TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Het Rijk wil werken als één concern. Dit is nodig om te kunnen inspelen op de maatschappelijke
en politieke dynamiek in een snel veranderende wereld.
Dit uitgangspunt geldt ook in de internationale context waarin het Rijk opereert.
In het kader van het toenemend aantal internationale contacten van de ministeries
is het wenselijk om een rijksbreed uniform kader op te stellen voor het reisbeleid
buitenland. Mede omdat veel buitenlandse dienstreizen gemaakt worden door ambtenaren
van verschillende ministeries, is het wenselijk dat wordt voorkomen dat ambtenaren
van de rijksoverheid tijdens buitenlandse dienstreizen – van wie op zulke momenten
veel gevraagd wordt – onder verschillende omstandigheden werken. Zo kan het nu voorkomen
dat een ambtenaar die per vliegtuig een buitenlandse dienstreis maakt, business klasse
mag vliegen, terwijl een ambtenaar van een ander ministerie die hem op die reis vergezelt
in de reisklasse economy of een vergelijkbare klasse moet reizen. Ook bij buitenlandse
reizen voor het volgen van scholing speelt dit.
Rijksbrede uniformering van het internationale reisbeleid is daarom van belang. Hierbij
is een reisbeleid gewenst dat de ambtenaar in staat stelt zijn werkzaamheden zowel
na aankomst op de plaats van bestemming als na terugkomst in zijn woonplaats en zo
nodig tijdens de heen- en terugreis optimaal te verrichten en fit te zijn en te blijven.
Daarnaast moet het reisbeleid uitlegbaar, betaalbaar, duurzaam en administratief zo
eenvoudig mogelijk zijn. De overheid heeft zich verbonden aan een duurzame bedrijfsvoering.
In relatie tot het reizen leidt dit tot keuzes om reizen te beperken tot het noodzakelijke,
het gebruik van het openbaar vervoer te bevorderen en het toepassen van klimaatcompensatie.
Het terugdringen van de automobiliteit is vanwege deze uitgangspunten sinds de totstandkoming
van het Reisbesluit buitenland een doelstelling van het beleid ten aanzien van dienstreizen.
Om deze reden wordt het gebruik van eigen vervoer in het buitenland voor buitenlandse
dienstreizen in beginsel niet vergoed.1 Harmonisatie biedt bovendien de kans om het reisbeleid buitenland inzichtelijker
te maken en de regeldruk omlaag te brengen.
Uniformering van het reisbeleid wordt gerealiseerd door via deze regeling zaken te
regelen in de Reisregeling buitenland die voorheen per ministerie waren geregeld.
In het Reisbesluit buitenland is hiervoor een grondslag opgenomen voor dienstreizen
en in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) voor scholingsreizen.
De centrales van overheidspersoneel in het Sectoroverleg Rijk hebben ingestemd met
het geharmoniseerde beleid voor buitenlandse dienstreizen en de wijze waarop dat in
deze regeling is neergelegd.
2. Scholingsreizen
Op reizen ten behoeve van scholing zijn op grond van artikel 59, negende lid, van
het ARAR de regels voor dienstreizen, zoals die zijn neergelegd bij of krachtens het
Reisbesluit buitenland, van overeenkomstige toepassing, tenzij daarvoor afwijkende
regels zijn gesteld. Voor scholingsreizen wordt afgeweken van de regels voor buitenlandse
dienstreizen waar het gaat om reisklasse. Dit geschiedt in de artikelen 1a, derde
lid, en 1c, tweede lid. Voor het overige, waar het bijvoorbeeld gaat om de flexibiliteit
van vervoersbewijzen, het moment van boeken en deelname aan loyaliteitsprogramma’s,
zijn de regels voor dienstreizen wel van overeenkomstige toepassing op scholingsreizen.
Scholingsreizen per trein mogen alleen worden gemaakt in de tweede klasse. Dit was
sinds 2014 reeds in regelgeving geharmoniseerd en voorheen geregeld in artikel 59,
negende lid, van het ARAR. Dit is nu verplaatst naar de Reisregeling buitenland, zodat
alle regels omtrent reisklasse bij elkaar staan. Scholingsreizen per vliegtuig mogen
ongeacht de duur van de vlucht alleen worden gemaakt in de economy klasse of een vergelijkbare
klasse. Dit was al gebruikelijk bij de ministeries en dit beleid is nu rijksbreed
in de Reisregeling buitenland vastgelegd.
3. Integriteitsaspecten
De Gedragscode Integriteit Rijk (Stcrt. 2016, 51732) geeft algemene en specifieke kaders en richtlijnen voor integer ambtelijk gedrag.
Daarbij wordt ook ingegaan op het aanvaarden van geschenken en andere voordelen en
met het zorgvuldig omgaan met overheidsmiddelen, ook in relatie tot dienstreizen.
Deze kaders en richtlijnen hebben ook hun weerslag op de Reisregeling buitenland en
betreffen het meewerken aan het declareren van vertragingsschade (artikel 1e), omgang
met voordelen uit loyaliteitsprogramma’s (artikel 1e), het bevorderen van het zo vroeg
mogelijk boeken van vervoersbewijzen en overnachtingen (artikel 4a, eerste lid) en
het verlengen van dienstreizen voor privédoeleinden (artikel 6a).
4. Regeldruk en administratieve lasten
De harmonisatie van het beleid voor buitenlandse dienstreizen maakt dit beleid inzichtelijker
en brengt de regeldruk omlaag, maar de gevolgen hiervan liggen geheel binnen de sfeer
van de rijksoverheid en haar ambtenaren. Om deze reden is er geen sprake van administratieve
lasten of nalevingkosten in de zin van de regeldrukoperatie van het kabinet.
II. Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
In artikel 1, eerste lid, is de definitie van ‘scholingsreis’ toegevoegd.
Artikel I, onderdeel B
Artikel 1a en 1b: Keuze trein of vliegtuig
Dienstreizen tot 500 kilometer – gerekend van station van vertrek tot station van
aankomst – vinden plaats per trein, tenzij de totale reistijd tussen deze twee stations
meer bedraagt dan zes uur. Tot deze afstand wordt conform de motie-Duyvendak uit 2008
(Kamerstukken II 2007/08, 30 196, nr. 22) in beginsel de voorkeur gegeven aan het gebruik van de trein omdat dit bijdraagt
aan de beperking van de uitstoot van broeikasgassen. Met de nieuwe, snelle verbindingen
is de trein bovendien een goed alternatief voor vliegen, bijvoorbeeld naar steden
als Frankfurt en Parijs, en is werken onderweg veelal goed mogelijk. Het criterium
dat dienstreizen tot 500 kilometer per trein plaatsvinden kan in bepaalde gevallen
naar oordeel van het bevoegd gezag te bezwarend of niet doelmatig zijn, bijvoorbeeld
als een treinreis meermalen overstappen vergt. De laatste volzin van het eerste lid
van artikel 1b geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om in een dergelijk geval de
dienstreis per vliegtuig toe te staan. Dat heeft uiteraard alleen zin wanneer de duur
van een vliegreis aanzienlijk korter is. Een bekend voorbeeld is een dienstreis naar
Luxemburg. De afstand tussen Amsterdam en Luxemburg bedraagt hemelsbreed 297 kilometer,
terwijl een treinreis net iets minder dan zes uur bedraagt.2 Op grond van artikel 1b, eerste lid, zou dan per trein moeten worden gereisd. Een
vliegreis tussen die twee plaatsen duurt echter beduidend korter, namelijk een uur.3 Uit oogpunt van doelmatigheid kan er in dit geval reden zijn om het reizen per vliegtuig
toe te staan.
Artikel 1a: Treinreizen
Dienstreizen per trein mogen worden gemaakt met de eerste klasse. Bij internationale
reizen is het gebruik van de hogesnelheidstrein in de eerste klasse ook toegestaan.
Indien een vervoersbewijs in de eerste klasse niet beschikbaar is voor de dienstreis,
wordt een vervoersbewijs in de tweede klasse verstrekt of vergoed. Dat geldt ook indien
de ambtenaar er vrijwillig voor kiest in een lagere klasse te reizen dan de eerste
klasse.
Het bevoegd gezag verstrekt de vervoersbewijzen.
Alleen met voorafgaande schriftelijke toestemming van het bevoegd gezag mag de betrokkene
het vervoersbewijs zelf aanschaffen en worden de kosten daarvan vergoed onder overlegging
van de vereiste bewijsstukken. Dit om te verzekeren dat er geen misverstand kan bestaan
over het al dan niet toestemming hebben voor het maken van de buitenlandse dienstreis.
Bovendien hebben de ministeries de aanschaf van vervoersbewijzen voor buitenlandse
treinreizen Europees aanbesteed en kan uit de overeenkomst met de gecontracteerde
reisagent voortvloeien dat de aanschaf van het vervoersbewijs via die reisagent dient
te verlopen of via die reisagent voordeliger is dan wanneer de betrokkene het vervoersbewijs
zelf aanschaft.
Artikel 1b: Vliegreizen
Voor dienstreizen die met het vliegtuig gemaakt worden, geldt bij het bepalen van
de vliegklasse een urennorm. Deze is bedoeld om de ambtenaar bij langere vluchten
in staat te stellen ter plaatse en bij terugkomst en zo nodig tijdens de reis optimaal
te functioneren. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat in bijzondere gevallen
het bevoegd gezag met toepassing van artikel 14 van het Reisbesluit buitenland (de
hardheidsclausule) kan toestaan dat ook voor kortere vluchten in een hogere klasse
gevlogen wordt (bijvoorbeeld economy plus of business klasse). Bijvoorbeeld als de
gezondheidstoestand van de ambtenaar daarom vraagt. Of als de ambtenaar tijdens een
handelsmissie samen reist met niet-ambtenaren die in business klasse vliegen en het
wenselijk is dat allen ook tijdens de vlucht met elkaar kunnen overleggen.
Dienstreizen met het vliegtuig met een totale vliegtijd tot zes uur worden gemaakt
in de reisklasse economy of een vergelijkbare klasse. Het bevoegd gezag verstrekt
daarvoor de vervoersbewijzen. Ook hier geldt dat uitsluitend met voorafgaande schriftelijke
toestemming van het bevoegd gezag de betrokkene het vervoersbewijs zelf mag aanschaffen
en de kosten daarvan onder overlegging van de vereiste bewijsstukken worden vergoed.
Dit om te verzekeren dat er geen misverstand kan bestaan over het al dan niet toestemming
hebben voor het maken van de buitenlandse dienstreis. Bovendien hebben de ministeries
de aanschaf van vervoersbewijzen voor buitenlandse dienstreizen vanuit, naar of via
Nederland zodanig Europees aanbesteed dat die aanschaf dient te verlopen via de gecontracteerde
reisagent. Slechts in bijzondere gevallen kan de betrokkene worden toegestaan om zelf
het vervoersbewijs aan te schaffen. Bijvoorbeeld indien hij dat wenst te doen met
tijdens eerdere buitenlandse dienstreizen uit hoofde van loyaliteitsprogramma’s verzamelde
punten.
Dienstreizen met het vliegtuig met een totale vliegtijd van zes uur of langer mogen
worden gemaakt in business klasse of een vergelijkbare klasse, tenzij deze niet beschikbaar
is en een ticket voor een lagere vliegklasse wel. Een ambtenaar kan ook vrijwillig
ervoor kiezen in een lagere klasse te vliegen.
In het tweede, derde en vijfde lid wordt de term ‘totale vliegtijd’ gebruikt. Hiermee
wordt bedoeld de tijd dat daadwerkelijk wordt gevlogen volgens de informatie op het
vervoersbewijs. De vliegtijd wordt berekend aan de hand van het tijdstip van vertrek
van het vliegtuig en het tijdstip van aankomst op de luchthaven van bestemming. Eventuele
overstap- of wachttijd indien gebruik wordt gemaakt van een niet-rechtstreekse vlucht,
telt voor de berekening van de totale vliegtijd niet mee. Ook tijd die op de luchthaven
wordt doorgebracht voor of na de vlucht, bijvoorbeeld in verband met het inchecken
of ophalen van bagage, wordt hierbij niet meegerekend. Dat is anders met de term ‘reistijd’,
zoals gebruikt in de laatste volzin van het vijfde lid. Daar wordt geregeld dat het
bevoegd gezag onder bepaalde voorwaarden kan besluiten dat de betrokkene gebruik moet
maken van een niet-rechtstreekse vlucht. Eén van die voorwaarden is dat de reistijd
niet met meer dan vier uur toeneemt. De term reistijd heeft betrekking op de tijdspanne
tussen het moment van vertrek op de (eerste) luchthaven en de aankomst op de (laatste)
luchthaven van bestemming. Deze reistijd is dan ook inclusief eventuele overstap-
of wachttijd op de luchthaven waar een tussenlanding wordt gemaakt.
Indien de gehele dienstreis meerdere vluchten omvat (zoals bij een retourvlucht of
een rondreis langs meerdere bestemmingen) wordt bij het toepassen van de urennorm
uitgegaan van de langste vlucht.
Vluchten tot zes uur zijn rechtstreeks, tenzij dat niet mogelijk is omdat voor het
reistraject op de reisdata geen vervoersbewijzen voor rechtstreekse vluchten beschikbaar
zijn. Bij langere vluchten geldt dat indien dat beduidend goedkoper is een vervoersbewijs
voor een niet-rechtstreekse vlucht met één of meer tussenstops kan worden gekozen
indien die beschikbaar is. Voorwaarde daarbij is wel dat het prijsverschil tussen
een rechtstreekse en een niet-rechtstreekse vlucht ten minste € 350,– bedraagt en
de reistijd van de niet-rechtstreekse vlucht niet meer dan vier uur langer is dan
die van een rechtstreekse vlucht. Bij de keuze van deze grenzen is uitgegaan van de
gangbare praktijk van de ministeries.
Bij vliegreizen die in economy of een vergelijkbare klasse worden gemaakt, kan het
bevoegd gezag toestemming geven om gebruik te maken van een business lounge op het
vliegveld en de kosten daarvan te declareren, indien daarvoor bijzondere redenen zijn.
Dit kunnen bijvoorbeeld zeer slecht comfort of bijzondere veiligheidsrisico’s op het
vliegveld zijn.
Artikel 1c: Uitzonderingen vliegreizen
Voor dienstreizen per vliegtuig met als doel de begeleiding van justitiabelen naar
een plaats buiten het Europees deel van Nederland, dan wel de begeleiding van vreemdelingen
naar een plaats buiten Nederland geldt in alle gevallen voor de heen en terugreis
de reisklasse economy of een vergelijkbare klasse. Bij de begeleiding van justitiabelen
geldt de uitzondering ook op begeleiding van de justitiabele naar een plaats buiten
het Europees deel van Nederland,. waardoor ook reizen naar Caribisch Nederland met
dit doel onder deze uitzondering vallen. De uitzondering ten aanzien van de begeleiding
van vreemdelingen naar een plaats buiten geldt voor ambtenaren die op grond van de
Vreemdelingenwet 2000 belast zijn met de begeleiding van de vreemdeling en voor ambtenaren
die de vreemdeling niet op grond van die wet maar uit hoofde van hun functie vergezellen,
bijvoorbeeld om een goede terugkeer van de vreemdeling in het land van herkomst vorm
te geven. De reden dat is voorgeschreven dat in deze gevallen in economy klasse of
vergelijkbare klasse wordt gereid, is dat justitiabelen en vreemdelingen altijd in
deze klasse reizen.
Van de bepalingen over vervoermiddel en reisklasse kan worden afgeweken voor ambtenaren
die ministers en staatssecretarissen vergezellen bij een buitenlandse dienstreis.
Voor hen geldt dat op basis van artikel 6 van het Voorzieningenbesluit ministers en
staatssecretarissen de faciliteiten voor vervoer en verblijf ter beschikking worden
gesteld, en die kunnen dus afwijken van de bepalingen daarover in de Regeling buitenlandse
dienstreizen. Bijvoorbeeld kan aan een ambtenaar wiens aanwezigheid in de directe
omgeving van de minister gewenst is tijdens de buitenlandse dienstreis, een vervoersbewijs
in de business klasse worden verstrekt bij een vlucht van minder dan zes uur of in
de economy klasse bij een vlucht van meer dan zes uur indien de minister in die klasse
reist.
Voor ambtenaren werkzaam bij de Staten-Generaal die een delegatie van Kamerleden of
een Kamerlid vergezellen bij een buitenlandse dienstreis geldt dezelfde afwijkingsmogelijkheid.
Artikel 1d: Vertragingsschade
Bij vertragingen zijn vliegmaatschappijen, tenzij er sprake is van overmacht, in veel
gevallen verplicht een vertragingsvergoeding uit te betalen als daarvoor een claim
wordt ingediend. Een vergoeding waarop aanspraak gemaakt kan worden als gevolg van
vertraging tijdens een buitenlandse dienstreis dient ten goede te komen aan het Rijk,
aangezien de werkgever de reis- en verblijfkosten van de dienstreis vergoed. Daarnaast
ontvangt de ambtenaar bij dienstreizen een dagvergoeding waaruit kleine bijkomende
kosten vanwege de vertraging bekostigd kunnen worden.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat deze bepaling niet tot oogmerk heeft om de
vordering te doen overgaan van de betrokkene naar het Rijk. De bepaling heeft slechts
tot oogmerk om in de verhouding tussen de betrokken ambtenaar en het Rijk te regelen
dat de op grond van de vordering betaalde geldelijke schadevergoeding toekomt aan
het Rijk. De tweede volzin van artikel 1d strekt ertoe dat de betrokken ambtenaar
zijn medewerking verleent aan het te gelde maken van de aan hem toekomende vordering
tot schadevergoeding. Hij kan dit doen door ofwel zelf de vergoeding te innen of de
daarbij redelijkerwijs van hem te verwachten inspanningen te verrichten, ofwel het
Rijk machtiging te verlenen dit namens hem te doen.
Artikel 1e: Loyaliteitsprogramma’s
Vliegmaatschappijen kennen veelal loyaliteitsprogramma’s waarmee bij gebruik punten
worden gespaard die kunnen worden ingeruild voor onder meer tickets, kortingen en
hogere reisklassen. De loyaliteitspunten vertegenwoordigen niet alleen een substantiële
waarde – en worden daarmee een geschenk – maar kunnen ook een ongewenste prikkel vormen
bij het maken van keuzes bij de planning van reizen. Het is daarom de ambtenaar wel
toegestaan tijdens dienstreizen loyaliteitspunten te verzamelen, maar de verzamelde
punten mogen uitsluitend ingezet worden ten behoeve van dienstreizen en scholingsreizen
onder voorwaarden die het bevoegd gezag heeft gespecificeerd. Zo kunnen de punten
met toestemming van het bevoegd gezag wel worden ingezet voor de aanschaf van een
vliegticket voor een volgende dienstreis. Of voor het gebruik van de (business) lounge
of voor een hogere reisklasse voor zover betrokkene daarop aanspraak kan maken gelet
op de bepalingen in deze regeling. Daarmee bespaart het Rijk de kosten die het anders
had moeten maken om betrokkene die voorzieningen overeenkomstig deze regeling te verstrekken
of vergoeden. De verzamelde punten mogen niet privé door de ambtenaar worden ingezet.
Met het oog op het zorgvuldig omgaan met overheidsmiddelen dient de ambtenaar het
bevoegd gezag uiteraard alle medewerking te verlenen bij het identificeren en te gelden
maken van deze aanspraken.
Artikel I, onderdeel C
Artikel 4a: Vervoersbewijzen en boekingen
Vanuit kostenperspectief is het wenselijk om tijdig te boeken, omdat met het naderen
van de vertrekdatum meestal de ticketprijzen stijgen. Daarnaast wordt door tijdig
boeken voorkomen dat het op de valreep nodig is eerder te vertrekken of uit te wijken
naar een hogere reisklasse omdat ruimte in de beoogde reisklasse is uitverkocht. Vanuit
oogpunt van handhaafbaarheid is een duidelijke termijn opgenomen: de ambtenaar vraagt
zijn tickets en hotelovernachtingen zo vroeg mogelijk maar uiterlijk 21 dagen voor
de vertrekdatum aan of zorgt daar met voorafgaande toestemming van het bevoegd gezag
voor die datum zelf voor. Mocht dit niet mogelijk zijn dan geeft de ambtenaar hiervoor
schriftelijk een gemotiveerde verklaring aan het bevoegd gezag. Onder schriftelijke
verklaring wordt uiteraard ook een elektronische verklaring verstaan zoals een e-mail
of een verklaring in een door het bevoegd gezag gebruikt elektronisch aanvraagsysteem
voor dienstreizen.
Vervoersbewijzen worden in beginsel met een vaste, niet-wijzigbare reisdatum verstrekt
of aangeschaft. Reden daarvoor is dat flexibele tickets die toelaten om het beoogde
tijdstip van heen- en terugreis zonder meerkosten te wijzigen vaak onevenredig veel
duurder zijn, terwijl een flexibel ticket geen garantie is dat er bij wijziging van
de reisdatum ook plaats is op de beoogde vlucht in de betreffende reisklasse. Een
niet-flexibel ticket is bovendien goedkoper. Indien echter bij boeking voorzienbaar
is dat de reisdatum aangepast moet worden of als de reisdatum niet goed voorspelbaar
is, kan het bevoegd bezag indien de ambtenaar daar schriftelijk en gemotiveerd om
verzoekt, besluiten een flexibel ticket te verstrekken of te vergoeden of daartoe
uit eigen beweging besluiten. Daartoe kan sneller besloten worden naarmate de meerkosten
van een flexibel ticket lager zijn en de kans op een noodzakelijke wijziging van de
reisdata groter is. Het bevoegd gezag dient echter altijd aan de hand van de omstandigheden
van het geval, ook in de hierboven beschreven situaties, een afweging te maken of
het aangewezen is om een flexibel ticket te verstrekken of vergoeden.
Het bevoegd gezag kan met hotels of hotelketens afspraken hebben gemaakt over het
boeken van hotelovernachtingen aldaar en de prijzen die daarbij worden gehanteerd.
In verband daarmee kan het bevoegd gezag de ambtenaar aanwijzingen geven over het
bij de dienstreis te boeken hotel. De ambtenaar dient die aanwijzing op te volgen.
Artikel I, onderdeel D
Artikel 6a: Verlenging voor privédoeleinden
Het kan voor een ambtenaar aantrekkelijk zijn om een buitenlandse dienstreis om privéredenen
op eigen kosten te verlengen en daarvoor verlof op te nemen. Bij veel ministeries
was dit al toegestaan. De nieuwe regels maken dit rijksbreed onder gelijke voorwaarden
mogelijk.
Het bevoegd gezag moet altijd vooraf schriftelijk toestemming geven. Bij de toetsing
van een verlengingsverzoek staat altijd het dienstbelang voorop en de privéverlenging
dient in overeenstemming te zijn met de regels voor integriteit.
Het bevoegd gezag kan in een individueel geval privéverlenging weigeren, bijvoorbeeld
als privéverlenging niet past bij de aard van de reis (bijvoorbeeld een integriteitsonderzoek).
Organisatieonderdelen waarvan de bijzondere aard van hun primaire werkzaamheden dat
vanuit het oogpunt van integriteit nodig maakt, kunnen besluiten specifiek beleid
met striktere normen voor bepaalde groepen en reizen te formuleren.
Ook kan de minister die het aangaat voor bepaalde groepen ambtenaren krachtens artikel
6a, derde lid, bij ministeriële regeling bepalen dat privéverlenging van dienstreizen
in het geheel niet is toegestaan. Een voorbeeld is privéverlenging van een dienstreis
in het kader van een opsporingsonderzoek door een opsporingsambtenaar; dit moet ongepast
worden geacht. Voor de volledigheid wordt er op gewezen dat een dergelijke ministeriële
regeling op basis van artikel 113, derde lid, van het ARAR in overeenstemming met
ten minste de helft van de tot het georganiseerd overleg toegelaten vakbonden geformuleerd
moet worden.
De meerkosten van de verlenging, zoals hogere reis-, hotel-, autohuur- en verblijfskosten,
zijn voor rekening van de ambtenaar. Eventuele besparingen die met de verlenging gepaard
gaan (zoals een goedkoper vervoersbewijs) komen ten goede aan het Rijk.
De verlenging bedraagt maximaal 72 uur en alleen – ter beperking van de administratieve
lasten – direct na aankomst op de plaats van bestemming dan wel direct voor vertrek
van die plaats. Een combinatie daarvan en/of een verlenging in een stad waar op de
heen- of terugreis een tussenlanding wordt gemaakt, is dus niet mogelijk. Voor het
berekenen van de periode van de 72 uur die maximaal in aanmerking komt voor de verlenging
van de reis worden door het bevoegd gezag de reistijden voor de heen- en terugreis
berekend behorende tot het zakelijke gedeelte van de reis. De verlengingsperiode van maximaal 72 uur wordt vervolgens aan de hand van deze tijden bepaald.
Bijvoorbeeld: iemand reist op maandagochtend om 8.00 uur naar New York, heeft daar
dinsdag en woensdag besprekingen en zou donderdagavond om 22.00 uur weer thuis kunnen
zijn, maar wil na afloop van de besprekingen privé nog wat tijd in New York doorbrengen.
De verlenging om privéredenen kan dan zodanig duren dat men uiterlijk zondagavond
22.00 weer thuis is.
Artikel 6b: overgangsrecht
Aan de harmonisering van het beleid bij buitenlandse dienstreizen is een overgangsmaatregel
verbonden. Deze houdt in dat vervoersbewijzen die voor 1 januari 2017 zijn verstrekt
of aangeschaft, niet worden omgewisseld, gewijzigd of ongedaan gemaakt indien de toepassing
van deze regeling daartoe zou leiden. De bepalingen die dit tot gevolg kunnen hebben
zijn daarom niet van toepassing op vervoersbewijzen die voor 1 januari 2017 zijn verstrekt
of aangeschaft. Dit betekent dat vliegtickets niet worden omgewisseld of gewijzigd
indien de ambtenaar uit hoofde van het geharmoniseerde beleid aanspraak kan maken
op een lagere of hogere vliegklasse. Reden voor deze overgangsmaatregel is dat het
vaststellen of reeds verstrekte vervoersbewijzen eventueel vervangen moeten worden
een aanzienlijke uitvoeringslast met zich meebrengt en het op korte termijn aanpassen
of omwisselen van vervoersbewijzen, met name waar het betreft de vliegklasse, aanzienlijke
meerkosten tot gevolg heeft.
ARTIKEL II
De wijziging van de Reisregeling buitenland treedt in werking op 1 januari 2017. Er
is afgeweken van de gebruikelijke minimale invoeringstermijn van twee maanden bij
wijziging van wet- en regelgeving. Dit is in dit geval gerechtvaardigd omdat de rijksambtenaren
die regelmatig dienstreizen naar het buitenland maken, voor wie de wijzigingen binnen
de rijksdienst het snelste gevolgen zullen hebben, bekend zijn met de wijzigingen
vanwege de harmonisatie van het beleid ten aanzien van buitenlandse dienstreizen.
De personen die de regeling uitvoeren zijn goed in staat om deze op korte termijn
door te voeren.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok