat de huur van woongelegenheden bij mutatie naar de
markthuur of de maximale huur volgens het woningwaarderingsstelsel, afhankelijk of
de woongelegenheid bij mutatie is te liberaliseren. Hierbij is het volgende het geval:
-
• Indien de maximale huur lager dan of gelijk is aan de liberalisatiegrens, dan is de
nieuwe huur het minimum van de markthuur en de maximale huur volgens het woningwaarderingstelsel.
-
• Indien de maximale huur hoger is dan de liberalisatiegrens, dan is de nieuwe huur
de markthuur.
5.2.6. Bevriezing liberalisatiegrens
Voor de waardering is ook de te verwachten bevriezing van de liberalisatiegrens van
belang. De bevriezing van de liberalisatiegrens vond voor het eerst per 1 januari
2016 plaats. De bevriezing geldt voor drie kalenderjaren en geldt dus voor de jaren
2016, 2017 en 2018. Hierdoor is het mogelijk dat de huur eerder de liberalisatiegrens
overschrijdt. Als deze overschrijding plaatsvindt, is het daaropvolgende jaar geen
verhuurderheffing meer verschuldigd.
5.2.7. Huurderving oninbaar
Onder huurderving oninbaar vallen de huur en andere kosten die door wanbetaling, tijdelijke
leegstand, oninbare servicekosten, doorlopende servicekosten tijdens leegstand ten
laste van eigenaar of anderszins niet zijn te incasseren. Structurele leegstand wordt
hierin niet opgenomen. De huurderving wordt opgenomen als een vast percentage van 1,0% over de huursom voor de gehele DCF-periode. Dit percentage is ontleend aan de waarderingsgegevens
van toegelaten instellingen.
5.2.8. Aanvangsleegstand
De objectparameter wel of geen aanvangsleegstand bepaalt of het object leegstaat vanaf
het begin van de beschouwingsperiode, dus vanaf 1 januari 2017. Indien er sprake is
van aanvangsleegstand, dan moet in de basisversie gerekend worden met een periode
gelijk aan de modelparameter mutatieleegstand (in maanden) en met de huurderving die
het resultaat is van deze leegstand.
Deze benadering wijkt af van de vorige versie van dit handboek. Daarom is deze benadering
voor verslagjaar 2016 nog een handreiking. Vanaf verslagjaar 2017 is deze benadering
voorgeschreven.
Voorbeeld:
Stel de aanvangsleegstand is 3 maanden. Dat betekent dat in het eerste kalenderjaar
de huurderving als gevolg van leegstand gelijk is aan 3/12 of te wel 25% van de markthuur
medio dat jaar. Na de periode wordt de verhuureenheid bij doorexploiteren tegen de
markthuur verhuurd.
5.2.9. Mutatiekans
Bij de hoogte van de mutatiekans wordt onderscheid gemaakt tussen de mutatiekans in
het doorexploiteerscenario en in het uitpondscenario.
5.2.9.1. Mutatiekans bij doorexploiteren
De mutatiekans in het doorexploiteerscenario is gelijk aan de gemiddelde mutatiekans
van de betreffende verhuureenheden over de afgelopen vijf jaar (2012–2016). Het
betreft het aantal vrijgekomen woningen door reguliere opzeggingen. Het betreft het
totaal aantal mutaties gedurende de periode gedeeld door de som van de jaarlijkse
ultimo standen van het aantal verhuureenheden.
Voorbeeldberekening
Veronderstel dat een waarderingscomplex 100 verhuurbare eenheden omvat per ultimo
jaar gedurende de jaren 2012 t/m 2016 en er geen verkopen plaatsvinden in deze periode.
• 2012
|
2 mutaties
|
100 vhe ultimo 2012
|
• 2013
|
5 mutaties
|
100 vhe ultimo 2013
|
• 2014
|
3 mutaties
|
100 vhe ultimo 2014
|
• 2015
|
2 mutaties
|
100 vhe ultimo 2015
|
• 2016
|
0 mutaties
|
100 vhe ultimo 2016
|
Totaal
|
12 mutaties
|
500 vhe
|
Hieruit volgt de mutatiekans van het waarderingscomplex: 12/500 oftewel 2,40%
5.2.9.2. Mutatiekans bij uitponden
De mutatiekans in het uitpondscenario kan per prognosejaar variëren, waarbij de mutatiekans
voor doorexploiteren de basis vormt voor de hoogte van de mutatiekans bij uitponden.
De opslagen in het uitpondscenario zijn ontleend aan waarderingsgegevens van toegelaten
instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn hieronder weergegeven.
De volgende opslagen zijn van toepassing:
-
• Jaar 1: Indien sprake is van een niet-aangebroken waarderingscomplex, dan geldt een
opslag van 2% op de mutatiekans voor doorexploiteren. Indien er wel al is uitgepond,
wordt de mutatiekans voor doorexploiteren gevolgd.
-
• Jaar 2 tot en met 5: De mutatiekans voor doorexploiteren wordt gevolgd. Er wordt dus
geen opslag toegepast.
-
• Jaar 6 tot en met 15: Voor de laatste jaren van de DCF-periode geldt dat de hoogte
van de mutatiekans wordt verlaagd naar 70% van de mutatiekans die wordt gehanteerd
in het doorexploiteerscenario. Voor de resterende 30% die wel muteert maar niet wordt
uitgepond geldt dat deze wederverhuurd worden op basis van de markthuur.
5.2.9.3. Minimale en maximale mutatiekans
Voor zowel de mutatiekans bij doorexploiteren, als de mutatiekans bij uitponden wordt
een minimale mutatiekans van 2% gehanteerd voor alle typen verhuureenheden. Voor de
maximale mutatiekans wordt een uitsplitsing naar type verhuureenheid gemaakt: EGW,
MGW en zorgeenheid (extramuraal) kennen een maximale mutatiegraad van 50%. Studenteneenheden
kennen een maximale mutatiegraad van 100%. Indien een mutatiegraad in een complex
boven de maximale mutatiegraad komt te liggen, dan geldt dat de mutatiegraad gelijk
wordt gesteld aan het maximum.
Toelichting omgaan met mutatiekans:
De mutatiekans moet in het uitpondscenario steeds toegepast worden op het aantal woningen
dat in exploitatie is in dat jaar (dus het aantal niet gemuteerde woningen). Deze
exponentiele benadering is vanaf verslagjaar 2017 voorschrift. Over 2016 is het een
aanbeveling.
De mutatiekans moet steeds toegepast worden op het aantal in exploitatie zijnde (niet
gemuteerde) woningen.
-
• Stel de mutatiekans is 5%. In het eerste jaar muteert de 5% van 100% is 5% van de
woningen in exploitatie.
-
• In het volgende jaar muteert dan 5% van 95% is 4,75% van de woningen etc.In het doorexploiteerscenario
gaan geen woningen uit exploitatie dus muteert steeds 5% van alle woningen.
Toelichting fractioneel omgaan met muteren:
Zoals eerder uitgebreid toegelicht in de paragraaf ‘Fractioneel muteren en uitponden’
is de fractionele benadering van uitponden/muteren vanaf verslagjaar 2017 voorschrift
en tot dan een aanbeveling.
5.2.10. Mutatieleegstand
Mutatieleegstand is het aantal maanden dat een verhuureenheid bij mutatie leegstaat
voor dat deze wederverhuurd wordt. Mutatieleegstand resulteert in huurderving gedurende
de periode van leegstand. De huurderving is gebaseerd op de markthuur. Deze huurderving
geldt alleen in het doorexploiteerscenario.
Mutatieleegstand was in het vorige handboek alleen op BOG-MOG van toepassing. In dit
handboek geldt mutatieleegstand voor alle vastgoedtypen. Voor verslagjaar 2016 is
dit een handreiking en mag eventueel nog zonder mutatieleegstand worden gerekend.
Voor verslagjaar 2017 is het rekenen met mutatieleegstand een voorschrift.
Tabel 18 periode mutatieleegstand
Type
|
Mutatieleegstand (in maanden)
|
Gereguleerde woningen
|
0 maanden
|
Geliberaliseerde woningen
|
3 maanden
|
Voorbeeld:
Stel de mutatieleegstand is 3 maanden. Dat betekent dat bij mutatie gerekend moet
worden met 3 maanden huurderving in het kalenderjaar. Deze huurderving is gelijk aan
3/12 of te wel 25% van de markthuur van de verhuureenheid medio dat jaar.
5.2.11. Omgaan met indexatie huurkasstromen
Huurverhogingen vinden plaats op 1 juli van een kalenderjaar. Het is uitgangspunt
dat uitponden en huurmutaties ook in het midden van een kalenderjaar plaatsvinden.
De uitwerking wijkt daarom af van de uitwerking voor bijvoorbeeld exploitatiekosten.
Voorbeeld:
Het onderstaande voorbeeld licht dat stap voor stap toe.
-
• Stel een VHE heeft een contracthuur op prijspeil 31-12-2016 van € 500 per maand. De
markthuur van deze woning is op prijspeil € 700 per maand.
-
• De prijsinflatie in 2017 is 2%. Voor gereguleerde woningen geldt in 2017 een opslag
van 0,5% op de prijsinflatie.
De mutatiegraad van het complex, waar de voorbeeld woning toe behoort is 5% per jaar
5.2.11.1. Bruto huur in doorexploiteerscenario.
De bruto huur kasstroom, de huur exclusief huurderving, wordt als volgt bepaald in
het doorexploiteerscenario.
-
• De eerste zes maanden van 2017 is de contracthuur € 500 per maand. Voor zes maanden
is dat in totaal € 3.000.
-
• Wordt het contract doorgezet dan is de contracthuur voor de tweede helft van het jaar
€ 500 * (1 + 2,5%) is € 512,50 per maand. Bij geen mutatie zou de huur over de tweede
zes maanden van het jaar € 3.075 bedragen. Omdat echter 5% van de huurcontracten muteert
geldt dat de huur voor dit deel gelijk is aan 95% van € 3.075 is € 2.921.
-
• Voor de overige 5% geldt de markthuur medio jaar. De markthuur primo jaar is € 700
per maand. De markthuur ultimo wordt berekend door de prijsinflatie van 2% toe te
passen: de markthuur ultimo is dan € 700 * (1 + 2%) = € 714. De markthuur medio is
het gemiddelde van de primo en de ultimo markthuur: € 707 per maand (officieel 700
* 1,020,5). Voor de tweede zes maanden is de markthuur totaal: € 4.242. Omdat maar 5% muteert
telt deze huur voor 5% mee: € 212.
-
• De totale bruto huur is in dit voorbeeld de som van:
-
• De contracthuur in de eerste helft van het jaar: € 3.000
-
• De contracthuur voor 95% in de tweede helft van het jaar: € 2.921
-
• De markthuur voor 5% in de tweede helft van het jaar: € 212.
-
• De totale bruto huur in 2017 is in dit voorbeeld daarmee: € 6.133.
5.2.11.2. Bruto huur in uitpondscenario
De berekening voor een uitpondscenario is soortgelijk en gebaseerd op dezelfde getallen.
Verder is het uitgangspunt dat bij mutatie volledige uitponding plaatsvindt, er is
geen beklemming.
-
• In de eerste helft van het jaar is 100% in exploitatie hetgeen resulteert in dezelfde
bruto huurinkomsten voor die eerste zes maanden als in bovenstaand voorbeeld: € 3.000.
-
• Uitponden vindt modelmatig op 1 juli plaats. Na die actie is nog 95% in exploitatie
met de verhoogde contracthuur. Dit levert hetzelfde resultaat voor de tweede helft
van het jaar als bij doorexploiteren: een bruto huur van € 2.907
-
• Echter is na uitponden de overige 5% uit exploitatie en levert dus geen huurinkomsten
meer. De totale bruto huur in 2017 is in dit uitpondscenario daarom: 3.000 + 2.907
is € 5.907.
-
• Uitponden heeft uiteraard ook gevolgen voor de exploitatiekosten. In dit voorbeeld
zijn die de eerste helft van het jaar 100% van het totaal en in de tweede helft 95%
van het totaal.
5.2.12. Splitsingskosten
Splitsingskosten zijn de kosten die moeten worden gemaakt om een complex dat nu als
een geheel staat geregistreerd in het Kadaster te splitsen. Hierdoor kan het complex
vervolgens per verhuureenheid worden verkocht. De splitsingskosten worden verdeeld
in juridische en technische splitsingskosten.
-
• Juridische splitsingskosten
Juridische kosten betreffen vergoedingen die voortkomen uit de splitsingsverordening
van gemeenten en daarbij gaat het om notaris- en kadasterkosten. Voor juridische kosten wordt een norm gehanteerd van 500 euro per te splitsen eenheid.
-
• Technische splitsingskosten
Technische splitsingskosten zijn de kosten die worden gemaakt ten behoeve van de nadere
voorwaarden, die voortvloeien uit de afgegeven splitsingsvergunning door de gemeente.
Het gaat hierbij niet om onderhoudskosten, maar om de aanvullende eisen die in het
kader van de splitsing dienen te worden gerealiseerd.
In de modelmatige bepaling van de marktwaarde worden geen technische splitsingskosten
opgenomen. Als de corporatie dat nodig acht, kunnen de technische splitsingskosten
via de full versie als afzonderlijke vrijheidsgraad worden meegenomen. In dat geval
is tussenkomst van een externe taxateur vereist met een nadere toelichting.
Toelichting uitwerking splitsingskosten
De splitsing van een complex vindt in het uitpondscenario in de praktijk niet plaats
op het moment van uitponden van een woning. Die splitsing vindt vooraf plaats. Dat
betekent dat alle splitsingskosten genomen en berekend moet worden primo het eerste
jaar van de beschouwingsperiode.
5.2.13. Verkoopkosten
De verkoopkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor de verkoop van de verhuureenheden
in het uitpondscenario. Onder deze kosten vallen makelaarskosten en, indien aanwezig,
eventuele andere handelingskosten. Onderhoudskosten die worden gemaakt om een woning
gereed te maken voor verkoop en de overdrachtsbelasting, vallen niet onder de verkoopkosten.
De hoogte van het percentage is ontleend aan de waarderingsgegevens van toegelaten
instellingen. Het in de tabel weergegeven percentage is alleen van toepassing op de
peildatum 31 december 2016. Het bedrag ultimo 2016 wordt aangepast conform de bijbehorende
bouwkostenontwikkeling en is inclusief 21% BTW.
Tabel 19 verkoopkosten
Verkoopkosten
|
Verkoopkosten
|
1,7% van de leegwaarde
|
Toelichting uitwerking verkoopkosten:
Voor deze kosten geldt het midden jaar principe. Zoals eerder toegelicht moeten de
kosten berekend worden als het gemiddelde van de verkoopkosten primo en ultimo van
een kalenderjaar.
5.2.14. Erfpacht
Erfpacht beïnvloedt de waarde van de verhuureenheid. Het effect van de erfpacht op
de waarde vloeit voort uit de consequenties die de erfpacht voor de koper heeft. Er
zijn in Nederland verschillende vormen van erfpacht. In deze paragraaf worden alleen
enkele hoofdlijnen beschreven. Als de consequenties van de erfpacht voor de waardering te veel afwijken van deze
hoofdlijnen, is maatwerk nodig dat op basis van de full versie mogelijk is.
Het uitgangspunt is om de eenheid eerst te waarderen alsof deze op eigen grond staat
en vervolgens de gevolgen van erfpacht te bezien als correcties op deze waarde. De
correcties komen voort uit toekomstige financiële verplichtingen verbonden aan de
erfpacht zoals canon betalingen en/of hernieuwde toekomstige afkoopsommen.
Als de erfpacht niet is afgekocht en als sprake is van een jaarlijkse canon, zonder
dat bij verkoop aan een belegger of vervolgens bij uitponden aan een particulier een
afkoopsom is verschuldigd, is de betreffende canon een doorlopende kasstroom. De contante
waarde van deze kasstroom is een correctie op de waarde toepasbaar in de basisversie.
Afhankelijk van de erfpachtovereenkomst, dient deze canon wel of niet te worden geïndexeerd.
Loopt het contract niet voor nog minimaal 15 jaar door, dan wordt een inschatting
gemaakt van de canon bij ingang van het nieuwe contract. Door de complexiteit van
deze methodiek, is in dat geval maatwerk vereist, dat via de full versie mogelijk
is.
Afkoopbedrag erfpacht:
Dit is het bedrag dat verschuldigd is om de huidige erfpacht om te zetten in eigendom
of eeuwigdurende erfpacht. Het bedrag moet dan door de TI zijn geraamd. Indien dit
bedrag in de basisversie wordt opgevoerd, dient dit van de eerdere berekende waarde
op eigen grond te worden afgetrokken. Dit bedrag bevat dan tevens eventuele toekomstige
canonverplichtingen. Die moeten dan niet alsnog ook opgevoerd worden.
Erfpacht suppletie
In sommige gevallen zal sprake zijn van een erfpachtsuppletie omdat bij verkoop aan
een belegger, sprake is van een bestemmingswijziging van de sector van toegelaten
instellingen naar de beleggersector en mogelijk ook van huur naar koop. Deze suppletie
dient dan wel in de DCF-berekening meegenomen te worden.
Daarnaast wordt in sommige erfpachtcontracten een suppletie clausule opgenomen waarin
een bedrag staat dat de erfpachter verschuldigd is voor het omzetten van een huur-
in een koopwoning. Dit bedrag maakt onderdeel uit van de kosten verbonden aan uitponden
en vallen aan het begin van de waarderingsperiode.
5.2.15. Disconteringsvoet
De disconteringsvoet is de marktconforme rendementseis waartegen de verwachte toekomstige
inkomsten en uitgaven contant worden gemaakt. In de basisversie wordt geen onderscheid
gemaakt tussen de hoogte van de disconteringsvoet in het doorexploiteer- en uitpondscenario.
Met het herstel van de koopwoningmarkt, zijn nu onvoldoende redenen om aan te nemen
dat de te verwachten kasstromen in het doorexploiteer- en uitpondscenario een andere
risicoprofiel kennen.
De disconteringsvoet wordt opgebouwd uit de volgende drie onderdelen:
-
• De risicovrije rentevoet.
-
• De vastgoedsector specifieke opslag.
-
• De opslag voor het object- en marktrisico.
De hoogte van de risicovrije rentevoet wordt bepaald aan de hand van het 24-maands
historisch gemiddelde van de 10-jaar EURO area yield curve gebaseerd op triple AAA
rated staatsobligaties zoals gepubliceerd door de ECB9. Doordat gebruik wordt gemaakt van het 24-maands gemiddelde, worden incidentele pieken
van de rente op de peildatum van de waardering voorkomen.
De vastgoed sectorspecifieke opslag is een vastgoedsector gebonden risico-opslag,
welke dient ter compensatie voor het extra risico dat wordt gelopen voor het investeren
in vastgoed, ten opzichte van de risicovrije rente. Het percentage voor de vastgoedsector
specifieke opslag is ontleend aan waarderingsgegevens van toegelaten instellingen.
Tabel 20 risicovrije rentevoet en vastgoed opslag
Opbouw disconteringsvoet
|
Risicovrije rentevoet
|
0,46%
|
Vastgoed sectorspecifieke opslag
|
5,50%
|
De opslagen voor het markt- en objectrisico zijn gecombineerd. Deze gecombineerde
opslag is afhankelijk gesteld van drie kenmerken van de verhuureenheden:
-
• Bouwjaar ingedeeld in vijf bouwjaarklassen.
-
• Type verhuureenheid ingedeeld in vier typen.
-
• Regio ingedeeld in vier regio’s10.
Bij de schatting van de hoogte van de opslag voor het markt- en objectrisico is gebruik
gemaakt van een referentieobject. De keuze voor het referentieobject heeft geen invloed
op de hoogte van de disconteringsvoet van de andere verhuureenheden. De schatting
van deze opslag is gebaseerd op waarderingsgegevens van toegelaten instellingen, die
op marktwaarde hebben gewaardeerd. Vervolgens is de disconteringsvoet geactualiseerd
op basis van de marktontwikkelingen in 2015. Deze actualisatie heeft geleid tot een
daling van de discontovoet met 0,3%-punt.
Tabel 21 referentieobject
Kenmerk
|
Klasse
|
Bouwjaarklasse
|
< 1960
|
Type verhuureenheid
|
EGW
|
Regio
|
West
|
De totale disconteringsvoet voor het referentie-object bedraagt 6,66%. Aangezien de
risicovrije rentevoet en de vastgoedsector specifieke opslag samen op 5,96% uitkomen,
kan afgeleid worden dat bij het referentieobject de opslag voor het markt- en objectrisico
0,70% bedraagt.
Om tot de disconteringsvoet van de afzonderlijke verhuureenheden te komen, wordt gebruik
gemaakt van het referentieobject. De onderstaande tabellen geven de op- en afslagen
ten opzichte van het referentieobject weer bij elk van de onderscheiden kenmerken.
Door per verhuurbare eenheid de kenmerken te bepalen en vervolgens de relevante op-
en afslagen op te tellen bij, respectievelijk af te trekken van de totale disconteringsvoet
van het referentieobject, ontstaat de disconteringsvoet van de overige verhuureenheden.
Tabel 22 effect bouwjaarklasse
Bouwjaarklasse
|
Opslag
|
< 1960
|
0,00%
|
1960 – 1974
|
0,13%
|
1975 – 1989
|
–0,06%
|
1990 – 2004
|
–0,25%
|
≥ 2005
|
–0,50%
|
Tabel 23 effect type verhuureenheid
Type
|
Opslag
|
EGW
|
0,00%
|
MGW
|
0,15%
|
Studenteneenheid
|
–0,29%
|
Zorgeenheid (extramuraal)
|
0,45%
|
Tabel 24 effect regio
Regio
|
Opslag
|
Noord
|
0,98%
|
Oost
|
0,62%
|
Zuid
|
0,84%
|
West
|
0,00%
|
Opslag disconteringsvoet in krimp- en/of aardbevingsgebieden
Voor woongelegenheden in krimp- en/of aardbevingsgebieden geldt een extra opslag van
2,00%-punt op de discontovoet. Ligt een verhuureenheid zowel in een aardbevings- als
krimpgebied dan moet deze opslag niet dubbel gerekend worden. In dat geval is de opslag
ook 2,00%-punt.
5.2.16. Eindwaarde
De eindwaarde is de marktwaarde van het waarderingscomplex aan het einde van het 15e
jaar. Deze waarde is gelijk aan de contante waarde van de verwachte kasstromen die
vanaf het 16e exploitatiejaar worden verwacht. Deze eindwaarde wordt vervolgens contant
gemaakt met de gehanteerde disconteringsvoet naar de waardepeildatum en is zo onderdeel
van de marktwaarde.
De berekening van de eindwaarde verschilt in het doorexploiteerscenario ten opzichte
van het uitpondscenario.
5.2.16.1. Eindwaarde in het doorexploiteerscenario
Bij de berekening van de eindwaarde in het doorexploiteerscenario wordt vanaf het
16e jaar wederom verondersteld dat sprake is van doorexploiteren met een voortdurende
looptijd.
Een resterende looptijd van 50 jaar is ook mogelijk. Het verschil in de uitkomst met
een voortdurende looptijd is verwaarloosbaar. De eindwaarde met een voortdurende looptijd
is wiskundig gemakkelijker te bepalen. Over verslagjaar 2016 zijn beide benaderingen
mogelijk. Vanaf verslagjaar 2017 is de benadering op basis van voortdurende looptijd
voorgeschreven.
Alle afzonderlijke kasstromen ontwikkelen zich met de eigen groeivoet. Voor de onderhoudskosten
bijvoorbeeld is de groeivoet gelijk aan stijging van de bouwkostenindex. Bij huurdersmutatie
wordt, waar dat aan de orde is, de huur opgetrokken naar de markthuur of de maximale
huur volgens het woningwaarderingsstelsel. Voor woningen met een huur onder de liberalisatiegrens
blijft de verhuurderheffing van toepassing op basis van het vanaf 2017 gehanteerde
percentage van de WOZ-waarde.
Voorts wordt rekening gehouden met veroudering. In de praktijk wordt via een renovatie
functionele veroudering ongedaan gemaakt. De kosten die hiermee gemoeid zijn, worden
benaderd door vanaf het 16e jaar de kosten voor instandhoudingsonderhoud met 100%
te verhogen. De bedragen die zo worden ingerekend corresponderen met een eenmalige
renovatie.
Met ingang van het verslagjaar 2017 zal de opslag van 100% op het instandhoudingsonderhoud
afhankelijk zijn van de kwaliteit van de eenheid. Die kwaliteit zal mogelijk gebaseerd
worden op de energieprestatie index van de eenheid maar vraagt om nadere uitwerking
en precisering. In die uitwerking zal rekening gehouden worden met bijvoorbeeld het
feit dat onzelfstandige eenheden geen verplichte aanmelding hebben, mogelijk met de
conditiemeting en andere factoren die de kwaliteit bepalen.
N.B. Onderstaande tabel geeft slechts een indicatie van de aanpak. Deze aanpak geldt vanaf het verslagjaar 2017. In de volgende actualisatie
zal deze tabel definitief worden gemaakt.
Tabel 25 verouderingsopslag op basis van energieprestatieindex
Energieprestatieindex
|
Energielabel
(verstrekt vóór 1 januari 2015)
|
Verouderingsopslag als % van instandhoudingsonderhoud
|
tot 1,2
|
A en beter
|
30%
|
1,2 tot 1,4
|
B
|
70%
|
1,4 tot 1,8
|
C
|
90%
|
1,8 tot 2,1
|
D
|
100%
|
2,1 tot 2,4
|
E
|
110%
|
2,4 tot 2,7
|
F
|
120%
|
vanaf 2,7
|
G
|
130%
|
De eindwaarde aan het eind van het 15e jaar is gelijk aan al deze kasstromen, contant
gemaakt met de gehanteerde disconteringsvoet.
Desgewenst kan ervoor worden gekozen om bij de bepaling van de eindwaarde aan het
einde van het 15e jaar, naast het verder doorexploiteren, ook de mogelijkheid van
uitponden vanaf het 16e jaar te betrekken. Dit is geen verplichting, maar iets waarvoor
de corporatie zelf kan kiezen. In dat geval wordt binnen het doorexploiteerscenario
vanaf het 16e jaar verondersteld dat het waarderingscomplex alsnog uitgepond wordt
met ook een voortdurende looptijd totdat alle woongelegenheden van het complex zijn
verkocht. Verkoop vindt plaats bij mutatie en de netto verkoopopbrengsten maken deel
uit van de kasstromen. De hoogte en het verloop van de mutatiegraad is gelijk aan
die bij het uitpondscenario. De kasstromen van de dan nog verhuurde woongelegenheden
verlopen zoals in het doorexploiteerscenario, inclusief de verhuurderheffing voor
zover van toepassing, en de opslag voor veroudering. De eindwaarde op het eind van
het 15e jaar is dan weer gelijk aan al deze kasstromen contant gemaakt met de gehanteerde
disconteringsvoet. Indien deze benadering ook wordt gevolgd, is de eindwaarde gelijk
aan de hoogste van de twee berekende eindwaarden. Het is aan de toegelaten instelling
om ervoor te kiezen deze benadering in het doorexploiteerscenario te betrekken bij
het bepalen van de eindwaarde.
5.2.16.2. Eindwaarde in het uitpondscenario
De eindwaarde in het uitpondscenario is gebaseerd op het verder uitponden van de,
aan het eind van het 15e jaar, nog niet verkochte woongelegenheden. Hierbij wordt
de mutatiekans met 50% gehalveerd ten opzichte van de mutatiekans die wordt gehanteerd
in het doorexploiteerscenario. De kasstromen van de dan nog verhuurde woongelegenheden
verlopen zoals in het doorexploiteerscenario, inclusief de verhuurderheffing voor
zover van toepassing, en de opslag voor veroudering. De eindwaarde op het eind van
het 15e jaar is dan weer gelijk aan al deze kasstromen contant gemaakt met de gehanteerde
disconteringsvoet.
5.2.16.3. Toelichting uitwerking eindwaarde op basis voortdurende looptijd
De eindwaarde ultimo jaar 15 kan op drie eindwaardescenario’s worden berekend: een
eindwaardescenario op basis van uitponden, een eindwaardescenario op basis van doorexploiteren,
of een eindwaardescenario op basis van het maximum van doorexploiteren en uitponden.
In alle eindwaardescenario’s wordt de eindwaarde in de basisversie berekend op basis
van een voortdurende looptijd benadering. Theoretisch geldt dat de contante waarde
van oneindig gelijkblijvend kasstroom CF tegen een discontovoet d gelijk is aan CF/d.
Eveneens geldt dat een de contante waarde van een kasstroom CF die jaarlijks met een
groeivoet g stijgt gelijk is aan CF/(d – g) (1). Deze principes kunnen gebruikt worden
in de eindwaarde berekening.
Kapitalisatiefactoren
De kasstromen in jaar 15 (CF15) vormen de basis voor de eindwaardeberekening. De eindwaarde geldt ultimo jaar 15
en begint dus met de kasstroom in jaar 16. De kasstroom medio jaar 16 moet dus eerst
nog gecorrigeerd worden voor de groeifactor g: CF16 = CF15 * (1 + g). Ook moet voor de bepaling van de contante waarde nog gecorrigeerd worden
vanwege het medio jaar disconteren: EW = EW * (1 + d)0,5. Het invoeren van deze gegevens in vergelijking (1) uit de voorgaande paragraaf geeft
de vergelijking voor de eindwaarde ultimo jaar 15 gegeven een kasstroom CF15 in jaar 15, een discontovoet d en een groeifactor g:
EW = CF15 * (1 + d)0,5 * (1 + g) / (d – g).
Deze vergelijking kan geschreven worden als EW = CF15 * K, waarbij K een kapitalisatiefactor is gelijk aan (1 + d)0,5 * (1 + g) / (d – g). (2)
Indien daarnaast sprake is van een mutatiegraad m, dan neemt een kasstroom jaarlijks
mogelijk af met (1 – m). Dat betekent dat de groeifactor niet gelijk is aan 1 + g
maar aan (1 – m) * (1 + g) en g gelijk aan (1 – m) * (1 + g) – 1. Invoeren in vergelijking
(2) geeft:
EW = CF15 * (1 + d)0,5 * (1 – m) * (1 + g) / (d – ((1 – m) * (1 + g) – 1)).
Wanneer ervan uitgegaan wordt dat in het doorexploiteerscenario het complex aan het
einde van de beschouwingsperiode in de verhuur blijft, zal de huurkasstroom vanaf
jaar 16 uit drie componenten bestaan:
-
1. Het deel dat begin jaar 16 geharmoniseerd is en al op de maximale huur zit.
-
2. Het deel dat begin jaar 16 nog niet is geharmoniseerd en langzaam afneemt, omdat het
wordt geharmoniseerd.
-
3. Het deel dat ná begin jaar 16 is geharmoniseerd. Dit deel wordt ieder jaar groter.
Voor al deze drie kasstromen wordt een aparte kapitalisatiefactor berekend. Hierbij
maken we de volgende aannames:
-
• De huur wordt jaarlijks opgehoogd met een percentage g (de prijsinflatie).
-
• De disconteringsvoet is gelijk aan d.
-
• Huurdersmutaties vinden plaats op basis van een mutatiegraad m.
Dan worden de volgende kapitalisatiefactoren berekend voor de huur:
-
1. Het geharmoniseerde deel zit al op de maximale huur. Deze huur stijgt jaarlijks met
de groeivoet g en wordt contant gemaakt tegen een disconteringsvoet d. Omdat kasstromen
halverwege het jaar vallen en de eindwaarde ultimo jaar, vindt nog een correctie plaats
op het contant maken. De kapitalisatiefactor is dan:
K1 = (1 + d)0,5 * (1 + g) / (d – g)
-
2. Het niet geharmoniseerde deel van de huur neemt af met mutatiegraad m. Hierbij is
de kapitalisatiefactor:
K2 = (1 + d)0,5 * ((1 – m) * (1 + g)) / (d – ((1 – m) * (1 + g) – 1))
Door het wegwerken van haakjes kan deze vergelijking ook geschreven worden als:
K2 = (1 + d)0,5 * (1 + g – m – m * g) / (d – (g – m – m * g))
-
3. De kapitalisatiefactor voor de kasstroom voor het niet geharmoniseerde deel dat na
verloop van tijd harmoniseert is gelijk aan het verschil van de eerste twee kapitalisatiefactoren:
K3 = K1 – K2
Deze drie kapitalisatiefactoren zijn algemeen toepasbaar, hiermee kunnen dus alle
kasstromen in zowel het doorexploiteer- als het uitpondscenario worden gekapitaliseerd.
Daarbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat kasstromen en specifieke
groeivoet g hebben.
In onderstaande tabel wordt aangegeven welke kapitalisatiefactor per kasstroom wordt
gebruikt, uitgesplitst voor de verschillende scenario’s:
Marktwaardescenario
|
Groeivoet (g)
|
Door-exploiteren
|
Door-exploiteren
|
Uitponden
|
Eindwaardescenario
|
|
Door-exploiteren
|
Uitponden
|
Uitponden
|
Opbrengsten
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Huur
|
prijsinflatie
|
|
K2
|
K2
|
• Reeds begin jaar 16 geharmoniseerd
|
|
K1
|
|
|
• Niet geharmoniseerd
|
|
K2
|
|
|
• Na begin jaar 16 geharmoniseerd
|
|
K3
|
|
|
Verkoopopbrengsten
|
leegwaardestijging
|
n.v.t.
|
K2
|
K2
|
|
|
|
|
|
Uitgaven
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Onderhoud
|
bouwkostenstijging
|
K1
|
K2
|
K2
|
Mutatieonderhoud
|
bouwkostenstijging
|
K1
|
K2
|
K2
|
Beheer
|
loonstijging
|
K1
|
K2
|
K2
|
Overig
|
prijsinflatie
|
K1
|
K2
|
K2
|
Erfpacht
|
prijsinflatie
|
K1
|
K2
|
K2
|
Verhuurderheffing
|
leegwaardestijging
|
K1 of K2 of K3
|
K2
|
K2
|
Verkoopkosten
|
bouwkostenstijging
|
n.v.t.
|
K2
|
K2
|
Veroudering
|
bouwkostenstijging
|
K1
|
K2
|
K2
|
|
|
|
|
|
Te hanteren mutatiegraad (als percentage van de mutatiegraad voor het doorexploiteerscenario)
|
|
100%
|
70%
|
50%
|
Voor de berekening van de eindwaarde geldt verder nog het volgende:
-
• De afweging doorexploiteren versus uitponden in de berekening van de eindwaarde van
het doorexploiteerscenario vindt altijd op complexniveau plaats. Bij alle VHE’s in
een complex wordt dus hetzelfde eindwaardescenario gehanteerd.
-
• Bij een negatieve eindwaarde op complexniveau, wordt de eindwaarde op complexniveau
afgekapt op € 0,–.
In bijlage 5 bij dit handboek zijn drie voorbeelden opgenomen van het toepassen van
deze berekening.
5.2.17. Overdrachtskosten
Tot slot zijn de overdrachtskosten van belang. De overdrachtskosten zijn de overdrachtsbelasting
en de overige kosten, bestaande uit de notaris- en de registratiekosten bij de verkoop
van het waarderingscomplex in verhuurde staat. De overdrachtskosten worden weergegeven
als een percentage van de berekende waarde van een verhuureenheid.
Tabel 26 overdrachtskosten
Overdrachtskosten
|
Overdrachtsbelasting
|
2%
|
Overige aankoopkosten
|
1%
|
Totale overdrachtskosten
|
3%
|
5.2.18. Overige punten
Indien op het waarderingscomplex of een deel daarvan, op de waardepeildatum 31 december
2016 een ook voor een derde, onherroepelijke verplichting tot sloop van toepassing
is, dient hier bij de waardering rekening mee te worden gehouden.
Bij studenteneenheden en extramurale zorgeenheden wordt in de basisversie verondersteld
dat deze zich in complexen bevinden die niet worden uitgepond. Dit impliceert dat
voor deze verhuureenheden alleen het doorexploiteerscenario van toepassing is. Dit
zelfde geldt ook voor aardbevings- en krimpgebieden. Bij toepassing van de full versie
kan een uitzondering worden gemaakt op het hanteren van zowel een doorexploiteer-
als een uitpondscenario, indien op basis van een marktanalyse wordt aangetoond dat
één van beide scenario’s niet realistisch is in de markt. Hiervoor kan bijvoorbeeld
gedacht worden aan woningen in krimp- en aardbevingsgebieden, studentenwoningen en
extramurale zorgwoningen.
5.2.19. Nadere toetsing
De modelmatige bepaalde marktwaarde van een complex ligt ten opzichte van de geïndexeerde
WOZ- waarde over het algemeen binnen een bandbreedte van 50 en 125%. Indien dit niet
het geval is, is een nadere beoordeling van de gebruikte objectgegevens nodig om te
bezien of deze juist zijn. Indien de gebruikte objectgegevens juist blijken te zijn,
behoeft de marktwaarde niet te worden aangepast.
6. BEDRIJFSMATIG EN MAATSCHAPPELIJK ONROEREND GOED
In dit hoofdstuk worden de te hanteren gegevens en de uitgangspunten voor de waardebepaling
van bedrijfsmatig (BOG) en maatschappelijk (MOG) onroerend goed uiteengezet. Voor
de waardebepaling is het belangrijk om onderscheid te maken tussen de objectgegevens en de modelparameters. De objectgegevens zijn specifieke gegevens van de toegelaten instelling die op het
niveau van het verhuurcontract beschikbaar dienen te zijn. Deze gegevens komen uit
de basisadministratie van de toegelaten instelling. Naast de objectgegevens wordt
gebruik gemaakt van de modelparameters. De modelparameters zijn die gegevens die noodzakelijk
zijn voor de berekening van de marktwaarde. Over deze waarden geeft dit handboek uitsluitsel.
Voor het bepalen van de marktwaarde in verhuurde staat van BOG en MOG, wordt ten opzichte
van de waardering van woongelegenheden een aangepast rekenmodel gebruikt. Een belangrijk
verschil met het model voor de woongelegenheden is dat voor BOG en MOG alleen wordt
gewerkt met een doorexploiteerscenario en dat er geen sprake is van een uitpondscenario.
Bedrijfsmatig en maatschappelijk onroerend goed zijn erg heterogeen. Dit leidt ertoe
dat een uniform model veelal niet geschikt is om dit type vastgoed te waarderen. Toegelaten
instellingen hebben bij dit type vastgoed de vrijheid om de full versie toe te passen.
Indien de huursom van niet-reguliere woningen, bedrijfsmatig, maatschappelijk, intramuraal
zorgvastgoed, en exoten tezamen meer dan 5% van de totale huursom uitmaakt of van
de DAEB-tak of de niet-DAEB tak afzonderlijk, is toepassing van de full
|
6.1. Objectgegevens
De volgende tabel bevat een overzicht van de specifieke objectgegevens voor BOG en
MOG van de toegelaten instelling. Anders dan bij woongelegenheden worden bij BOG en
MOG m2 BVO en m2 VVO als basiseenheden gebruikt. Een andere verschil tussen woongelegenheden en BOG
en MOG is dat alle genoemde bedragen exclusief BTW zijn, tenzij expliciet anders vermeld.
Tabel 27 objectgegevens BOG en MOG
Objectgegevens
|
Beschrijving
|
Waarderingscomplex
|
Id waarderingscomplex
|
Unieke identificatiecode van het waarderingscomplex.
|
Verhuureenheid
|
Id verhuurcontract
|
Unieke identificatiecode van het verhuurcontract die aansluit bij de basisadministratie.
|
Postcode
|
Viercijferige postcode van de verhuureenheid.
|
Type verhuureenheid
|
Type van de verhuureenheid naar BOG en MOG.
|
Bouwjaar
|
Bouwjaar van de verhuureenheid.
|
Oppervlakte vvo
|
Verhuurbaar vloeroppervlak (vvo) in m2 van de verhuureenheid
|
Oppervlakte bvo
|
Verhuurbaar bruto vloeroppervlak (bvo) in m2 van de verhuureenheid.
|
Ingangsdatum huurcontract
|
Datum waarop de contracthuur van kracht wordt, respectievelijk is geworden.
|
Einddatum huurcontract
|
Datum waarop de contracthuur wordt beëindigd.
|
Actuele contracthuur
|
Overeengekomen kale jaarhuur van het verhuurcontract op peildatum 31-12- 2016.
|
Markthuur
|
Markthuur per jaar per m2 vvo van het verhuurcontract.
|
Indicatie verlenging huurcontract
|
Is wel of niet sprake van een verwachte verlenging van het verhuurcontract.
|
Herzieningshuur
|
Herzieningshuur per herzieningsdatum (bij geen huurdersmutatie).
|
Aanvangsleegstand
|
Wel of geen aanvangsleegstand
Staat de eenheid leeg op het beschouwingsmoment 31-12-2016
|
WOZ-waarde
|
WOZ-waarde van het contract voor belastingjaar 2016, die als waardepeildatum 01-01-2015
kent.
|
Achterstallig onderhoud
|
Wel of geen achterstallig onderhoud opgenomen in de meerjarenprognose.
|
Achterstallig onderhoud bedrag
|
Indien van toepassing, het bedrag waarmee achterstallig onderhoud kan worden verholpen.
Dit bedrag kan gebaseerd zijn op de meerjarenprognose.
|
Erfpacht
|
Wel of geen erfpacht bij de verhuureenheid, met de indeling: nee, ja met erfpacht
afgekocht, ja met erfpachtcanon.
|
Erfpachtcanon
|
Indien van toepassing, erfpachtcanon van de verhuureenheid, een vast bedrag per m2 bvo.
|
Einddatum erfpachtcontract
|
Indien van toepassing, wordt de einddatum van het erfpachtcontract, per verhuurcontract,
opgegeven.
|
Erfpacht afkoopbedrag
|
Indien van toepassing, het bedrag per m2 bvo dat bij verkoop van het verhuurcontract als afkoop van de erfpacht is verschuldigd
om erfpacht om te zetten in eigendom of eeuwigdurende erfpacht.
|
6.2. Modelparameters
Met de modelparameters vindt de modelmatige waardering plaats, uitgaande van de objectgegevens,
die in het voorafgaande zijn beschreven. Het betreft hier de modelparameters voor
de basisversie. Verderop zullen de afwijkingen worden beschreven die mogelijk zijn
op de modelparameters in de full versie.
6.2.1 . Markthuren
De markthuur is de huurprijs per jaar per vierkante meter VVO die, uitgaande van optimale
marketing en verhuur, kan worden gerealiseerd op peildatum 31 december 2016. Daarbij
geldt dat de markthuur wordt gebruikt voor het bepalen van de nieuwe huur nadat een
verhuurcontract is beëindigd. De markthuur wordt door de toegelaten instelling per
jaar in m2 VVO van het contract als objectgegeven opgegeven gebaseerd op een gegevens uit de
markt van vergelijkbare objecten.
6.2.2. Huurinkomsten en huurstijging
De huurinkomsten worden bepaald op basis van de gegevens van de huidige huurcontracten.
De huidige contracthuur wordt tot de einddatum opgenomen en op het moment van de einddatum
zijn er twee mogelijkheden:
Verlenging
Bij verlenging van het huidige contract geldt dat op basis van de herzieningshuur,
de nieuwe huur wordt opgenomen.
Opzegging
Indien aan het einde van het huurcontract wordt verwacht dat opzegging zal plaatsvinden,
wordt er van uitgegaan dat een nieuw marktconform huurcontract kan worden afgesloten.
Op dat moment wordt een nieuwe huur opgenomen op basis van de markthuur. Er wordt
dan ook rekening gehouden met een periode van leegstand en met mutatiekosten.
De jaarlijkse stijging van de markthuur en de contracthuur is gelijk aan de prijsinflatie
van het voorafgaande jaar.
Toelichting uitwerken huurinkomsten
De huurverhoging bij BOG en MOG vindt niet, zoals bij woningen, plaats op 1 juli van
een kalenderjaar maar op de eerste dag van het volgende contractjaar. Dat vraagt om
een andere benadering om een kalenderjaar te verdelen in een eerste en tweede helft.
Bij woningen bestaan beide helften uit elk zes maanden. Bij BOG en MOG hoeft dat niet
zo te zijn.
Voorbeeld:
Stel de ingangsdatum van een contract is 10 mei 2015. Het object is 100 m2 VVO en de contracthuur op peildatum (31 december 2016) is € 100,– per m2 VVO. De totale huur op peildatum is dan € 10.000,– Het is het meest eenvoudig om
voor de uitwerking de ‘bancaire’ benadering te gebruiken. In die benadering telt elke
maand 30 dagen en een jaar 360 dagen. Het is ook mogelijk met het exact aantal dagen
te berekenen maar dat is complexer. In dit voorbeeld wordt de bancaire benadering
gebruikt. De vraag is wat de totale bruto huurkasstroom in 2017 is. De aanname is
dat de prijsinflatie in 2017 2% is.
-
• Voor 10 mei is de contracthuur gelijk aan € 10.000. Het aantal dagen dat deze huur
geldt is 4 * 30 + 9 = 129 dagen
-
• Vanaf 10 mei is de contracthuur gelijk aan € 10.000 * (1 + 2%) = € 10.200. Deze huur
geldt voor 231 dagen
-
• De totaal contracthuur in 2017 is dan: (129/360) * € 10.000 + (231/360) * € 10.200
is € 10.128,–
-
• In de exactere benadering zijn er 129 dagen vóór 10 mei en 236 dagen na die datum
op een totaal van 365 dagen in het jaar. Dan is de contracthuur in 2017 gelijk aan
(129/365) * € 10.000 + (236/365) * € 10.200 = € 10.129,–. Het verschil met de eenvoudige
benadering is miniem.
Vindt er geen verlenging, maar herziening plaats, dan is de huur in het tweede deel
van het jaar gebaseerd op de herzieningshuur.
6.2.3. Exploitatiekosten
De exploitatiekosten bestaan uit de onderhoudskosten, onderscheiden naar instandhoudings-
onderhoud, achterstallig onderhoud en mutatieonderhoud. Verder zijn er kosten voor
beheer, belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten. Deze kostensoorten
worden hierna nader toegelicht.
6.2.3.1. Instandhoudingsonderhoud
Het instandhoudingsonderhoud is het onderhoud dat gedurende de 15-jarige DCF-periode
nodig is om het verhuurde in dezelfde technische en bouwkundige staat te houden, als
waarin het zich op het moment van waarderen bevindt. Het gaat hierbij niet om investeringen
die leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het verhuurcontract. Het instandhoudingsonderhoud
leidt ook niet tot een hogere huur.
De bedragen voor het instandhoudingsonderhoud zijn ontleend aan waarderingsgegevens
van de toegelaten instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven
in onderstaande tabel. De bedragen zijn per m2 bvo, inclusief 21% BTW.
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen BOG en MOG.
Tabel 28 instandhoudingsonderhoud
Instandhoudingsonderhoud
|
Instandhoudingsonderhoud
|
€ 5, – per m2 bvo
|
6.2.3.2. Mutatieonderhoud
Mutatieonderhoud doet zich voor bij opzegging van de huurovereenkomst. Bij het mutatieonderhoud
wordt onderscheid gemaakt tussen technische mutatiekosten en de kosten voor marketing.
Onder de technische mutatiekosten worden de kosten verstaan die de verhuurder in het kader van de beëindiging van de
huurovereenkomst met de zittende huurder moet maken om het verhuurcontract tegen het
geldende marktwaardeniveau opnieuw te kunnen afsluiten.
Onder de kosten voor marketing worden de kosten verstaan die de verhuurder in het kader van de marketing moet maken
om opnieuw een verhuurcontract af te sluiten. Het gaat daarbij om de kosten die de
eigen organisatie van de verhuurder zal moeten maken en daarnaast om de kosten van
de makelaar die de verhuurder zal inschakelen.
De technische mutatiekosten en de kosten voor marketing worden alleen in rekening
gebracht wanneer er sprake is van opzegging, en niet bij verlenging van de huurovereenkomst.
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen BOG en MOG.
Tabel 29 mutatieonderhoud
Mutatieonderhoud
|
Technisch onderhoud
|
Marketing
|
Mutatieonderhoud
|
€ 10,– per m2 bvo
|
14% van de marktjaarhuur
|
6.2.3.3. Achterstallig onderhoud
Achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken moeten worden betrokken bij de waardering
van de vastgoed. Achterstallig onderhoud zijn kosten die het gevolg zijn van onvoldoende
onderhoud of van externe omstandigheden (dalende grondwaterstand, aardbevingen) die
een direct gevaar vormen voor de elementaire gebouwprestaties en voor het op lange
termijn doorexploiteren van het vastgoed. Dit kan onder meer betrekking hebben op
funderingsproblemen en asbest dat moet worden verwijderd. Het gaat hierbij dus niet
om instandhoudingsonderhoud, dat bedoeld is om een eenheid in eenzelfde technische
en bouwkundige staat te houden.
De correctie bij de waardering is in ieder geval aan de orde als de toegelaten instelling
de ingreep om achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken ongedaan te maken, in
de meerjarenprognose heeft opgenomen. De contante waarde van de kosten van deze ingreep
dienen dan in mindering te worden gebracht op de waarde van het vastgoed. Voor BOG/MOG
gaat het om de kosten exclusief BTW.
6.2.3.4. Beheerkosten
Beheerkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het beheer van het verhuurde.
Het gaat hierbij om de kosten gemaakt voor de verhuur en marketing. De niet-object
gebonden kosten, maatschappelijke beheerkosten, taxatiekosten en accountantskosten
worden niet gerekend tot de beheerkosten.
De hoogte van de beheerkosten is afhankelijk van het type contract en de daaruit volgende
markthuur. De bedragen voor de beheerkosten zijn ontleend aan de waarderingsgegevens
van toegelaten instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven
in onderstaande tabel.
Tabel 30 beheerkosten naar type
Type
|
Beheerkosten naar type
|
BOG
|
3% van de markthuur
|
MOG
|
2% van de markthuur
|
6.2.3.5. Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten
Onder belastingen en overige zakelijke lasten vallen de gemeentelijke OZB, de rioolheffing
en de verontreinigingsheffing, als ook de waterschapsbelasting. Deze belastingen en
heffingen verschillen per gemeente en waterschap. Daarnaast zijn er kosten voor de
verzekeringen.
Toegelaten instellingen kunnen voor de gemeentelijke OZB gebruik maken van de gepubliceerde
gemeentelijke tarieven 2016. De gemeentelijke OZB wordt in percentages opgegeven.
Voor de rioolheffing, de verontreinigingsheffing, de waterschapsbelasting en verzekeringen,
is een gemiddeld percentage per verhuureenheid opgenomen. De percentages, waarop dit
gemiddelde is gebaseerd, zijn ontleend aan de waarderingsgegevens van de toegelaten
instellingen en weergegeven in onderstaande tabel. Het percentage heeft initieel betrekking
op de WOZ-waarde met peildatum 1 januari 2015. Tijdens de 15-jarige DCF-periode wordt
het initieel, op basis van de WOZ-waarde tot stand gekomen bedrag, geïndexeerd met
de prijsinflatie. Inclusief 21% BTW.
Tabel 31 belastingen en verzekeringen
Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten
|
Gemeentelijke OZB
|
Gemeentelijke tarieven 2016 (%) zoals gepubliceerd.
|
Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten (excl. gemeentelijke OZB)
|
0,13% van de WOZ-waarde
|
6.2.4. Erfpacht
Erfpacht beïnvloedt de waarde van het verhuurde. Het effect van de erfpacht op de
waarde vloeit voort uit de consequenties die de erfpacht voor de koper heeft. Er zijn
in Nederland verschillende vormen van erfpacht. In deze paragraaf worden alleen enkele
hoofdlijnen beschreven. Als de consequenties van de erfpacht voor de waardering te
veel afwijken van deze hoofdlijnen, is maatwerk nodig dat op basis van de full versie
mogelijk is.
Het uitgangspunt is om het verhuurde eerst te waarderen alsof deze op eigen grond
staat en vervolgens de gevolgen van erfpacht te bezien als correcties op deze waarde.
Op die manier is het mogelijk objecten op eigen grond en op erfpacht transparant te
vergelijken. De correcties komen voort uit toekomstige financiële verplichtingen verbonden
aan de erfpacht zoals canon betalingen en/of hernieuwde toekomstige afkoopsommen.
Als de erfpacht niet is afgekocht en als sprake is van een jaarlijkse canon, zonder
dat bij verkoop aan een belegger of vervolgens bij uitponden aan een particulier een
afkoopsom is verschuldigd, is de betreffende canon een doorlopende kasstroom. De contante
waarde van deze kasstroom is een correctie op de waarde toepasbaar in de basisversie.
Afhankelijk van de erfpachtovereenkomst, dient deze canon wel of niet te worden geïndexeerd.
Loopt het contract niet voor nog minimaal 15 jaar door, dan wordt een inschatting
gemaakt van de canon bij ingang van het nieuwe contract. Door de complexiteit van
deze methodiek, is in dat geval maatwerk vereist, dat via de full versie mogelijk
is.
Afkoopbedrag erfpacht
Dit is het bedrag dat verschuldigd is om de huidige erfpacht om te zetten in eigendom
of eeuwigdurende erfpacht. Het bedrag moet dan door de TI zijn geraamd. Indien dit
bedrag in de basisversie wordt opgevoerd, dient dit van de eerdere berekende waarde
op eigen grond te worden afgetrokken. Dit bedrag bevat dan tevens eventuele toekomstige
canonverplichtingen. Die moeten dan niet alsnog ook opgevoerd worden.
Erfpacht suppletie
In sommige gevallen zal sprake zijn van een erfpachtsuppletie omdat bij verkoop aan
een belegger, sprake is van een bestemmingswijziging van de sector van toegelaten
instellingen naar de beleggersector. Deze suppletie dient dan wel in de DCF-berekening
meegenomen te worden primo het eerste jaar van de waardering.
6.2.5. Aanvangsleegstand
De objectparameter wel of geen aanvangsleegstand bepaalt of het object leegstaat vanaf
het begin van de beschouwingsperiode, dus vanaf 1 januari 2017. Indien er sprake is
van aanvangsleegstand, dan moet in de basisversie gerekend worden met een periode
gelijk aan de modelparameter mutatieleegstand (in maanden) en met de huurderving die
het resultaat is van deze leegstand.
Voorbeeld:
Stel de aanvangsleegstand is 3 maanden. Dat betekent dat in het eerste kalenderjaar
de huurderving als gevolg van leegstand gelijk is aan 3/12 of te wel 25% van de markthuur
medio dat jaar. Na de periode wordt de verhuureenheid bij doorexploiteren tegen de
markthuur verhuurd.
6.2.6. Mutatieleegstand
Mutatieleegstand is het aantal maanden dat een verhuureenheid bij mutatie leegstaat
voor dat deze wederverhuurd wordt. Mutatieleegstand resulteert in huurderving gedurende
de periode van leegstand. De huurderving is gebaseerd op de markthuur. Deze huurderving
geldt alleen in het doorexploiteerscenario.
Tabel 32 periode mutatieleegstand
Mutatieleegstand
|
Mutatieleegstand (in maanden)
|
Aantal maanden leegstand
|
6 maanden
|
Voorbeeld:
Stel de mutatieleegstand is 3 maanden. Dat betekent dat bij mutatie gerekend moet
worden met 3 maanden huurderving in het kalenderjaar. Deze huurderving is gelijk aan
3/12 of te wel 25% van de markthuur van de verhuureenheid medio dat jaar.
6.2.7. Disconteringsvoet
De disconteringsvoet is de marktconforme rendementseis waartegen de verwachte toekomstige
inkomsten en uitgaven contant worden gemaakt. Voor BOG en MOG geldt dat alleen wordt
gewerkt met een doorexploiteerscenario. De disconteringsvoet wordt opgebouwd uit de
volgende drie onderdelen:
-
• De risicovrije rentevoet.
-
• De vastgoedsector specifieke opslag.
-
• De opslag voor het markt- en objectrisico.
De hoogte van de risicovrije rentevoet wordt bepaald aan de hand van het 24-maands
historisch gemiddelde van de 10-jaar EURO area yield curve gebaseerd op triple AAA
rated staatsobligaties zoals gepubliceerd door de ECB. Doordat gebruik wordt gemaakt
van het 24-maands gemiddelde, worden incidentele pieken van de rente op de peildatum
van de waardering voorkomen.
De vastgoed sectorspecifieke opslag is een vastgoedsector gebonden risico-opslag,
welke dient ter compensatie voor het extra risico dat wordt gelopen voor het investeren
in vastgoed, ten opzichte van de risicovrije rente. Het percentage voor de vastgoedsector
specifieke opslag is ontleend aan waarderingsgegevens van toegelaten instellingen.
Tabel 33 risicovrije rentevoet en vastgoed opslag
Opbouw disconteringsvoet
|
Risicovrije rentevoet
|
0,46%
|
Vastgoed sectorspecifieke opslag
|
5,50%
|
De opslagen voor het markt- en objectrisico zijn gecombineerd. Deze gecombineerde
opslag is afhankelijk gesteld van drie kenmerken van de verhuureenheden:
-
• Bouwjaar ingedeeld in vijf bouwjaarklassen.
-
• Type verhuurhuurcontract ingedeeld in twee typen.
-
• Regio ingedeeld in vier regio’s.
Bij de schatting van de hoogte van de opslag voor het markt- en objectrisico is gebruik
gemaakt van een referentie-contract. De keuze voor het referentie-contract heeft geen
invloed op de hoogte van de disconteringsvoet van de andere verhuurcontracten. De
schatting van deze opslag is gebaseerd op waarderingsgegevens van toegelaten instellingen,
die op marktwaarde hebben gewaardeerd.
Tabel 34 referentie-contractvorm
Kenmerk
|
Klasse
|
Bouwjaarklasse
|
< 1960
|
Type contractvorm
|
BOG
|
Regio
|
West
|
De totale disconteringsvoet voor het referentie-object bedraagt 8,84%. Aangezien de
risicovrije rentevoet en de vastgoedsector specifieke opslag samen op 5,96% uitkomen,
kan afgeleid worden dat bij het referentieobject de opslag voor het markt- en objectrisico
2,88% bedraagt.
Om tot de disconteringsvoet van de afzonderlijke verhuurcontracten te komen, wordt
gebruik gemaakt van het referentiecontract. De onderstaande tabellen geven daarbij
de afzonderlijke effecten weer van elk van de onderscheiden kenmerken. Door per contract
na te gaan wat de effecten zijn voor het markt- en objectrisico en deze op te tellen
bij de totale disconteringsvoet van het referentiecontract, ontstaat de disconteringsvoet
van de overige verhuurcontracten.
Tabel 35 effect naar bouwjaarklasse
Bouwjaarklasse
|
Opslag
|
< 1960
|
0,00%
|
1960 – 1974
|
– 0,39%
|
1975 – 1989
|
0,44%
|
1990 – 2004
|
- 0,24%
|
≥ 2005
|
- 0,25%
|
Tabel 36 effect naar type contractvorm
Type contractvorm
|
Opslag
|
BOG
|
0,00%
|
MOG
|
0,07%
|
Tabel 37 effect naar regio
Regio
|
Opslag
|
Noord
|
0,75%
|
Oost
|
0,50%
|
Zuid
|
0,50%
|
West
|
0,00%
|
6.2.8. Eindwaarde
De eindwaarde is de marktwaarde van het waarderingscomplex aan het einde van het 15e
jaar. Deze waarde is gelijk aan de contante waarde van de verwachte kasstromen die
vanaf het 16e exploitatiejaar worden verwacht. Deze eindwaarde wordt vervolgens contant
gemaakt met de gehanteerde disconteringsvoet naar de waardepeildatum en is zo onderdeel
van de marktwaarde.
Bij BOG en MOG is alleen het doorexploiteerscenario van toepassing. Vanaf het 16e
jaar wordt verondersteld dat sprake is van doorexploiteren met een voortdurende looptijd.
Rekenen met een periode van 50 jaar geeft nagenoeg dezelfde uitkomst. Deze benadering
is voor verslagjaar 2016 nog toegestaan. Om rekenkundige uniformiteit te waarborgen
is vanaf verslagjaar 2017 de voortdurende looptijd benadering voorschrift.
Voor BOG/MOG/Intramurale zorg geldt niet dat er sprake is van een uitpondscenario.
Daarom wordt de eindwaarde alleen bepaald op basis van het doorexploiteerscenario.
De berekeningen zijn hetzelfde als voor de woningen met uitzondering van de huurkasstroom
en de kosten die rechtstreeks met de huurmutaties verband houden. Per contract wordt
een doorrekening gemaakt, waarbij als volgt met de huurpotentie wordt omgegaan:
-
• Er wordt een contante waarde berekend van de kasstromen voor de resterende contractduur
voor het contract dat primo jaar 16 actief is. Wanneer de contractduur onbekend is,
is de resterende contractduur nog 5 kalenderjaren.
-
• Voor de periode na afloop van dit contract wordt gerekend met een huur die 90% is
van het maximum van de geïndexeerde contracthuur in jaar 15 (CH15) en de markthuur (MH15). De afslag van 10% is een ingeschatte afslag voor leegstands- en mutatiekosten,
die niet apart contant worden gemaakt. De benadering van de contante waarde van de
huurkasstroom vanaf jaar 15 is dan gelijk aan:
-
• CW15 = (1 + d)0,5 * { CH15 * (x – xn+1) / (1 – x) + 0,9 * max (CH15; MH15) * xn+1 / (1 – x) }
-
• Hierbij is n de resterende looptijd van het contract in jaren en x is gelijk aan:
-
•
-
• De verouderingskosten bedragen 200% van de onderhoudskosten in jaar 15.
6.2.9. Overdrachtskosten
De overdrachtskosten zijn de overdrachtsbelasting en de overige aankoopkosten bestaande
uit notaris- en de registratiekosten bij de verkoop van het waarderingscomplex in
verhuurde staat. De overdrachtskosten worden weergegeven als een percentage van de
berekende marktwaarde van het verhuurcontract.
Tabel 38 overdrachtskosten
Overdrachtskosten
|
Overdrachtsbelasting
|
6%
|
Overige aankoopkosten
|
1%
|
Totale overdrachtskosten
|
7%
|
6.2.10. Overige punten
Indien op het waarderingscomplex of een deel daarvan, op de waardepeildatum 31 december
2016 een ook voor een derde, onherroepelijke verplichting tot sloop van toepassing
is, dient hier bij de waardering rekening mee te worden gehouden.
Bij BOG en MOG is alleen sprake van een doorexploiteerscenario.
6.2.11. Nadere toetsing
De modelmatige bepaalde marktwaarde van een complex ligt ten opzichte van de geïndexeerde
WOZ- waarde over het algemeen binnen een bandbreedte van 50 en 125%. Indien dit niet
het geval is, is een nadere beoordeling van de gebruikte objectgegevens nodig om te
bezien of deze juist zijn. Indien de gebruikte objectgegevens juist blijken te zijn,
behoeft de marktwaarde niet te worden aangepast.
7. PARKEERGELEGENHEDEN
In dit hoofdstuk worden de te hanteren gegevens en de uitgangspunten voor de waardebepaling
van verhuurde parkeerplaatsen en garageboxen uiteengezet. Voor de waardebepaling is
het belangrijk om onderscheid te maken tussen de objectgegevens en de modelparameters De objectgegevens zijn specifieke gegevens van de toegelaten instelling die op het
niveau van de verhuureenheid beschikbaar dienen te zijn. De modelparameters worden
hierna beschreven.
Let op: een parkeergelegenheid kan in principe alleen via het model voor parkeergelegenheden
worden gewaardeerd, als geldt dat sprake is van een apart contract voor de parkeervoorziening.
Immers als de parkeervoorziening tezamen met een woongelegenheid of BOG / MOG eenheid
wordt verhuurd en één en hetzelfde contract kent, dan dient de parkeervoorziening
met het model voor woongelegenheden, respectievelijk het model voor BOG / MOG te worden
gewaardeerd.
In het vorige handboek werd voor parkeergelegenheid een specifiek uitpondscenario
voorgeschreven waarbij het uitgangspunt was dat een parkeergelegenheid in een periode
van drie jaar volledig worden uitgepond. In dit handboek komt het uitpondscenario
voor parkeergelegenheden meer overeen met woongelegenheden binnen de beschouwingsperiode
van 15 jaren. Deze benadering is voor verslagjaar 2016 een handreiking en geldt voor
verslagjaar 2017 als voorschrift. Dat betekent dat voor verslagjaar 2016 het specifieke
uitpondscenario van drie jaar nog mag worden toegepast.
7.1. Objectgegevens
De volgende tabel bevat een overzicht van de specifieke objectgegevens voor parkeergelegenheden
van de toegelaten instelling.
Tabel 39 objectgegevens parkeergelegenheden
Objectgegevens
|
Beschrijving
|
Waarderingscomplex
|
Id waarderingscomplex
|
Unieke identificatiecode van het waarderingscomplex.
|
Verhuureenheid
|
Id verhuureenheid
|
Unieke identificatiecode van de verhuureenheid die aansluit bij de basisadministratie.
|
Postcode
|
Viercijferige postcode van de verhuureenheid.
|
Type verhuureenheid
|
Type verhuureenheid naar parkeerplaats en garagebox.
|
Bouwjaar
|
Bouwjaar van de verhuureenheid.
|
Actuele contracthuur
|
Overeengekomen maandhuur per contract van de verhuureenheid op 31-12-2016.
|
Mutatiekans
|
De gemiddelde mutatiekans per waarderingscomplex over de periode 2012–2016.
|
Aanvangsleegstand
|
Wel of geen aanvangsleegstand
Staat de eenheid leeg op het beschouwingsmoment 31-12-2016
|
WOZ-waarde
|
WOZ-waarde van de verhuureenheid voor belastingjaar 2016, die als waardepeildatum
01-01-2015 kent.
|
Erfpacht
|
Wel of geen erfpacht bij de verhuureenheid, met de indeling: nee, ja met erfpacht
afgekocht, ja met erfpachtcanon.
|
Erfpacht afkoopsom
|
De afkoopsom die betaald moet worden om de erfpacht om te zetten in eigendom of eeuwigdurende
erfpacht
|
Erfpachtcanon per jaar
|
Indien van toepassing, erfpachtcanon van de verhuureenheid, een vast bedrag per jaar.
|
Einddatum erfpachtcontract
|
Indien van toepassing, wordt per verhuureenheid de einddatum van het erfpachtcontract
opgenomen.
|
Erfpacht suppletie
|
Indien van toepassing, het bedrag dat bij verkoop van de verhuureenheid aan de erfpachtgever
verschuldigd is voor omzetting van huur naar koop.
|
7.2. Modelparameters
Met de modelparameters vindt de modelmatige waardering van de parkeergelegenheden
plaats, uitgaande van de objectgegevens, die in het voorafgaande zijn beschreven.
Het betreft hier de modelparameters voor de basisversie. Verderop worden de vrijheidsgraden
beschreven waar in de full versie gebruik van kan worden gemaakt om af te wijken van
de basisversie.
7.2.1. Leegwaarde
De leegwaarde is de geschatte verkoopprijs op basis van de kosten koper, vrij van
huur en overige lasten. De leegwaarde wordt als opbrengst in het uitpondscenario opgenomen,
zodra de mogelijkheid tot de verkoop van een verhuureenheid zich voordoet.
De leegwaarde wordt gelijk gesteld aan de geïndexeerde WOZ-waarde. Hierbij wordt aangenomen
dat de beschikbare WOZ-beschikking betrekking heeft op de waardepeildatum 1 januari
2015. De WOZ- waarde van de WOZ-beschikking dient dan te worden geïndexeerd met de
leegwaardestijging van 2015 en 2016 om een leegwaarde te krijgen met peildatum 31 december
2016. Indien de WOZ-beschikking met waardepeildatum 1 januari 2015 nog niet beschikbaar
is, dan wel de WOZ-beschikking met waardepeildatum 1 januari 2016 al beschikbaar is,
dient deze waarde te worden aangepast zodanig dat de WOZ-waarde als objectgegeven
de waardepeildatum 1 januari 2015 heeft.
7.2.2. Markthuren
De markthuur is de huurprijs per maand die, uitgaande van optimale marketing en verhuur,
kan worden behaald op de waardepeildatum.
Voor parkeergelegenheden wordt verondersteld dat de markthuur gelijk is aan de actuele
contracthuur. Indien een parkeervoorziening structureel niet is verhuurd is en dus
te maken heeft met structurele leegstand, is voor een rekentechnische oplossing gekozen
dat dat een markthuur van 0 euro wordt opgenomen.
7.2.3. Mutatiekans
Voor de hoogte van de mutatiekans wordt bij parkeergelegenheid geen onderscheid gemaakt
tussen de mutatiekans in het doorexploiteerscenario en in het uitpondscenario.
De mutatiekans is gelijk aan de gemiddelde mutatiekans van de betreffende verhuureenheden
over de afgelopen vijf jaar (2012–2016). Het betreft het aantal vrijgekomen parkeergelegenheden
door reguliere opzeggingen. Het betreft het totaal aantal mutaties gedurende de periode
gedeeld door de som van de jaarlijkse ultimo standen van het aantal verhuureenheden.
Voorbeeldberekening
Veronderstel dat een waarderingscomplex 100 verhuurbare eenheden omvat per ultimo
jaar gedurende de jaren 2012 t/m 2016 en er geen verkopen plaatsvinden in deze periode.
• 2012
|
2 mutaties
|
100 vhe ultimo 2012
|
• 2013
|
5 mutaties
|
100 vhe ultimo 2013
|
• 2014
|
3 mutaties
|
100 vhe ultimo 2014
|
• 2015
|
2 mutaties
|
100 vhe ultimo 2015
|
• 2016
|
0 mutaties
|
100 vhe ultimo 2016
|
Totaal
|
12 mutaties
|
500 vhe
|
Hieruit volgt de mutatiekans van het waarderingscomplex: 12/500 oftewel 2,40%
7.2.4. Huurinkomsten en huurstijging.
De jaarlijkse stijging van de markthuur en de contracthuur is gelijk aan de prijsinflatie
van het voorafgaande jaar.
7.2.5 . Exploitatiekosten
De exploitatiekosten bestaan uit de onderhoudskosten, waarbij alleen wordt uitgegaan
van instandhoudingsonderhoud. Verder zijn er kosten voor beheer, belastingen, verzekeringen
en overige zakelijk lasten. Deze kostensoorten worden hierna nader toegelicht.
7.2.5.1. Instandhoudingsonderhoud
Het instandhoudingsonderhoud is het onderhoud dat gedurende de DCF-periode nodig is
om een verhuurbare eenheid in dezelfde technische en bouwkundige staat te houden,
als waarin het zich op het moment van waarderen bevindt. Het gaat hierbij niet om
investeringen die leiden tot een verbetering van de kwaliteit van de verhuureenheid.
Het instandhoudingsonderhoud leidt ook niet tot een hogere huur.
De bedragen voor het instandhoudingsonderhoud zijn ontleend aan de waarderingsgegevens
van toegelaten instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven
in onderstaande tabel. Voor de parkeergelegenheden wordt een vast bedrag per jaar
aangehouden dat per type parkeervoorziening verschilt. De bedragen zijn per jaar,
inclusief 21% BTW.
Tabel 40 instandhoudingsonderhoud
Type
|
Instandhoudingsonderhoud
|
Parkeerplaats
|
€ 46,– per jaar
|
Garagebox
|
€ 154,– per jaar
|
7.2.5.2. Beheerkosten
Beheerkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het beheer van de parkeervoorziening.
Het gaat hierbij om de kosten gemaakt voor de verhuur en marketing. De niet-object
gebonden kosten, maatschappelijke beheerkosten, taxatiekosten en accountantskosten
worden niet gerekend tot de beheerkosten.
De hoogte van de beheerkosten is afhankelijk van het type parkeervoorziening. De bedragen
voor de beheerkosten zijn ontleend aan waarderingsgegevens van toegelaten instellingen,
die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven in onderstaande tabel.
De bedragen zijn per jaar, inclusief 21% BTW.
Tabel 41 beheerkosten
Type
|
Beheerkosten
|
Parkeerplaats
|
€ 25,– per jaar
|
Garagebox
|
€ 35–- per jaar
|
7.2.5.3. Belastingen en verzekeringen
Bij parkeervoorzieningen wordt rekening gehouden met belastingen en verzekeringen.
De bedragen voor belastingen en verzekeringen zijn ontleend aan waarderingsgegevens
van toegelaten instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven
in onderstaande tabel. Het percentage heeft betrekking op de WOZ-waarde ontleend aan
de WOZ-beschikking van 2016, die de waardepeildatum 1 januari 2015 kent. De bedragen
zijn per jaar, inclusief 21% BTW. In het doorexploiteerscenario wordt tijdens de DCF-periode
wordt dit op basis van de WOZ-waarde tot stand gekomen, bedrag, geïndexeerd met de
prijsinflatie.
Tabel 42 belastingen en verzekeringen
Belastingen en verzekeringen
|
Belastingen en verzekeringen
|
0,25% van de WOZ-waarde
|
7.2.6. Splitsingskosten
Splitsingskosten zijn de kosten die moeten worden gemaakt om een complex dat nu als
een geheel staat geregistreerd in het Kadaster te splitsen, zodat het complex vervolgens
per verhuureenheid kan worden verkocht. De splitsingskosten worden verdeeld in juridische
en technische splitsingskosten.
-
• Juridische splitsingskosten
Juridische kosten betreffen vergoedingen die voortkomen uit de splitsingsverordering
van gemeenten en daarbij gaat het om notaris- en kadasterkosten. Voor juridische kosten
wordt een norm gehanteerd van 500 euro per te splitsen eenheid.
-
• Technische splitsingskosten
Technische splitsingskosten zijn de uitgaven die worden gemaakt ten behoeve van de
nadere voorwaarden, die voortvloeien uit de afgegeven splitsingsvergunning door de
gemeente. Het gaat hierbij niet om onderhoudskosten, maar om de aanvullende eisen
die in het kader van de splitsing dienen te worden gerealiseerd.
In deze basisvariant worden geen technische splitsingskosten opgenomen. Als daar reden
toe is, kunnen de technische splitsingskosten via de full versie worden meegenomen.
7.2.7. Verkoopkosten
De verkoopkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor de verkoop van de parkeergelegenheden
bij uitponden. Onder deze kosten vallen makelaarskosten en, indien aanwezig, eventuele
andere handelingskosten. Onderhoudskosten die worden gemaakt om een parkeergelegenheid
gereed te maken voor verkoop en de overdrachtsbelasting, vallen niet onder de verkoopkosten.
De hoogte van het bedrag is ontleend aan de waarderingsgegevens van toegelaten instellingen,
die op marktwaarde hebben gewaardeerd. Het bedrag is inclusief 21% BTW. Er wordt geen
onderscheid gemaakt naar type parkeervoorziening.
Tabel 43 verkoopkosten
Verkoopkosten
|
Verkoopkosten per eenheid
|
€ 500,–
|
7.2.8. Aanvangsleegstand
De objectparameter wel of geen aanvangsleegstand bepaalt of het object leegstaat vanaf
het begin van de beschouwingsperiode, dus vanaf 1 januari 2017. Indien er sprake is
van aanvangsleegstand, dan moet in de basisversie gerekend worden met een periode
gelijk aan de modelparameter mutatieleegstand (in maanden) en met de huurderving die
het resultaat is van deze leegstand.
Voorbeeld:
Stel de aanvangsleegstand is 3 maanden. Dat betekent dat in het eerste kalenderjaar
de huurderving als gevolg van leegstand gelijk is aan 3/12 of te wel 25% van de markthuur
medio dat jaar. Na de periode wordt de verhuureenheid bij doorexploiteren tegen de
markthuur verhuurd.
7.2.9. Mutatieleegstand
Mutatieleegstand is het aantal maanden dat een verhuureenheid bij mutatie leegstaat
voor dat deze wederverhuurd wordt. Mutatieleegstand resulteert in huurderving gedurende
de periode van leegstand. De huurderving is gebaseerd op de markthuur. Deze huurderving
geldt alleen in het doorexploiteerscenario.
Tabel 44 periode mutatieleegstand
Mutatieleegstand
|
Mutatieleegstand (in maanden)
|
Aantal maanden leegstand
|
6 maanden
|
Voorbeeld:
Stel de mutatieleegstand is 3 maanden. Dat betekent dat bij mutatie gerekend moet
worden met 3 maanden huurderving in het kalenderjaar. Deze huurderving is gelijk aan
3/12 of te wel 25% van de markthuur van de verhuureenheid medio dat jaar.
7.2.10. Erfpacht
Erfpacht beïnvloedt de waarde van de parkeergelegenheid. Het effect van de erfpacht
op de waarde vloeit voort uit de consequenties die de erfpacht voor de koper heeft.
Er zijn in Nederland verschillende vormen van erfpacht. In deze paragraaf worden alleen
enkele hoofdlijnen beschreven. Als de consequenties van de erfpacht voor de waardering
te veel afwijken van deze hoofdlijnen, is maatwerk nodig dat op basis van de full
versie mogelijk is.
Het uitgangspunt is om het verhuurde eerst te waarderen alsof deze op eigen grond
staat en vervolgens de gevolgen van erfpacht te bezien als correcties op deze waarde.
Op die manier is het mogelijk objecten op eigen grond en op erfpacht transparant te
vergelijken. De correcties komen voort uit toekomstige financiële verplichtingen verbonden
aan de erfpacht zoals canon betalingen en/of hernieuwde toekomstige afkoopsommen.
Als de erfpacht niet is afgekocht en als sprake is van een jaarlijkse canon, zonder
dat bij verkoop aan een belegger of vervolgens bij uitponden aan een particulier een
afkoopsom is verschuldigd, is de betreffende canon een doorlopende kasstroom. De contante
waarde van deze kasstroom is een correctie op de waarde toepasbaar in de basisversie.
Afhankelijk van de erfpachtovereenkomst, dient deze canon wel of niet te worden geïndexeerd.
Loopt het contract niet voor nog minimaal 15 jaar door, dan wordt een inschatting
gemaakt van de canon bij ingang van het nieuwe contract. Door de complexiteit van
deze methodiek, is in dat geval maatwerk vereist, dat via de full versie mogelijk
is.
Afkoopbedrag erfpacht
Dit is het bedrag dat verschuldigd is om de huidige erfpacht om te zetten in eigendom
of eeuwigdurende erfpacht. Het bedrag moet dan door de TI zijn geraamd. Indien dit
bedrag in de basisversie wordt opgevoerd, dient dit van de eerdere berekende waarde
op eigen grond te worden afgetrokken. Dit bedrag bevat dan tevens eventuele toekomstige
canonverplichtingen. Die moeten dan niet alsnog ook opgevoerd worden.
Erfpacht suppletie
In sommige gevallen zal sprake zijn van een erfpachtsuppletie omdat bij verkoop aan
een belegger, sprake is van een bestemmingswijziging van de sector van toegelaten
instellingen naar de beleggersector. Deze suppletie dient dan wel in de DCF-berekening
meegenomen te worden primo het eerste jaar van de waardering.
7.2.11. Disconteringsvoet
De disconteringsvoet is de marktconforme rendementseis waartegen de verwachte toekomstige
inkomsten en uitgaven contant worden gemaakt. De disconteringsvoet wordt opgebouwd
uit de volgende drie onderdelen:
-
• De risicovrije rentevoet.
-
• De vastgoedsector specifieke opslag.
-
• De opslag voor het markt- en objectrisico.
De hoogte van de risicovrije rentevoet wordt bepaald aan de hand van het 24-maands
historisch gemiddelde van de 10-jaar EURO area yield curve gebaseerd op triple AAA
rated staatsobligaties zoals gepubliceerd door de ECB. Doordat gebruik wordt gemaakt
van het 24-maands gemiddelde, worden incidentele pieken van de rente op de peildatum
van de waardering voorkomen.
De vastgoed sectorspecifieke opslag is een vastgoedsector gebonden risico-opslag,
welke dient ter compensatie voor het extra risico dat wordt gelopen voor het investeren
in vastgoed, ten opzichte van de risicovrije rente. Het percentage voor de vastgoedsector
specifieke opslag is ontleend aan waarderingsgegevens van toegelaten instellingen.
Tabel 45 risicovrije rentevoet en vastgoed opslag
Opbouw disconteringsvoet
|
Risicovrije rentevoet
|
0,46%
|
Vastgoed sectorspecifieke opslag
|
5,50%
|
De opslagen voor het markt- en objectrisico zijn gecombineerd. Deze gecombineerde
opslag is afhankelijk gesteld van twee kenmerken van de verhuureenheden:
Bij de schatting van de hoogte van de opslag voor het markt- en objectrisico is gebruik
gemaakt van een referentieobject. De keuze voor het referentieobject heeft geen invloed
op de hoogte van de disconteringsvoet van de andere parkeergelegenheden. De schatting
van deze opslag is gebaseerd op waarderingsgegevens van toegelaten instellingen, die
op marktwaarde hebben gewaardeerd.
Tabel 46 referentieobject
Kenmerk
|
Klasse
|
Type verhuureenheid
|
Parkeerplaats
|
Regio
|
West
|
De totale disconteringsvoet voor het referentie-object bedraagt 6,80%. Aangezien de
risicovrije rentevoet en de vastgoedsector specifieke opslag samen op 5,96% uitkomen,
kan afgeleid worden dat bij het referentieobject de opslag voor het markt- en objectrisico
0,84% bedraagt.
Om tot de disconteringsvoet van de afzonderlijke parkeergelegenheden te komen, wordt
gebruik gemaakt van het referentieobject. De onderstaande tabellen geven daarbij de
afzonderlijke effecten weer van elk van de onderscheiden kenmerken. Door per verhuureenheid
na te gaan wat de effecten zijn voor het markt- en objectrisico en deze op te tellen
bij de totale disconteringsvoet van het referentieobject, ontstaat de disconteringsvoet
van de overige parkeergelegenheden.
Tabel 47 effect naar type
Type
|
Opslag
|
Parkeerplaats
|
0,00%
|
Garagebox
|
0,09%
|
Tabel 48 effect naar regio
Regio
|
Opslag
|
Noord
|
0,58%
|
Oost
|
-0,15%
|
Zuid
|
-0,15%
|
West
|
0,00%
|
7.2.12. Eindwaarde
De eindwaarde is de marktwaarde van het waarderingscomplex aan het einde van het 15e
jaar. Deze waarde is gelijk aan de contante waarde van de verwachte kasstromen die
vanaf het 16e exploitatiejaar worden verwacht. Deze eindwaarde wordt vervolgens contant
gemaakt met de gehanteerde disconteringsvoet naar de waardepeildatum en is zo onderdeel
van de marktwaarde.
Vanaf het 16e jaar wordt verondersteld dat sprake is van doorexploiteren met een voortdurende
looptijd. Rekenen met een looptijd van 50 jaar levert nagenoeg dezelfde uitkomst.
Vanwege de rekenkundige uniformiteit is vanaf verslagjaar 2017 de berekening op basis
van voortdurende looptijd voorschrift. Over het verslagjaar 2016 kan eventueel nog
gerekend worden met een 50- jaars periode.
De manier waarop voor een parkeergelegenheid de eindwaarde op basis van voortdurende
looptijd wordt bepaald is hetzelfde als bij woongelegenheden met als uitzondering
dat voor parkeergelegenheden de eindwaarde alleen op basis van een doorexploiteerscenario
wordt bepaald.
7.2.13. Overdrachtskosten
De overdrachtskosten zijn de overdrachtsbelasting en de notaris- en de registratiekosten
bij de verkoop van de parkeergelegenheden in verhuurde staat. De overdrachtskosten
worden weergegeven als een percentage van de berekende marktwaarde van een eenheid.
Tabel 49 overdrachtskosten
Overdrachtskosten
|
Overdrachtsbelasting
|
6%
|
Overige aankoopkosten
|
1%
|
Totale overdrachtskosten
|
7%
|
7.2.14. Overige punten
Indien op het waarderingscomplex of een deel daarvan, op de waardepeildatum 31 december
2016 een ook voor een derde, onherroepelijke verplichting tot sloop van toepassing
is, dient hier bij de waardering rekening mee te worden gehouden.
In de voorgaande versie van dit handboek werd nog uitgegaan van een speciaal uitpondscenario
voor parkeergelegenheden. In dit scenario werd verondersteld dat parkeergelegenheden
in een periode van drie jaar werden uitgepond. In dit handboek geldt voor parkeergelegenheden
dezelfde benadering als voor woongelegenheden.
7.2.15. Nadere toetsing
De modelmatige bepaalde marktwaarde van een complex ligt ten opzichte van de geïndexeerde
WOZ- waarde over het algemeen binnen een bandbreedte van 50 en 125%. Indien dit niet
het geval is, is een nadere beoordeling van de gebruikte objectgegevens nodig om te
bezien of deze juist zijn. Indien de gebruikte objectgegevens juist blijken te zijn,
behoeft de marktwaarde niet te worden aangepast.
8. Intramuraal zorgvastgoed
In dit hoofdstuk worden de te hanteren gegevens en de uitgangspunten voor de waardebepaling
van intramuraal zorgvastgoed uiteengezet. Voor de waardebepaling is het belangrijk
om onderscheid te maken tussen de objectgegevens en de modelparameters. De objectgegevens zijn specifieke gegevens van de toegelaten instelling die op het
niveau van de verhuureenheid beschikbaar dienen te zijn. Naast de objectgegevens wordt
gebruik gemaakt van modelparameters.
Voor het bepalen van de marktwaarde in verhuurde staat van intramuraal zorgvastgoed,
ligt hier in de basis het rekenmodel voor BOG en MOG aan ten grondslag. Ook nu wordt
alleen gewerkt met een doorexploiteerscenario en geldt dat er geen sprake is van een
uitpondscenario. Het waarderingsmodel voor intramuraal zorgvastgoed is daar waar nodig
aangepast ten behoeve van de specifieke contracten waar intramuraal zorgvastgoed mee
wordt geconfronteerd. De full variant biedt extra mogelijkheden om om te gaan met
de specifieke contractvormen en afspraken die intramuraal zorgvastgoed kent.
Intramuraal vastgoed is erg heterogeen. Dit leidt ertoe dat een uniform model veelal
niet geschikt is om dit type vastgoed te waarderen. Toegelaten instellingen hebben
bij dit type vastgoed de vrijheid om de full versie toe te passen. Indien de huursom
van niet-reguliere woningen, bedrijfsmatig, maatschappelijk, intramuraal zorgvastgoed,
en exoten tezamen meer dan 5% van de totale huursom uitmaakt of van de DAEB-tak of
de niet- DAEB tak afzonderlijk, is toepassing van de full versie met de inschakeling
van een externe taxateur verplicht.
|
8.1. Objectgegevens
De volgende tabel bevat een overzicht van de specifieke objectgegevens voor intramuraal
zorgvastgoed van de toegelaten instelling.
Tabel 50 objectgegevens intramuraal zorgvastgoed
Objectgegevens
|
Beschrijving
|
Waarderingscomplex
|
Id waarderingscomplex
|
Unieke identificatiecode van het waarderingscomplex.
|
Verhuureenheid
|
Id verhuurcontract
|
Unieke identificatiecode van het verhuurcontract die aansluit bij de basisadministratie.
|
Postcode
|
Viercijferige postcode van het verhuurcontract.
|
Bouwjaar
|
Bouwjaar van het complex vallend onder het verhuurcontract.
|
Oppervlakte vvo
|
Verhuurbaar vloeroppervlak (vvo) in m2 van het verhuurcontract.
|
Oppervlakte bvo
|
Verhuurbaar bruto vloeroppervlak (bvo) in m2 van het verhuurcontract.
|
Aantal plekken verhuurcontract
|
Het aantal plekken dat onder één en hetzelfde huurcontract valt.
|
Ingangsdatum huurcontract
|
Datum waarop de contracthuur van kracht wordt, respectievelijk is geworden.
|
Einddatum huurcontract
|
Datum waarop de contracthuur wordt beëindigd.
|
Actuele contracthuur
|
Overeengekomen kale jaarhuur van het verhuurcontract op 31-12-2016.
|
Markthuur
|
Markthuur per verhuurcontract.
|
Indicatie verlenging huurcontract
|
Is wel of niet sprake van een verwachte verlenging van het verhuurcontract.
|
Herzieningshuur
|
Herzieningshuur per herzieningsdatum bij huurdersmutatie.
|
Aanvangsleegstand
|
Wel of geen aanvangsleegstand
Staat de eenheid leeg op het beschouwingsmoment 31-12-2016
|
WOZ-waarde
|
WOZ-waarde van de verhuureenheid voor belastingjaar 2016, die als waardepeildatum
01-
01-2015 kent.
|
Achterstallig onderhoud
|
Wel of geen achterstallig onderhoud opgenomen in de meerjarenprognose.
|
Achterstallig onderhoud bedrag
|
Indien van toepassing, het bedrag waarmee achterstallig onderhoud verholpen kan worden.
|
Erfpacht
|
Wel of geen erfpacht bij het verhuurcontract, met de indeling: nee, ja met erfpacht
afgekocht, ja met erfpachtcanon.
|
Erfpachtcanon
|
Indien van toepassing, erfpachtcanon van het verhuurcontract, een vast bedrag per
bvo m2.
|
Einddatum erfpachtcontract
|
Indien van toepassing, wordt de einddatum van het erfpachtcontract per verhuurcontract.
|
Afkoopsom erfpacht
|
Indien van toepassing, het bedrag per bvo m2 dat bij verkoop van het verhuurcontract als afkoop van de erfpacht is verschuldigd.
|
Mutatieonderhoud
|
Noodzakelijke investering als gevolg van een contractopzegging.
|
8.2. Modelparameters
Met de modelparameters vindt de modelmatige waardering plaats, uitgaande van de objectgegevens,
die in het voorafgaande zijn beschreven. Het betreft hier de modelparameters voor
de basisversie. Verderop zullen de afwijkingen worden beschreven die mogelijk zijn
op de modelparameters in de full versie.
8.2.1. Markthuren
De markthuur is de huurprijs per maand die, uitgaande van optimale marketing en verhuur,
kan worden behaald op de waardepeildatum. Daarbij geldt dat de markthuur in het doorexploiteerscenario
wordt gebruikt voor het bepalen van de nieuwe huur nadat een verhuureenheid is gemuteerd.
De markthuur wordt door de toegelaten instelling per jaar per verhuurcontract als
objectgegeven opgegeven.
8.2.2. Huurinkomsten en huurstijging
De huurinkomsten worden bepaald op basis van de gegevens van de huidige huurcontracten.
De huidige huurcontracten zijn divers en bestaan veelal uit verschillende componenten,
onder andere een lineair afschrijvingscomponent en een annuïtair afschrijvingscomponent.
Derhalve zijn de contracthuren voor de looptijd van het verhuurcontract vrij invulbaar.
Daarbij geldt dat de contracthuur zodanig moet worden opgegeven voor de looptijd van
het verhuurcontract, dat elk jaar een correctie kent voor de prijsinflatie van het
voorafgaande jaar. Door het grillige verloop van de contracthuren, bestaat de mogelijkheid
om voor de gehele looptijd van het verhuurcontract de kale jaarhuur van het verhuurcontract
op te geven. Daarbij geldt dat de kale jaarhuur de huur is inclusief de correctie
voor de prijsinflatie van het voorafgaande jaar.
Op het moment van de einddatum van het verhuurcontract zijn er twee mogelijkheden:
8.2.2.1. Verlenging
Bij de verlenging van het huurcontract geldt dat op basis van de herzieningshuur,
de nieuwe contracthuur wordt opgenomen.
8.2.2.2. Opzegging
Indien aan het einde van het huurcontract wordt verwacht dat opzegging zal plaatsvinden,
wordt er van uitgegaan dat een nieuw marktconform huurcontract kan worden afgesloten.
Indien een nieuw huurcontract wordt afgesloten, geldt dat de nieuwe contracthuur wordt
opgenomen. Als het afsluiten van een nieuw huurcontract vereist dat verbouwingsingrepen
noodzakelijk zijn, dan geldt dat de kosten die gepaard gaan met deze verbouwingsingrepen
als kasstroom worden meegenomen in de DCF- berekening. Deze kosten worden gezien als
mutatieonderhoud. De bedragen zijn per m2 bvo, inclusief 21% BTW.
8.2.3. Exploitatiekosten
De exploitatiekosten bestaan uit de onderhoudskosten, onderscheiden naar instandhouding-
onderhoud, achterstallig onderhoud en mutatieonderhoud. Verder zijn er kosten voor
beheer, belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten. Deze kostensoorten
worden hierna nader toegelicht.
8.2.3.1. Instandhoudingsonderhoud
Het instandhoudingsonderhoud is het onderhoud dat gedurende de 15-jarige DCF-periode
nodig is om het contract in dezelfde technische en bouwkundige staat te houden, als
waarin het zich op het moment van waarderen bevindt. Het gaat hierbij niet om investeringen
die leiden tot een verbetering van de kwaliteit van de verhuureenheid. Het instandhoudingsonderhoud
leidt ook niet tot een hogere huur.
De bedragen voor het instandhoudingsonderhoud zijn ontleend aan gegevens van toegelaten
instellingen en weergegeven in onderstaande tabel. De bedragen zijn per m2 bvo, inclusief 21% BTW. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar type intramuraal zorgvastgoed.
Tabel 51 instandhoudingsonderhoud
Instandhoudingsonderhoud
|
Instandhoudingsonderhoud
|
€ 8,– per m2 bvo
|
8.2.3.2. Mutatiekosten
Mutatiekosten doen zich voor bij opzegging van de huurovereenkomst. Hierbij wordt
onderscheid gemaakt tussen kosten voor technisch onderhoud en de kosten voor marketing.
Onder technische mutatieonderhoud worden de kosten verstaan die de verhuurder in het
kader van de beëindiging van de huurovereenkomst met de zittende huurder moet maken
om een nieuw verhuurcontract tegen het geldende marktwaardeniveau te kunnen afsluiten.
Het gaat daarbij om maatregelen in het kader van instandhoudingsonderhoud.
Onder de mutatiekosten marketing worden de kosten verstaan die de verhuurder in het
kader van de marketing moet maken om het contract opnieuw te kunnen afsluiten. Het
gaat daarbij om de kosten die de eigen organisatie van de verhuurder zal moeten maken
en daarnaast om de kosten van de makelaar die de verhuurder zal inschakelen.
De kosten voor technische mutatieonderhoud en de mutatiekosten marketing worden alleen
in rekening gebracht wanneer er sprake is van opzegging, en niet bij verlenging, van
de huurovereenkomst.
Er wordt geen onderscheid gemaakt naar type intramuraal zorgvastgoed. De bedragen
in de tabel zijn inclusief 21% BTW.
Tabel 52 mutatieonderhoud
Mutatiekosten
|
Technisch onderhoud
|
Marketing
|
Kosten
|
€ 10,– per m2 bvo
|
14% van de markt(jaar)huur
|
In veel gevallen is bij vertrek van de huurder volledige renovatie van de binnenkant
nodig. In dat geval geldt dat de kosten die gepaard gaan met deze verbouwingsingrepen
als achterstallig onderhoud dienen te worden beschouwd.
8.2.3.3. Achterstallig onderhoud
Achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken moeten worden betrokken bij de waardering
van de intramurale zorgeenheden. Achterstallig onderhoud zijn kosten die het gevolg
zijn van onvoldoende onderhoud of van externe omstandigheden (dalende grondwaterstand,
aarbevingen) die een direct gevaar vormen voor de elementaire gebouwprestaties en
voor het op lange termijn doorexploiteren van de eenheid. Dit kan onder meer betrekking
hebben op funderingsproblemen en asbest dat moet worden verwijderd. Het gaat hierbij
dus niet om instandhoudingsonderhoud, dat bedoeld is om een eenheid in eenzelfde technische
en bouwkundige staat te houden.
De correctie bij de waardering is in ieder geval aan de orde als de toegelaten instelling
de ingreep om achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken ongedaan te maken, in
de meerjarenprognose heeft opgenomen. De contante waarde van de kosten van deze ingreep
dienen dan in mindering te worden gebracht op de waarde van de betreffende eenheid.
De bedragen zijn inclusief 21% BTW.
8.2.3.4. Beheerkosten
Beheerkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het beheer van het verhuurcontract.
Het gaat hierbij om de kosten gemaakt voor de verhuur en marketing van het verhuurcontract.
De niet-object gebonden kosten, maatschappelijke beheerkosten, taxatiekosten en accountantskosten
worden niet gerekend tot de beheerkosten.
De hoogte van de beheerkosten is ontleend aan gegevens van toegelaten instellingen.
De beheerkosten zijn 2,5% van de markthuur op jaarbasis. De bedragen zijn inclusief 21% BTW.
8.2.3.5. Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten
Onder belastingen vallen de gemeentelijke belastingen en heffingen, zoals de OZB,
de rioolheffing en de verontreinigingsheffing, als ook de waterschapsbelasting. Deze
belastingen en heffingen verschillen per gemeente en waterschap. In dit verband is
een gemiddeld percentage voor de belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten
per verhuurcontract genomen. De bedragen voor belastingen, verzekeringen en overige
zakelijke lasten zijn ontleend aan gegevens van toegelaten instellingen, en weergegeven
in onderstaande tabel. Het percentage heeft initieel betrekking op de WOZ-waarde van
de WOZ-beschikking 2016, die als waardepeildatum 1 januari 2015 kent. De bedragen
zijn per jaar, inclusief 21% BTW. Tijdens de DCF-periode wordt dit op basis van de
WOZ-waarde tot stand gekomen bedrag geïndexeerd met de prijsinflatie.
Tabel 53 belastingen en verzekeringen
Belastingen en verzekeringen
|
Belastingen en verzekeringen
|
0,37% van de WOZ-waarde
|
8.2.4. Aanvangsleegstand
De objectparameter wel of geen aanvangsleegstand bepaalt of het object leegstaat vanaf
het begin van de beschouwingsperiode, dus vanaf 1 januari 2017. Indien er sprake is
van aanvangsleegstand, dan moet in de basisversie gerekend worden met een periode
gelijk aan de modelparameter mutatieleegstand (in maanden) en met de huurderving die
het resultaat is van deze leegstand.
Voorbeeld:
Stel de aanvangsleegstand is 3 maanden. Dat betekent dat in het eerste kalenderjaar
de huurderving als gevolg van leegstand gelijk is aan 3/12 of te wel 25% van de markthuur
medio dat jaar. Na de periode wordt de verhuureenheid bij doorexploiteren tegen de
markthuur verhuurd.
8.2.5 Mutatieleegstand
Mutatieleegstand is het aantal maanden dat een verhuureenheid bij mutatie leegstaat
voor dat deze wederverhuurd wordt. Mutatieleegstand resulteert in huurderving gedurende
de periode van leegstand. De huurderving is gebaseerd op de markthuur. Deze huurderving
geldt alleen in het doorexploiteerscenario.
Tabel 54 periode mutatieleegstand
Mutatieleegstand
|
Mutatieleegstand (in maanden)
|
Aantal maanden leegstand
|
6 maanden
|
Voorbeeld:
Stel de mutatieleegstand is 3 maanden. Dat betekent dat bij mutatie gerekend moet
worden met 3 maanden huurderving in het kalenderjaar. Deze huurderving is gelijk aan
3/12 of te wel 25% van de markthuur van de verhuureenheid medio dat jaar.
8.2.6. Erfpacht
Erfpacht beïnvloedt de waarde van het verhuurde. Het effect van de erfpacht op de
waarde vloeit voort uit de consequenties die de erfpacht voor de koper heeft. Er zijn
in Nederland verschillende vormen van erfpacht. In deze paragraaf worden alleen enkele
hoofdlijnen beschreven. Als de consequenties van de erfpacht voor de waardering te
veel afwijken van deze hoofdlijnen, is maatwerk nodig dat op basis van de full versie
mogelijk is.
Het uitgangspunt is om het verhuurde eerst te waarderen alsof deze op eigen grond
staat en vervolgens de gevolgen van erfpacht te bezien als correcties op deze waarde.
Op die manier is het mogelijk objecten op eigen grond en op erfpacht transparant te
vergelijken. De correcties komen voort uit toekomstige financiële verplichtingen verbonden
aan de erfpacht zoals canon betalingen en/of hernieuwde toekomstige afkoopsommen.
Als de erfpacht niet is afgekocht en als sprake is van een jaarlijkse canon, zonder
dat bij verkoop aan een belegger of vervolgens bij uitponden aan een particulier een
afkoopsom is verschuldigd, is de betreffende canon een doorlopende kasstroom. De contante
waarde van deze kasstroom is een correctie op de waarde toepasbaar in de basisversie.
Afhankelijk van de erfpachtovereenkomst, dient deze canon wel of niet te worden geïndexeerd.
Loopt het contract niet voor nog minimaal 15 jaar door, dan wordt een inschatting
gemaakt van de canon bij ingang van het nieuwe contract. Door de complexiteit van
deze methodiek, is in dat geval maatwerk vereist, dat via de full versie mogelijk
is.
Afkoopbedrag erfpacht
Dit is het bedrag dat verschuldigd is om de huidige erfpacht om te zetten in eigendom
of eeuwigdurende erfpacht. Het bedrag moet dan door de TI zijn geraamd. Indien dit
bedrag in de basisversie wordt opgevoerd, dient dit van de eerdere berekende waarde
op eigen grond te worden afgetrokken. Dit bedrag bevat dan tevens eventuele toekomstige
canonverplichtingen. Die moeten dan niet alsnog ook opgevoerd worden.
Erfpacht suppletie
In sommige gevallen zal sprake zijn van een erfpachtsuppletie omdat bij verkoop aan
een belegger, sprake is van een bestemmingswijziging van de sector van toegelaten
instellingen naar de beleggersector. Deze suppletie dient dan wel in de DCF-berekening
meegenomen te worden primo het eerste jaar van de waardering.
8.2.7. Disconteringsvoet
De disconteringsvoet is de marktconforme rendementseis waartegen de verwachte toekomstige
inkomsten en uitgaven contant worden gemaakt. Voor intramuraal zorgvastgoed geldt
dat alleen wordt gewerkt met een doorexploiteerscenario. De disconteringsvoet wordt
opgebouwd uit de volgende drie onderdelen:
-
• De risicovrije rentevoet
-
• De vastgoedsector specifieke opslag
-
• De opslag voor het markt- en objectrisico
De hoogte van de risicovrije rentevoet wordt bepaald aan de hand van het 24-maands
historisch gemiddelde van de 10-jaar EURO area yield curve gebaseerd op triple AAA
rated staatsobligaties zoals gepubliceerd door de ECB. Doordat gebruik wordt gemaakt
van het 24-maands gemiddelde, worden incidentele pieken van de rente op de peildatum
van de waardering voorkomen.
De vastgoed sectorspecifieke opslag is een vastgoedsector gebonden risico-opslag,
welke dient ter compensatie voor het extra risico dat wordt gelopen voor het investeren
in vastgoed, ten opzichte van de risicovrije rente. Het percentage voor de vastgoedsector
specifieke opslag is ontleend aan waarderingsgegevens van toegelaten instellingen.
Tabel 55 risicovrije rentevoet en vastgoed opslag
Opbouw disconteringsvoet
|
Risicovrije rentevoet
|
0,46%
|
Vastgoed sectorspecifieke opslag
|
5,50%
|
De opslagen voor het markt- en objectrisico zijn gecombineerd. Deze gecombineerde
opslag is afhankelijk gesteld van twee kenmerken van de verhuureenheden:
Bij de schatting van de hoogte van de opslag voor het markt- en objectrisico is gebruik
gemaakt van een referentiecontract. De keuze voor het referentiecontract heeft geen
invloed op de hoogte van de disconteringsvoet van de andere verhuurcontracten. De
schatting van deze opslag is gebaseerd op waarderingsgegevens van toegelaten instellingen.
Tabel 56 referentieobject
Kenmerk
|
Klasse
|
Bouwjaarklasse
|
< 1960
|
Regio
|
West
|
De totale disconteringsvoet voor het referentie-object bedraagt 8,84%. Aangezien de risicovrije rentevoet en de vastgoedsector specifieke opslag samen
op 5,96% uitkomen, kan afgeleid worden dat bij het referentieobject de opslag voor
het markt- en objectrisico 2,88% bedraagt.
Om tot de disconteringsvoet van de afzonderlijke verhuurcontracten te komen, wordt
gebruik gemaakt van het referentiecontract. De onderstaande tabellen geven daarbij
de afzonderlijke effecten weer van elk van de onderscheiden kenmerken. Door per contract
na te gaan wat de effecten zijn voor het markt- en objectrisico en deze op te tellen
bij de totale disconteringsvoet van het referentiecontract, ontstaat de disconteringsvoet
van de overige verhuurcontracten.
Tabel 57 effect naar bouwjaarklasse
Bouwjaarklasse
|
Opslag
|
< 1960
|
0,00%
|
1960 – 1974
|
–0,39%
|
1975 – 1989
|
0,44%
|
1990 – 2004
|
–0,24%
|
≥ 2005
|
–0,25%
|
Tabel 58 effect naar regio
Regio
|
Opslag
|
Noord
|
0,75%
|
Oost
|
0,50%
|
Zuid
|
0,50%
|
West
|
0,00%
|
8.2.8. Eindwaarde
De eindwaarde is de marktwaarde van het waarderingscomplex aan het einde van het 15e
jaar. Deze waarde is gelijk aan de contante waarde van de verwachte kasstromen die
vanaf het 16e exploitatiejaar worden verwacht. Deze eindwaarde wordt vervolgens contant
gemaakt met de gehanteerde disconteringsvoet naar de waardepeildatum en is zo onderdeel
van de marktwaarde.
Bij intramuraal vastgoed is alleen het doorexploiteerscenario van toepassing. Vanaf
het 16e jaar wordt verondersteld dat sprake is van doorexploiteren met een voortdurende
looptijd.
Rekenen met een looptijd van 50 jaar levert nagenoeg dezelfde uitkomst.
Vanwege de rekenkundig uniformiteit is vanaf verslagjaar 2017 de benadering op basis
van een voortdurende looptijd voorschrift. Over het verslagjaar 2016 kan eventueel
nog gerekend worden met een 50-jaars termijn.
Voor Intramurale zorg geldt, net als voor BOG/MOG, niet dat er sprake is van een uitpondscenario.
Daarom wordt de eindwaarde alleen bepaald op basis van het doorexploiteerscenario.
De berekeningen zijn hetzelfde als voor de woningen met uitzondering van de huurkasstroom
en de kosten die rechtstreeks met de huurmutaties verband houden. Per contract wordt
een doorrekening gemaakt, waarbij als volgt met de huurpotentie wordt omgegaan:
-
• Er wordt een contante waarde berekend van de kasstromen voor de resterende contractduur
voor het contract dat primo jaar 16 actief is. Wanneer de contractduur onbekend is,
is de resterende contractduur nog 5 kalenderjaren.
-
• Voor de periode na afloop van dit contract wordt gerekend met een huur die 90% is
van het maximum van de geïndexeerde contracthuur in jaar 15 (CH15) en de markthuur (MH15). De afslag van 10% is een ingeschatte afslag voor leegstands- en mutatiekosten,
die niet apart contant worden gemaakt. De benadering van de contante waarde van de
huurkasstroom vanaf jaar 15 is dan gelijk aan:
CW15 = (1 + d)0,5 * { CH15 * (x – xn+1) / (1 – x) + 0,9 * max (CH15; MH15) * xn+1 / (1 – x) }
Hierbij is n de resterende looptijd van het contract in jaren en x is gelijk aan:
x = (1 + g) / (1 + d).
-
• De verouderingskosten bedragen 200% van de onderhoudskosten in jaar 15.
8.2.9. Overdrachtskosten
De overdrachtskosten zijn de overdrachtsbelasting en de notaris- en de registratiekosten
bij de verkoop van het waarderingscomplex in verhuurde staat. De overdrachtskosten
worden weergegeven als een percentage van de berekende waarde van een eenheid.
Tabel 59 overdrachtskosten
Overdrachtskosten
|
Overdrachtsbelasting
|
6%
|
Overige aankoopkosten
|
1%
|
Totale overdrachtskosten
|
7%
|
8.2.10. Overige punten
Indien op het waarderingscomplex of een deel daarvan, op de waardepeildatum 31 december
2016 een ook voor een derde, onherroepelijke verplichting tot sloop van toepassing
is, dient hier bij de waardering rekening mee te worden gehouden.
Bij intramuraal zorgvastgoed is alleen sprake van een doorexploiteerscenario.
8.2.11. Nadere toetsing
De modelmatige bepaalde marktwaarde van een complex ligt ten opzichte van de geïndexeerde
WOZ- waarde over het algemeen binnen een bandbreedte van 50 en 125%. Indien dit niet
het geval is, is een nadere beoordeling van de gebruikte objectgegevens nodig om te
bezien of deze juist zijn. Indien de gebruikte objectgegevens juist blijken te zijn,
behoeft de marktwaarde niet te worden aangepast.
9. Full versie
Naast de basisversie van het waarderingshandboek heeft de toegelaten instelling ook
de mogelijkheid om voor verschillende parameters aanpassingen toe te passen. In dat
geval wordt voor deze parameters afgeweken van de basisvariant van het waarderingshandboek.
In het geval dat de toegelaten instelling ervoor kiest om ten aanzien van één of meer
parameters af te wijken van dit handboek, dient de toegelaten instelling een externe
taxateur in te schakelen. Een dergelijk waarderingsproces levert in principe een hogere
kwaliteit op van de waardering en dus ruimere toepassingsmogelijkheden voor vastgoedsturing.
9.1. Vrijheidsgraden
In de full versie is het mogelijk om op basis van een toetsing door de externe taxateur
tot een aanpassing van de op basis van dit handboek modelmatig vastgestelde waarde
van het waarderingscomplex te komen. Een aanpassing van de waarde dient het resultaat
te zijn van een aanpassing van de daaraan ten grondslag liggende normen en parameters.
Daarbij dient de externe taxateur tevens de aannemelijkheid van de marktwaarde te
beoordelen, die daarvan het resultaat is. De volgende zaken zijn in de full-versie
aanpasbaar:
-
• schematische vrijheid
-
• markthuur
-
• markthuurstijging
-
• exit yield
-
• leegwaarde
-
• leegwaardestijging
-
• disconteringsvoet
-
• mutatie- en verkoopkans
-
• onderhoud
-
• technische splitsingskosten
-
• bijzondere omstandigheden
-
• erfpacht
9.1.1. Schematische vrijheid
Om specifieke afspraken en atypische inkomsten en uitgaven te kunnen modelleren mogen
er extra kasstromen toegevoegd worden aan het standaardschema uit de basisversie.
Voorwaarde is dat er een duidelijke en transparante uitsplitsing wordt gemaakt. Het
verloop van deze kasstromen over de jaren hoeft niet persé inflatievolgend te zijn.
Uitgangspunt is dat de kasstromen en hun verloop worden benoemd.
Door deze toevoeging kunnen specifieke contractafspraken omtrent huurinkomsten (lineair
aflopende huur, geen huurstijging), meerdere contracten per complex (bijv. bij BOG-MOG),
overige inkomsten (bijv. uit zendmastinstallaties) en specifieke uitgaven in de full-variant
beter worden gemodelleerd. Hieronder volgt (een in principe) limitatieve lijst van
kasstromen die opgevoerd mogen worden:
-
• Huurinkomsten (evt. van meerdere contracten)
-
• Aanvangsleegstand
-
• Huurderving oninbaar door wanbetaling
-
• Huurderving door frictie- / mutatieleegstand
-
• Huurvrije perioden / incentives
-
• Specifieke vaste lasten
-
• Specifieke objectgerelateerde kosten (zoals, niet verrekenbare BTW, servicekosten
eigenaar, VvE, verhuurcourtage objectbeheer en onderhoudskosten indien deze substantieel
afwijken van gebruikelijke waarden).
Let op: het gebruik van schematische vrijheid is in principe niet bedoeld voor de waardering
van reguliere woningen, alleen in uitzonderlijke kan hiervan sprake zijn (bijvoorbeeld
als er bij nul-op-de-meterwoningen een energieprestatievergoeding als extra kasstroom
moet worden opgevoerd). Daarbij moet ten allen tijde altijd goed onderbouwd zijn waarom
wordt gekozen voor de schematische vrijheid. Het toepassen van een beschouwingstermijn
van 15-jaar in de DCF blijft gehandhaafd.
9.1.2. Markthuur(stijging)
In de basisversie is de markthuur voor woningen bepaald aan de hand van een modelmatige
schatting. Deze schatting houdt geen rekening met specifieke omstandigheden waardoor
de markthuur anders is dan uit het model voortvloeit. In de full versie heeft de externe
taxateur de mogelijkheid om de modelmatig bepaalde markthuur te vervangen door zijn
inschatting van de markthuur.
De markthuurstijging is in principe gekoppeld aan prijsinflatie. Als er gegronde redenen
zijn om de markthuurstijging boven of onder inflatie te verwachten heeft de externe
taxateur de mogelijkheid om dan af te wijken van de veronderstelde markthuurstijging.
9.1.3. Exit yield
Als alternatief voor de berekende eindwaarde uit de basisversie mag een exit yield
gebruikt worden voor het bepalen van de eindwaarde ultimo jaar 15. De taxateur moet
daarbij een goed navolgbare onderbouwing geven voor de hoogte van de exit yield en
een duidelijke, logische relatie leggen tussen andere parameters en de exit yield
(bijvoorbeeld: outputBAR, verouderingseffect, verwachte huur- en waardegroei, stijgende
of dalende risicoperceptie gedurende beschouwingsperiode). Daarnaast moet ook de vergelijking
en verschilduiding met de berekende eindwaarde worden gemaakt.
9.1.4. Leegwaarde(stijging)
De leegwaarde wordt in de basisversie ontleend aan de WOZ-waarde. Echter, er kunnen
verschillende redenen zijn waarom de op deze wijze bepaalde leegwaarde niet aansluit
bij de markt. Onder meer vloeit een mogelijk verschil voort uit de ficties waarop
de WOZ-waardering is gebaseerd. De externe taxateur heeft de mogelijkheid om de WOZ-waarde
te vervangen door een leegwaarde die beter aansluit bij de markt.
De leegwaardestijging is gedifferentieerd naar provincie en naar de vier grote steden.
Het kan zijn dat er redenen zijn om van deze differentiatie af te wijken, bijvoorbeeld
omdat de te verwachten stijging van de leegwaarde in de specifieke situatie niet overeenkomt
met die van de provincie, respectievelijk de betreffende stad. De externe taxateur
heeft de mogelijkheid om dan af te wijken van de veronderstelde leegwaardestijging.
9.1.5. Disconteringsvoet
De hoogte van de disconteringsvoet is modelmatig bepaald. Daarmee wordt niet altijd
recht gedaan aan de risico’s die voor specifieke objecten en/of specifieke locaties
van toepassing zijn. Deze specifieke omstandigheden kunnen een andere disconteringsvoet
rechtvaardigen. De toegelaten instelling heeft de mogelijkheid om dan een externe
taxateur in te schakelen om een marktconforme disconteringsvoet vast te stellen. Als
daartoe reden is, kan in dat geval dan ook een verschil worden gemaakt in de hoogte
van de disconteringsvoet bij uitponden ten opzichte van doorexploiteren.
9.1.6. Onderhoud
In de basisvariant is voor de verschillende onderhoudscategorieën gewerkt met gemiddelde
bedragen voor het onderhoud, die afhankelijk zijn van een beperkt aantal kenmerken
van de verhuureenheid. In de praktijk kan de noodzaak voor onderhoud meer variëren
dan in de basisvariant is uitgewerkt. Als dat zo is, kunnen de onderhoudsbedragen
voor instandhoudingsonderhoud met tussenkomst van de externe taxateur worden aangepast.
Het bedrag voor achterstallig onderhoud in de basisversie geeft alleen weer wat nodig
is om de eenheid vanuit het perspectief van de woningcorporatie voldoende woontechnische
kwaliteit te geven. Een marktpartij zal mogelijk ook markttechnische aanpassingen
wensen. De daarmee gepaard gaande kosten kunnen desgewenst in de full-versie worden
opgenomen.
9.1.7. Technische splitsingskosten
In de basisvariant zijn geen technische splitsingskosten opgenomen. Wel is toegelicht
dat de technische splitsingskosten de uitgaven zijn die worden gemaakt ten behoeve
van de nadere voorwaarden, die voortvloeien uit de afgegeven splitsingsvergunning
door de gemeente. Het gaat hierbij niet om onderhoudskosten, maar om de aanvullende
eisen die in het kader van de splitsing dienen te worden uitgevoerd. In de praktijk
kunnen deze technische splitsingskosten van belang zijn bij de waardering. Als dit
het geval is, kunnen de technische splitsingskosten met tussenkomst van de externe
taxateur meegenomen worden.
9.1.8. Mutatie- en verkoopkans
De hoogte van de mutatiekans is gebaseerd op het gemiddelde aantal mutaties in de
afgelopen vijf jaar. Deze mutatiekans hoeft niet te gelden voor de toekomst. Als daar
reden voor is, onder meer omdat de feitelijke mutaties in de betrokken periode een
afwijkend beeld laten zien, heeft de toegelaten instelling de mogelijkheid om een
externe taxateur in te schakelen om de mutatiekans aan te passen.
Als er redenen zijn om aan te nemen dat de op basis van de mutatiekans vrijkomende
verhuureenheden niet allemaal kunnen worden verkocht, kan daar ook rekening mee worden
gehouden door een deel van de vrijkomende verhuureenheden in de wederverhuur te nemen.
Voor deze verhuureenheden geldt dan dat de huur opgetrokken naar de markthuur of de
maximale huur volgens het woningwaarderingsstelsel. Verder is bij deze verhuureenheden
in de toekomst weer dezelfde mutatiekans van toepassing.
9.1.9. Bijzondere uitgangspunten
Bijzondere uitgangspunten kunnen van toepassing zijn waarmee in de basisversie geen
rekening wordt gehouden. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld een langere of kortere
leegstand als gevolg van mutatie dan voorgeschreven in de basisversie. Ook het effect
van bijvoorbeeld beklemmingsafspraken met de gemeente ten aanzien van huurverhoging
en/of verkoop, die ook van kracht zijn voor een potentiële koper kan de taxateur meenemen
bij de waardering.
Als vanuit een marktanalyse blijkt dat één van de scenario’s (doorexploiteren of uitponden)
niet realistisch is, dan kan de taxateur een uitzondering maken op regel dat de marktwaarde
de hoogste van deze twee scenario’s is en expliciet kiezen voor één van de scenario’s.
Bijvoorbeeld bij woningen in krimp- en aardbevingsgebieden, studentenwoningen en extramurale
zorgwoningen.
9.1.10. Erfpacht
Zoals in het voorafgaande is aangegeven, zijn er zeer uiteenlopende erfpachtovereenkomsten
tussen toegelaten instellingen en gemeenten. In de basisversie is gewerkt met een
globale benadering. Als deze benadering onvoldoende aansluit bij de feitelijke situatie,
is het verplicht met tussenkomst van de taxateur tot een betere schatting van het
effect van de erfpacht op de waarde te komen.
9.2. De rol van opdrachtverlening aan externe taxateur
De waardering op basis van de full versie met de genoemde vrijheidsgraden vereist
de inschakeling van een externe taxateur. De externe taxateur dient aangesloten te
zijn bij het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) of daarmee vergelijkbare
beroeps- en gedragsregels te hanteren. In haar reglementen schrijft de NRVT voor dat
sprake kan zijn van twee type taxaties, te weten een volledige taxatie of een hertaxatie.
Het NRVT schrijft daarbij voor dat een hertaxatie uitsluitend kan worden uitgevoerd
indien er in de voorgaande 36 maanden tenminste één volledige taxatie door hetzelfde
taxatiebedrijf is uitgevoerd. De verwijzing naar volledige taxatie en hertaxatie komt
hier uit voort. Bij deze vormen van taxatie zijn op basis van de NRVT verschillende
rapportagevereisten van toepassing. Deze zijn opgenomen in ‘Bijlage 4 – Rapportagevereisten
NRVT’.
Bij het uitvoeren van de full-taxatie mag de taxateur van de reglementen van het NRVT
afwijken voor de onderdelen die betrekking hebben op de kadastrale recherche, het
titelonderzoek en de milieuaspecten. Ook de onderdelen die betrekking hebben op omschrijvingen
van het gebouw en de omgeving vallen hier onder. Indien er bij de toegelaten instellingen
documentatie beschikbaar is waarop de taxateur kan steunen, kan in de rapportage van
de taxateur naar die documentatie worden verwezen. Hierbij is wel vereist dat de taxateur
de waarde mede heeft gebaseerd op die informatie. Dit hoeft niet perse de fysieke
broninformatie van de corporatie zelf te zijn, maar kan ook een verklaring van de
corporatie betreffen dat het vastgoed voldoet aan de vigerende bestemming, dat er
geen bijzonderheden zijn ten aanzien van milieu en dat het vastgoed niet verder bezwaard
is met zakelijke rechten. In deze gevallen bepaalt de taxateur of de verstrekte informatie
en / of verklaring voldoende aannemelijk is en worden de overwegingen hierbij vermeld
in het taxatierapport. De betreffende informatie of verklaring dient ook toegankelijk
te zijn voor Autoriteit woningcorporaties en de accountant.
De taxaties in het kader van de full versie in 2016 dienen ten minste te voldoen aan
de verplichte onderdelen van een ‘hertaxatie’ conform de reglementen van het NRVT
in het Addendum Grootzakelijk Vastgoed op Reglement Bedrijfsmatig Vastgoed. Alle niet
verplichte onderdelen uit genoemd reglement zijn optioneel of ter beoordeling aan
de taxateur op basis van de informatie / verklaring van de woningcorporatie. Dit geldt
ook als er in de afgelopen drie jaar geen ‘volledige taxatie’ van het vastgoed heeft
plaatsgevonden. In bijlage 4 is opgenomen welke onderdelen verplicht zijn, danwel
optioneel of ter beoordeling van de taxateur komen.
Ten aanzien van de aangegeven vrijheidsgraden heeft de taxateur de ruimte om op basis
van het principe ‘pas toe of leg uit’ tot aanpassingen over te gaan in de modelmatige
waardering, en daarmee voor afzonderlijke complexen tot een betere waardering te komen.
De aanpassingen ten aanzien van de vrijheidsgraden dienen door de taxateur te worden
toegelicht in het taxatierapport en daarnaast onderbouwd in het taxatiedossier te
worden vastgelegd. In het taxatierapport dient per vrijheidsgraad toegelicht te worden
waarom is afgeweken van de basisvariant van het waarderingshandboek. Verder dient
per vrijheidsgraad de reikwijdte, aard en omvang van de aanpassing toegelicht te worden.
In principe dienen de afwijkingen per vrijheidsgraad op complexniveau te worden verantwoord,
tenzij de aard van de reikwijdte, aard en omvang van de aanpassing voor meerdere complexen
hetzelfde is. In dat geval kan ook worden volstaan met een verantwoording op (deel)portefeuilleniveau.
Het taxatierapport en het taxatiedossier worden door de taxateur verstrekt aan de
toegelaten instelling en zijn op aanvraag beschikbaar voor de Autoriteit woningcorporaties.
Bij gebruik van de full versie dient jaarlijks minimaal een derde, steeds wisselend
deel van het betreffende vastgoed, via een volledige taxatie te worden gewaardeerd,
dan wel via een markttechnische update als er in de afgelopen drie jaar een volledige
taxatie heeft plaats gevonden. Voor het andere, tweederde deel van het vastgoed is
een aannemelijkheidsverklaring van de externe taxateur vereist. Zoals vermeldt in
hoofdstuk 2.5 kan de aannemelijkheidsverklaring alleen voor de reguliere woningen
worden afgegeven.
De opdracht van de toegelaten instelling aan de externe taxateur dient in overeenstemming
te zijn met wet- en regelgeving, in casu dit handboek en verder aan te sluiten bij
de bepalingen van het reglement van de NRVT. Voorts dient in de opdracht vastgelegd
te zijn dat de externe taxateur een taxatierapport en een taxatiedossier opstelt waarin
nadere toelichting en onderbouwing is opgenomen daar waar gebruik is gemaakt van de
vrijheidsgraden. Er mogen geen belemmeringen zijn voor de toegelaten instelling om
het taxatierapport en het taxatiedossier aan de Autoriteit woningcorporaties ter beschikking
te stellen.
10. Bijlage 1: Definities
- Aangebroken complex:
-
van het oorspronkelijke samengestelde waarderingscomplex zijn al één of meer afzonderlijke
verhuureenheden verkocht. Het oorspronkelijke waarderingscomplex is daarmee niet meer
voor 100% in het bezit van de corporatie en er is in het geval van meergezinswoningen
een vereniging van eigenaren opgericht.
- Actuele contracthuur:
-
bij de actuele contracthuur gaat het om de kale huurprijs per maand van de verhuureenheid
op de waardepeildatum 31 december 2016, die tussen huurder en verhuurder is overeengekomen.
- Basisversie:
-
de totstandkoming van de marktwaarde zoals weergegeven in het waarderingshandboek,
waarbij geen gebruik wordt gemaakt van één of meer vrijheidsgraden. De tussenkomst
van een externe taxateur is bij gebruikmaking van de basisversie niet noodzakelijk.
- Doorexploiteerscenario:
-
in dit scenario worden verhuureenheden bij mutatie doorverhuurd. Daarbij geldt dat
bij de nieuwe verhuring na de mutatie de huur wordt opgetrokken naar de huur opgetrokken
naar de markthuur of de maximale huur volgens het woningwaarderingsstelsel. Aan het
einde van de DCF-periode wordt een eindwaarde berekend. De kasstromen gedurende de
DCF-periode en de eindwaarde worden contant gemaakt en leiden tot de marktwaarde in
het doorexploiteerscenario.
- Exoten / rafelranden:
-
het vastgoed in exploitatie in de portefeuille van toegelaten instellingen dat naar
aard en gebruik niet eenduidig bij een van de onderscheiden vastgoedtypen (wonen,
parkeren, etc.) is onder te brengen wordt exoten / rafelranden genoemd. Het betreft
bijvoorbeeld grond en tuinstroken en zendmastinstallaties. Ook daar waar huur- of
gebruiksafspraken fundamenteel afwijken van een normale verhuring valt het pand in
de categorie exoten (bijvoorbeeld bij verhuring om niet of specifieke afspraken omtrent
onderhoud en beheer etc.).
- Full versie:
-
de totstandkoming van de marktwaarde zoals weergegeven in het waarderingshandboek,
waarbij gebruik wordt gemaakt van één of meer vrijheidsgraden. De tussenkomst van
een externe taxateur is voor deze vrijheidsgraden noodzakelijk. De externe taxateur
heeft daarbij de taak uit te leggen waarom gebruik wordt gemaakt van de vrijheidsgraden
(‘pas toe of leg uit principe’). Daarnaast dient de externe taxateur in dit geval
de uiteindelijke marktwaarde te valideren.
- Gebruikersoppervlakte (GBO):
-
gebruiksoppervlakte (GBO) van de verhuureenheid zoals vastgesteld door toepassing
van NEN 2580.
Het GBO bepaalt mede de energieprestatie van een zelfstandige huurwoning. Het gaat
daarbij om de bepaling van de energieprestatie met:
-
• de energie-index. Deze bepaalt sinds 1 januari 2015 de Energie-Index, óf
-
• een energielabel van vóór 1 januari 2015
- Huursom:
-
de huursom is de te ontvangen nettohuur op jaarbasis, exclusief vergoedingen. Dit
sluit aan bij de definitie in de verantwoordingsgegevens (dVi).
- Leegstand:
-
onder leegstand worden alle vormen van leegstand verstaan:
-
• Structurele leegstand: indien een verhuureenheid langere tijd niet verhuurd wordt
is sprake van structurele leegstand. De redenen hiervoor kunnen zijn een ongunstige
locatie en markttechnische omstandigheden (overaanbod en een ongunstige bouwindeling).
-
• Mutatieleegstand: indien een verhuureenheid niet onmiddellijk na vertrek van de voorgaande
huurder, wordt verhuurd, is sprake van mutatieleegstand.
-
• Aanloopleegstand: een verhuureenheid is opgeleverd en wordt niet verhuurd. Tot 2 jaar
na oplevering is sprake van tijdelijke aanloopleegstand, daarna is sprake van structurele
leegstand. Indien sprake is van leegstand op de waardepeildatum 31 december 2016,
wordt om rekentechnische redenen verondersteld dat deze leegstaande verhuureenheden
tegen markthuur worden verhuurd. De kosten van leegstand maken onderdeel uit van mutatiekosten
- Leegwaarde:
-
de leegwaarde is de onderhandse verkoopwaarde van een verhuureenheid, vrij van huur,
gebruik en overige lasten. Hierbij wordt verondersteld dat sprake is van de verkoopprijs
op basis van kosten koper (k.k.). Onder overige lasten worden de makelaarskosten verstaan
en de verdere kosten die niet onder de k.k. vallen.
- Markthuur:
-
het geschatte huurbedrag waarvoor het object op de waardepeildatum na behoorlijke
marketing, onder de voorwaarden van de huurovereenkomst in een marktconforme transactie
zou worden verhuurd door een bereidwillige verhuurder en een bereidwillige huurder,
waarbij elk der partijen zou hebben gehandeld met kennis van zaken, prudent en niet
onder dwang.
- Marktwaarde:
-
het geschatte bedrag waarvoor het object op de waardepeildatum, na behoorlijke marketing,
zou worden overgedragen in een marktconforme transactie tussen een bereidwillige koper
en een bereidwillige verkoper, waarbij de partijen zouden hebben gehandeld met kennis
van zaken, prudent en niet onder dwang.
- Modelparameters:
-
gegevens die noodzakelijk zijn voor de berekening van de marktwaarde en waarover dit
handboek uitsluitsel geeft.
- Mutatiekans:
-
de kans dat een verhuureenheid door het beëindigen van de huurovereenkomst vrij komt.
De gemiddelde mutatiekans over de afgelopen vijf jaren wordt bepaald door het totaal
aantal mutaties in die periode te delen door de som van de jaarlijkse ultimo standen
van het aantal verhuureenheden van het complex.
- Objectgegevens:
-
specifieke gegevens die op het niveau van de verhuureenheid beschikbaar dienen te
zijn. Deze gegevens komen uit de basisadministratie van de toegelaten instelling.
- Oppervlakte VVO:
-
het verhuurbaar vloeroppervlak van de verhuureenheid of in het geval van BOG/MOG/Zorgeenheid
intramuraal is de oppervlakte, gemeten op vloerniveau, tussen de opgaande scheidingsconstructies,
die de desbetreffende ruimte of groep van binnenruimten omhullen. Deze definitie volgt
de NEN 2580 norm.
- Oppervlakte BVO:
-
het bruto verhuuroppervlak van de verhuureenheid of in het geval van BOG/MOG/Zorgeenheid
intramuraal het contract is de vloeroppervlakte van een ruimte of van een groep ruimten
gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies,
die de desbetreffende ruimte of groep van ruimte omhullen. Deze definitie volgt de
NEN 2580 norm.
- Parkeergelegenheden:
-
parkeergelegenheden worden in principe alleen volgens het model voor parkeergelegenheden
gewaardeerd als deze voorzieningen geen deel uitmaken van een woongelegenheid of BOG/MOG
of intramuraal zorgvastgoed. Dit betekent dat parkeergelegenheden die wel deel uitmaken
van aan een andere verhuureenheid, worden gewaardeerd als onderdeel van de betreffende
verhuureenheid. Het maakt daarnaast niet uit of een losse parkeerplek aan een particulier
of aan een bedrijf wordt verhuurd, mits sprake is van een apart contract voor de parkeergelegenheid.
Parkeren op maaiveld valt onder parkeerplaats, parkeergelegenheden in een parkeergarage
vallen onder garagebox.
- Studenteneenheden:
-
studenteneenheden zijn woongelegenheden die zowel zelfstandig als onzelfstandig van
aard kunnen zijn. Studenteneenheden met een zelfstandig karakter, beschikken zelf
over alle, voor het wonen noodzakelijke, voorzieningen. Studenteneenheden met een
onzelfstandig karakter zijn voor de dagelijkse huishouding aangewezen op één of meerdere
gemeenschappelijke voorzieningen. Deze gemeenschappelijke voorzieningen zijn echter
alleen bestemd voor een selecte groep woongelegenheden.
De volgende verhuureenheden worden gewaardeerd via de parameters van studenteneenheden:
In het waarderingsmodel voor woongelegenheden is de typologie ‘Studentenheden’ opgenomen.
Ondanks dat deze naam doet vermoeden dat alleen woongelegenheden met als doel de huisvesting
van studenten onder deze term vallen, worden daarnaast ook enkele andere verhuureenheden
onder deze groep geschaard. De aanvullende verhuureenheden vallen onder deze typologie
omdat de aard van de verhuureenheid het niet toelaat om de norm ten behoeve van de
kostentoewijzing een EGW, MGW of extramuraal zorgvastgoed te gebruiken.
Meerkamerwoningen die niet onzelfstandig worden verhuurd dienen via het waarderingsmodel
voor MGW, danwel voor EGW te worden gewaardeerd. Deze meerkamerwoningen tellen daarmee
niet mee voor het 5%-criterium voor studenteenheden.
- Uitpondscenario:
-
in dit scenario worden verhuureenheden bij mutatie leeg verkocht. Op dat moment wordt
de netto verkoopkasstroom ingerekend. Aan het eind van de DCF-periode wordt een eindwaarde
opgenomen voor de verhuureenheden die nog niet zijn verkocht. De kasstromen gedurende
de DCF-periode en de eindwaarde worden contant gemaakt en leiden tot de marktwaarde
in het uitpondscenario.
- Verhuureenheden:
-
het gaat hierbij om het aantal verhuureenheden dat de toegelaten instelling in eigendom
heeft per 31 december 2016.
- Vrijheidsgraden:
-
in de vrijheidsgraden is vastgelegd welke parameters met tussenkomst van een externe
taxateur, mogen afwijken van de voorgeschreven parameters in het waarderingshandboek
volgens de basisversie. Het toepassen van een vrijheidsgraad vereist nadere toelichting
van de externe taxateur via het principe ‘pas toe of leg’.
- Waarderingscomplex:
-
bij de waardering op marktwaarde wordt gebruik gemaakt van een specifieke complexindeling:
het waarderingscomplex. Elk waarderingscomplex bestaat in principe uit vergelijkbare
verhuureenheden voor wat betreft type eenheid, bouwjaar en locatie. Daarnaast geldt
de aanvullende eis dat een geheel waarderingscomplex als eenheid aan een derde partij
is te verkopen. Op basis van deze uitgangspunten worden verhuureenheden bijeengebracht
in een waarderingscomplex. Alle verhuureenheden van de toegelaten instelling maken
deel uit van een waarderingscomplex of vormen een afzonderlijk waarderingscomplex.
- Waarderingsmodellen:
-
het handboek maakt onderscheid in vier verschillende waarderingsmodellen, te weten
waarderingsmodellen voor woongelegenheden, BOG/MOG, parkeergelegenheden en intramuraal
zorgvastgoed. De afzonderlijke waarderingsmodellen zijn van toepassing voor verschillende
typen verhuureenheden:
Waarderingsmodel woongelegenheden
Reguliere woongelegenheden:
-
• Eengezins- en meergezinswoningen
-
• Studenteneenheden
-
• Extramurale (zorg)eenheden
-
• Parkeergelegenheden behorende bij reguliere woongelegenheden (d.w.z. één verhuurcontract)
Niet-reguliere woongelegenheden
-
• Onzelfstandige eenheden in flats voor verplegend personeel
-
• Woonwagens en woonwagenstandplaatsen
-
• Woonschepen met ligplaatsen
-
• Standplaatsen
-
• Woonzorgcomplexen
-
• Kindertehuizen en jeugdinternaten
-
• Skaeve huse
-
• Parkeergelegenheden behorende bij niet-reguliere woongelegenheden (d.w.z. één verhuurcontract)
Waarderingsmodel BOG/MOG
-
• Buurthuizen
-
• Gemeenschapscentra
-
• Jongerencentra
-
• Scholen voor onderwijs
-
• Brede scholen
-
• Wijksportvoorzieningen
-
• Ruimten voor maatschappelijk werk
-
• Ruimten voor welzijnswerk
-
• Opvangcentra
-
• Zorgsteunpunten
-
• Steunpunten voor o.a. schuldsanering
-
• Centra voor jeugd en gezin
-
• Ruimten voor dagbesteding gehandicapten/ouderen
-
• Hospices
-
• Multifunctionele centra voor maatschappelijke dienstverlening
-
• Dorps- of wijkbibliotheken
-
• Eigen kantoorruimten
-
• Veiligheidshuizen
-
• Centra voor werk(gelegenheid)
-
• Kleinschalige culturele activiteiten
Waarderingsmodel parkeergelegenheden
-
• Parkeerplaats
-
• Garagebox
Waarderingsmodel intramuraal zorgvastgoed
- Zorgeenheden (extramuraal):
-
er is sprake van extramurale zorgeenheden bij woongelegenheden die bestemd zijn om
afzonderlijk aan een bewoner te worden verhuurd op basis van een huurovereenkomst
en niet op basis van een zorgovereenkomst. Het betreft hierbij de woongelegenheden
voor personen met een frequente zorgbehoefte.
- Zorgeenheden (intramuraal):
-
er is sprake van intramurale zorgeenheden bij verhuureenheden die niet bestemd zijn
om afzonderlijk aan een bewonder te worden verhuurd. Deze intramurale zorgeenheden
worden gezamenlijk aan één zorgpartij verhuurd door middel van een zorgovereenkomst.
Dit betekent dat de betreffende zorgpartij zelf zorgt voor de toewijzing en afwikkeling
van de administratie rondom de verhuur van de eenheden.
11. Bijlage 2: Overzicht krimp- en aardbevingsgebieden
Krimp- en aardbevingsgebieden
|
Regio
|
Gemeenten
|
1.
|
Eemsdelta
|
Appingedam
|
Delfzijl
|
Eemsmond
|
Loppersum
|
2.
|
Oost-Groningen
|
Bellingwedde
|
Menterwolde
|
Oldambt
|
Pekela
|
Stadskanaal
|
Veendam
|
Vlagtwedde
|
3.
|
Overig Groningen
|
Hoogezand-Sappermeer
|
Slochteren
|
Winsum
|
Bedum
|
Ten Boer
|
4.
|
De Marne
|
De Marne
|
5.
|
Parkstad Limburg
|
Brunssum
|
Heerlen
|
Kerkrade
|
Nuth
|
Landgraaf
|
Onderbanken
|
Simpelveld
|
Voerendaal
|
6.
|
Maastricht-Mergelland
|
Eijsden-Margraten
|
Gulpen-Wittem
|
Maastricht
|
Meerssen
|
Vaals
|
Valkenburg aan de Geul
|
7.
|
Westelijke Mijnstreek
|
Beek
|
Schinnen
|
Sittard-Geleen
|
Stein
|
8.
|
Zeeuws-Vlaanderen
|
Hulst
|
Sluis
|
Terneuzen
|
9.
|
Achterhoek
|
Aalten
|
Bronckhorst
|
Berkelland
|
Doetinchem
|
Montferland
|
Oost Gelre
|
Oude IJsselstreek
|
Winterswijk
|
10.
|
Noord-Friesland
|
Achtkarspelen
|
|
|
Dantumadiel
|
|
|
Dongeradeel
|
|
|
Ferwerderadiel
|
|
|
Kollummerland en Nieuwkruisland
|
|
|
Tytsjerksteradiel
|
12. Bijlage 3: Overzicht basis - full en taxatiecyclus
13. Bijlage 4: Rapportage vereisten vanuit NRVT
Rapportage vereisten
|
Volledige
taxatie
|
Hertaxatie
|
Full taxatie
handboek
|
Opdracht
|
Benoeming identiteit van de Opdrachtgever
|
x
|
x
|
x
|
Identiteit van de Taxateurs
|
x
|
x
|
x
|
Kwalificatie van de Taxateurs
|
x
|
x
|
x
|
Verklaring onafhankelijkheid / eerdere betrokkenheid bij het object,
|
|
|
|
objectiviteit ten opzichte van de taxatie-Opdracht
|
x
|
x
|
x
|
Doel van de taxatie
|
x
|
x
|
x
|
Type taxatie (volledige taxatie, hertaxatie, update, waarde-advies)
|
x
|
x
|
x
|
Verwijzing Opdrachtbrief afspraken tussen Opdrachtgever en Taxateur
|
x
|
x
|
x
|
Instructies van de cliënt of ieder ander die betrokken is bij de taxatie
|
x
|
x
|
x
|
Bevestiging taxatie conform welke Standaarden (IVS/ EVS/ RICS etc.)
|
x
|
x
|
x
|
Identificatie van het te taxeren object op basis van opdracht
|
Het onderwerp van de taxatie (met omschrijving)
|
x
|
x
|
x
|
Type object
|
x
|
x
|
x
|
Gebruik van het object (eigen gebruik/ belegging)
|
x
|
x
|
x
|
Te taxeren belang
|
x
|
x
|
x
|
Taxatie
|
Waardepeildatum
|
x
|
x
|
x
|
Gebeurtenissen na inspectiedatum en na de waardepeildatum
|
x
|
x
|
x
|
Datum inspectie
|
x
|
x
|
x
|
Mate van inspectie ter plaatse
|
x
|
x
|
x
|
Definitie van de getaxeerde waarde
|
x
|
x
|
x
|
Getaxeerde waarde(n) in cijfers en woorden
|
x
|
x
|
x
|
Gebruikte valuta (Euro)
|
x
|
x
|
x
|
Gehanteerde taxatiemethodiek
|
x
|
x
|
x
|
Verklaring controlerend taxateur
|
x
|
x
|
x
|
Uitgangspunten
|
x
|
x
|
x
|
Bijzondere uitgangspunten
|
x
|
x
|
x
|
Juridisch
|
Kadastrale recherche
|
x
|
u
|
u
|
Titelonderzoek/ zakelijke rechten
|
x
|
u
|
u
|
Eigendomssituatie/ erfpachtomschrijving
|
x
|
u
|
u
|
Bestemming en gebruiksmogelijkheden
|
x
|
u
|
u
|
Milieuaspecten
|
Milieuaspecten
|
x
|
u
|
u
|
Specificaties fysieke aard object
|
Globale omschrijving
|
x
|
u
|
u
|
Oppervlakten conform NEN 2580/ aantallen p.p. etc.
|
x
|
u
|
u
|
Globale beschrijving bouwaard, installaties, materiaalgebruik en indeling van
|
|
|
|
het object etc.
|
x
|
u
|
u
|
Locatie
|
Stand en ligging
|
x
|
u
|
u
|
Bereikbaarheid
|
x
|
u
|
u
|
Locatieomschrijving
|
x
|
u
|
u
|
Huursituatie
|
Gebruikssituatie
|
x
|
x
|
x
|
Overzichtelijke actuele huurlijst (identiteit huurders, opp VVO m2, expiratiedatum, leegstand etc.)
|
x
|
x
|
x
|
Bijzonderheden per huurovereenkomst (incentives, allonges etc.)
|
x
|
x
|
x
|
Bronvermelding: aangeleverde huurovereenkomsten, sideletters,
|
|
|
|
en allonges per huurder
|
x
|
x
|
x
|
Courantheid
|
Locatiebeoordeling
|
x
|
u
|
u
|
Objectbeoordeling
|
x
|
u
|
u
|
Mate van verhuurbaarheid/ gebruik met motivatie (beschrijving)
|
x
|
x
|
x
|
Mate van verkoopbaarheid met motivatie (beschrijving)
|
x
|
x
|
x
|
Risico-analyse
|
SWOT-analyse
|
x
|
x
|
x
|
Markt
|
Marktvisie algemeen
|
x
|
-
|
-
|
Marktvisie lokaal/ regionaal
|
x
|
-
|
-
|
Referentietransacties:
|
x
|
x
|
x
|
– verhuurtransacties / aanbod verhuur
|
x
|
x
|
x
|
– verkoop- en beleggingstransacties
|
x
|
x
|
x
|
Toelichting op de waardering
|
Omschrijving toelichting op de waardering (taxatiebenadering)
|
o
|
o
|
o
|
Evaluatie
|
Back-testing: Verklaring t.o.v. laatst bekende taxatie indien voorhanden
|
|
|
|
en transparant
|
o
|
o
|
o
|
Onzekerheid taxatie
|
Als gevolg van informatievoorziening
|
o
|
-
|
-
|
Als gevolg van gebrek marktinformatie
|
o
|
-
|
-
|
Marktomstandigheden
|
o
|
-
|
-
|
Algemene taxatie-onnauwkeurigheid
|
o
|
-
|
-
|
Bronvermelding en mate van onderzoek
|
Lijst bronvermelding (ontvangen informatie en eigen onderzoek Taxateur)
|
x
|
u
|
u
|
Definities en beschrijving o.a.
|
Marktwaarde
|
x
|
x
|
x
|
Markthuur
|
x
|
x
|
x
|
Omschrijving taxatiebenadering (BAR, NAR, DCF etc.)
|
x
|
x
|
x
|
Algemene voorwaarden/ uitgangspunten
|
Algemene uitgangspunten ten aanzien van onderhoud, milieu, gebruik, BTW en ontvangen
informatie
|
x
|
x
|
x
|
X = verplicht
O = optioneel, indien van toepassing
U = uitgangspunt op basis van / verwijzing naar vorige volledige taxatie (bij hertaxatie)
óf op basis van / verwijzing naar informatie / verklaring van corporatie (bij handboek)
14. Bijlage 5: Voorbeelden eindwaardeberekening
In deze bijlage is een drietal voorbeelden opgenomen van het berekenen van de eindwaarde
op basis van de voortdurende looptijd benadering. De manier waarop de verschillende
kapitalisatiefactoren K1, K2 en K3 worden berekend, is uitgewerkt in paragraaf eindwaarde
(5.2.16) in hoofdstuk 5 van het handboek.
Voorbeeld 1: doorexploiteren – doorexploiteren
Aannamen
|
|
|
|
|
|
|
|
Disconteringsvoet
|
7,49%
|
|
|
|
|
|
|
Mutatiegraad doorexploiteren
|
6,00%
|
|
|
|
|
|
|
Reguliere maandhuur
|
709,75
|
|
|
|
|
|
|
Maximale huur per maand
|
1.166,31
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Kas-stroom
|
Groei-voet
|
Kapita-lisatie-factor
|
|
|
|
Jaar 15
|
|
CF15
|
g
|
K
|
CW
|
Factor
|
Inkomsten
|
|
|
|
|
|
|
|
Huur uit geharmoniseerde deel
|
8.378,69
|
|
8.378,69
|
2,00%
|
19,26
|
161.394,24
|
K1
|
Huur uit ongeharmoniseerde deel
|
3.333,03
|
|
3.333,03
|
2,00%
|
8,56
|
28.537,67
|
K2
|
Ongeharmoniseerde huur naar maximale huur
|
0,00
|
|
5.477,06
|
2,00%
|
10,70
|
58.606,55
|
K3
|
Totale inkomsten
|
11.711,72
|
|
|
|
|
248.538,46
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Uitgaven
|
|
|
|
|
|
|
|
Onderhoud
|
–1.251,16
|
|
–1.251,16
|
2,50%
|
21,30
|
–26.645,36
|
K1
|
Mutatieonderhoud
|
–68,25
|
|
–68,25
|
2,50%
|
21,30
|
–1.453,38
|
K1
|
Beheer
|
–572,98
|
|
–572,98
|
2,50%
|
21,30
|
–12.202,37
|
K1
|
Overig
|
–619,38
|
|
–619,38
|
2,00%
|
19,26
|
–11.930,80
|
K1
|
Erfpacht
|
0,00
|
|
0,00
|
2,00%
|
19,26
|
0,00
|
K1
|
Verhuurderheffing
|
–592,98
|
|
–592,98
|
2,00%
|
8,56
|
–5.077,13
|
K2
|
Veroudering
|
0,00
|
|
–1.251,16
|
2,50%
|
21,30
|
–26.645,36
|
K1
|
Totale uitgaven
|
-3.104,74
|
|
|
|
|
-83.954,40
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Eindwaarde o.b.v. doorexploiteren vanaf jaar 15
|
164.584,06
|
|
Voorbeeld 2: doorexploiteren – uitponden
Aannamen
|
|
|
|
|
|
|
|
Disconteringsvoet
|
7,49%
|
|
|
|
|
|
|
Mutatiegraad doorexploiteren
|
6,00%
|
|
|
|
|
|
|
Mutatiegraad eindwaardescenario uitponden
|
4,20%1
|
|
|
|
|
|
|
Reguliere maandhuur
|
709,75
|
|
|
|
|
|
|
Maximale huur per maand
|
1.166,31
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Kas-stroom
|
Groei-voet
|
Kapita-lisatie-factor
|
|
|
|
Jaar 15
|
|
CF15
|
g
|
K
|
CW
|
Factor
|
Inkomsten
|
|
|
|
|
|
|
|
Huurinkomsten
|
11.711,72
|
|
11.711,72
|
2,00%
|
10,37
|
121.394,20
|
K2
|
Verkoopopbrengsten
|
0,00
|
|
11.288,70
|
2,00%
|
10,37
|
117.009,53
|
K2
|
Totale inkomsten
|
11.711,72
|
|
|
|
|
238.403,73
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Uitgaven
|
|
|
|
|
|
|
|
Onderhoud
|
–1.251,16
|
|
–1.251,16
|
2,50%
|
10,95
|
–13.703,71
|
K2
|
Mutatieonderhoud
|
–68,25
|
|
–68,25
|
2,50%
|
10,95
|
–747,48
|
K2
|
Beheer
|
–572,98
|
|
–572,98
|
2,50%
|
10,95
|
–6.275,68
|
K2
|
Overig
|
–619,38
|
|
–619,38
|
2,00%
|
10,37
|
–6.420,00
|
K2
|
Erfpacht
|
0,00
|
|
0,00
|
2,00%
|
10,37
|
0,00
|
K2
|
Verhuurderheffing
|
–592,98
|
|
–592,98
|
2,00%
|
10,37
|
–6.146,33
|
K2
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Verkoopkosten
|
0,00
|
|
–296,30
|
2,50%
|
10,95
|
–3.245,30
|
K2
|
Veroudering
|
0,00
|
|
–1.251,16
|
2,50%
|
10,95
|
–13.703,71
|
K2
|
Totale uitgaven
|
-3.104,74
|
|
|
|
|
-50.242,21
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Eindwaarde o.b.v. uitponden vanaf jaar 15
|
188.161,52
|
|
X Noot
1De mutatiegraad in het eindwaardescenario uitponden is 70% van de mutatiegraad in
het marktwaardescenario doorexploiteren: 70% van 6,00% geeft 4,20%.
Voorbeeld 3: uitponden – uitponden
Aannamen
|
|
|
|
|
|
|
|
Disconteringsvoet
|
7,49%
|
|
|
|
|
|
|
Mutatiegraad doorexploiteren
|
6,00%
|
|
|
|
|
|
|
Mutatiegraad uitponden jaar 15
|
4,20%1
|
|
|
|
|
|
|
Mutatiegraad eindwaardescenario uitponden
|
3,00%2
|
71%3
|
(tov jr 15)
|
|
|
|
Reguliere maandhuur
|
709,75
|
|
|
|
|
|
|
Maximale huur per maand
|
1.166,31
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Kas-stroom
|
Groei-voet
|
Kapita- lisatie-factor
|
|
|
|
Jaar 15
|
|
CF15
|
g
|
K
|
CW
|
Formule
|
Inkomsten
|
|
|
|
|
|
|
|
Huurinkomsten
|
4.028,95
|
|
4.028,95
|
2,00%
|
12,00
|
48.337,28
|
K2
|
Verkoopopbrengsten
|
5.511,03
|
71%
|
3.936,45
|
2,00%
|
12,00
|
47.227,45
|
K2
|
Totale inkomsten
|
9.539,98
|
|
|
|
|
95.564,73
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Uitgaven
|
|
|
|
|
|
|
|
Onderhoud
|
–597,84
|
|
–597,84
|
2,50%
|
12,78
|
–7.641,19
|
K2
|
Mutatieonderhoud
|
–23,32
|
|
–23,32
|
2,50%
|
12,78
|
–298,08
|
K2
|
Beheer
|
–273,78
|
|
–273,78
|
2,50%
|
12,78
|
–3.499,32
|
K2
|
Overig
|
–295,96
|
|
–295,96
|
2,00%
|
12,00
|
–3.550,74
|
K2
|
Erfpacht
|
0,00
|
|
0,00
|
2,00%
|
12,00
|
0,00
|
K2
|
Verhuurderheffing
|
–688,39
|
|
–688,39
|
2,00%
|
12,00
|
–8.258,99
|
K2
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Verkoopkosten
|
–144,65
|
71%
|
–103,32
|
2,50%
|
12,78
|
–1.320,59
|
K2
|
Veroudering
|
0,00
|
|
–597,84
|
2,50%
|
12,78
|
–7.641,19
|
K2
|
Totale uitgaven
|
-2.023,95
|
|
|
|
|
-32.210,11
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Eindwaarde o.b.v. uitponden vanaf jaar 15
|
63.354,62
|
|
X Noot
1Mutatiegraad uitponden in jaar 15 is 70% van mutatiegraad doorexploiteren
X Noot
2Mutatiegraad voor eindwaardescenario uitponden is 50% van de mutatiegraad doorexploiteren
X Noot
3De mutatiegraad in het eindwaardescenario uitponden (3,0%) als percentage van de mutatiegraad
in jaar 15 van doorexploiteren (4,2%)