Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2016, 69116 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2016, 69116 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
Gelet op artikel 12, eerste lid, van verordening (EG) nr. 2406/96 van de Raad van 26 november 1996 houdende vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde visserijprodukten (PbEG 1996, L 334), op artikel 10 van verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2004 (PbEU L 348) op verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducenten en aquacultuurproducten, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/200 van de Raad (PbEU 2013, 354) en op de artikelen 15, 16, 19 en 21 van verordening (EG) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354);
Gelet op de artikelen 3 en 4 van het Reglement zee- en kustvisserij 1977 en op de artikelen 13 en 19 van de Landbouwwet;
Besluit:
De Uitvoeringsregeling zeevisserij wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De omschrijving van het begrip ‘contingent’ komt te luiden: in kilogrammen levend gewicht uitgedrukte hoeveelheid van een vissoort die per kalenderjaar door een Nederlands vissersvaartuig ten hoogste in een vangstgebied mag worden gevangen, vermeerderd of verminderd met eventueel op grond van de artikelen 45 of 46 voor het desbetreffende kalenderjaar in gebruik gekregen, of in gebruik gegeven hoeveelheden van de desbetreffende vissoort dan wel, indien het vangsten van vissoorten betreft waarop de aanlandplicht niet van toepassing is, in een kalenderjaar in een vangstgebied te vangen hoeveelheid van een vissoort in kilogrammen levend gewicht uitgedrukt, vermeerderd of verminderd met eventueel op grond van de artikelen 45 of 46 voor het desbetreffende kalenderjaar in gebruik gekregen, of in gebruik gegeven hoeveelheden van de desbetreffende vissoort, die per vissersvaartuig ten hoogste mag worden aangeland;.
2. De omschrijving van het begrip ‘individueel aandeel’ komt te luiden: hoeveelheid van een vissoort die op grond van artikel 24 in beheer is gegeven aan een groep of producentenorganisatie of contingent van een vissoort dat een ondernemer in beheer heeft gegeven aan een groep of producentenorganisatie, vermeerderd met door hem gekochte en in gebruik gekregen hoeveelheden van die vissoort en verminderd met door hem verkochte en in gebruik gegeven hoeveelheden van die vissoort, waarover hij in een kalenderjaar kan beschikken;.
3. In de omschrijving van het begrip ‘Nederlands quotum’ wordt ‘vissers’ vervangen door: vissersvaartuigen.
4. De volgende begripsomschrijvingen worden in de alfabetische rangschikking ingevoegd:
in kilogrammen levend gewicht uitgedrukte hoeveelheid van een vissoort, genoemd in artikel 20a, die tijdens één visreis door een Nederlands vissersvaartuig is gevangen voor zover deze vangst op grond van de aanlandplicht moet worden aangeland;
aanlandingsverplichting als bedoeld in artikel 15, eerste lid, in samenhang met het vijfde, zesde en zevende lid, van de basisverordening;
ondernemer als bedoeld in artikel 32, tweede lid;.
B
Artikel 6 komt te luiden:
1. Vis wordt in Nederland uitsluitend aangeland, gelost of overgeladen door een vissersvaartuig:
a. met een lengte over alles van tien meter of minder in de in bijlage 2 A vermelde havens of in de in bijlage 3 vermelde plaatsen;
b. met een lengte over alles van 59 meter of minder of met een brutotonnage van 1.200 BT of minder, in de in bijlage 2 A vermelde havens met uitzondering van Vlaardingen en Velsen;
c. met een lengte over alles van meer dan 59 meter of met een brutotonnage van meer dan 1.200 BT in de in bijlage 2 A vermelde havens met uitzondering van Vlaardingen; of
d. waarvan de vangst voor ten minste 90% uit ansjovis of sprot bestaat, in de periode van 1 april tot en met 31 juli indien het ansjovis betreft en in de periode van 1 augustus tot en met 31 maart indien het sprot betreft, in de westelijke voorhaven van de Bergsediepsluis en aan de loswal van Schore, gemeente Kapelle;
mits het aanlanden, lossen of overladen is toegestaan op grond van de in artikel 1, tweede lid, genoemde verordeningen.
2. Het is verboden vis in Nederland aan te landen, te lossen of over te laden met een ander vaartuig dan een vissersvaartuig.
3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet voor andere vaartuigen dan vissersvaartuigen in de in bijlage 2A vermelde havens of in de in bijlage 3 vermelde plaatsen, voor zover het op grond van de bij of krachtens de wet gestelde regels is toegestaan met deze vaartuigen de visserij uit te oefenen.
C
In artikel 8, zesde lid, wordt ‘is de vis per verpakkingseenheid naar vissoort gesorteerd’ vervangen door: is de vis die groter is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder 17, van de basisverordening per verpakkingseenheid naar vissoort gesorteerd.
D
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de zinsnede ‘dan wel deze vissoorten aan boord te houden of aan te landen’.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met het vierde lid tot derde lid tot en met vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Het is verboden vangsten van een vissoort als bedoeld in het eerste lid, aan boord te houden of aan te landen in de gevallen dat de aanlandplicht niet van toepassing is.
3. In het derde lid (nieuw) wordt de zinsnede ‘Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor zover’ vervangen door: De verboden, bedoeld in het eerste en tweede lid, gelden niet voor zover.
4. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder ‘vissen’ mede verstaan het in het desbetreffende vangstgebied varen met een vissersvaartuig dat is uitgerust met het vistuig dat in het voor dat gebied en voor de desbetreffende visserij op grond van artikel 15, zesde lid, van de basisverordening vastgestelde teruggooiplan bij de desbetreffende doelsoort is vermeld en dat in voorkomend geval de daarbij vermelde maaswijdte heeft, tenzij dat vistuig overeenkomstig artikel 47 van de controleverordening is vastgemaakt en opgeborgen.
E
In artikel 11, eerste lid, wordt ‘artikel 10, eerste lid,’ vervangen door: artikel 10, eerste en tweede lid,.
F
In artikel 12, eerste lid, onder b, vervalt: 23,.
G
Na artikel 20 wordt in §2 een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het is verboden met een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL2 te vissen op haring, koolvis, makreel, schelvis, wijting, tong, schol, heek, kabeljauw, sprot, zeeduivel, horsmakreel, blauwe wijting, kever en grote zilversmelt.
2. Het is verboden te varen of te vissen met een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL2 dat is uitgerust met het volgende vistuig dat in voorkomend geval de daarbij vermelde maaswijdte heeft:
a. boomkor (TBB), gelijk aan of groter dan 80 mm;
b. bodemottertrawl (OTB), 100 tot en met 119 mm;
c. bodemspantrawl (PTB), 100 tot en met 119 mm;
d. dubbele-bordentrawls (OTT), 100 tot en met 119 mm;
e. deense zegen (SDN), gelijk aan of groter dan 70 mm;
f. schotse spanzegen (SPR), gelijk aan of groter dan 70 mm;
g. schotse zegen (SSC), gelijk aan of groter dan 80 mm;
h. machinale handlijnen en hengelsnoeren (LHM).
3. Het is verboden vangsten van een vissoort, genoemd in het eerste lid, aan boord te houden van of aan te landen met een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL2 in de gevallen dat de aanlandplicht niet van toepassing is.
H
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de zinsnede ‘of een vissoort uit dat gebied aan te landen of aan boord te houden’.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het eerste lid geldt niet indien voor het vissersvaartuig voor het desbetreffende vangstgebied een contingent geldt van de desbetreffende vissoort, voor zover dat contingent nog niet is opgevist en indien is voldaan aan artikel 22, eerste lid.
3. De volgende leden worden toegevoegd:
3. Het is verboden te varen of te vissen met een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL1 en dat is uitgerust met een in bijlage 8a vermeld vistuig dat in voorkomend geval de daarbij vermelde maaswijdte heeft, indien de aanlandplicht van toepassing is op vangsten van de vissoort of de vissoorten die bij dat vistuig is onderscheidenlijk zijn vermeld.
4. Het derde lid geldt niet indien voor het vissersvaartuig een contingent geldt van de bij het desbetreffende vistuig in bijlage 8a vermelde vissoort of in voorkomend geval vissoorten, voor zover dat contingent of die contingenten, nog niet is onderscheidenlijk zijn opgevist en indien is voldaan aan artikel 22, eerste lid.
5. Het is verboden in de ICES sectoren VIId en VIIe te varen of te vissen met een vissersvaartuig waarvoor een vismachtiging is verleend als bedoeld in artikel 8, derde lid, van verordening nr. 1954/2003 en dat is uitgerust met de schotse zegen met een maaswijdte van 80–99 millimeter, tenzij voor het vissersvaartuig een contingent horsmakreel geldt dat nog niet is opgevist.
6. Het is verboden vangsten van een vissoort, genoemd in bijlage 8, aan boord te houden of aan te landen in de gevallen dat de aanlandplicht niet van toepassing is, tenzij voor het vissersvaartuig een contingent voor de desbetreffende vissoort geldt dat nog niet is opgevist.
I
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien voor meer dan één vissersvaartuig van een ondernemer contingenten voor hetzelfde vangstgebied en voor dezelfde vissoort gelden, wordt voor de toepassing van artikel 21, tweede, vierde en vijfde en zesde lid, en artikel 46a, eerste lid, de som van die contingenten in aanmerking genomen.
3. Het derde lid vervalt.
J
Artikel 23 komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 21, eerste en derde lid, is het toegestaan met een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL1 op een vissoort te vissen in het daarbij voor die vissoort aangewezen vangstgebied onderscheidenlijk te varen of te vissen met een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL1 en dat is uitgerust met het in bijlage 8a vermeld vistuig, dat in voorkomend geval de daarbij vermelde maaswijdte heeft, voor zover een ondernemer een individueel aandeel in een groepscontingent voor de desbetreffende vissoort heeft en dat groepscontingent nog niet is opgevist.
2. In afwijking van artikel 21, vijfde lid, is het toegestaan te varen of te vissen met een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL1 dat is uitgerust met de schotse zegen met een maaswijdte van 80–99 millimeter in de ICES sectoren VIId en VIIe, voor zover een ondernemer een individueel aandeel in een groepscontinent voor de desbetreffende vissoort heeft en dat groepscontingent nog niet is opgevist.
3. In afwijking van artikel 21, zesde lid, is het toegestaan met een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL1 een vissoort aan boord te houden of aan te landen voor zover een ondernemer een individueel aandeel in een groepscontingent voor de desbetreffende vissoort heeft en dat groepscontingent nog niet is opgevist.
K
Artikel 24 komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 21, eerste, derde en zesde lid, is het toegestaan met een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL1 op de vissoorten kabeljauw, wijting of makreel te vissen in de vangstgebieden, bedoeld in bijlage 9, onderdeel A, of te varen of te vissen met een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL1 en dat is uitgerust met een in bijlage 8a vermeld vistuig dat in voorkomend geval de daarbij vermelde maaswijdte heeft en waarbij de vissoorten kabeljauw, wijting of makreel worden vermeld, onderscheidenlijk deze vissoorten aan boord te houden of aan te landen, voor zover:
a. voor het vissersvaartuig geen contingent kabeljauw, wijting of makreel, maar wel enig ander contingent geldt, of voor het vissersvaartuig ingevolge artikel 36 van de Uitvoeringsregeling visserij een vergunning voor het vangen van garnalen is verleend, en door het desbetreffende vissersvaartuig de in bijlage 9, onderdeel A, vermelde hoeveelheid kabeljauw, wijting of makreel in de desbetreffende kalendermaand nog niet is opgevist;
b. het een vissersvaartuig met een brutotonnage van meer dan 1.200 BT waarmee de pelagische visserij wordt uitgeoefend betreft en door het desbetreffende vissersvaartuig de som van de hoeveelheden kabeljauw, wijting of makreel per kalendermaand, bedoeld onder a, voor de desbetreffende vissoort in het desbetreffende kalenderjaar nog niet is opgevist;
c. voor het vissersvaartuig noch een contingent geldt noch ingevolge artikel 36 van de Uitvoeringsregeling visserij een vergunning voor het vangen van garnalen is verleend, en door het desbetreffende vissersvaartuig de in bijlage 9, onderdeel A, vermelde hoeveelheid kabeljauw, wijting of makreel in het desbetreffende kalenderjaar nog niet is opgevist; of
d. voor het vissersvaartuig geen contingent horsmakreel voor de EU-wateren van de ICES sectoren IVb, IVc en VIId tezamen geldt en door het desbetreffende vissersvaartuig de in bijlage 9, onderdeel A, vermelde hoeveelheid horsmakreel in het desbetreffende kalenderjaar nog niet is opgevist.
2. In afwijking van artikel 21, vijfde lid, is het toegestaan met een vissersvaartuig dat is uitgerust met een schotse zegen met een maaswijdte van 80–99 millimeter in ICES sectoren VIId en VIIe te vissen of te varen, voor zover voor het vissersvaartuig geen contingent horsmakreel voor de EU-wateren van de ICES sectoren IVb, IVc en VIId tezamen geldt en door het desbetreffende vissersvaartuig de hoeveelheid horsmakreel, bedoeld in het eerste lid, onder d, in het desbetreffende kalenderjaar nog niet is opgevist.
3. De som van de ingevolge het eerste lid voor het kalenderjaar toegestane hoeveelheden kabeljauw, wijting, makreel of horsmakreel voor een vissersvaartuig van een ondernemer die lid is van een groep of producentenorganisatie worden in beheer gegeven aan de desbetreffende groep of producentenorganisatie.
L
De artikelen 25, 26, 27 en 27a vervallen.
M
Artikel 29, tweede lid, komt te luiden:
2. Een ondernemer heeft slechts recht op een contingent tong of schol, indien hij ook recht heeft op een contingent schol onderscheidenlijk tong.
N
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift van het artikel komt te luiden:
2. In het eerste lid wordt ‘inbrengen in’ vervangen door ‘in beheer geven aan’ en vervalt: met het oog op het beheer van die contingenten door die groep of door die producentenorganisatie.
O
Artikel 32 komt te luiden:
1. Indien de minister voor 1 februari van enig kalenderjaar een daartoe strekkend verzoek dat is ingediend overeenkomstig artikel 34 heeft ontvangen van een groep of een producentenorganisatie, kent hij aan die groep of producentenorganisatie een groepscontingent van een vissoort voor een vangstgebied toe gelijk aan:
a. de som van de contingenten van die vissoort die in beheer zijn gegeven aan de desbetreffende groep of producentenorganisatie, en
b. de som van de op grond van artikel 24 aan de desbetreffende groep of producentenorganisatie in beheer gegeven hoeveelheden van de desbetreffende vissoort,
voor zover deze niet zijn opgevist en aangeland.
2. Een groepscontingent van een vissoort staat op naam van de groep of de producentenorganisatie en geldt ten gunste van de vissersvaartuigen van ondernemers:
a. waarvan de contingenten of de in artikel 24 bedoelde som van de hoeveelheden van de desbetreffende soorten aan de groep of de producentenorganisatie in beheer zijn gegeven, of
b. die lid zijn van de desbetreffende producentenorganisatie en in voorkomend geval van de desbetreffende groep.
P
Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt ‘een groepscontingent’ vervangen door: een groepscontingent van een vissoort.
b. Onderdeel a komt te luiden:
a. hij alle geldende, en gedurende het kalenderjaar eventueel te verwerven contingenten van een vissoort aan de groep of de producentenorganisatie in beheer geeft en.
c. Onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c naar onderdeel b.
d. In onderdeel b (nieuw) wordt ‘groepscontingenten’ vervangen door: groepen.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien het groepscontingent van een vissoort volledig is opgevist, is het de ondernemer in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, toegestaan het contingent van de desbetreffende vissoort dat hij nadien verwerft, niet aan de groep of de producentenorganisatie in beheer te geven.
Q
Artikel 34, eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. een overzicht van alle leden van de groep of de producentenorganisatie in voorkomend geval onder vermelding van de voor hun vissersvaartuigen geldende contingenten die zij voor het desbetreffende kalenderjaar aan de groep of de producentenorganisatie in beheer hebben gegeven.
R
Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Onderdeel c komt te luiden:
c. ziet erop toe dat de leden van de groep of de producentenorganisatie de artikelen 20a en 21 naleven;.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De producentenorganisatie streeft de in artikel 7 van de GMO-verordening genoemde doelstellingen na en kan daartoe de in artikel 8 van de GMO-verordening bedoelde maatregelen toepassen.
S
Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt ‘ingebrachte contingenten’ vervangen door: in beheer gegeven contingenten of som van de in artikel 24 bedoelde hoeveelheden.
b. In onderdeel c wordt ‘in voorkomend geval van de in artikel 29, tweede lid, bij de desbetreffende vissoort genoemde aanverwante vissoort’ vervangen door: indien het tong of schol betreft, het groepscontingent tong en het groepscontingent schol.
2. In het tweede lid wordt ‘contingenten’ telkens vervangen door: contingenten of de som van de in artikel 24 bedoelde hoeveelheden.
T
In artikel 37, tweede lid, wordt ‘De uitgesloten deelnemer heeft voor zijn vissersvaartuig recht op een contingent van de desbetreffende vissoort’ vervangen door: De uitgesloten deelnemer aan een groepscontingent heeft voor zover hij een contingent of een som van de in artikel 24 bedoelde hoeveelheden in beheer heeft gegeven aan de groep of de producentenorganisatie voor zijn vissersvaartuig recht op een contingent onderscheidenlijk een som van de in artikel 24 bedoelde hoeveelheden van de desbetreffende vissoort.
U
Aan artikel 39 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. De leden 1 tot en met 5, gelden niet indien aan de ondernemer of de deelnemers aan het groepscontingent op basis van een overeenkomstig artikel 46a ingediende aanvraag een aanlandcontingent ter grootte van de overschrijding is verstrekt, voor zover de betrokken ondernemer of de betrokken deelnemers aan het groepscontingent heeft onderscheidenlijk hebben voldaan aan artikel 46c.
V
Artikel 40, tweede lid, komt te luiden:
2. De verdeling is slechts toegestaan, indien:
a. de ondernemer de minister daarvan voor 1 december van het desbetreffende kalenderjaar melding doet;
b. voor zover het een contingent tong of schol betreft, voor het desbetreffende vissersvaartuig voor de herverdeling zowel een contingent tong als een contingent schol geldt; en
c. voor het desbetreffende vissersvaartuig voor de herverdeling een contingent van de desbetreffende vissoort geldt.
W
In artikel 41, eerste lid, wordt ‘één of meer ondernemers’ vervangen door: één of meer ondernemers met één of meer vissersvaartuigen dat behoort onderscheidenlijk die behoren tot het segment MFL1.
X
Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt ‘contingent tong, schol, kabeljauw of wijting’ vervangen door: contingent tong of schol.
b. In onderdeel a wordt ‘het contingent van de in artikel 29 tweede lid, bij de desbetreffende vissoort genoemde aanverwante vissoort’ vervangen door: het contingent schol onderscheidenlijk tong.
c. In onderdeel b wordt ‘een contingent van de desbetreffende vissoort als een contingent van de in artikel 29, tweede lid, bij de desbetreffende vissoort genoemde aanverwante vissoort geldt’ vervangen door: een contingent tong als schol geldt.
2. In het tweede lid vervalt ‘kabeljauw of’ en ‘waarvoor zowel een contingent kabeljauw als wijting geldt, onderscheidenlijk’.
Y
Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘en de hoeveelheden, bedoeld in artikel 39’ vervangen door: , de hoeveelheden, bedoeld in artikel 39, en de hoeveelheden, bedoeld in artikel 46c, tweede lid.
2. Het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervallen.
Z
Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid vervalt ‘of aanverwante vissoort’.
2. In het vierde lid wordt ‘contingent tong, schol, kabeljauw of wijting’ vervangen door ‘contingent tong of schol’ en wordt ‘waarvoor zowel een contingent van de desbetreffende vissoort als een contingent van de in artikel 29, tweede lid, bij de desbetreffende vissoort genoemde aanverwante vissoort geldt’ vervangen door: waarvoor zowel een contingent tong als een contingent schol geldt.
3. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Het geldend maken van een contingent tijdens de door de minister vastgestelde periode van aanhouding kan slechts plaatsvinden indien de ondernemer één of meer vissersvaartuigen heeft aangewezen waarvoor een contingent van dezelfde vissoort geldt en voor zover het een contingent voor de vissoorten tong of schol betreft voor het vissersvaartuig zowel een contingent tong als schol geldt.
AA
Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel a komt te luiden:
a. een met name genoemde ondernemer met één of meer vissersvaartuigen dat behoort onderscheidenlijk die behoren tot het segment MFL1 voor wiens vissersvaartuig een contingent geldt van dezelfde vissoort en voor zover het een contingent voor de vissoorten tong of schol betreft voor het vissersvaartuig zowel een contingent tong als schol geldt; of.
b. Onderdeel b komt te luiden:
b. ondernemers die lid zijn van een groep of een producentenorganisatie die een groepscontingent voor de desbetreffende vissoort beheert.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel a komt te luiden:
a. de ondernemer daarvan voor 1 maart van het desbetreffende kalenderjaar melding doet aan de minister; en.
b. De onderdelen b en c vervallen onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel b.
3. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Indien het voor dat kalenderjaar voor het vissersvaartuig of de vissersvaartuigen van de ondernemer waaraan in gebruik wordt gegeven geldende contingent van de desbetreffende vissoort is overschreden op het moment van ontvangst van de in het tweede lid bedoelde melding, vindt de kennisgeving voor het lopende kalenderjaar slechts plaats nadat de hoeveelheden, bedoeld in artikel 46c, tweede lid, daarop in mindering zijn gebracht.
BB
Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt ‘of de op grond van artikel 26, tweede lid, ingebrachte hoeveelheden makreel’ en wordt ‘indien het groepscontingent van de desbetreffende vissoort of aanverwante vissoort, beheerd door het bestuur van de groep of de producentenorganisatie aan wie het in gebruik wordt gegeven, nog niet geheel is opgevist’ vervangen door: indien het bestuur van de ingebruikgeving voor 15 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarop de melding betrekking heeft, melding heeft gedaan aan de minister.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Een bestuur van een groep of van een producentenorganisatie kan het groepscontingent van een vissoort gedeeltelijk in gebruik geven aan een of meer met name genoemde ondernemers, met één of meer vissersvaartuigen dat behoort onderscheidenlijk die behoren tot het segment MFL1, die geen lid is onderscheidenlijk zijn van een groep of een producentenorganisatie en voor wiens vissersvaartuig een contingent van dezelfde vissoort geldt, of voor zover het contingent voor de vissoorten tong of schol betreft, voor beide soorten een contingent geldt, indien het bestuur van de ingebruikgeving voor 1 maart van het desbetreffende kalenderjaar melding heeft gedaan aan de minister.
3. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde lid tot het derde lid.
4. Aan het derde lid (nieuw) wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Indien het voor dat kalenderjaar voor het vissersvaartuig of de vissersvaartuigen van de ondernemer waaraan in gebruik wordt gegeven geldende contingent van de desbetreffende vissoort is overschreden op het moment van ontvangst van de in het tweede lid bedoelde melding, vindt de kennisgeving voor het lopende kalenderjaar slechts plaats nadat de hoeveelheden, bedoeld in artikel 46c, tweede lid, daarop in mindering zijn gebracht.
CC
Na artikel 46 worden in '§6' de volgende artikelen ingevoegd:
1. Vangsten van de vissoorten, vermeld in bijlage 8, uitgedrukt in kilogrammen levend gewicht, die worden aangeland door:
a. een ondernemer die geen lid is van een groep of een producentenorganisatie, worden in mindering gebracht op het voor het desbetreffende vissersvaartuig van die ondernemer geldende contingent of in artikel 24 bedoelde hoeveelheid van de desbetreffende vissoort;
b. een ondernemer die lid is van een groep of een producentenorganisatie, worden in mindering gebracht op het groepscontingent van de desbetreffende vissoort van de desbetreffende groep of de desbetreffende producentenorganisatie.
2. De kapitein, eigenaar of gemachtigde van een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL1 vraagt een aanlandcontingent aan voor de vangst of het gedeelte van de vangst van een vissoort, vermeld in bijlage 8, waarop de aanlandplicht van toepassing is voor zover:
a. voor het desbetreffende vissersvaartuig voor de desbetreffende vissoort geen contingent of een in artikel 24 bedoelde hoeveelheid geldt dan wel de vangsten van de desbetreffende vissoort groter zijn dan het voor het desbetreffende vissersvaartuig van die ondernemer geldende contingent of in artikel 24 bedoelde hoeveelheid;
b. aan de groep of de producentenorganisatie waarvan een ondernemer lid is, geen groepscontingent voor de desbetreffende vissoort is toegekend, of dat groepscontingent is opgevist.
3. De kapitein, eigenaar of gemachtigde van een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL2 vraagt voor een vangst van een vissoort, genoemd in artikel 20a, eerste lid, waarop de aanlandplicht van toepassing is een aanlandcontingent aan, tenzij de vangst in mindering kan worden gebracht op een groepscontingent van een groep of producentenorganisatie waarvan de ondernemer lid is.
4. De in het tweede en derde lid bedoelde aanvraag wordt gelijktijdig met de melding, bedoeld in artikel 7, dan wel met de voorafgaande kennisgeving, bedoeld in artikel 17 van de controleverordening, gedaan onder vermelding van de overeenkomstig artikel 14 van de controleverordening in het logboek geregistreerde hoeveelheden van de desbetreffende vissoort. Voor zover het in het elektronisch visserijlogboek, bedoeld in artikel 2, onderdeel 12, van de uitvoeringsverordening controleverordening, niet mogelijk is om de aanvraag tegelijkertijd met de voorafgaande kennisgeving, bedoeld in artikel 17 van de controleverordening, te doen, wordt de aangifte van aanlanding die op grond van artikel 23 en 24 van de controleverordening moet worden ingediend als aanvraag voor een aanlandcontingent beschouwd.
5. Indien de kapitein, eigenaar of gemachtigde nalaat om overeenkomstig het vierde lid een aanvraag in te dienen, wordt de aangifte van aanlanding die op grond van artikel 23 en 24 van de controleverordening dan wel op grond van artikel 104, tweede lid, van deze regeling in samenhang met artikel 23 van de controleverordening moet worden ingediend, als aanvraag voor een aanlandcontingent beschouwd.
1. In afwijking van artikel 46a worden aanlandingen van ondermaatse vis in mindering gebracht op de hoeveelheden, bedoeld in bijlage 9, onderdeel B, en wordt voor de aanlanding van ondermaatse vis geen aanlandcontingent aangevraagd.
2. In afwijking van artikel 46a, tweede lid, wordt geen aanlandcontingent aangevraagd indien op grond van artikel 6d van het Reglement zee- en kustvisserij 1977 ontheffing is verleend van artikel 21 in verband met het uitoefenen van de visserij ten behoeve van een pilot in het kader van volledig gedocumenteerde visserij en de in kilogrammen levend gewicht uitgedrukte hoeveelheid vis die de ondernemer in dat kader mag vangen nog niet is opgevist.
3. In afwijking van artikel 46a worden aanlandingen van vissoorten die per soort per visreis 50 kilogram levend gewicht of minder bedragen niet in mindering gebracht op een contingent of hoeveelheid als bedoeld in artikel 24 of groepscontingent en wordt geen aanlandcontingent aangevraagd, indien:
a. het een vissersvaartuig betreft waarvan de kapitein op grond van artikel 14 en in voorkomend geval artikel 15 van de controleverordening een logboek moet bijhouden en indienen; of
b. het een vissersvaartuig betreft waarvoor een contingent, individueel aandeel of hoeveelheid als bedoeld in artikel 24 voor de desbetreffende vissoort geldt.
4. Indien met een vissersvaartuig, ten aanzien waarvan op grond van artikel 104, tweede lid, de verplichting geldt om alle vangsten volledig te registreren op één dag meerdere malen een hoeveelheid van 50 kilogram levend gewicht of minder van dezelfde vissoort wordt aangeland, wordt voor de toepassing van de aanhef van het derde lid de totale hoeveelheid die op één dag is aangeland in aanmerking genomen.
1. Voor een aanlandcontingent wordt een bedrag betaald ter hoogte van:
a. het bedrag dat degene aan wie het document gericht is, op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van het Legesbesluit visserijdocumenten verschuldigd is, vermeerderd met
b. de hoeveelheid kilogrammen levend gewicht van een vissoort die is vermeld in de aangifte van aanlanding, bedoeld in artikel 23 van de controleverordening, die niet in mindering kan worden gebracht op een contingent, hoeveelheid als bedoeld in artikel 24 of groepscontingent, vermenigvuldigd met tachtig procent van de prijs van de desbetreffende vissoort in het desbetreffende kwartaal van aanlanding, in het voorgaande jaar, zoals vermeld op www.rvo.nl;
met dien verstande dat het totaal verschuldigde bedrag voor een aanlandcontingent ten hoogste negentig procent van de in onderdeel b bedoelde prijs bedraagt.
2. Indien een ondernemer na de aanvraag van een aanlandcontingent voor de desbetreffende vissoort een contingent in gebruik krijgt of overgedragen krijgt, worden daarop allereerst de aangelande hoeveelheden waarvoor een aanlandcontingent is verstrekt in mindering gebracht en wordt, voor zover een bedrag is betaald voor het aanlandcontingent, het bedrag dat is betaald voor de desbetreffende hoeveelheid minus het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, aan de ondernemer terugbetaald.
DD
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘46, derde lid’ vervangen door: 46, eerste en tweede lid.
2. Het derde, vierde en vijfde lid, vervallen.
EE
In artikel 74, tweede lid, artikel 107, vierde lid, en artikel 116, tweede lid, wordt ‘artikel 6, tweede lid’ telkens vervangen door: artikel 6, eerste lid.
FF
Artikel 78 vervalt.
GG
Artikel 85 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid, komt te luiden:
3. Het is verboden met een vissersvaartuig ongesorteerde vangsten van vis die groter is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder 17, van de basisverordening aan te landen.
2. In het vierde lid wordt ‘de aanlandingsverplichting, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de basisverordening’ vervangen door: de aanlandplicht.
HH
In artikel 86, eerste lid, wordt ‘de vistuigcategorie TR1 of TR2, bedoeld in bijlage I, onderdeel 1, onder a, van verordening nr. 1342/2008’ vervangen door ‘de vistuigcategorie TR1 of TR2, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a, van verordening nr. 1342/2008’, en wordt ‘de geografische gebieden die behoren tot de groep geografische gebieden, bedoeld in bijlage I, onderdeel 2, onder b, subonderdelen i en ii, van verordening nr. 1342/2008, of met dat vistuig in die gebieden gevangen vissoorten aan boord te houden of aan te landen’ vervangen door ‘de geografische gebieden, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van verordening nr. 1342/2008 met uitzondering van het oostelijk kanaal’.
II
Na artikel 86 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De aanvraag om een vismachtiging, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de controleverordening, voor de in verordening nr. 1342/2008 bedoelde activiteiten, betreft een vissersvaartuig:
a. dat in de kalenderjaren 2006 tot en met 2008 heeft gevist in het desbetreffende geografische gebied, bedoeld in artikel 1 van verordening nr. 1342/2008, met het desbetreffende vistuig, bedoeld in artikel 10, eerste lid van verordening nr. 1342/2008;
b. dat, voor zover de aanvraag de vistuigcategorie TR1 betreft, in de kalenderjaren 2001 tot en met 2005 heeft gevist in het desbetreffende geografische gebied met tot de vistuigcategorieën TR1 of TR2 behorende vistuigen en waarvoor op 31 december 2011 op grond van artikel 29 een recht op contingenten wijting en kabeljauw gold;
c. dat, voor zover de aanvraag de vistuigcategorie TR2 betreft, in de kalenderjaren 2001 tot en met 2005 heeft gevist in het desbetreffende geografische gebied met tot de vistuigcategorie TR2 behorende vistuigen en waarvoor op 31 december 2011 op grond van artikel 29 een recht op contingenten wijting en kabeljauw gold;
d. ten aanzien waarvan op 1 januari 2009 een onomkeerbare investeringsverplichting is aangegaan met het oog op de uitoefening van de visserij in het desbetreffende geografische gebied; of
e. dat dient ter vervanging van een of meer vissersvaartuigen ten aanzien waarvan is voldaan aan onderdeel a of b, en het motorvermogen van het vervangende vissersvaartuig niet meer bedraagt dan het motorvermogen van het vissersvaartuig of de vissersvaartuigen die worden vervangen.
2. Voor zover de aanvraag een vissersvaartuig als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c of d, betreft, is het motorvermogen van dat vissersvaartuig ten opzichte van de in onderdelen a, b en c bedoelde periode, onderscheidenlijk ten opzichte van de eerste keer dat het vissersvaartuig met het oog op de uitoefening van de visserij in het desbetreffende geografische gebied in gebruik is genomen, niet toegenomen.
3. Voor zover de aanvraag de vistuigcategorieën BT1 en BT2 betreft, geldt voor het betrokken vissersvaartuig een recht op contingenten tong en schol op grond van artikel 29.
4. Voor zover de aanvraag de vistuigcategorie BT1 of TR1 betreft, geldt in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, dat het vissersvaartuig in de in dat onderdeel genoemde periode ook mag hebben gevist met tot de vistuigcategorie BT2 onderscheidenlijk met de tot de vistuigcategorie TR2 behorende vistuigen.
JJ
In artikel 96, derde lid, onder a, wordt ‘de artikelen 21, eerste lid, 22, 23, 24, of 130, zevende lid’ vervangen door: artikel 20a, artikel 21, eerste, derde en zesde lid, de artikelen 22, 46a, 46c of artikel 130, zevende lid.
KK
In artikel 98, tweede lid, wordt ‘indien voldaan is aan artikel 99’ vervangen door: indien voldaan is aan artikel 86a.
LL
Artikel 99 vervalt.
MM
In artikel 104, tweede lid, wordt ‘minder dan 50 kilogram’ vervangen door: 50 kilogram of minder.
NN
Aan artikel 140d wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Degene die garnalen van de soort crangon crangon aanlandt of verhandelt, brengt ze voor de indeling in de bij verordening nr. 2406/96 voorgeschreven versheidsklassen en grootteklassen onverwijld naar een locatie vermeld in bijlage 13.
OO
In het opschrift van bijlage 2 A en in dat van bijlage 3, wordt ‘artikel 6, tweede lid, onderdeel a’ telkens vervangen door: artikel 6, eerste lid, onderdeel a.
PP
Na bijlage 8 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
Vistuig |
Code* |
Maaswijdte |
Vissoort |
---|---|---|---|
Boomkor |
TBB |
≥ 120 mm |
Schol |
Boomkor |
TBB |
80–119 mm |
Tong, schol |
Bodemottertrawl, Dubbele-bordentrawls, Bodemspantrawls, Deense zegen, Schotse spanzegen |
OTB, OTT, PTB, SDN, SPR |
70–119 mm |
Schol |
Bodemottertrawl, Dubbele-bordentrawls, Bodemspantrawls, Deense zegen, Schotse spanzegen |
OTB, OTT, PTB, SDN, SPR |
≥ 120 mm |
Schol, kabeljauw |
Schotse zegen |
SSC |
100–119 mm |
Schol |
Schotse zegen |
SSC |
≥ 120 mm |
Schol, kabeljauw |
Kieuwnetten, geankerd kieuwnet, kieuwnet (drijfnet), kieuwnet (omringend), combinatie van kieuw- en schakelnetten, schakelnetten |
GN, GNS, GND, GNC, GTN, GTR |
90–109 mm |
Tong |
Kieuwnetten, geankerd kieuwnet, kieuwnet (drijfnet), kieuwnet (omringend), combinatie van kieuw- en schakelnetten, schakelnetten |
GN, GNS, GND, GNC, GTN, GTR |
140–270 mm |
Kabeljauw |
Handlijnen en hengelsnoeren (machinaal) |
LHM |
Makreel |
|
Handlijnen en hengelsnoeren (met de hand bediend) |
LHP |
Kabeljauw |
* Codes genoemd in bijlage XI van de uitvoeringsverordening controleverordening.
Er wordt een bijlage toegevoegd, luidende:
1. ‘Zeeuwse Visveiling Breskens’ aan de Kaai 1 te Breskens;
2. ‘Visveiling Colijnsplaat B.V.’ als onderdeel van United Fish Auctions N.V. aan de Visserijweg 1 te Colijnsplaat;
3. ‘Visafslag Stellendam B.V.’ als onderdeel van United Fish Auctions N.V. aan de Meester Snijderweg 5 te Stellendam;
4. ‘Visafslag Hollands Noorden v.o.f.’ aan de Havenkade 1 te Den Oever;
5. ‘Visveiling Urk’ aan de Nieuwe Vissershaven 25 te Harlingen;
6. ‘Visafslag Lauwersoog B.V.’ aan de Haven 1 te Lauwersoog;
7. ‘Garnalenafslag Zoutkamp’ aan de Reitdiepskade 22 te Zoutkamp.
Artikel 42 van de Uitvoeringsregeling visserij wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onder a, komt te luiden:
a. vangsten van vissoorten genoemd in bijlage I van de verordening vangstmogelijkheden of deel 2 van de bijlage van verordening nr. 1367/2014, met uitzondering van schar en bot gevangen in de bij die vissoorten genoemde wateren, dienen onmiddellijk na het ophalen ervan in hetzelfde water te worden teruggezet;.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder ‘verordening vangstmogelijkheden’ en ‘verordening nr. 1367/2014’ verstaan hetgeen daaronder in artikel 1 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij wordt verstaan.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 12 december 2016
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam
Het gemeenschappelijke visserijbeleid (hierna: GVB) is met ingang van 1 januari 2014 hervormd. Deze hervorming heeft zijn beslag gekregen in Verordening nr. 1380/2013 (hierna: basisverordening).1 In de basisverordening is onder andere een aanlandingsverplichting (hierna: aanlandplicht) geïntroduceerd. De aanlandplicht houdt kort gezegd in dat de vangsten van vissoorten waarvoor vangstbeperkingen gelden, niet meer mogen worden teruggegooid, maar aan boord moeten worden gehouden en moeten worden aangeland. Met vangstbeperkingen wordt in dat verband met name gedoeld op de visquota die de Europese Unie jaarlijks aan de lidstaten toedeelt. De aanlandplicht die tot 2019 gefaseerd, per visserij, wordt ingevoerd, is verder uitgewerkt in de op de basisverordening gebaseerde teruggooiplannen. In de gedelegeerde handelingen waarbij dergelijke plannen voor de verschillende vangstgebieden zijn vastgesteld, is vastgelegd welke soorten in welke visserijen onder de aanlandplicht vallen en welke uitzonderingen van toepassing zijn.
Nederland heeft, naast het algemene EU-systeem van nationale visquota, een nationaal systeem van individuele, overdraagbare vangstrechten, contingenten genoemd. Dit zogenoemde contingentenstelsel vormt in feite een stelsel van overdraagbare visserijconcessies en is opgenomen in de Uitvoeringsregeling zeevisserij. De mogelijkheid om een dergelijk stelsel te hanteren is – mede naar aanleiding van de ervaringen in ons land – per 1 januari 2014 expliciet in de basisverordening opgenomen. Essentieel onderdeel van het contingentenstelsel is het zogenoemde groepsbeheer of co-management. Dit houdt in dat een producentenorganisatie (hierna: PO) of een groep binnen die PO, de door de aangesloten vissers in beheer gegeven contingenten beheert voor die vissers. Hierdoor wordt de rentabiliteit en de duurzaamheid van de visserijactiviteiten van de leden verbeterd. Ook het co-management is in het kader van de hervorming van het GVB sinds 2014 in Verordening nr. 1379/2013 (hierna: GMO-verordening)2 verankerd.
Er zijn contingenten voor de vissoorten blauwe wijting, grote zilversmelt, haring, horsmakreel, kabeljauw, makreel, schol, tong en wijting. Voorheen gold dat een visser niet op deze vissoorten mocht vissen, deze vissoorten aan boord mocht houden of aanlanden, indien hij niet beschikte over contingenten voor deze vissoorten.
Op grond van de aanlandplicht moeten op termijn echter alle gecontingenteerde vissoorten worden aangeland. Het contingentenstelsel is daarom aangepast zodat het aansluit op de aanlandplicht. Als voornaamste uitgangspunten zijn daarbij gehanteerd dat de visserijdruk op de bestanden niet mag toenemen en dat de verworvenheden van het contingentenstelsel en het daarmee samenhangende co-management van de PO’s in tact blijven. Door middel van deze regeling zijn de maatregelen die hiertoe worden getroffen vastgelegd in de Uitvoeringsregeling zeevisserij.
Deze maatregelen zijn tot stand gekomen in nauw overleg tussen de overheid (het ministerie van Economische Zaken, waaronder de RVO en de NVWA) en de visserijsector, Wageningen Marine Research, Wageningen Economic Research en Stichting De Noordzee. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in een advies van de stuurgroep, waarin deze partijen waren vertegenwoordigd, aan de Staatssecretaris van Economische Zaken om de in deze regeling neergelegde maatregelen te treffen.
Naast het contingentenstelsel bevat de Uitvoeringsregeling zeevisserij onder meer ook bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 1342/20083. In die verordening is een langetermijnplan voor kabeljauw neergelegd. Dit langetermijnplan was erop gericht de bestanden van kabeljauw te beschermen onder meer door het beperken van de visserij inspanning van vissersvaartuigen die onder meer in de Noordzee de visserij uitoefenen met bepaalde vistuigen. Bij Verordening (EU) 2016/2094 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2016 houdende wijziging van verordening nr. 1342/2008 van de Raad tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden (PbEU L 330), is dit inspanningsregime per 1 januari 2017 afgeschaft. Ook zijn de criteria voor het verlenen van de vismachtigingen om in de betrokken gebieden te mogen vissen gewijzigd. Om te voorkomen dat als gevolg daarvan de visserijdruk op bepaalde bestanden toeneemt, worden de voorheen geldende criteria uit verordening nr. 1342/2008 thans nationaal voortgezet, waarbij met het oog op de gewenste selectievere visserij een aanpassing is doorgevoerd. Artikel 19 van de basisverordening biedt daartoe de basis.
In deze toelichting worden in paragraaf 2 de kern en de achtergronden van het Nederlandse contingentenstelsel en het systeem van co-management uiteengezet. Paragraaf 3 bevat vervolgens een toelichting op de wijzigingen die door middel van deze wijzigingsregeling in het contingentenstelsel zijn doorgevoerd. In paragraaf 4 wordt de wijziging die is doorgevoerd naar aanleiding van de wijziging van het langetermijnplan voor kabeljauw toegelicht. In de paragrafen 5, 6 en 7 wordt tot slot ingegaan op de notificatieverplichting, de regeldruk en de inwerkingtreding.
Jaarlijks worden door de Europese Unie aan Nederland visquota toegekend. Voor de quota van de belangrijkste vissoorten kent Nederland sinds 1976 een nationaal stelsel, waarbij de quota automatisch worden onderverdeeld in zogenaamde contingenten. Een contingent van een vissoort geeft de visser het recht om gedurende een kalenderjaar met een vissersvaartuig een bepaalde hoeveelheid vis van die soort op te vissen. Voor vissers die niet over contingenten beschikken, is het verboden om op de betrokken vissoort te vissen en voordat de wijzigingen van deze wijzigingsregeling waren doorgevoerd, was het ook verboden om deze vissoort aan te landen of aan boord te houden.
De hoogte van de contingenten is bij invoering op basis van historisch gebruik berekend. Na die eenmalige berekening wordt een contingent jaarlijks verhoogd of verlaagd met het percentage genoemd in bijlage 8. Ieder die, op 31 december van een kalenderjaar, recht had op een contingent, heeft dat ook op 1 januari van het nieuwe kalenderjaar. Het aandeel blijft gelijk (behoudens eventuele overdrachten) terwijl de hoogte van het jaarlijkse contingent, uitgedrukt in kilogrammen van een vissoort, kan fluctueren op grond van wijzigingen in het aan Nederland toegewezen quotum.
Individuele contingenten kunnen gedurende het kalenderjaar worden overgedragen of in gebruik worden gegeven aan andere vissers. Voor de contingenten schol en tong (en voorheen ten dele ook voor kabeljauw en wijting) gelden een aantal beperkingen aan de overdraagbaarheid. Zo mag het totale aantal vaartuigen waarvoor een contingent tong en schol geldt, niet toenemen. Tegen deze achtergrond worden dergelijke contingenten in het spraakgebruik ook als basiscontingenten aangeduid.
Onderdeel van het stelsel was de mogelijkheid voor bepaalde groepen vissers om zonder contingent toch geringe hoeveelheden van de desbetreffende gecontingenteerde vissoort aan te landen. Dit werd voorheen aangeduid als bijvangsthoeveelheden.
In 1990 was de toenmalige visserijminister Braks gedwongen af te treden ten gevolge van ongecontroleerde buitensporige vangsten van tong. Een commissie, de Stuurgroep Biesheuvel, werd ingesteld en op advies van de stuurgroep Biesheuvel werd een co-management, ofwel groepensysteem, ingesteld waarin overheid en sector gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het beheer van de quota. De sector is ten behoeve van dit systeem georganiseerd in PO’s of beheergroepen, de zogenoemde Biesheuvelgroepen. Vissers hebben zich in 1993 in groten getale aangesloten bij deze PO’s of groepen. Hiertoe kunnen zij hun contingent(en) voor het desbetreffende kalenderjaar in beheer geven aan een groep of een producentenorganisatie. Hierdoor kunnen de vangstrechten van de leden optimaal gebruikt worden.
Nauw gelieerd aan het contingentenstelsel is de indeling van vissersvaartuigen in de vlootsegmenten MFL1 en MFL2 (Main Fleet 1 en 2). Deze tweedeling dateert vanaf het begin van de EU-quotering. Naast het instellen van quota is destijds om overbevissing tegen te gaan een deel van de vloot gesaneerd. Om te voorkomen dat de vloot weer zou uitbreiden, is het vissen op de destijds gequoteerde bestanden, beperkt tot de toenmalige resterende vloot (MFL1). Het verbod kwam ook te gelden voor de nadien gequoteerde vissoorten, zoals de grote zilversmelt. Initieel gequoteerde vissoorten zijn naast de nu nog steeds gecontingenteerde vissoorten, ook koolvis, schelvis, heek, sprot, zeeduivel en kever. Vervangende vissersvaartuigen werden ook weer in MFL1 ingeschreven, maar extra vissersvaartuigen werden in MFL2 ingeschreven. De in MFL2 ingeschreven vissersvaartuigen mogen niet op gequoteerde en initieel gequoteerde vissoorten vissen en kunnen tegen die achtergrond ook geen contingenten verwerven. De vissoorten die door dit segment bevist worden zijn in hoofdzaak garnalen, harder, zeebaars, kokkels, poon en mul.
Zoals in paragraaf 1 is aangestipt, is in nauw overleg met de visserijsector, een aantal wetenschapsinstituten en een niet-gouvernementele organisatie een maatregelenpakket opgesteld om het contingentenstelsel aan te laten sluiten op de aanlandplicht. Vanuit de grote meerwaarde die het contingentenstelsel en in het verlengde daarvan het co-management heeft bewezen te hebben voor het bestandsbeheer en voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het quotumbeheer, is daarbij het uitgangspunt gehanteerd dat de verworvenheden van het contingentenstelsel zoveel mogelijk in stand gehouden moesten worden. Mede ten behoeve van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid is daarbij gekozen voor een robuust stelsel.
Hoofdregel is en blijft dat het verboden is om op gecontingenteerde vissoorten te vissen met een vissersvaartuig waarvoor geen contingent geldt. Dit betekent dat betrokken vissersvaartuigen hun vispatroon zodanig moeten aanpassen dat zij de vissoorten die zij niet mogen vangen, mijden. Dit neemt niet weg dat de vangst van deze soorten onder omstandigheden niet is uit te sluiten. Waar deze vangsten vroeger over boord moesten worden gezet, moeten deze thans op grond van de aanlandplicht aan boord worden gehouden, worden aangeland en in mindering worden gebracht op het nationale quotum. Het verbod om gecontingenteerde vissoorten aan boord te houden of aan te landen, is tegen deze achtergrond komen te vervallen. Om evenwel te voorkomen dat er een gerichte visserij zou ontstaan op gecontingenteerde vissoorten met vissersvaartuigen waarvoor geen contingent geldt en waardoor in feite het contingentenstelsel zou worden uitgehold, zijn de volgende maatregelen doorgevoerd.
Er is een tweetal preventieve maatregelen ingevoerd voor vissersvaartuigen die behoren tot vlootsegment MFL1 en voor vissersvaartuigen die behoren tot vlootsegment MFL2. Voor vissersvaartuigen die tot vlootsegment MFL1 behoren en die niet beschikken over een contingent van een vissoort, behelst dit een verbod om te varen of te vissen met die vistuigen aan boord, waarmee in de regel die gecontingenteerde soort of soorten worden opgevist. Voor MFL2 is een verbod geïntroduceerd om te varen of te vissen met de vistuigen waarvan sinds 2012 geen of nagenoeg structureel geen gebruik is gemaakt of waarvan het gebruik al niet was toegestaan. Het verbod om te varen met bepaalde vistuigen aan boord omvat ook het verbod om de haven te verlaten met dat vistuig aan boord. Door middel van beide vaarverboden wordt voorkomen dat gecontingenteerde vissoorten worden gevangen door vissersvaartuigen die daartoe niet gerechtigd zijn.
Deze preventieve maatregelen kunnen niet voorkomen dat in het geheel geen gecontingenteerde vissoorten worden gevangen door vissersvaartuigen die daartoe niet gerechtigd zijn. Zo kan in het geval een vissersvaartuig mag uitvaren, het desbetreffende contingent worden overschreden of kunnen er andere gecontingenteerde vissoorten worden bijgevangen waarvoor een visser niet over een contingent hoefde te beschikken. Ook in de onverhoopte situatie dat een visser het verbod om met het desbetreffende vistuig te varen overtreedt, is de kans reëel dat hij de betrokken gecontingenteerde vissoorten vangt. Zoals hierboven is toegelicht zullen ook deze vangsten op grond van de aanlandplicht moeten worden aangeland en – zoals de basisverordening eist – in mindering moeten worden gebracht op het Nederlands quotum. Om dergelijke onvoorziene vangsten van het quotum te kunnen afboeken, zal een deel van het Nederlands quotum worden gereserveerd, dit is de zogenoemde ‘aanlandregeling’. De mogelijkheid voor deze reservering bestond al op grond van artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Bovendien zal betrokken visser zich ervan moeten verzekeren dat hij een deel van dit gereserveerde quotum voor het afboeken van zijn vangst kan benutten. Daartoe moet hij voor de aanlanding van de vangst een aanlandcontingent aanvragen.
In het geval een visser met een vissersvaartuig een gecontingenteerde vissoort aanlandt terwijl hij daarvoor geen contingent heeft, kan hij deze hoeveelheid verkopen. Om te voorkomen dat betrokkene met het oog op de voorziene opbrengst gericht op gecontingenteerde vissoorten zou gaan vissen en daardoor een onevenredig hoge claim op het gereserveerde quotum zou gaan leggen, wordt voor dit aanlandcontingent een bedrag in rekening gebracht dat is gebaseerd op de gemiddelde opbrengst van de desbetreffende vissoort in het betrokken kwartaal van het voorafgaande kalenderjaar.
In de volgende subparagrafen worden de doorgevoerde wijzigingen nader toegelicht.
Het voor vissersvaartuigen die behoren tot het vlootsegment MFL1 geïntroduceerde vaarverbod houdt een verbod in om te varen, waaronder de haven te verlaten, met aan boord bepaalde vistuigen die behoren tot bepaalde vistuigcategorieën of met deze vistuigen te vissen, wanneer men niet beschikt over vangstrechten voor de vissoorten die in de regel met dat vistuig worden gevangen. Als vangstrechten worden in dit verband beschouwd een contingent of een individueel aandeel in een groepscontingent voor de desbetreffende vissoort danwel een op grond van artikel 24 toegestane vangsthoeveelheid, die wordt vermeld in bijlage 9, onderdeel A, bij de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Bij het redigeren van dit verbod, dat is opgenomen in artikel 21, eerste en derde lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij is in navolging van de in paragraaf 1 genoemde teruggooiplannen, uitgegaan van het gebruikte vistuig om de visserij te definiëren.
Om te bepalen welke vissoorten in de regel met een bepaald vistuig worden gevangen en in het verlengde daarvan voor welke vissoorten een visser voordat hij uitvaart vangstrecht zou moeten hebben, heeft Wageningen Marine Research (voorheen IMARES) onderzoek4 uitgevoerd naar de verwachte vangst bij het gebruik van de verschillende vistuigen. Bij het vaststellen van de te verwachten vangst is daarbij uitgegaan van de gemiddelde vangstsamenstelling van alle vissersvaartuigen die gebruik hebben gemaakt van het desbetreffende vistuig op basis van de beschikbare gegevens uit de meest recente periode.
Overwogen is om een vangstrecht te verplichten voor alle gecontingenteerde vissoorten die blijkens de gemiddelde vangstsamenstelling bij het gebruik een bepaald vistuig onderdeel van de vangst uitmaken ongeacht het percentage waarin. Een dergelijke stringente benadering zou echter te zeer ingrijpen in de bestaande praktijk. Om dat bezwaar te ondervangen is ervoor gekozen vangstrechten van een bepaalde vissoort voor een bepaald vistuig pas verplicht te stellen, indien die vissoort meer dan 10% van de verwachte vangst uitmaakt. Bij een grens van 10% wordt voor de belangrijkste vissoorten die tot de verwachte vangstsamenstelling behoren een vangstrecht verplicht gesteld alvorens uit te mogen varen met bepaald vistuig. Dit resulteert erin dat er per vistuig voor één of twee gecontingenteerde vissoorten vangstrechten worden voorgeschreven. De desbetreffende vistuigen die in voorkomend geval de daarbij vermelde maaswijdte hebben, zijn met de vissoorten die daarmee in de regel worden gevangen, opgenomen in bijlage 8a. Indien overigens nieuwe gegevens over de vangstsamenstelling per vistuigcategorie daartoe aanleiding geven, zal de Uitvoeringsregeling zeevisserij op dit punt worden aangepast.
Een vissersvaartuig mag uitsluitend uitvaren indien een vangstrecht geldt voor de bij het vistuig behorende vissoort, ongeacht de omvang ervan. Hoewel een visser idealiter zou moeten beschikken over vangstrechten van voldoende omvang om de verwachte vangst daarop in mindering te kunnen brengen, is in verband met de uitvoerbaarheid niet de eis gesteld dat een visser over een bepaalde hoeveelheid vangstrecht beschikt. Het is immers de verantwoordelijkheid van de visser om ervoor te zorgen dat hij uiterlijk op het moment van aanlanding voldoende vangstrechten heeft. Indien het vangstrecht gedurende de visreis wordt overschreden en de visser laat na de benodigde vangstrechten te verwerven, dan geldt voor hem vanaf het moment waarop hij die vangst heeft aangeland, het verbod om met het desbetreffende vistuig uit te varen. Overtreding van dit verbod kan op grond van artikel 96, derde lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij een grond zijn om de visvergunning voor het betrokken vissersvaartuig te schorsen of in te trekken.
Zoals hiervoor is aangestipt is een op grond van artikel 24 toegestane vangsthoeveelheid, die wordt vermeld in bijlage 9, onderdeel A, bij de Uitvoeringsregeling zeevisserij een vangstrecht. Dit betekent dat een visser, die behoort tot een van de in artikel 24 omschreven groepen, mag uitvaren met de vistuigen waarvoor een vangstrecht verplicht is gesteld zolang de vangsthoeveelheid van de desbetreffende vissoort, vermeld in bijlage 9, onderdeel A, nog niet is uitgeput. De in deze bijlage vermelde vangsthoeveelheden betreffen de vissoorten kabeljauw, wijting, makreel en horsmakreel en gelden voor vissersvaartuigen die behoren tot het segment MFL1 en die voldoen aan de in artikel 24 genoemde voorwaarden. Deze vangsthoeveelheden gelden uitsluitend ten behoeve van de desbetreffende visser en ze kunnen derhalve niet individueel worden overgedragen. In het geval dat de betrokken visser lid is van een groep of een PO, is hij op grond van artikel 24, derde lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij gehouden de in bijlage 9, onderdeel A, vermelde hoeveelheden in beheer te geven aan de desbetreffende groep of PO.
De op grond van artikel 24, toegestane vangsthoeveelheden, waren voorheen de zogenoemde bijvangstregelingen die op grond van de bij deze regeling vervallen artikelen 25 tot en met 27 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij voor dezelfde groep vissers golden. De bijvangstregelingen waren vormgegeven als onverdeelde bijvangstregelingen en verdeelde bijvangstregelingen. Bij onverdeelde bijvangst is er een hoeveelheid vastgesteld voor de groep vissers gezamenlijk. Bij verdeelde bijvangst zijn er hoeveelheden vastgesteld voor een individuele visser.
Bij onverdeelde bijvangst doet zich echter het risico voor dat slechts enkele vissers grote hoeveelheden vis aanlanden en daarmee de gehele hoeveelheid voor de gehele groep opvissen. Om een dergelijke situatie te voorkomen is ervoor gekozen om de onverdeelde bijvangst evenredig te verdelen over de individuele vissers die voorheen aanspraak konden maken op de bijvangstregeling. Hierdoor is iedere visser zelf in staat zijn vispatroon aan te passen en ervoor te waken dat hij de voor hem geldende vangsthoeveelheid opvist en het uitvaarverbod op hem van toepassing wordt.
Het uitvaarverbod MFL1 geldt niet voor in het vlootsegment MFL2 ingeschreven vissersvaartuigen. Met deze vissersvaartuigen mag immers van oudsher niet op gequoteerde en initieel gequoteerde vissoorten worden gevist. Naast de huidige gecontingenteerde vissoorten zijn dit de soorten koolvis, schelvis, heek, sprot, zeeduivel en kever. Omdat met deze vissersvaartuigen niet op deze soorten mag worden gevist, kunnen geen contingenten voor deze vissersvaartuigen gelden. Dit is thans geëxpliciteerd in de artikelen 41, 45 en 46. Tegen die achtergrond zou het verbod dat voor MFL1 vaartuigen geldt, veel te rigide uitwerken voor de MFL2 vaartuigen. Immers door dat verbod zouden vissers met MFL2 vissersvaartuigen niet langer de vistuigen kunnen gebruiken die zij in de regel voorheen wel pleegden te gebruiken, als gevolg waarvan deze vissers in hun normale bedrijfsuitoefening zouden worden gestoord.
Om te voorkomen dat vissers met MFL2 vissersvaartuigen overstappen op ander vistuig waarmee hoeveelheden gecontingenteerde vissoorten worden gevangen, is een verbod geïntroduceerd om met MFL2 vissersvaartuigen te vissen met die vistuigen waarvan zonder meer duidelijk is dat zij die in de periode 2012–2015 niet of beperkt hebben gebruikt of waarvoor al een gebruiksverbod gold. Hiertoe is door RVO mede aan de hand van de op grond van artikel 14 van de controleverordening in voorkomend geval in samenhang met artikel 104, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij, ingediende visserijlogboeken geïnventariseerd met welke vistuigen met welke maaswijdten door MFL2 vissersvaartuigen in de periode 2012-2015 is gevist. Met betrekking tot vistuigen die behoren tot de categorie kieuwnetten, bekend onder de code GN, met uitzondering van geankerde kieuwnetten (staand net) met code GNS en laddernetten met code GTR, is het evenmin waarschijnlijk dat deze vistuigen in de periode 2012 tot en met november 2016 zijn gebruikt. De vermelding in het logboek biedt op dit punt onvoldoende informatie, omdat men in de praktijk pleegt te volstaan met het invullen van de minst specifieke tuigcode. Het gebruik van de desbetreffende vistuigen zal om die reden nog nader geïnventariseerd worden en in voorkomend geval bij separate wijzigingsregeling worden verboden.
Aldus wordt met dit verbod voorkomen dat MFL2 vissersvaartuigen een andere visserij gaan uitoefenen waarbij hoeveelheden gecontingenteerde vissoorten worden gevangen, zonder dat het een belemmering vormt om de voor hen gebruikelijke visserijen te blijven uitoefenen.
Zoals in paragraaf 3 is toegelicht zijn er situaties denkbaar, waarin gecontingenteerde soorten worden gevangen ook al beschikt de betrokken visser niet over de benodigde vangstrechten. Als gevolg van de aanlandplicht moeten vangsten van soorten waarop de aanlandplicht van toepassing is, worden aangeland, terwijl de aangelande vangsten niet in mindering kunnen worden gebracht op een contingent of op een op grond van artikel 24 toegestane vangsthoeveelheid, vermeld in bijlage 9, onderdeel A. Om deze vangsten toch – zoals de basisverordening eist – in mindering te kunnen brengen op het Nederlandse quotum, wordt voor deze aanlandingen een gedeelte van het Nederlands quotum gereserveerd. Op grond van artikel 12, eerste lid, onder c, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij bestaat de mogelijkheid daartoe.
Een deel van het Nederlands quotum was overigens voorheen al gereserveerd ten behoeve van de toenmalige bijvangstregeling voor de vissoorten, kabeljauw, wijting, horsmakreel en makreel. Deze reservering blijft in stand en zal worden benut voor de toegestane vangsthoeveelheden, vermeld in bijlage 9, onderdeel A.
Ook zullen – zoals in 2016 al het geval was voor ondermaatse tong en schol – aparte hoeveelheden quotum gereserveerd worden voor aanlandingen van ondermaatse vis, uiteraard voor zover de vangsten van de betrokken vissoorten onder de aanlandplicht vallen. Deze hoeveelheden zijn vermeld in bijlage 9, onderdeel B. Aanlandingen van vangsten van ondermaatse vis worden in mindering gebracht op deze hoeveelheden, ongeacht of de desbetreffende vissers over een vangstrecht beschikken.
Indien een visser meer vangt dan wordt gedekt door zijn vangstrechten is hij in principe verplicht om voor dat meerdere een aanlandcontingent te verwerven. Dat geldt ook indien hij onverhoopt vissoorten vangt waarvoor hij in het geheel geen vangstrechten heeft. Immers in het geval een visser een vissoort vangt waarop de aanlandplicht van toepassing is, geldt de verplichting om deze vissoort aan te landen en af te boeken van het nationale quotum. Omdat de vangsten niet in mindering gebracht kunnen worden op zijn contingent of toegestane vangsthoeveelheid, betekent dit dat betrokken visser gebruik moet maken van het ten behoeve van de aanlandregeling gereserveerde gedeelte van het Nederlands quotum. De aanlandcontingenten worden in voorkomend geval door RVO uit dit gereserveerde deel van het quotum verstrekt. Zo zal een visser voor vangsten met een in MFL1 ingeschreven vissersvaartuig, een aanlandcontingent moeten verwerven als voor dat vissersvaartuig geen of onvoldoende contingent voor de betrokken vissoort geldt. Voor vangsten met een in MFL2 ingeschreven vissersvaartuig zal voor alle aanlandingen van gecontingenteerde en initieel gequoteerde vissoorten aanlandcontingent moeten worden verworven.
Vissers die lid zijn van een groep of een PO en die op grond van artikel 32, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij gerechtigd zijn gebruik te maken van het groepscontingent dat de desbetreffende groep of PO voor de betrokken vissoort beheert, behoeven – zolang dat groepscontingent nog niet is opgevist – geen aanlandcontingent voor de desbetreffende vissoort te verwerven. Dit geldt ook in de situatie dat zij niet een contingent van de desbetreffende vissoort aan de groep of de PO in beheer hebben gegeven en dus niet over een individueel aandeel in het desbetreffende groepscontingent beschikken. Vangsten van deze vissers worden immers afgeboekt van het groepscontingent dat in het kader van het co-management door de betrokken groep of PO wordt beheerd. Om die reden wordt voor de aanlanding van vangsten van de betrokken vissoort dus geen beroep gedaan op het gereserveerde deel van het quotum.
Voor vangsten van ondermaatse vis die moeten worden aangeland, behoeven vissers evenmin een aanlandcontingent te verwerven. Deze hoeveelheden worden afgeboekt van het gereserveerde deel van het quotum, zoals dat is vermeld in bijlage 9, onderdeel B. Het gebruik van ondermaatse vis die moet worden aangeland, is op grond van artikel 15, elfde lid, van de basisverordeningen beperkt voor uitsluitend andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie, waaronder vismeel, visolie, diervoeder, levensmiddelenadditieven, geneesmiddelen en cosmetica. Hierdoor is de marktwaarde van deze vangsten uiterst beperkt. De verplichting om voor deze hoeveelheden een aanlandingscontingent aan te vragen, waarvoor zoals hieronder wordt toegelicht, een bedrag dat overeenkomt met 80 tot 90% van deze marktwaarde moet worden betaald, zou tot onevenredig hoge administratieve lasten en uitvoeringslasten leiden.
Het aanlandcontingent moet in principe tegelijkertijd met de melding voorgeschreven voor het binnenvaren van een haven, worden aangevraagd door de visser. Bij die melding moet de visser hoe dan ook al de (geschatte) hoeveelheid gecontingenteerde of initieel gecontingenteerde vis aan boord vermelden. Tot het moment dat de aanvraag voor het aanlandcontingent wordt gedaan kan de visser nog proberen om contingent bij te kopen of zo mogelijk bij te huren. De uiteindelijke hoeveelheden aangelande vis zijn pas na weging bij aanlanding definitief. Deze hoeveelheden, die ten hoogste met de tolerantiemarge van 10% mogen afwijken van de geschatte hoeveelheden, moeten op grond van artikel 60, vijfde lid, van de controleverordening op de aangifte van aanlanding worden vermeld en het zijn deze hoeveelheden waarvoor geen vangstrecht geldt die in principe op het quotum in mindering moeten worden gebracht. Om die reden wordt het voor het aanlandcontingent te betalen bedrag berekend op grond van de hoeveelheid die in de aangifte van aanlanding is vermeld.
Het bedrag dat wordt betaald voor een aanlandcontingent bedraagt ten hoogste 90% van de opbrengst berekend op basis van de hoeveelheid vermeld in de aangifte van aanlanding en de gemiddelde marktprijs van de desbetreffende vissoort in het kwartaal waarin de vis is gevangen in het voorgaande kalenderjaar. Dit bedrag wordt opgebouwd uit een tweetal componenten, namelijk een deel leges voor het uitgeven van het aanlandcontingent en een deel ter hoogte van 80% van de opbrengst berekend op basis van de hoeveelheid vermeld in de aangifte van aanlanding en de gemiddelde marktprijs van de desbetreffende vissoort in het kwartaal waarin de vis is gevangen in het voorgaande kalenderjaar.
Op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van het Legesbesluit visserijdocumenten is voor het uitreiken van een document inzake de toekenning van een contingent van een vissoort voor een bepaald jaar (op het tijdstip waarop deze wijzigingsregeling in werking trad) een bedrag van € 132,00 verschuldigd.
Deze twee componenten, leges en bedrag van 80% van de opbrengst, tezamen kunnen nooit meer bedragen dan 90% van de aangelande hoeveelheid van de desbetreffende vissoort vermenigvuldigd met de prijs in het kwartaal waarin de vis is gevangen in het voorgaande kalenderjaar.
De verplichting om het in de vorige alinea’s omschreven bedrag te betalen voor het aanlandcontingent en daarmee voor het beschikbaar stellen van een deel van het gereserveerde Nederlandse quotum, teneinde te voldoen aan de verplichting uit de basisverordening om ook deze aangelande hoeveelheden van het Nederland quotum af te boeken, is gebaseerd op artikel 13 van de Landbouwwet. Op grond van dit artikel kan de Minister immers een verplichting opleggen tot betaling van een geldsom ter uitvoering van onder meer een Europese verordening die betrekking heeft op het Europees landbouwbeleid, waaronder blijkens artikel 38 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tevens het Gemeenschappelijk Visserijbeleid valt.
In het geval een visser bij aanlandingen zonder vangstrecht geen aanlandcontingent verwerft kan de visvergunning worden geschorst en uiteindelijk worden ingetrokken. De visvergunning kan ook worden geschorst of worden ingetrokken als de visser verzuimt om de voor het verkrijgen van het aanlandcontingent voorgeschreven vergoeding te betalen.
Voorheen was het niet mogelijk dat vissers die hun contingent hadden overschreden, nadien nog contingenten konden aankopen of huren. Door de introductie van het verbod om met bepaalde vistuigen uit te varen en te vissen, werkt een dergelijke onmogelijkheid om aan te kopen of te huren te rigide uit. Om te voorkomen dat een visser zijn visserijactiviteiten voor het restant van het jaar zou moeten stil leggen, is het thans mogelijk gemaakt dat een visser na een overschrijding van het contingent opnieuw contingent verwerft en weer met vistuig waarvoor een vangstrecht verplicht is gesteld mag uitvaren. Voordat het aangekochte op zijn naam wordt gesteld, worden daarop allereerst de hoeveelheden in mindering gebracht die niet door zijn oorspronkelijk contingent werden gedekt en waarvoor hij derhalve aanlandcontingenten heeft moeten aanschaffen. Deze verrekening is in lijn met het principe dat aanlandingen van gecontingenteerde soorten in principe op de vangstrechten van de betrokken visser in mindering worden gebracht. Op deze manier kan de nationale reserve weer worden aangevuld. Met de hoeveelheid die resteert na verrekening kan de visser weer uitvaren. Bovendien wordt met de verrekening voorkomen dat een visser het in artikel 22 opgenomen vangst- en vaarverbod kan omzeilen door telkens voordat hij uitvaart, een klein contingentje van de betrokken vissoort aan te schaffen. Uiteraard wordt het bedrag dat is betaald voor het aanlandcontingent verrekend. Voor het uitgeven van de aanlandcontingenten maakt RVO echter ook kosten. Daarom bestaat een deel van de aanlandcontingenten uit leges. Het deel van het aanlandcontingent dat uit leges bestaat wordt niet terugbetaald indien een aanlandcontingent wordt verrekend met een contingent. Wanneer een bedrag gelijk aan of lager dan € 132,00 wordt betaald voor het aanlandcontingent, wordt in de praktijk dus geen bedrag terugbetaald. Dit bedrag bestaat namelijk uit leges. Is er voor het aanlandcontingent een hoger bedrag betaald dan € 132,00 dan wordt het meerdere wel terugbetaald. De hoeveelheid vis die is aangeland zonder (voldoende) vangstrecht, waarvoor aanlandcontingent is verworven, wordt eerst van het contingent afgeschreven en op die manier wordt de nationale reserve weer aangevuld. Met het meerdere kan de visser weer uitvaren.
De wijzigingen die in de bovenstaande paragrafen zijn toegelicht, werken op een aantal punten ook door in de overige artikelen van de Uitvoeringsregeling zeevisserij die betrekking hebben op het contingentenstelsel. Het gaat daarbij met name om verwijzingen in bestaande artikelen naar de bij deze wijzigingsregeling geïntroduceerde artikelen en het schrappen van verwijzingen naar vervallen bepalingen en het vervallen van de koppeling tussen wijting en kabeljauw als aanverwante vissoorten, dat hieronder wordt toegelicht. Ook is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de artikelen die betrekking hebben op het contingentenstelsel op ondergeschikte punten te actualiseren. Dit betreft met name het doorvoeren van de gewijzigde terminologie voor het in beheer geven van contingenten aan groepen of PO’s en de overeenkomstig de GMO-verordening gewijzigde taakstelling van een PO.
Uit het in paragraaf 3 genoemde onderzoek van Wageningen Marine Research kwam naar voren dat de vangstsamenstelling met de verschillende vistuigen niet onderbouwt dat bij de vissoorten kabeljauw en wijting en de vissoorten tong en schol altijd sprake is van aanverwante vissoorten. De oorspronkelijke grondslag voor het systeem van aanverwante vissoorten is door ontwikkelingen en specialisaties in de visserij achterhaald. Daarom is ervoor gekozen om de koppeling tussen kabeljauw en wijting los te laten. De koppeling tussen tong en schol is echter in stand gehouden. Hoewel deze vissoorten niet noodzakelijkerwijs tegelijkertijd worden gevangen, is er een andere reden om te vereisen dat vissers altijd zowel over contingent tong als schol beschikken. Tong is namelijk een zogenaamd ‘basiscontingent’. Dit houdt in dat een geheel contingent tong wel mag worden overgedragen aan iemand die nog niet over een contingent tong beschikt, maar een gedeeltelijk contingent tong niet. Omdat een gedeeltelijk contingent alleen mag worden overgedragen aan iemand die al beschikt over contingent tong, kan het totale aantal contingenten niet toenemen. Doordat tong en schol zijn gekoppeld is er niet alleen sprake van een ‘ring’ om de vissersvaartuigen waarvoor een contingent tong geldt, maar ook een ‘ring’ om de vissersvaartuigen waarvoor een contingent schol geldt. Wanneer deze koppeling wordt losgelaten is er enkel sprake van een ring om het aantal vissersvaartuigen met een tongcontingent, waardoor ruimte ontstaat voor een toename van het aantal vissersvaartuigen met scholcontingent, hetgeen zou leiden tot een ongewenste toename van de visserijdruk op het scholbestand.
Tot slot is een wijziging opgenomen die ertoe strekt de bij regeling van 25 oktober 2016 (Stcrt. 2016, 57063) vervallen verplichting om garnalen ten behoeve van de indeling in versheids- en grootteklassen aan te bieden op bepaalde locaties, te herintroduceren. Hiermee is tegemoet gekomen aan de wens de Brancheorganisatie garnalen.
Zoals in de inleiding is vermeld wordt per 1 januari 2017 het Europese kabeljauwherstelplan gewijzigd, waarbij het visserij inspanningsregime, ook wel zeedagenregime genoemd, wordt afgeschaft. Ook zijn de criteria voor het verlenen van de vismachtigingen om in de betrokken gebieden te mogen vissen gewijzigd. Voorheen mochten alleen vismachtigingen voor een bepaalde categorie vistuigen worden verstrekt als men voor die specifieke vistuigcategorie track records had. Daarbij gold voor iedere vistuigcategorie een eigen capaciteitsplafond. In de nieuwe situatie vervallen de schotten tussen de vistuigcategorieën, zodat zonder nadere voorziening, in principe een vismachtiging moet worden verstrekt als met een willekeurig vistuig is gevist en aldus track records zijn opgebouwd.
Deze mogelijke uitwisseling tussen vistuigen leidt tot ongewenste verschuivingen tussen de verschillende visserijtypen en daarmee neemt de druk op bepaalde bestanden toe. Om dit ongewenste effect te voorkomen, worden voor het verstrekken van de vismachtiging de schotten tussen de verschillende vistuigcategorieën in de regeling nationaal gehandhaafd. Hiermee wordt overigens aangesloten op het nationale systeem dat Nederland al voor de introductie van het Europese kabeljauwplan had. De versoepeling die ook al in het Europese kabeljauwplan was opgenomen, wordt voortgezet. Deze versoepeling houdt in dat vaartuigen die een machtiging hebben om met boomkor of een ander gesleept net met kleine mazen te vissen, de mogelijkheid krijgen om met grotere mazen te vissen, maar niet vice versa. Overigens kan dit stelsel, wanneer ontwikkelingen in de visserij hiertoe aanleiding geven, in de toekomst verder worden aangepast.
De doorgevoerde wijzigingen in het contingentenstelsel hebben regeldrukeffecten. Het kennisnemen van de regeling en de procedure komt neer op € 15,– aan administratieve lasten per bedrijf en € 10.800 voor de hele sector.
Uit de artikelen 46a tot en met 46c vloeit de verplichting voort om in de in artikel 46a genoemde gevallen een aanlandcontingent aan te vragen. Voor het aanvragen van een aanlandcontingent wordt aangesloten bij de huidige praktijk en bestaande logboekverplichtingen. Dit doordat de aanvraag gelijktijdig met de melding van binnenkomst, dan wel de voorafgaande kennisgeving wordt gedaan. Het aanvragen van een aanlandcontingent brengt € 30,– aan administratieve lasten per bedrijf met zich. Het aantal bedrijven waarvoor de verplichting tot het aanvragen van een aanlandcontingent kan ontstaan is geraamd op 720 bedrijven. De verwachting is dat het aantal bedrijven dat daadwerkelijk een aanlandcontingent moet aanvragen ongeveer uitkomt op 10 bedrijven. Dit betreft met name vissers die niet deelnemen aan een groepscontingent en vissen met een vissersvaartuig met een lengte van minder dan 10 meter. Naar verwachting zullen deze 10 bedrijven gemiddeld 10 aanvragen á € 30,– doen per jaar in 2017 en 2018 en gemiddeld 20 per jaar in 2019 en opvolgende jaren. De toename is toe te wijzen aan de gefaseerde inwerkingtreding van de aanlandplicht.
Het groepscontingent van een producentenorganisatie of groep kan voortaan ook ten gunste worden gesteld van vissersvaartuigen van ondernemers die lid zijn van de desbetreffende producentenorganisatie of de desbetreffende groep, maar die zelf geen contingenten of hoeveelheden in beheer hebben. Indien een producentenorganisatie als gevolg van deze wijziging verhuur van het groepscontingent aan leden die geen contingent of een vangsthoeveelheid hebben mogelijk wil maken, resulteert dit voor de producentenorganisatie gezamenlijk in een eenmalige administratieve last van circa € 1.350,–. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht worden aan een zodanige wijziging van de systemen voor huur- en verhuurtransacties van een producentenorganisatie dat ook niet-leden kunnen huren binnen de producentenorganisatie en het voorlichten van de leden. Voor de toename aan huur- en verhuurtransacties binnen een producentenorganisatie is een structurele administratieve last van € 1.300,– per jaar voorzien voor de producentenorganisaties. De totale administratieve lasten bedragen in 2017 € 16.450, € 15.100 in 2018 en € 19.450 in 2019 en opvolgende jaren.
De wijzigingen die betrekking hebben op het kabeljauwherstelplan en de indeling van garnalen in versheidsklassen en grootteklassen brengen geen gevolgen voor de regeldruk met zich, omdat die geen nieuwe informatieverplichtingen met zich brengen.
Onderzocht is of de verboden om met bepaalde vistuigen uit te varen genotificeerd moet worden als technisch voorschrift op grond van de notificatierichtlijn.5 Technische voorschriften kunnen ingevolgde de notificatierichtlijn technische specificaties, andere eisen, of de facto technische voorschriften zijn. Met het uitvaarverbod wordt het gebruik van vistuig gereguleerd teneinde de visserijquota te beheren. Weliswaar heeft het uitvaarverbod betrekking op een productiemethode voor visproducten, te weten gecontingenteerde vissoorten, en in die zin zou sprake kunnen zijn van een technische specificatie in de zin van artikel 1 van de notificatierichtlijn, maar het betreft niet een technische specificatie die de jure of de facto moet worden nageleefd voor verhandelen of het gebruik van gecontingenteerde vissoorten. Immers gecontingenteerde vissoorten kunnen, ongeacht de wijze waarop zij zijn gevangen, worden verhandeld, uiteraard met inachtneming van de voorschriften die terzake zijn gesteld bij de in het kader van het GVB vastgestelde verordeningen.
Er worden ook geen eisen gesteld aan de vistuigen als zodanig, maar aan de vissersvaartuigen die het vistuig gebruiken. Slechts het type tuig wordt benoemd, op dezelfde wijze als in bijlage XI van de Uitvoeringsverordening controleverordening, en in voorkomend geval de bijbehorende maaswijdte. Een verbod dat geen producteisen stelt en dus geen specificaties bevat kan een technisch voorschrift opleveren in de gevallen dat de maatregel voor geen enkel ander gebruik ruimte laat dan een strikt marginaal gebruik, of het gebruik of significante wijze de samenstelling, aard of de verhandeling van het product kan beïnvloeden.
Voor zover het de desbetreffende vistuigen in het uitvaarverbod voor vissersvaartuigen, behorende tot het vlootsegment MFL1 betreft, heeft de betrokken maatregel evenmin tot gevolg dat de verhandeling van dergelijk vistuig op significante wijze wordt beïnvloed of dat het gebruik van dergelijk vistuig in absolute zin wordt verboden. De vistuigen mogen namelijk gewoon worden gebruikt voor zover een visser beschikt over de benodigde vangstrechten. De maatregel heeft niet ten doel om het gebruik van het vistuig te belemmeren, maar ziet op het beheer van de visserijquota. Op dit moment is er al een verbod om zonder vangstrecht op gecontingenteerde vissoorten te vissen en door deze maatregel wordt slechts het gebruik van bepaalde vistuigen waarmee deze gecontingenteerde vissoorten worden gevangen verboden, voor zover een visser niet beschikt over het benodigde vangstrecht. Deze maatregel heeft geen gevolgen voor het vrij verkeer van goederen. Het verbod kan daarom niet op significante wijze de samenstelling, aard of de verhandeling van het product beïnvloeden. Ook worden deze beperkingen niet opgelegd aan vissersvaartuigen die niet tot het segment MFL1 behoren en die kunnen dus vrijelijk met deze tuigen uitvaren.
Voor zover het de desbetreffende vistuigen in het uitvaarverbod voor vissersvaartuigen, behorende tot het vlootsegment MFL2 betreft, hebben de betrokken maatregelen ook niet tot gevolg dat de verhandeling of gebruik van dergelijk vistuig op significante wijze wordt beïnvloed. Er wordt een verbod ingesteld voor vissersvaartuigen uit het vlootsegment MFL2 om met bepaalde vistuigen uit te varen, die in de periode 2012–2015 niet of beperkt door MFL2 vissersvaartuigen zijn gebruikt. MFL2 vissersvaartuigen mogen namelijk niet op initieel gequoteerde vissoorten vissen, maar moeten deze vissoorten wel aanlanden voor zover ze onder de aanlandplicht vallen. Beoogd wordt om te voorkomen dat MFL2 vissersvaartuigen een andere visserij gaan beoefenen waarbij grote hoeveelheden gecontingenteerde vissoorten worden gevangen die vervolgens als gevolg van de aanlandplicht aangeland moeten worden. Voor de verhandeling van deze vistuigen heeft deze maatregel geen gevolgen, deze vistuigen zijn de afgelopen jaren al niet of slechts beperkt door MFL2 vissersvaartuigen gebruikt. Deze maatregel heeft voor MFL2 vissersvaartuigen dus geen significante gevolgen. Ook worden deze beperkingen niet opgelegd aan vissersvaartuigen die niet tot het segment MFL2 behoren en die kunnen dus vrijelijk met deze vistuigen uitvaren.
Deze regeling treedt op 1 januari 2017 in werking. Hiermee wordt het uitgangspunt van het systeem van Vaste Verandermomenten dat een ministeriële regeling in werking treedt met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober gevolgd. Er wordt afgeweken van het uitgangspunt dat regelgeving minimaal twee maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding wordt gepubliceerd. Afwijking van de Vaste Verandermomenten is toegestaan indien het implementatie van bindende EU-rechtshandelingen, verdragen of andere besluiten van volkenrechtelijke organisaties betreft. Met deze wijziging wordt de regelgeving zodanig aangepast dat het contingentenstelsel aansluit op de Europese aanlandplicht. Bij de totstandkoming van deze maatregel is de visserijsector actief betrokken geweest en daardoor was de sector voor publicatie van de regeling al op de hoogte van de maatregelen die door deze regeling worden getroffen. In het Informatiebulletin dat door RVO op 25 november 2016 is uitgebracht zijn de maatregelen ook beschreven, zodat vissers zich op deze maatregelen hebben kunnen voorbereiden.
De begripsomschrijving van ‘contingent’ is als gevolg van de invoering van de aanlandplicht gewijzigd. Voorheen was een contingent omschreven als een te vangen én aan te landen hoeveelheid van een vissoort in kilogrammen levend gewicht uitgedrukt. De te vangen hoeveelheid van een vissoort, was niet zonder meer hetzelfde als de aan te landen hoeveelheid van een vissoort, omdat niet alle vis die werd gevangen mocht worden aangeland. Zo moest bijvoorbeeld ondermaatse vis overboord worden gezet. Vangsten van vissoorten waarop de aanlandplicht van toepassing is moeten in zijn geheel worden aangeland, waardoor de hoeveelheid die wordt gevangen en de hoeveelheid die wordt aangeland gelijk zijn. Om deze reden worden de vangstmogelijkheden die aan de lidstaten worden toegekend op grond van artikel 16, tweede lid, van de basisverordening als gevolg van de aanlandplicht niet langer vastgesteld als afspiegeling van de aanlandingen, maar als afspiegeling van de vangsten. Omdat de aan Nederland toegekende vangstmogelijkheden door middel van contingenten aan individuele vissers zijn toegekend, is deze gewijzigde benadering door middel van de in dit onderdeel opgenomen wijziging ook doorgevoerd in de begripsomschrijving van ‘contingent’. Een contingent geeft een visser het recht om een bepaalde hoeveelheid van een vissoort met een vissersvaartuig in een bepaald vangstgebied te vangen. Voor vangsten waarop de aanlandplicht nog niet van toepassing is blijft de hoeveelheid die is aangeland cruciaal.
Verder zijn in de begripsomschrijving van ‘individueel aandeel’ twee wijzigingen doorgevoerd. Voorheen had het begrip individueel aandeel betrekking op het contingent dat is ingebracht in een groepscontingent. De terminologie ‘inbrengen in een groepscontingent’ brengt evenwel onvoldoende tot uitdrukking dat het in feite om het in beheer geven van de vangstmogelijkheden aan de groep of de PO gaat. Het is vervolgens de minister die ten behoeve van dat beheer overeenkomstig artikel 32, eerste lid, aan de groep of de PO een groepscontingent toekent ter grootte van alle in beheer gegeven vangstmogelijkheden. Bovendien ging de vorige omschrijving eraan voorbij dat vissers die lid zijn van een groep of van een PO op grond van artikel 24, derde lid, gehouden zijn de in dat artikel bedoelde toegestane vangsthoeveelheden in beheer te geven aan de desbetreffende groep of PO. Op grond van artikel 32, eerste lid, maakt de som van deze in beheer gegeven hoeveelheden ook deel uit van het groepscontingent en om die reden is nu geëxpliciteerd dat het individueel aandeel ook op die hoeveelheden ziet. Volledigheidshalve wordt vermeld dat de vangsthoeveelheden die een ondernemer op grond van artikel 24 mag vangen niet overdraagbaar zijn. Om die reden kunnen die hoeveelheden, ook indien ze in beheer zijn gegeven aan een groep of PO, anders dan contingenten, niet worden vermeerderd of verminderd met door hem gekochte of verkochte dan wel in gebruik gekregen of in gebruik gegeven hoeveelheden van die vissoort. Vissers die lid zijn van een groep of producentenorganisatie, maar geen contingent of hoeveelheid zoals bedoeld in artikel 24 van een vissoort in beheer hebben gegeven aan de groep of de PO hebben ook geen individueel aandeel in het groepscontingent van de desbetreffende vissoort. Dit betekent dat zij niet onder de in artikel 23 opgenomen uitzondering van het vangst- en vaarverbod MFL1 vallen, daar deze uitzondering uitsluitend is voorbehouden aan ondernemers die een individueel aandeel in een groepscontingent hebben.
In de begripsomschrijving van ‘Nederlands quotum’ stond abusievelijk vermeld dat de aan Nederland toegewezen vangstmogelijkheden voor de gezamenlijke Nederlandse vissers golden in plaats van de aan de gezamenlijke Nederlandse vissersvaartuigen. Door middel van deze wijziging is deze omissie hersteld.
Tot slot wordt een aantal begrippen omschreven die door middel van deze wijziging in de uitvoeringsregeling zijn geïntroduceerd.
In de begripsomschrijving van ‘aanlandcontingent’ komt tot uitdrukking dat het gaat om een specifiek soort contingent voor vissoorten die tijdens één visreis zijn gevangen, die op grond van de aanlandplicht moeten worden aangeland. In artikel 46a is bepaald in welke gevallen een aanlandcontingent moet worden aangevraagd. Een aanlandcontingent wordt aangevraagd in geval een visser een hoeveelheid vis aan boord heeft, waarvoor hij geen of onvoldoende vangstrechten in de vorm van een contingent of een op grond van artikel 24 toegestane vangsthoeveelheid heeft. Zonder dergelijke vangstrechten is het immers op grond van artikel 21, eerste lid, in samenhang met artikel 21, tweede lid, en met artikel 24 van de uitvoeringsregeling verboden op de desbetreffende soorten te vissen. Bovendien is het op grond van artikel 20a verboden om met een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL2 op de desbetreffende vissoorten te vissen. Dit betekent dat betrokken vissersvaartuigen hun vispatroon zodanig moeten aanpassen dat zij de vissoorten die zij niet mogen vangen, mijden. Dit neemt niet weg dat de vangst van deze soorten onder omstandigheden niet is uit te sluiten. Waar deze vangsten vroeger over boord moesten worden gezet, moet deze thans op grond van de aanlandplicht aan boord worden gehouden, worden aangeland en in mindering worden gebracht op het nationale quotum. Om deze onvoorziene aanlandingen – zoals de basisverordening eist – op het nationale quotum te kunnen afboeken, is een deel van het quotum gereserveerd. Uit dit gereserveerde deel zullen in voorkomend geval door RVO de aanlandcontingenten worden verstrekt. Vissers die lid zijn van een groep of een producentenorganisatie die beschikt over een groepscontingent voor de gevangen vissoort hoeven geen aanlandcontingent aan te vragen. Deze gevangen hoeveelheden worden namelijk in mindering gebracht op het groepscontingent en niet op het door RVO gereserveerde deel. Uit de begripsomschrijving blijkt dat een aanlandcontingent betrekking heeft op een specifieke hoeveelheid van een vissoort die in één visreis en dus de periode tussen het tijdstip waarop het vissersvaartuig een haven verlaat en het tijdstip waarop het in de haven aankomt, door dat vissersvaartuig is gevangen. Omdat het aanlandcontingent dus uitsluitend geldt voor een specifieke hoeveelheid door een specifiek vissersvaartuig op een bepaalde visreis is gevangen, verzet het karakter van het aanlandcontingent zich ertegen dat het overdraagbaar is. Overigens heeft een aanlandcontingent geen betrekking op ondermaatse vis, omdat op grond van artikel 46b, eerste lid, voor aanlandingen van ondermaatse vis geen aanlandcontingent behoeft te worden aangevraagd.
Verder is een ‘deelnemer aan een groepscontingent’ gedefinieerd. In de regeling wordt meerdere malen aan deelname aan een groepscontingent gerefereerd. Waar voorheen uitsluitend ondernemers die contingenten of vangsthoeveelheden in beheer hebben gegeven aan een groep of een PO als deelnemer aan een groepscontingent werden aangemerkt, heeft dat begrip thans een ruimere betekenis. Een groepscontingent geldt op grond van artikel 32, tweede lid, van de uitvoeringsregeling zeevisserij immers ook ten gunste van een ondernemer die lid is van de groep of de PO. Ook de vangsten die door deze leden worden aangeland, worden van het groepscontingent afgeboekt en het is niet vereist dat deze leden een contingent of een vangsthoeveelheid van de desbetreffende vissoort in beheer hebben gegeven. Een deelnemer aan een groepscontingent is derhalve zowel een ondernemer die een contingent of een vangsthoeveelheid aan de groep of de PO in beheer heeft gegeven als een ondernemer die lid is van de desbetreffende producentenorganisatie en in voorkomend geval van de desbetreffende groep.
In artikel 6, eerste lid, was een verbod opgenomen om vis in Nederland aan te landen, te lossen of over te laden. Uitzondering op dit verbod gold op grond van het tweede lid, voor de in bijlagen 2 en 3 aangewezen havens. De formulering van dit artikel wordt door de met dit onderdeel doorgevoerde wijziging aangepast, omdat er als gevolg van de aanlandplicht namelijk niet langer een verbod kan gelden om vis aan te landen. De aanpassing van dit artikel houdt echter geen inhoudelijke wijziging in. Thans is in artikel 6, in samenhang met bijlagen 2 en 3, in de vorm van een gebod voorgeschreven dat vis uitsluitend mag worden aangeland, gelost of overgeladen in de aangewezen havens. De verwijzingen naar artikel 6, tweede lid, zijn op verschillende plaatsen in de regeling gewijzigd in artikel 6, eerste lid. Dit betreft een technische wijziging en heeft geen inhoudelijke gevolgen.
Dit onderdeel strekt ertoe te regelen dat enkel maatse vis gesorteerd moet worden aangeland. Maatse vis betreft vis die groter is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder 17, van de basisverordening. Ingevolge artikel 49 bis van de controleverordening moeten vangsten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, de ondermaatse vis, apart van de maatste vis in bakken, ruimten of containers worden opgeslagen. Ondermaatse vis van verschillende vissoorten mag wel worden vermengd.
In artikel 10 is het systeem van Europees vastgestelde vangstmogelijkheden nationaal uitgewerkt. De vangstmogelijkheden zijn vastgelegd in de jaarlijkse verordening vangstmogelijkheden en in de tweejaarlijkse verordening vangstmogelijkheden voor bepaalde diepzeesoorten. De vangstmogelijkheden worden vastgesteld per vissoort in een bepaald gebied. Voorheen gold op grond van het eerste lid in samenhang met het voormalige tweede lid van artikel 10 een verbod om op de vissoorten waarvoor vangstmogelijkheden waren vastgesteld te vissen of deze vissoorten aan boord te houden dan wel aan te landen, tenzij het nationaal of Europees quotum voor deze vissoort nog niet was opgevist. Als gevolg van de aanlandplicht behoren vissers vangsten van vissoorten die onder de aanlandplicht vallen in principe aan te landen. De aanlandplicht wordt gefaseerd ingevoerd, maar het uitgangspunt in 2019 is dat alle vissoorten waarvoor vangstbeperkingen gelden worden aangeland. Daarom wordt de systematiek van artikel 10 zodanig aangepast, dat het uitgangspunt is dat vissers hun vangsten aanlanden. Om die reden vervalt in het eerste lid het verbod om de desbetreffende vissoorten aan boord te houden of aan te landen. Door middel van het tweede lid blijft het verbod om vissoorten aan boord te houden en aan te landen wel van toepassing op vangsten van vissoorten waarvoor de aanlandplicht nog niet geldt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan ondermaatse vis van vissoorten waarvan de vangsten niet onder de aanlandplicht vallen en die op grond van artikel 15, twaalfde lid, van verordening nr. 2013/1380 onmiddellijk moet worden teruggegooid. In artikel 11 is de verwijzing naar artikel 10 aangepast.
Het contingentenstelsel is in de paragrafen 2 tot en met 6 van hoofdstuk 2 van de uitvoeringsregeling neergelegd. Dit systeem geldt naast het algemene systeem voor vangstrechten dat is opgenomen in de artikelen 10 tot en met 12.
In paragraaf 2, dat de vangstverboden bevat, wordt artikel 20a ingevoegd. In dit artikel wordt het vangstverbod overgenomen uit artikel 78, dat door deze overheveling komt te vervallen. Artikel 20a behelst het verbod om met een vissersvaartuig dat tot het vlootsegment MFL2 behoort te vissen op de vissoorten haring, koolvis, makreel, schelvis, wijting, tong, schol, heek, kabeljauw, sport, zeeduivel, horsmakreel, blauwe wijting, kever en grote zilversmelt. Dit zijn de gecontingenteerde soorten aangevuld met de zogenoemde initieel gequoteerde vissoorten.
Ingevolge Verordening nr. 26/20046 kent het EU gegevensbestand over de vissersvloot een onderverdeling in twee segmenten. In één segment zijn de vaartuigen ondergebracht die zich uitsluitend bezighouden met aquacultuur, waaronder de kweek en teelt van aquatische organismen wordt verstaan. Dit segment wordt aangeduid met de code AQU. Het andere segment bestaat uit het overige deel van de vloot, de Main Fleet. Dit segment wordt aangeduid met de code MFL. In het nationale vlootregister wordt een enigszins afwijkende indeling gehanteerd. De achtergrond hiervan is dat op basis van historische rechten alleen vissersvaartuigen die behoren tot de oude segmenten 4J1 tot en met 4J5 op de belangrijkste gequoteerde vissoorten mogen vissen en daartoe contingenten krijgen toegekend. Het is niet wenselijk dat meer vissersvaartuigen worden toegelaten tot de visserij op die soorten. Daartoe is het segment MFL verdeeld in twee segmenten, te weten MFL1 en MFL2.
Door Wageningen Marine Research is, zoals in paragraaf 3.2. van het algemeen deel van deze toelichting is uiteengezet, onderzocht welke vissoorten met welke vistuigen worden gevangen. Om te voorkomen dat met een vissersvaartuig dat behoort tot het vlootsegment MFL2 gericht op gecontingenteerde of initieel gequoteerde vissoorten wordt gevist, of dat grote hoeveelheden van deze vissoorten worden bijgevangen, is in het tweede lid een verbod opgenomen om met bepaalde vistuigen aan boord te varen en derhalve ook de haven te verlaten of met deze vistuigen te vissen. Dit betreffen de vistuigen, waarmee volgens het onderzoek van Wageningen Marine Research gecontingenteerde vissoorten worden gevangen, en die blijkens de verplichte logboekregistratie door vissersvaartuigen die behoren tot het vlootsegment MFL2 niet of beperkt zijn gebruikt in de periode 2012–2015.
De deense zegen, schotse spanzegen, schotse zegen, dubbele-bordentrawls, machinale handlijnen en hengelsnoeren zijn volgens de ingediende visserijlogboeken door MFL2 vissersvaartuigen geheel niet gebruikt in de periode 2012–2015. Voor vissersvaartuigen die behoren tot het vlootsegment MFL2 gold al een verbod om met de boomkor te vissen. Artikel 79, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij bevat namelijk een verbod om één of meer boomkorren aan boord te houden van een vissersvaartuig waarvoor een verbod geldt om op tong of schol te vissen of deze vissoorten aan boord te houden. Voor vissersvaartuigen behorende tot het segment MFL2 is een verbod van kracht om op tong of schol te vissen of deze vissoorten aan boord te houden en dus geldt voor deze vissersvaartuigen een verbod om één of meer boomkorren aan boord te houden. In artikel 99, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij, zoals dat artikelonderdeel luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling en thans artikel 86a, derde lid, is voor het verkrijgen van een vismachtiging in het kader van het langetermijn kabeljauw herstelplan om met de boomkor met een maaswijdte van 80 millimeter of groter te kunnen vissen als voorwaarde gesteld dat voor het vissersvaartuig een recht op contingenten tong en schol geldt. Dit houdt in dat MFL2 vissersvaartuigen geen vismachtiging kunnen verkrijgen om met de boomkor met een maaswijdte van 80 millimeter of groter te vissen in het kader van het langetermijn kabeljauw herstelplan en derhalve niet met dat vistuig mogen varen in de in artikel 1 van verordening nr. 1342/2008 bedoelde geografische gebieden, te weten het Kattegat, de Noordzee, het Skagerak, het oostelijk deel van het kanaal, het gebied ten westen van Schotland en de Ierse zee.
Uit de gegevens van Wageningen Marine Research blijkt dat met de boomkor met een maaswijdte van 120 millimeter of groter 86,3% van de vangst bestaat uit gecontingenteerde vissoorten, en bij de boomkor met een maaswijdte van 80 tot 119 millimeter 65,2%. Het is daarom wenselijk dat dit verbod voor MFL2 vissersvaartuigen om met de boomkor te vissen gehandhaafd blijft.
Tot slot is de bodemottertrawl beperkt gebruikt en het gebruik van de bodemspantrawl is éénmaal in het logboek genoteerd.
Op grond van het derde lid blijft het verbod om de gequoteerde en de initieel gequoteerde vissoorten aan boord te houden en aan te landen met een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL2 onverminderd van kracht indien de aanlandplicht op vangsten van de desbetreffende vissoort niet van toepassing is.
Artikel 21 bevatte het verbod dat de basis vormt van het contingentenstelsel. Dit verbod, dat nu is opgenomen in het eerste, tweede en zesde lid, wordt gecontinueerd. Het is in principe verboden met een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL1 te vissen op de vissoorten blauwe wijting, grote zilversmelt, haring, horsmakreel, kabeljauw, makreel, schol, tong of wijting in de in bijlage 8 genoemde vangstgebieden, tenzij voor een vissersvaartuig dat behoort tot vlootsegment MFL1 een contingent geldt dat nog niet is opgevist. Op grond van het zesde lid blijft het verbod om een vissoort aan boord te houden en aan te landen van kracht voor vangsten van vissoorten waarop de aanlandplicht niet van toepassing. Voor deze vissoorten, genoemd in bijlage 8, geldt nog steeds dat ze alleen aan boord mogen worden gehouden en mogen worden aangeland, indien de visser beschikt over een contingent of individueel aandeel.
Vangsten van vissoorten waarop de aanlandplicht van toepassing is mogen niet worden teruggegooid. Zoals in paragraaf 3.1 van het algemene deel van deze toelichting is aangegeven, is met de in dit onderdeel opgenomen wijziging in artikel 22 een preventieve maatregel geïntroduceerd die erop gericht is te voorkomen dat deze vissoorten waarvoor een visser geen vangstrecht heeft, toch worden gevangen. Deze preventieve maatregel houdt in dat een vissersvaartuig dat behoort tot vlootsegment MFL1 alleen met het vistuig dat is genoemd in bijlage 8a mag varen en vissen, indien voor het vissersvaartuig een contingent geldt voor de gecontingenteerde vissoorten die meer dan 10% van de vangstsamenstelling uitmaken. In het geval het contingent is opgevist, moet opnieuw een contingent worden verworven om weer uit te mogen varen. Het verbod om met een vistuig te varen of te vissen geldt vanaf het moment dat de aanlandplicht op de vangst van de desbetreffende vissoort van toepassing is. In het vijfde lid van artikel 10 is een bepaling voor de visserij met de schotse zegen in het Kanaal opgenomen. Uit het onderzoek van Wageningen Marine Research is namelijk gebleken dat de vangstsamenstelling bij de visserij met de schotse zegen in het Kanaal sterk afwijkt van de visserij met de schotse zegen in andere gebieden. In het Kanaal wordt namelijk een grotere hoeveelheid horsmakreel gevangen. Daarom is ervoor gekozen om niet in algemene zin voor te schrijven dat een vissersvaartuig dat is uitgerust met de schotse zegen altijd moet beschikken over een vangstrecht horsmakreel voordat het de haven mag verlaten. Het verbod om zonder toereikend contingent horsmakreel te varen en te vissen met de schotse zegen, is daartoe beperkt tot het Kanaal.
Voor een vissersvaartuig kan alleen een contingent voor de vissoorten tong en schol gezamenlijk gelden. Het is dus niet mogelijk dat voor een vissersvaartuig enkel een contingent tong of schol geldt.
Voorheen moesten contingenten kabeljauw en wijting ook altijd gezamenlijk voor een vissersvaartuig gelden, maar deze verplichting is vervallen. Deze koppeling was ingegeven door de omstandigheid dat bij de visserij op tong altijd schol werd opgevist en bij wijting altijd kabeljauw. Door middel van dit voorschrift werd voorkomen dat grote hoeveelheden bijvangsten werden teruggegooid, omdat het desbetreffende vissersvaartuig geen recht had om de aanverwante vissoort te vangen. Uit het onderzoek van Wageningen Marine Research blijkt echter dat niet altijd zowel kabeljauw als wijting meer dan 10% van de vangst uitmaken. Tegen deze achtergrond is er geen noodzaak om de koppeling tussen de vissoorten kabeljauw en wijting in stand te houden. In de artikelen 22, 24, 29, 36, 40, 42, 44, 45 en 46 zijn daarom de term ‘aanverwante vissoorten’ alsmede de vissoorten kabeljauw en wijting geschrapt.
Voor de vissoorten tong en schol wordt de koppeling om de volgende reden niet losgelaten. Een contingent tong is zoals in paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, een zogenaamd basiscontingent. Het uitganspunt is dat het aantal vaartuigen met een zogenoemd basiscontingent niet mag uitbreiden. Een contingent schol kan alleen maar gezamenlijk met een contingent tong worden overgedragen. Door deze maatregelen kan het aantal vissersvaartuigen met een contingent tong en schol niet uitbreiden. Uitbreiding van het aantal vissersvaartuigen dat gericht op de vissoort schol mag vissen wordt, gelet op het scholbestand, als een risico gezien. Er wordt niet langer bepaald dat niet op tong of schol gevist mag worden, indien het contingent schol onderscheidenlijk tong is opgevist. Deze vissoorten worden immers niet altijd gezamenlijk worden gevangen.
In artikel 22 zijn de nadere voorschriften die betrekking hebben op de contingenten opgenomen. Naast de hierboven toegelichte koppeling tussen tong en schol contingenten, betreft dit de ondernemers die meerdere vissersvaartuigen hebben waarvoor een contingent van een bepaalde vissoort geldt. Het nieuwe tweede lid komt inhoudelijk overeen met de bepaling die in artikel 23, tweede lid, was opgenomen. Op grond van artikel 22, tweede lid, mag een ondernemer die beschikt over meerdere vissersvaartuigen, op een bepaalde vissoort vissen of met een bepaald vistuig varen of vissen voor zover het contingent voor de desbetreffende vissoort voor de vissersvaartuigen gezamenlijk nog niet is opgevist. De contingenten die gelden voor de individuele vissersvaartuigen worden hiertoe bij elkaar opgeteld.
Voorheen was in artikel 23 geregeld dat het contingent niet mag worden overschreden. Dit artikel kan vervallen, omdat nu in artikel 21, eerste en tweede lid, is geregeld dat niet mag worden gevist indien het contingent is opgevist. In het verlengde daarvan wordt met de in artikel I, onderdeel F, opgenomen wijziging, in artikel 12, eerste lid, de verwijzing naar artikel 23 geschrapt.
In het bij artikel I, onderdeel J, geïntroduceerde artikel 23 (nieuw), is een uitzondering opgenomen op de hoofdregel van artikel 21. Door deze uitzondering mag naast de contingenthouder ook een ondernemer met een vissersvaartuig op een vissoort vissen of met het in bijlage 8a vermelde vistuig varen, indien hij beschikt over een individueel aandeel in een groepscontingent van de betrokken vissoort. Deze uitzondering geldt voor zover het groepscontingent nog niet is opgevist. Voor een ondernemer die zijn contingent of een vangsthoeveelheid als bedoeld in artikel 24 in beheer heeft gegeven aan een groep of een PO geldt dus pas een verbod om op de desbetreffende vissoort te vissen of om met het in bijlage 8a vermelde vistuig te varen, indien het groepscontingent voor de desbetreffende vissoort is opgevist. Ook mag een ondernemer met een vismachtiging in het Kanaal vissen en varen met een schotse zegen, voor zover hij beschikt over een individueel aandeel in een groepscontingent horsmakreel en dat groepscontingent nog niet is opgevist. Een visser die lid is van een groep of een producentenorganisatie, maar geen contingent van de desbetreffende vissoort of hoeveelheid als bedoeld in artikel 24 in beheer heeft gegeven aan de groep of PO beschikt niet over een individueel aandeel en hij valt derhalve niet onder de uitzondering van artikel 23. Dit betekent dat hij niet op de desbetreffende vissoorten mag vissen of met het in bijlage 8a vermelde vistuig mag varen.
Evenals artikel 23, bevat artikel 24, een aantal uitzonderingen op de hoofdregel van artikel 21. Deze uitzonderingen die uitsluitend gelden voor vissersvaartuigen die tot het segment MFL1 behoren, houden in dat men gerechtigd is op bepaalde vissoorten te vissen of met het in bijlage 8a bij die vissoorten vermelde vistuig te varen, ook al beschikt de betrokken visser niet over een contingent voor deze vissoort. De uitzondering geldt alleen voor zover de in artikel 24 genoemde vangsthoeveelheden niet door de betrokken visser worden overschreden. De in artikel 24 vermelde vangsthoeveelheden, komen overeen met de oude zogenoemde bijvangstregelingen die voorheen waren opgenomen in de artikelen 25, 26 en 27 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Gelet op de omstandigheid dat voor de aanlanding van deze vissoorten niet langer van belang is of sprake is van bijvangst of vangst, worden deze voorzieningen niet meer bijvangstregelingen genoemd. Een visser moet namelijk de vangsten van vissoorten waarop de aanlandplicht van toepassing is aanlanden, ongeacht of sprake is van bijvangst. De voorwaarden waaraan een visser moet voldoen om aanspraak te kunnen maken op een hoeveelheid voor de vissoorten kabeljauw, wijting, makreel en horsmakreel zijn echter identiek. Zoals hierboven aangegeven kunnen uitsluitend vissers met vissersvaartuigen die behoren tot het vlootsegment MFL1 aanspraak maken op deze hoeveelheid. Met andere vissersvaartuigen mag immers niet op gecontingenteerde vissoorten worden gevist.
Zolang een vissersvaartuig nog aanspraak kan maken op een hoeveelheid, genoemd in bijlage 9, onderdeel A, mag een vissersvaartuig op de desbetreffende vissoort vissen en deze vissoort aanlanden. De hoeveelheden worden daarom in het vervolg aan een individuele visser toegekend, om te voorkomen dat door enkele vissers grote hoeveelheden worden aangeland en dat vervolgens door de introductie van het uitvaarverbod andere vissers niet meer met bepaald vistuig mogen uitvaren. Bijlage 9, waarin de hoeveelheden worden opgesomd, is onderverdeeld in een onderdeel A en een onderdeel B. In onderdeel A staan de vangsthoeveelheden vermeld die op grond van artikel 24 mogen worden opgevist. Hierin zijn ook, net als in bijlage 8, de vangstgebieden vermeld. In onderdeel B worden de hoeveelheden ondermaatse vis vermeld die op grond van artikel 46b kunnen worden aangeland.
De bepaling dat de hoeveelheid kabeljauw, wijting of makreel aan boord van een vissersvaartuig niet meer bedraagt dan 20% van het gewicht van de totale vangst aan boord mag bedragen is vervallen. Als gevolg van de aanlandplicht is deze bepaling niet langer van waarde, nu vangsten van vissoorten waarop de aanlandplicht van toepassing is moeten worden aangeland. Hierbij is niet van belang of deze vissoort minder of meer dan 20% van het gewicht van de totale vangst aan boord bedraagt.
De som van de vangsthoeveelheden, bedoeld in artikel 24, van een ondernemer die lid is van een groep of producentenorganisatie wordt op grond van het derde lid in beheer gegeven aan de groep of PO. Deze hoeveelheden maken dus onderdeel uit van het groepscontingent. Vangsten van vissers die lid zijn van een groep of producentenorganisatie worden in mindering gebracht op het groepscontingent van de desbetreffende vissoort.
Ingevolge artikel 27a was het toegestaan om de in bijlage 9 genoemde hoeveelheden ondermaatse tong of schol aan boord te houden of aan te landen, voor zover de aanlandplicht op vangsten van deze vissoorten van toepassing was. Evenals in het kalenderjaar 2016 wordt in 2017 een hoeveelheid gereserveerd door RVO voor aanlandingen van ondermaatse vissoorten van vangsten waarop de aanlandplicht van toepassing is. Met deze wijzigingsregeling is onder meer doorgevoerd dat voor zover aanlandingen in mindering worden gebracht op hoeveelheden die gereserveerd worden door RVO een aanlandcontingent moet worden aangevraagd. Voor aanlandingen van ondermaatse vis die in mindering worden gebracht op deze gereserveerde hoeveelheden hoeft ingevolge artikel 46b, eerste lid, echter geen aanlandcontingent te worden aangevraagd. Tegen die achtergrond is de regeling voor aanlandingen van ondermaatse vis overgeheveld naar artikel 46b, eerste lid.
In de Uitvoeringsregeling zeevisserij was voorheen geregeld dat ondernemers de voor hun vissersvaartuigen geldende contingenten van een vissoort voor het desbetreffende kalenderjaar in kunnen brengen in een groep of producentenorganisatie met het oog op het beheer van die contingenten door die groep of door de producentenorganisatie. Het groepscontingent wordt echter toegekend door de minister. Dit betekent dat een ondernemer een contingent in beheer kan geven aan een groep of producentenorganisatie, maar in feite het contingent niet kan inbrengen in het groepscontingent zonder een handeling van de minister. Daarom is ervoor gekozen om de terminologie aan te passen. Er wordt niet meer gesproken van het inbrengen van een contingent of een vangsthoeveelheid door de ondernemer, maar over het in beheer geven van een contingent of vangsthoeveelheid door de ondernemer aan een groep of producentenorganisatie. De minister kent vervolgens op grond van artikel 32 het groepscontingent toe aan de groep of de PO.
In artikel 29 wordt geregeld wie een recht op een contingent heeft gedurende een kalenderjaar. De contingenten zijn oorspronkelijk verdeeld op grond van historische rechten. Dit betekent dat voor een vissersvaartuig waarvoor in een kalenderjaar een contingent voor een vissoort geldt, voor het daaropvolgende kalenderjaar ook een contingent voor de desbetreffende vissoort geldt. Een contingent vertegenwoordigt een bepaald aandeel in de vangstmogelijkheid voor de desbetreffende vissoort. Dit aandeel blijft – behoudens eventuele overdrachten – gelijk, terwijl de hoogte van het jaarlijkse contingent, uitgedrukt in kilogrammen levend gewicht van een vissoort, kan verschillen op grond van fluctuaties van de vangstmogelijkheden. In het tweede lid wordt bepaald dat voor een vissersvaartuig alleen een contingent tong en schol gezamenlijk kan gelden.
Op grond van artikel 32, tweede lid, onderdeel b, geldt het groepscontingent thans ook voor de ondernemers die lid zijn van de desbetreffende PO of groep. Hieronder vallen zowel vissers die geen contingent of een hoeveelheid, bedoeld in artikel 24 in beheer hebben gegeven aan een groep of een PO, als de vissers die een contingent of een vangsthoeveelheid, bedoeld in artikel 24, van een andere vissoort in beheer hebben gegeven aan een groep of een PO. Deze ondernemers hebben geen recht op een individueel aandeel in een groepscontingent van de vissoort, waarvoor zij geen contingent of vangsthoeveelheid als bedoeld in artikel 24 in beheer hebben gegeven.
In artikel 33 is verduidelijkt dat een groepscontingent geldt voor een specifieke vissoort. Een visser heeft recht op een individueel aandeel voor een groepscontingent van een bepaalde vissoort, indien hij een contingent of vangsthoeveelheid van die vissoort in beheer heeft gegeven aan de groep of de PO. Om recht te hebben op een individueel aandeel is de ondernemer voorts gehouden alle contingenten die hij verwerft aan de groep of PO in beheer te geven, ongeacht de vissoort die het betreft. In onderdeel c was abusievelijk bepaald dat een visser niet mag deelnemen aan andere groepscontingenten. Een visser moet echter op grond van onderdeel a deelnemen aan groepscontingenten voor verschillende vissoorten, maar mag niet aan verschillende groepen deelnemen. Indien het groepscontingent voor een vissoort geheel is opgevist, hoeft een visser het contingent dat hij nadien verwerft evenwel niet aan de groep of de PO in beheer te geven. Op die manier kan betrokken visser er individueel voor zorg dragen dat hij net als vissers die niet deelnemen aan een groepscontingent, door het verwerven van een contingent niet worden getroffen door het vangst- en vaarverbod van artikel 21.
Eerder was bepaald dat het niet mogelijk was om opnieuw contingent te verwerven wanneer dat was opgevist. Als gevolg van de introductie van de aanlandplicht en het uitvaarverbod wordt het wenselijk geacht dat een visser gedurende het kalenderjaar opnieuw contingent kan verwerven nadat het contingent is opgevist. Dit geldt ook in het geval dat het contingent van een ondernemer op grond van artikel 39 is vastgesteld op nul. In beginsel behoort een visser voordat hij gaat vissen ervoor te zorgen dat hij over de benodigde vangstmogelijkheden beschikt.
In de visserij komt het echter voor dat vissoorten waarop niet gericht wordt gevist onbedoeld worden bij gevangen. Deze bijvangsten moeten worden aangeland voor zover de aanlandplicht daarop van toepassing is. Ook kan een contingent gedurende een visreis worden overschreden. Indien een visser de mogelijkheid krijgt om opnieuw contingenten te verwerven kunnen zoveel mogelijk vangsten van gecontingenteerde vissoorten onder een contingent worden gebracht. Ook wordt voorkomen dat een visser gedurende het gehele kalenderjaar niet meer met een vistuig, genoemd in bijlage 8a, mag uitvaren, omdat hij zijn vangstrecht voor een bij het vistuig behorende vissoort heeft overschreden. Een visser kan vangsten zonder contingent helen voordat hij de vissoort aanlandt door het verwerven van een contingent, of het aanvragen van een aanlandcontingent. Als gevolg van deze wijziging komen artikel 33, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, artikel 40, tweede lid, onderdelen c en d, artikel 43, tweede lid, artikel 44, vijfde lid, artikel 45, en artikel 46, derde lid, te vervallen of worden deze artikelen zodanig aangepast dat de mogelijkheid bestaat om opnieuw contingent te verwerven nadat het contingent is opgevist.
Op grond van artikel 34, eerste lid, onderdeel d, moet een groep of producentenorganisatie in het vervolg alle leden van de groep of de PO in een overzicht vermelden bij het verzoek om toekenning van een groepscontingent. Voorheen waren in dit overzicht alleen de leden opgenomen die voor het desbetreffende kalenderjaar de voor hun vissersvaartuigen geldende contingenten aan de groep of de PO in beheer hebben gegeven. Deze wijziging moet gezien worden tegen de achtergrond dat voortaan ook vangsten van leden die geen contingent of hoeveelheden, bedoeld in artikel 24, in beheer hebben gegeven in mindering kunnen worden gebracht op het groepscontingent.
Het beheer van de visserijquota in de zeevisserij is in Nederland de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en het bedrijfsleven. Ten behoeve van dit systeem van gezamenlijk management is de sector georganiseerd in zogenaamde Biesheuvelgroepen. Dat zijn groepen die bestaan uit ten minste vijftien ondernemers die lid zijn van één producentenorganisatie en de groep moet rechtspersoonlijkheid hebben. Deze groepen en de producentenorganisaties komen in aanmerking om een groepscontingent te beheren.
Om het systeem van groepscontingenten goed te laten functioneren hebben de besturen van de groepen en producentenorganisaties op grond van artikel 35 meerdere verplichtingen. In onderdeel c (nieuw) is de verplichting toegevoegd om erop toe te zien dat de ondernemers de artikelen 20a en 21 naleven. Vissersvaartuigen die behoren tot het vlootsegment MFL2 mogen niet op de initieel gequoteerde vissoorten vissen of met het in artikel 20a genoemde vistuig uitvaren. Vissersvaartuigen die behoren tot het vlootsegment MFL1 mogen zonder vangstrecht voor de desbetreffende vissoort niet op gecontingenteerde vissoorten vissen of met het in bijlage 8a genoemde vistuig uitvaren. In onderdeel c was eerder de verplichting opgenomen om de leden te verbieden op de desbetreffende vissoort te vissen indien het groepscontingent is opgevist. Dit onderdeel kan vervallen, omdat het verbod om te vissen indien het groepscontingent voor de desbetreffende vissoort is opgevist thans rechtstreeks uit de Uitvoeringsregeling zeevisserij zelf voortvloeit.
Tot slot is om uitvoering te geven aan de GMO-verordening toegevoegd dat een producentenorganisatie de in artikel 7 van de GMO-verordening genoemde doelstelling nastreeft en daartoe de in artikel 8 van de GMO-verordening bedoelde maatregelen kan toepassen. Deze doelstellingen zijn onder andere het verbeteren van de rentabiliteit en duurzaamheid van de leden, het vermijden en beperken van ongewenste vangsten van commerciële bestanden, bijdragen tot traceerbaarheid van visserijproducten en het uitbannen van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij. Daartoe kunnen ze onder andere de productie aanpassen aan de behoeften van de markt, het aanbod en de afzet van de producten van hun leden kanaliseren en nagaan of en maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de activiteiten van hun leden in overeenstemming zijn met de voorschriften van de betrokken producentenorganisatie.
Een visser kan zijn contingent of de vangsthoeveelheid, bedoeld in artikel 24, onttrekken aan het groepscontingent. Ook kan een visser – indien hij de regels van de groep of de PO niet naleeft – worden uitgesloten van deelname aan een groepscontingent. Door middel van de wijziging van artikel 37, tweede lid, is beoogd te verduidelijken dat een uitgesloten deelnemer aan een groepscontingent enkel recht heeft op een contingent of vangsthoeveelheid, bedoeld in artikel 24, van de desbetreffende vissoort voor zover hij een contingent of een vangsthoeveelheid in beheer heeft gegeven.
Indien een groep of PO het niet wenselijk acht dat een ondernemer die lid is van de desbetreffende groep of PO nog gebruik kan maken van het groepscontingent, kan deze ondernemer worden uitgesloten van gebruik van het groepscontingent. Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een ondernemer die zonder vangstrecht grote hoeveelheden gecontingenteerde vissoorten aanlandt. Indien een visser wordt uitgesloten van deelname aan het groepscontingent dan heeft hij, voor zover hij een contingent of vangsthoeveelheid in beheer heeft gegeven, recht op een contingent of een som van de in artikel 24 bedoelde hoeveelheden van de desbetreffende vissoort. Deze hoeveelheid wordt verminderd met de tot de datum van uitsluiting met dat vissersvaartuig gerealiseerde vangsten of indien deze hoger zijn, verminderd met het evenredig aandeel van de vangsten gerealiseerd door de deelnemers aan het groepscontingent. Vangsten van deze ondernemer worden dan niet langer in mindering gebracht op het groepscontingent, maar van het contingent of de vangsthoeveelheid als bedoeld in artikel 24, of de desbetreffende ondernemer moet een aanlandcontingent aanvragen.
In artikel 39 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij is bepaald dat het contingent van een vissoort in een kalenderjaar wordt gekort als in het voorafgaande jaar en in voorkomend geval de jaren daarvoor, dat contingent is overschreden. Soortgelijke bepaling bestaat indien het groepscontingent in een kalenderjaar wordt overschreden. Op grond van de bij deze wijzigingsregeling geïntroduceerde artikelen 46a tot en met 46c, moet een ondernemer die onder meer zijn contingent overschrijdt, een aanlandcontingent ter grootte van de overschrijding verwerven tegen betaling van de overeenkomstig artikel 46c berekende geldsom. Indien de betrokken ondernemer een aanlandcontingent heeft verworven, wordt de overschrijding in mindering gebracht op het daarvoor gereserveerde deel van het quotum en bestaat er dus geen reden de ondernemer in het volgende kalenderjaar te korten op zijn contingent. Om die reden wordt thans in het zevende lid, van artikel 39, voor deze situatie een uitzondering opgenomen. Deze uitzondering geldt alleen indien de betrokken ondernemer de overeenkomstig artikel 46c berekende geldsom voor het aanlandcontingent heeft betaald.
In artikel 49, derde, vierde en vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij, was voorheen opgenomen voor welke datum bepaalde meldingen of verzoeken in het kader van het contingentenstelsel gedaan moesten worden. Ten behoeve van de overzichtelijkheid is ervoor gekozen om in de artikelen die betrekking hebben op de meldingen of verzoeken zelf te vermelden voor welke datum de melding of het verzoek moet zijn gedaan. Op deze manier is bij het lezen van het artikel direct helder voor welke datum een melding of verzoek moet worden gedaan. Daarom wordt de datum van 1 december van het desbetreffende kalenderjaar toegevoegd aan artikel 40, tweede lid, onderdeel a, dat betrekking heeft op een andere verdeling van contingenten over vissersvaartuigen. In artikel 45, tweede lid, dat ziet op de ingebruikgeving van contingenten, wordt de datum van 1 maart toegevoegd. In artikel 46 worden ook de twee data opgenomen waarvoor een melding voor de ingebruikgeving van een groepscontingent moet worden gedaan. Artikel 49, derde, vierde en vijfde lid, kan daardoor vervallen.
Een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL2 mag niet op gecontingenteerde vissoorten vissen. Hieruit vloeit impliciet voort dat voor een vissersvaartuig dat behoort het segment MFL2 ook geen contingenten kunnen gelden. Immers, contingenten zijn benodigd om op gecontingenteerde vissoorten te vissen. Hoewel met vissersvaartuigen die behoren tot het segment MFL2 na de introductie van de aanlandplicht nog steeds niet op gecontingenteerde vissoorten mag worden gevist, kunnen deze vissoorten met deze vissersvaartuigen wel worden bijgevangen. In het geval dat de aanlandplicht op de vangsten van deze vissoorten van toepassing is, moeten zij deze vangsten ook aanlanden. Door middel van de in de artikelen 41, 45 en 46 doorgevoerde wijzigingen, is verduidelijkt dat voor een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL2 geen contingent kan gelden. Een contingent kan namelijk niet worden overgedragen of in gebruik worden gegeven aan een ondernemer met een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL2.
Met de in onderdeel CC opgenomen wijziging worden drie artikelen die betrekking hebben op de introductie van de aanlandcontingenten doorgevoerd. Voor de toelichting op de achtergronden en de werking van het stelsel van aanlandcontingenten, wordt verwezen naar de toelichting die in paragraaf 3.4 van het algemeen deel van de toelichting is opgenomen.
Op grond van artikel 46a worden vangsten van gecontingenteerde vissoorten in beginsel in mindering gebracht op het contingent of de in artikel 24 bedoelde vangsthoeveelheden. Vangsten van een lid van een groep of een PO worden in mindering gebracht op het groepscontingent van de desbetreffende groep of PO. Een visser vraagt per visreis een aanlandcontingent aan voor vangsten die niet overeenkomstig het eerste lid van artikel 46a kunnen worden afgeboekt. Dit betekent dat indien een vangstrecht of groepscontingent gedurende een visreis wordt overschreden, de ondernemer een aanlandcontingent moet aanvragen voor dat deel van de vangsten waarvoor hij niet over een vangstrecht beschikt en dat ook niet in mindering kan worden gebracht op een groepscontingent.
Vissersvaartuigen die behoren tot het vlootsegment MFL2 vragen op grond van het vierde lid van artikel 46a voor alle vangsten van gecontingenteerde en initieel gequoteerde vissoorten een aanlandcontingent aan. Dit is slechts anders indien een ondernemer lid is van een groep of producentenorganisatie en de vangsten in mindering kunnen worden gebracht op een groepscontingent van de desbetreffende groep of PO.
De aanvraag wordt gelijktijdig gedaan met de melding uit artikel 7 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij of met de voorafgaande kennisgeving, die op grond van artikel 17 van de controleverordening is voorgeschreven. De melding wordt ten minste vier uur voor het tijdstip van aanlanding door de kapitein, eigenaar of diens gemachtigde gedaan aan de NVWA. Vaartuigen met een lengte over alles van 10 meter of minder moeten ten minste twee uur voor het tijdstip van aanlanden een melding doen. Deze melding bevat al de hoeveelheden van elke soort die zullen worden aangeland of overgeladen, uitgedrukt in kilogrammen. De ondernemer kan op grond van deze informatie bepalen voor welk deel van de vangst een aanlandcontingent benodigd is. Indien de melding wordt gedaan met ERS en het met de ERS software nog niet technisch mogelijk is om de aanvraag tegelijkertijd met de de zogenoemde ‘return to port-melding’ te doen, hoeft er geen separate aanvraag te worden ingediend. In dat geval wordt de aangifte van aanlanding (de ELAN-melding) als aanvraag voor een aanlandcontingent beschouwd.
In beginsel is een visser gehouden om zelf een aanlandcontingent aan te vragen. Indien echter geen aanlandcontingent is aangevraagd, maar uit de gegevens die door de ondernemer zijn verstrekt blijkt dat een aanlandcontingent benodigd is, wordt de verstrekking van deze gegevens als een aanvraag voor een aanlandcontingent aangemerkt.
Zoals eerder is toegelicht worden vangsten van ondermaatse vis in mindering gebracht op een reserve die op nationaal niveau is gereserveerd voor aanlandingen van ondermaatse vis. Deze hoeveelheid is vermeld in bijlage 9, onderdeel B. Voor ondermaatse vis hoeft bovendien geen aanlandcontingent te worden verworven. Deze uitzondering is opgenomen in artikel 46b, eerste lid.
Ingevolge het tweede lid van artikel 46b hoeven geen aanlandcontingenten te worden aangevraagd voor aanlandingen die zijn toegestaan op grond van een pilot in het kader van volledig gedocumenteerde visserij, voor zover de verordening vangstmogelijkheden in de mogelijkheid voorziet extra toewijzingen van vangstmogelijkheden voor bepaalde bestanden toe te kennen aan vissersvaartuigen die deelnemen aan een pilot naar volledig gedocumenteerde visserij.
In artikel 46b, derde lid en vierde lid, is de zogenoemde 50-kilogramregel opgenomen, zoals deze in grote lijnen ook werd toegepast voordat deze wijzigingsregeling in werking trad. Deze regel houdt in dat de per visreis aangelande vangsten van 50 kilogram of minder, die een kapitein op grond van artikel 14 van de controleverordening niet in het logboek behoeft te vermelden, in beginsel niet in mindering worden gebracht op het Nederlands quotum en op het contingent. Voor vissersvaartuigen die kleiner zijn dan 10 meter, en veelal meerdere visreizen per dag maken, werd de hoeveelheid die niet op het Nederlands quotum en op het contingent in mindering werd gebracht, gemaximeerd op 50 kilogram per dag. Deze maximering was mogelijk, omdat deze categorie vissersvaartuigen niet onder de Europese logboekplicht, maar onder de nationale logboekplicht valt. Tegen die achtergrond bestond de mogelijkheid om in artikel 104, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij de nationale verplichting op te nemen om ook vangsten van 50 kilogram of minder in het logboek te registreren.
Omdat het uitsluitend was toegestaan vangsten van gecontingenteerde soorten aan te landen, indien voor het betrokken vissersvaartuig een contingent van de gevangen soort gold, werd de 50-kilogramregel uitsluitend ten aanzien van contingenthouders gehanteerd, uiteraard voor zover de voor het vissersvaartuig geldende contingenten nog niet waren overschreden.
Thans is in het derde lid opgenomen dat hoeveelheden van 50 kilogram of minder die worden aangeland met een vissersvaartuig dat onder de Europese logboekplicht valt of waarvoor een contingent of een vangsthoeveelheid, bedoeld in artikel 24 geldt, niet in mindering worden gebracht op het Nederlandse quotum van de betrokken vissoort en evenmin op dat contingent of die vangsthoeveelheid. Voor deze hoeveelheden behoeven daarom ook geen aanlandcontingenten te worden aangevraagd. In het vierde lid is opgenomen dat bij meerdere aanlandingen op een dag de totale hoeveelheid die niet in mindering wordt gebracht op het quotum is gemaximeerd op 50 kilogram. Uiteraard kan deze maximering uitsluitend gelden voor zover het vissersvaartuigen betreft die kleiner zijn dan 10 meter en waarvoor de nationale logboekplicht die is neergelegd in artikel 104, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij geldt. Overigens geldt dat aangelande hoeveelheden, of indien het vierde lid van toepassing is, per dag aangelande hoeveelheden, die groter zijn dan 50 kilogram, volledig op het quotum en contingent of vangsthoeveelheid in mindering worden gebracht. Voor zover het contingent of de vangsthoeveelheid ontoereikend is, zal voor dat deel op grond van artikel 46a, tweede lid, onderdeel a, een aanlandcontingent moeten worden aangevraagd.
Overigens was in artikel 104, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling abusievelijk vermeld dat de nationale logboekplicht zich uitstrekt over vangsten van minder dan 50 kilogram, terwijl dit had moeten zijn vangsten van 50 kilogram of minder. De Europese logboekverplichting uit artikel 14 van de controleverordening, waarvan de nationale logboekverplichting in feite het complement is, verplicht immers tot registratie van vangsten die per soort de 50 kg-drempel overschrijden. Met de in onderdeel MM opgenomen wijziging wordt thans de juiste vermelding opgenomen.
Ter uitvoering van de in de basisverordening neergelegde verplichting tot het in mindering brengen van aanlandingen op het nationaal quotum, is de betrokkene ter zake van het vangen en het aanlanden van de desbetreffende vissoorten verplicht een geldsom te betalen. Deze verplichting is opgenomen in artikel 46c. Het bedrag dat voor het aanlandcontingent moet worden betaald, is gebaseerd op de gemiddelde opbrengst van de desbetreffende vissoort in het betrokken kwartaal van het voorafgaande kalenderjaar. Daarnaast is betrokkene voor het verstrekken van een aanlandcontingent overeenkomstig het Legesbesluit visserijdocumenten een bedrag van € 132,– verschuldigd. Ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van het Legesbesluit visserijdocumenten moet dit bedrag worden betaald voor het uitreiken van een document inzake de toekenning van een contingent van een vissoort voor een bepaald jaar. Het totale bedrag dat moet worden betaald, bedraagt maximaal 90% van de gemiddelde opbrengst in het betrokken kwartaal van het vorige jaar vermenigvuldigd met de hoeveelheid vis die is vermeld in de akte van aanlanding waarvoor geen vangstrecht geldt. Het percentage van de marktprijs dat betaald moet worden voor het aanlandcontingent is als volgt tot stand gekomen. Bij het vaststellen van de percentages van 80 en 90 procent is rekening gehouden met het risico dat vangsten, in strijd met de aanlandplicht, worden teruggegooid en het risico dat gericht op de desbetreffende vissoorten wordt gevist.
De kosten om vangsten aan land te brengen bedragen ongeveer 6% van de marktprijs. De vis moet verder aan boord worden gesorteerd, en de visser maakt kosten voor de koeling aan boord. Indien een bedrag van 94% van de marktprijs moet worden betaald is daarom het risico aanwezig dat er een prikkel bestaat om vangsten toch terug te gooien. Anderzijds is het uiteraard niet de bedoeling dat degenen voor wie voorheen het verbod gold dergelijke soorten aan te landen, omdat zij niet over de benodigde vangstrechten beschikten of omdat zij tot het vlootsegment MFL2 behoorden, de aanlandplicht gebruiken om – vanwege de opbrengst – gericht op die soorten te gaan vissen. Immers daarmee zou het verbod om op die soorten te vissen, zonder over vangstrechten te beschikken, illusoir worden. Daarom is ervoor gekozen voor de berekening van het bedrag dat wordt betaald voor een aanlandcontingent een percentage van 90% te hanteren.
Om te bewerkstelligen dat zoveel mogelijk vangsten onder vangstrechten worden gebracht, is in het tweede lid geregeld dat indien een ondernemer na de aanvraag van een aanlandcontingent beschikking krijgt over een contingent of het gebruik van dat contingent, dat daarop allereerst de aangelande hoeveelheden waarvoor aanlandcontingenten zijn verstrekt in mindering gebracht worden. Op deze manier kan de nationale reserve weer worden aangevuld. Met de hoeveelheid die resteert na verrekening kan de visser weer uitvaren. Voor zover een bedrag in rekening is gebracht voor het aanlandcontingent, wordt dat bedrag terugbetaald aan de ondernemer. De legeskosten worden niet terugbetaald, omdat deze moeten worden betaald ten behoeve van de uitvoeringslasten voor het verlenen van een aanlandcontingent door RVO.
Met de onderdelen Y, AA, en BB opgenomen wijzigingen, wordt in de artikelen 43, eerste lid, 45, derde lid en 46, derde lid (nieuw), doorgevoerd dat bij de ingebruikgeving of overdracht van een contingent eerst de hoeveelheid waarvoor een aanlandcontingent is verstrekt in mindering wordt gebracht op het contingent. Het overige deel mag een ondernemer gebruiken om te vissen.
In artikel 85, derde lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij was een verbod opgenomen om ongesorteerde vangsten van vis aan te landen. Artikel 49 bis van de controleverordening voorziet echter in de mogelijkheid dat ondermaatse vis van verschillende soorten mag worden samengevoegd, mits die vis apart van de maatse vis in bakken, ruimten of containers worden opgeslagen. Om die reden is in het derde lid opgenomen dat uitsluitend maatse vis gesorteerd moet worden aangeland.
In de eerste helft van 2010 is het Nederlandse verduurzamingsplan kabeljauw opgesteld, dat voorzag in een pakket van kabeljauwvermijdende maatregelen. Dit plan hing samen met het zeedagenregime uit de in paragraaf 1 aangehaalde verordening nr. 1342/2008 waarin het Europese kabeljauwherstelplan is neergelegd. Op basis van deze verordening konden lidstaten die nationale kabeljauwvermijdende maatregelen hadden doorgevoerd bij de uitwisseling van zeedagen tussen de verschillende vistuigcategorieën onder meer een gunstigere ruilfactor toepassen. Bij Verordening (EU) 2016/2094 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2016 houdende wijziging van verordening nr. 1342/2008 van de Raad tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden (PbEU L 330), is het zeedagenregime per 1 januari 2017 afgeschaft. In overweging 5 van deze wijzigingsverordening wordt onderstreept dat de nationale kabeljauwvermijdende maatregelen tot aanzienlijk verbeteringen in de selectiviteit hebben geleid en tot vermijding van kabeljauwvangsten. Tegen die achtergrond worden de verschillende lidstaten aangespoord om hun nationale maatregelen voort te zetten of verder te ontwikkelen.
Artikel 86 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij bevat ter uitvoering van het Nederlandse verduurzamingsplan een verplichte netaanpassing voor de vistuigtypen TR1 en TR2. Deze verplichte netaanpassing blijft in lijn met voornoemde aansporing in stand. Met de in Artikel I, onderdeel HH, doorgevoerde wijziging van artikel 86 wordt voor de omschrijving van de vistuigcategorieën en van de geografische gebieden, niet langer verwezen naar de bijlage I bij die verordening, maar naar de in artikel 10, onderscheidenlijk artikel 1 opgenomen omschrijving, daar bijlage I met ingang van 1 januari 2017 is komen te vervallen.
In het kader van het zeedagenregime gold op grond van verordening nr. 1342/2008 een aantal criteria die lidstaten bij de verlening van vismachtigingen om in de verschillende geografische gebieden te mogen vissen, moesten hanteren. Zo mochten alleen vismachtigingen voor een bepaalde categorie vistuigen worden verstrekt als men voor die specifieke vistuigcategorie track records had. Daarbij gold voor iedere vistuigcategorie een eigen capaciteitsplafond. De nadere voorschriften ter uitvoering van die verplichting waren voorheen opgenomen in artikel 99 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Na de per 1 januari 2017 doorgevoerde wijziging van verordening nr. 1342/2008 blijven lidstaten verplicht om vismachtigingen te verlenen voor hun vissersvaartuigen, maar de schotten tussen de vistuigcategorieën zijn vervallen. Dit zou betekenen dat in principe een vismachtiging zou moeten worden verstrekt als in de referentie periode waarin de trackrecords moeten zijn opgebouwd, met een willekeurig vistuig is gevist. Deze mogelijke uitwisseling tussen vistuigen leidt tot ongewenste verschuivingen tussen de verschillende visserijtypen en daarmee neemt de druk op bepaalde bestanden toe. Bovendien kunnen vissersvaartuigen hierdoor ook overstappen naar vistuigen met kleinere mazen, hetgeen tot verminderde selectiviteit leidt. Mede in lijn met de in de toelichting op Artikel I, onderdeel HH, toegelichte aansporing voor lidstaten om hun selectiviteit bevorderende maatregelen voort te zetten en verder te ontwikkelen, worden bij het verlenen van de vismachtiging op grond van artikel 7, eerste lid, van de controleverordening in samenhang met artikel 10 verordening nr. 1342/2008 de schotten tussen de verschillende vistuigcategorieën in de regeling nationaal gehandhaafd. Voor de vistuigcategorieën TR1/TR2 en BT1/BT2 is daarbij een versoepeling doorgevoerd. Deze versoepeling houdt in dat vaartuigen die een machtiging hebben om met boomkor of een ander gesleept net met kleine mazen te vissen, de mogelijkheid krijgen om met grotere mazen te vissen, maar niet vice versa. Hiertoe is in het vierde lid van artikel 86a opgenomen dat vissersvaartuigen die in de reguliere referentieperiode van 2006 tot en met 2008 hebben gevist met BT2 of met TR2, een vismachtiging kunnen krijgen om met BT1 te vissen onderscheidenlijk om met TR1 te vissen. Ook ten aanzien van de voor TR1 en TR2 geldende aanvullende referentieperiode van 2001 tot en met 2005 is in het eerste lid, onderdeel b, opgenomen dat vissers die in die aanvullende periode met TR2 hebben gevist, een vismachtiging kunnen krijgen om met TR1 te vissen.
De voorheen in artikel 99 van de uitvoeringsregeling zeevisserij opgenomen criteria worden overgeheveld naar het hoofdstuk Nationale maatregelen en zijn met de in Artikel I, onderdeel II, neergelegde wijziging, thans in artikel 86a opgenomen. Met de in Artikel I, onderdelen KK en LL doorgevoerde wijziging is de verwijzing in artikel 98, tweede lid, naar de de criteria aangepast en is artikel 99 vervallen.
In artikel 96, derde lid, onder a, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij is geregeld dat de Minister van Economische Zaken de visvergunning voor een bepaalde periode kan schorsen of intrekken indien volgens de Minister door het vissersvaartuig in strijd met de in dat artikel genoemde artikelen de visserij is uitgeoefend. In dit artikel was het verbod om zonder contingent te vissen op gecontingenteerde vissoorten opgenomen. Omdat het uitvaarverbod en het verbod om in het Kanaal te vissen met de schotse zegen zonder vangstrecht horsmakreel dient ter effectuering van dit verbod, zijn het derde en zesde lid aan dit verbod toegevoegd. In het geval een visser toch uitvaart met de in bijlage 8a genoemde vistuigen zonder dat voor zijn vissersvaartuig een vangstrecht geldt, dan kan zijn visvergunning dus worden geschorst en uiteindelijk worden ingetrokken. Ook bij overtreding van artikel 20a, dat een soortgelijk verbod bevat voor vissersvaartuigen die behoren tot het vlootsegment MFL2, kan de visvergunning worden geschorst of worden ingetrokken. Verder kan een visvergunning worden geschorst indien een ondernemer geen aanlandcontingent aanvraagt in de gevallen dat hij hiertoe wel is verplicht, of dat hij niet betaalt voor het aanlandcontingent.
Bij regeling van 25 oktober 2016 (Stcrt. 2016, 57063) is het wettelijk stelsel over de handelsnormen van visserijproducten, zoals dat was opgenomen in de Regeling handelsnormen visserijproducten vereenvoudigd en zijn de resterende normen overgeheveld naar de Uitvoeringsregeling zeevisserij, opdat alle regels die betrekking hebben op het GVB en GMO in een regeling zijn ondergebracht. Bij deze regeling is de Regeling handelsnormen visserijproducten ingetrokken. De bepaling dat elke aangelande partij garnalen op een in de regeling aangewezen garnalenlocatie op een in de regeling beschreven zeefinstallatie gezeefd moest worden is daarmee komen te vervallen. Zoals is toegelicht in de toelichting bij de wijzigingsregeling, zal de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit vanaf 1 januari 2017, met een overgangsperiode tot 1 april 2017, het toezicht op de naleving van de gemeenschappelijke handelsnormen gaan verleggen van directe controles op de werkvloer naar regulier toezicht als onderdeel van de officiële controles. De indeling van visserijproducten in de onderscheiden grootte- en versheidsklassen op grond van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2406/96 en het aantonen dat de visserijproducten in alle stadia van de afzet met de handelsnormen in overeenstemming zijn op grond van artikel 57, derde lid, van de controleverordening is namelijk een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf. Uit overleg met de Brancheorganisatie garnalen is evenwel gebleken dat deze verantwoordelijkheid door het bedrijfsleven moeilijk kan worden ingevuld indien de locaties worden losgelaten. Om aan deze wens tot herinvoering van deze locaties tegemoet te komen is thans in artikel 140d, derde lid, de verplichting opgenomen om garnalen aan te bieden op de in bijlage 13 bij de Uitvoeringsregeling vermelde locaties waar de garnalen worden ingedeeld in bij verordening nr. 2406/96 voorgeschreven grootte- en versheidsklassen. Dit betreffen dezelfde locaties als opgenomen in de Regeling handelsnormen visserijproducten, maar sommige benamingen zijn geactualiseerd. De lijst met locaties kan indien dat wenselijk wordt geacht, worden aangepast, zodat ook op andere locaties de garnalen in grootteklassen en versheidsklassen kunnen worden ingedeeld. Op termijn zal worden bezien of het nog steeds wenselijk is om deze locaties te behouden ten behoeve van de uitoefening van de verantwoordelijkheid door het bedrijfsleven bij de indeling in de versheidsklassen en grootteklassen. Voornoemde wijzigingsregeling van 25 oktober 2016 (Stcrt. 2016, 57063), waarbij artikel 140d opnieuw is vastgesteld, is weliswaar ook op 1 januari 2017 in werking getreden, maar voor het tijdstip waarop de onderhavige wijzigingsregeling in werking is getreden, omdat voor de volgorde van inwerkingtreding de datum van vaststelling van de regeling bepalend is.
In bijlage 8a zijn de vistuigen opgenomen waarvoor een vissersvaartuig dat behoort tot het vlootsegment MFL1 over een vangstrecht voor de bijbehorende vissoort moet beschikken om met dat vistuig aan boord te varen of te vissen. In de kolom naast de vistuigen zijn de codes opgenomen die overeenkomen met de codes die in bijlage XI van de uitvoeringsverordening controleverordening aan de betrokken vistuigen zijn gekoppeld. In de derde kolom is opgenomen bij welke maaswijdte de verplichting bestaat om te beschikken over een vangstrecht. Omdat blijkens het onderzoek van Wageningen Marine Research met verschillende maaswijdten andere vissoorten worden gevangen is ervoor gekozen om dit onderscheid naar maaswijdte te maken. In de laatste kolom is opgenomen voor welke vissoort een visser over een vangstrecht moet beschikken voordat hij met het desbetreffende vistuig aan boord van zijn vissersvaartuig de haven verlaat.
In artikel 42, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling visserij was bepaald dat bepaalde vissoorten onmiddellijk moeten worden teruggezet. De bijlagen 4, 5 en 6 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij zijn komen te vervallen en worden vervangen door een verwijzing naar bijlage I van de verordening vangstmogelijkheden en de bijlage van verordening nr. 1367/2014.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam
Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU L, 354).
Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PbEU L, 354).
Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2004 (PbEU L 348).
A.T.M. van Helmond en N.A. Steins, 2016. Vangstsamenstelling per tuicategorie; Herziening contingentenstelsel in de Nederlandse visserij in het kader van de aanlandplicht. Wageningen Marine Research Wageningen UR (University & Research centre), Wageningen Marine Research rapport rapportnummer C107/16.
Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU L 241).
Verordening (EG) nr. 26/2004 van de Commissie van 30 december 2003 betreffende het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot (PbEU L 5).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-69116.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.