Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 14 december 2016, nummer 2016-0000787119, tot wijziging van de Reisregeling buitenland in verband met de rijksbrede harmonisatie van het beleid ten aanzien van buitenlandse dienstreizen

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

Gelet op artikel 59, negende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en artikel 6, vierde lid, van het Reisbesluit buitenland;

Besluit:

ARTIKEL I

De Reisregeling buitenland wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    a. besluit:

    Reisbesluit buitenland;

    b. scholingsreis:

    de reis, bedoeld in artikel 59, negende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

B

Na artikel 1 worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 1a. Treinreizen

  • 1. Een dienstreis waarvan de afstand niet meer dan 500 kilometer bedraagt, gemeten van station van vertrek naar station van aankomst, wordt per trein afgelegd.

  • 2. Het bevoegd gezag verstrekt aan betrokkene een vervoersbewijs. Met voorafgaande schriftelijke toestemming van het bevoegd gezag mag betrokkene zelf een vervoersbewijs aanschaffen en worden de werkelijk gemaakte kosten, ten hoogste tot het bedrag voor een vervoersbewijs in de klasse, waartoe betrokkene gerechtigd is te reizen, aan hem vergoed.

  • 3. De betrokkene is gerechtigd om voor rijksrekening in de eerste klasse te reizen indien voor de dienstreis een vervoersbewijs in die klasse beschikbaar is.

    In afwijking van het tweede lid is de betrokkene bij scholingsreizen gerechtigd om voor rijksrekening in de tweede klasse te reizen.

Artikel 1b. Vliegreizen

  • 1. Een dienstreis waarvan, gemeten van station van vertrek naar station van aankomst, de afstand meer dan 500 kilometer bedraagt of de reistijd per trein meer dan zes uur bedraagt wordt per vliegtuig afgelegd. Een dienstreis met een kleinere afstand of kortere reistijd waarbij het reizen per trein zo ondoelmatig is dat het bevoegd gezag dit onredelijk bezwarend acht, wordt per vliegtuig afgelegd indien dat wel doelmatig is.

  • 2. Het bevoegd gezag verstrekt aan betrokkene een vervoersbewijs. Met voorafgaande schriftelijke toestemming van het bevoegd gezag mag betrokkene zelf een vervoersbewijs aanschaffen en worden de werkelijk gemaakte kosten, ten hoogste tot het bedrag voor een vervoersbewijs in de klasse, waartoe betrokkene gerechtigd is te reizen, aan hem vergoed.

  • 3. Indien de totale vliegtijd van een vlucht minder dan 6 uur bedraagt of indien het een scholingsreis betreft, is de betrokkene gerechtigd om voor rijksrekening in de economy klasse of een vergelijkbare klasse te reizen.

  • 4. Indien de totale vliegtijd van een vlucht 6 uur of meer bedraagt, is de betrokkene gerechtigd om voor rijksrekening in de business klasse of een vergelijkbare klasse te reizen indien voor de dienstreis een vervoersbewijs in die klasse beschikbaar is.

  • 5. Indien de dienstreis meer dan één vlucht omvat, en de totale vliegtijd van de langste vlucht 6 uur of meer bedraagt, is betrokkene gerechtigd om alle vluchten van de dienstreis voor rijksrekening in de business klasse of vergelijkbare klasse te reizen, voor zover vervoersbewijzen in die klasse beschikbaar zijn.

  • 6. Aan de betrokkene wordt, onverminderd het derde en vierde lid, een vervoersbewijs verstrekt of vergoed voor een rechtstreekse vlucht indien dat voor de dienstreis beschikbaar is. Indien de vliegtijd van een rechtstreekse vlucht meer dan zes uur bedraagt, kan het bevoegd gezag, onverminderd het derde tot en met vijfde lid, hiervan afwijken indien de kosten van de niet-rechtstreekse vlucht minimaal € 350,– lager zijn dan die van de rechtstreekse vlucht en de reistijd ten opzichte van de rechtstreekse vlucht met ten hoogste vier uur toeneemt.

  • 7. Het bevoegd gezag kan de betrokkene die in de economy klasse of een vergelijkbare klasse vliegt uit eigen beweging of indien de betrokkene daar gemotiveerd om verzoekt, toestaan kosten te declareren voor het gebruik van een business lounge op een vliegveld indien bijzondere redenen daartoe aanleiding geven.

Artikel 1c. Uitzonderingen vliegreizen

  • 1. In afwijking van artikel 1b, derde lid, wordt aan de betrokkene uitsluitend een vervoersbewijs in de economy klasse of een vergelijkbare klasse verstrekt of vergoed indien de dienstreis tot doel heeft:

    • a. het begeleiden van een justitiabele van of naar een plaats buiten het Europees deel van Nederland en de betrokkene op grond van artikel 1, onderdeel k, van de Regeling vervoer justitiabelen belast is met de begeleiding van het transport van de justitiabele, of

    • b. het begeleiden van een vreemdeling naar een plaats buiten Nederland en de betrokkene op grond van de Vreemdelingenwet 2000 belast is met de begeleiding van de vreemdeling, of het uit hoofde van de functie vergezellen van een vreemdeling.

  • 2. Ten aanzien van de betrokkene die een minister, staatssecretaris of leden van de Staten-Generaal vergezelt op een dienstreis die deze uit hoofde van zijn ambt maakt, kan het bevoegd gezag afwijken van de artikelen 1a en 1b.

Artikel 1d. Vertragingsschade

Schadevergoedingen van een reismaatschappij waarop als gevolg van vertragingen tijdens de dienstreis aanspraak kan worden gemaakt, komen ten goede aan het Rijk. De betrokkene verleent het bevoegd gezag de medewerking die redelijkerwijs van hem mag worden verwacht bij het te gelde maken van die aanspraken.

Artikel 1e. Loyaliteitsprogramma’s

Voordelen, verkregen uit loyaliteitsprogramma’s, die rechtstreeks voortvloeien uit het maken van dienstreizen komen ten goede aan het Rijk, tenzij de betrokkene met inachtneming van door het bevoegd gezag gegeven aanwijzingen deze inzet ten behoeve van volgende dienstreizen.

C

Na artikel 4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a. Vervoersbewijzen en boekingen

  • 1. De vervoersbewijzen en boekingen voor overnachtingen voor dienstreizen worden door de betrokkene zo vroeg mogelijk aangevraagd dan wel met voorafgaande schriftelijke toestemming van het bevoegd gezag door hem zelf aangeschaft respectievelijk gedaan, maar uiterlijk 21 kalenderdagen voor vertrek. Indien dit niet mogelijk is, verklaart de betrokkene schriftelijk en gemotiveerd aan het bevoegd gezag welke redenen daaraan ten grondslag liggen.

  • 2. Vervoersbewijzen worden voor reizen op een tevoren vastgelegde reisdatum verstrekt of vergoed. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan het bevoegd gezag uit eigen beweging of indien betrokkene daar tijdig schriftelijk en gemotiveerd om verzoekt, toestaan dat een vervoersbewijs zonder vastgelegde reisdatum wordt verstrekt of vergoed.

  • 3. Het bevoegd gezag kan aan de betrokkene een aanwijzing geven met betrekking tot de keuze voor de faciliteit of faciliteiten waarvan voor overnachtingen gebruik wordt gemaakt.

D

Na artikel 6 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 6a. Verlenging voor privédoeleinden

  • 1. Het verlengen van dienstreizen voor privédoeleinden is toegestaan, op voorwaarde dat:

    • a. de betrokkene dit voor vertrek schriftelijk aanvraagt en het bevoegd gezag daaraan voor vertrek goedkeuring verleent;

    • b. de verlenging ten hoogste 72 uur bedraagt;

    • c. de verlenging aan het begin dan wel aan het einde van de dienstreis plaatsvindt, en

    • d. de meerkosten voor de reis en het verblijf voor rekening van betrokkene komen en besparingen ten goede komen aan het Rijk.

  • 2. Het verlengen van dienstreizen voor privédoeleinden aan het begin van de dienstreis is niet toegestaan wanneer de betrokkene met toestemming van het bevoegd gezag eerder dan noodzakelijk vertrekt gelet op de aanvang van de te verrichten werkzaamheden om te recupereren van de reis of om te acclimatiseren aan de lokale omstandigheden.

  • 3. Het verlengen van dienstreizen voor privédoeleinden is niet toegestaan wanneer het een dienstreis betreft waarvan Onze Minister voor een door hem aan te wijzen groep van functionarissen heeft vastgesteld dat deze daarvoor niet in aanmerking komen.

Artikel 6b. Overgangsrecht

Artikel 1b, tweede tot en met vijfde lid, en artikel 4a, eerste lid, zijn niet van toepassing op vervoersbewijzen die voor 1 januari 2017 door het bevoegd gezag aan betrokkene zijn verstrekt of door hem zijn geboekt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Het Rijk wil werken als één concern. Dit is nodig om te kunnen inspelen op de maatschappelijke en politieke dynamiek in een snel veranderende wereld.

Dit uitgangspunt geldt ook in de internationale context waarin het Rijk opereert. In het kader van het toenemend aantal internationale contacten van de ministeries is het wenselijk om een rijksbreed uniform kader op te stellen voor het reisbeleid buitenland. Mede omdat veel buitenlandse dienstreizen gemaakt worden door ambtenaren van verschillende ministeries, is het wenselijk dat wordt voorkomen dat ambtenaren van de rijksoverheid tijdens buitenlandse dienstreizen – van wie op zulke momenten veel gevraagd wordt – onder verschillende omstandigheden werken. Zo kan het nu voorkomen dat een ambtenaar die per vliegtuig een buitenlandse dienstreis maakt, business klasse mag vliegen, terwijl een ambtenaar van een ander ministerie die hem op die reis vergezelt in de reisklasse economy of een vergelijkbare klasse moet reizen. Ook bij buitenlandse reizen voor het volgen van scholing speelt dit.

Rijksbrede uniformering van het internationale reisbeleid is daarom van belang. Hierbij is een reisbeleid gewenst dat de ambtenaar in staat stelt zijn werkzaamheden zowel na aankomst op de plaats van bestemming als na terugkomst in zijn woonplaats en zo nodig tijdens de heen- en terugreis optimaal te verrichten en fit te zijn en te blijven. Daarnaast moet het reisbeleid uitlegbaar, betaalbaar, duurzaam en administratief zo eenvoudig mogelijk zijn. De overheid heeft zich verbonden aan een duurzame bedrijfsvoering. In relatie tot het reizen leidt dit tot keuzes om reizen te beperken tot het noodzakelijke, het gebruik van het openbaar vervoer te bevorderen en het toepassen van klimaatcompensatie. Het terugdringen van de automobiliteit is vanwege deze uitgangspunten sinds de totstandkoming van het Reisbesluit buitenland een doelstelling van het beleid ten aanzien van dienstreizen. Om deze reden wordt het gebruik van eigen vervoer in het buitenland voor buitenlandse dienstreizen in beginsel niet vergoed.1 Harmonisatie biedt bovendien de kans om het reisbeleid buitenland inzichtelijker te maken en de regeldruk omlaag te brengen.

Uniformering van het reisbeleid wordt gerealiseerd door via deze regeling zaken te regelen in de Reisregeling buitenland die voorheen per ministerie waren geregeld. In het Reisbesluit buitenland is hiervoor een grondslag opgenomen voor dienstreizen en in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) voor scholingsreizen.

De centrales van overheidspersoneel in het Sectoroverleg Rijk hebben ingestemd met het geharmoniseerde beleid voor buitenlandse dienstreizen en de wijze waarop dat in deze regeling is neergelegd.

2. Scholingsreizen

Op reizen ten behoeve van scholing zijn op grond van artikel 59, negende lid, van het ARAR de regels voor dienstreizen, zoals die zijn neergelegd bij of krachtens het Reisbesluit buitenland, van overeenkomstige toepassing, tenzij daarvoor afwijkende regels zijn gesteld. Voor scholingsreizen wordt afgeweken van de regels voor buitenlandse dienstreizen waar het gaat om reisklasse. Dit geschiedt in de artikelen 1a, derde lid, en 1c, tweede lid. Voor het overige, waar het bijvoorbeeld gaat om de flexibiliteit van vervoersbewijzen, het moment van boeken en deelname aan loyaliteitsprogramma’s, zijn de regels voor dienstreizen wel van overeenkomstige toepassing op scholingsreizen.

Scholingsreizen per trein mogen alleen worden gemaakt in de tweede klasse. Dit was sinds 2014 reeds in regelgeving geharmoniseerd en voorheen geregeld in artikel 59, negende lid, van het ARAR. Dit is nu verplaatst naar de Reisregeling buitenland, zodat alle regels omtrent reisklasse bij elkaar staan. Scholingsreizen per vliegtuig mogen ongeacht de duur van de vlucht alleen worden gemaakt in de economy klasse of een vergelijkbare klasse. Dit was al gebruikelijk bij de ministeries en dit beleid is nu rijksbreed in de Reisregeling buitenland vastgelegd.

3. Integriteitsaspecten

De Gedragscode Integriteit Rijk (Stcrt. 2016, 51732) geeft algemene en specifieke kaders en richtlijnen voor integer ambtelijk gedrag. Daarbij wordt ook ingegaan op het aanvaarden van geschenken en andere voordelen en met het zorgvuldig omgaan met overheidsmiddelen, ook in relatie tot dienstreizen. Deze kaders en richtlijnen hebben ook hun weerslag op de Reisregeling buitenland en betreffen het meewerken aan het declareren van vertragingsschade (artikel 1e), omgang met voordelen uit loyaliteitsprogramma’s (artikel 1e), het bevorderen van het zo vroeg mogelijk boeken van vervoersbewijzen en overnachtingen (artikel 4a, eerste lid) en het verlengen van dienstreizen voor privédoeleinden (artikel 6a).

4. Regeldruk en administratieve lasten

De harmonisatie van het beleid voor buitenlandse dienstreizen maakt dit beleid inzichtelijker en brengt de regeldruk omlaag, maar de gevolgen hiervan liggen geheel binnen de sfeer van de rijksoverheid en haar ambtenaren. Om deze reden is er geen sprake van administratieve lasten of nalevingkosten in de zin van de regeldrukoperatie van het kabinet.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

In artikel 1, eerste lid, is de definitie van ‘scholingsreis’ toegevoegd.

Artikel I, onderdeel B

Artikel 1a en 1b: Keuze trein of vliegtuig

Dienstreizen tot 500 kilometer – gerekend van station van vertrek tot station van aankomst – vinden plaats per trein, tenzij de totale reistijd tussen deze twee stations meer bedraagt dan zes uur. Tot deze afstand wordt conform de motie-Duyvendak uit 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 30 196, nr. 22) in beginsel de voorkeur gegeven aan het gebruik van de trein omdat dit bijdraagt aan de beperking van de uitstoot van broeikasgassen. Met de nieuwe, snelle verbindingen is de trein bovendien een goed alternatief voor vliegen, bijvoorbeeld naar steden als Frankfurt en Parijs, en is werken onderweg veelal goed mogelijk. Het criterium dat dienstreizen tot 500 kilometer per trein plaatsvinden kan in bepaalde gevallen naar oordeel van het bevoegd gezag te bezwarend of niet doelmatig zijn, bijvoorbeeld als een treinreis meermalen overstappen vergt. De laatste volzin van het eerste lid van artikel 1b geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om in een dergelijk geval de dienstreis per vliegtuig toe te staan. Dat heeft uiteraard alleen zin wanneer de duur van een vliegreis aanzienlijk korter is. Een bekend voorbeeld is een dienstreis naar Luxemburg. De afstand tussen Amsterdam en Luxemburg bedraagt hemelsbreed 297 kilometer, terwijl een treinreis net iets minder dan zes uur bedraagt.2 Op grond van artikel 1b, eerste lid, zou dan per trein moeten worden gereisd. Een vliegreis tussen die twee plaatsen duurt echter beduidend korter, namelijk een uur.3 Uit oogpunt van doelmatigheid kan er in dit geval reden zijn om het reizen per vliegtuig toe te staan.

Artikel 1a: Treinreizen

Dienstreizen per trein mogen worden gemaakt met de eerste klasse. Bij internationale reizen is het gebruik van de hogesnelheidstrein in de eerste klasse ook toegestaan.

Indien een vervoersbewijs in de eerste klasse niet beschikbaar is voor de dienstreis, wordt een vervoersbewijs in de tweede klasse verstrekt of vergoed. Dat geldt ook indien de ambtenaar er vrijwillig voor kiest in een lagere klasse te reizen dan de eerste klasse.

Het bevoegd gezag verstrekt de vervoersbewijzen.

Alleen met voorafgaande schriftelijke toestemming van het bevoegd gezag mag de betrokkene het vervoersbewijs zelf aanschaffen en worden de kosten daarvan vergoed onder overlegging van de vereiste bewijsstukken. Dit om te verzekeren dat er geen misverstand kan bestaan over het al dan niet toestemming hebben voor het maken van de buitenlandse dienstreis. Bovendien hebben de ministeries de aanschaf van vervoersbewijzen voor buitenlandse treinreizen Europees aanbesteed en kan uit de overeenkomst met de gecontracteerde reisagent voortvloeien dat de aanschaf van het vervoersbewijs via die reisagent dient te verlopen of via die reisagent voordeliger is dan wanneer de betrokkene het vervoersbewijs zelf aanschaft.

Artikel 1b: Vliegreizen

Voor dienstreizen die met het vliegtuig gemaakt worden, geldt bij het bepalen van de vliegklasse een urennorm. Deze is bedoeld om de ambtenaar bij langere vluchten in staat te stellen ter plaatse en bij terugkomst en zo nodig tijdens de reis optimaal te functioneren. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat in bijzondere gevallen het bevoegd gezag met toepassing van artikel 14 van het Reisbesluit buitenland (de hardheidsclausule) kan toestaan dat ook voor kortere vluchten in een hogere klasse gevlogen wordt (bijvoorbeeld economy plus of business klasse). Bijvoorbeeld als de gezondheidstoestand van de ambtenaar daarom vraagt. Of als de ambtenaar tijdens een handelsmissie samen reist met niet-ambtenaren die in business klasse vliegen en het wenselijk is dat allen ook tijdens de vlucht met elkaar kunnen overleggen.

Dienstreizen met het vliegtuig met een totale vliegtijd tot zes uur worden gemaakt in de reisklasse economy of een vergelijkbare klasse. Het bevoegd gezag verstrekt daarvoor de vervoersbewijzen. Ook hier geldt dat uitsluitend met voorafgaande schriftelijke toestemming van het bevoegd gezag de betrokkene het vervoersbewijs zelf mag aanschaffen en de kosten daarvan onder overlegging van de vereiste bewijsstukken worden vergoed. Dit om te verzekeren dat er geen misverstand kan bestaan over het al dan niet toestemming hebben voor het maken van de buitenlandse dienstreis. Bovendien hebben de ministeries de aanschaf van vervoersbewijzen voor buitenlandse dienstreizen vanuit, naar of via Nederland zodanig Europees aanbesteed dat die aanschaf dient te verlopen via de gecontracteerde reisagent. Slechts in bijzondere gevallen kan de betrokkene worden toegestaan om zelf het vervoersbewijs aan te schaffen. Bijvoorbeeld indien hij dat wenst te doen met tijdens eerdere buitenlandse dienstreizen uit hoofde van loyaliteitsprogramma’s verzamelde punten.

Dienstreizen met het vliegtuig met een totale vliegtijd van zes uur of langer mogen worden gemaakt in business klasse of een vergelijkbare klasse, tenzij deze niet beschikbaar is en een ticket voor een lagere vliegklasse wel. Een ambtenaar kan ook vrijwillig ervoor kiezen in een lagere klasse te vliegen.

In het tweede, derde en vijfde lid wordt de term ‘totale vliegtijd’ gebruikt. Hiermee wordt bedoeld de tijd dat daadwerkelijk wordt gevlogen volgens de informatie op het vervoersbewijs. De vliegtijd wordt berekend aan de hand van het tijdstip van vertrek van het vliegtuig en het tijdstip van aankomst op de luchthaven van bestemming. Eventuele overstap- of wachttijd indien gebruik wordt gemaakt van een niet-rechtstreekse vlucht, telt voor de berekening van de totale vliegtijd niet mee. Ook tijd die op de luchthaven wordt doorgebracht voor of na de vlucht, bijvoorbeeld in verband met het inchecken of ophalen van bagage, wordt hierbij niet meegerekend. Dat is anders met de term ‘reistijd’, zoals gebruikt in de laatste volzin van het vijfde lid. Daar wordt geregeld dat het bevoegd gezag onder bepaalde voorwaarden kan besluiten dat de betrokkene gebruik moet maken van een niet-rechtstreekse vlucht. Eén van die voorwaarden is dat de reistijd niet met meer dan vier uur toeneemt. De term reistijd heeft betrekking op de tijdspanne tussen het moment van vertrek op de (eerste) luchthaven en de aankomst op de (laatste) luchthaven van bestemming. Deze reistijd is dan ook inclusief eventuele overstap- of wachttijd op de luchthaven waar een tussenlanding wordt gemaakt.

Indien de gehele dienstreis meerdere vluchten omvat (zoals bij een retourvlucht of een rondreis langs meerdere bestemmingen) wordt bij het toepassen van de urennorm uitgegaan van de langste vlucht.

Vluchten tot zes uur zijn rechtstreeks, tenzij dat niet mogelijk is omdat voor het reistraject op de reisdata geen vervoersbewijzen voor rechtstreekse vluchten beschikbaar zijn. Bij langere vluchten geldt dat indien dat beduidend goedkoper is een vervoersbewijs voor een niet-rechtstreekse vlucht met één of meer tussenstops kan worden gekozen indien die beschikbaar is. Voorwaarde daarbij is wel dat het prijsverschil tussen een rechtstreekse en een niet-rechtstreekse vlucht ten minste € 350,– bedraagt en de reistijd van de niet-rechtstreekse vlucht niet meer dan vier uur langer is dan die van een rechtstreekse vlucht. Bij de keuze van deze grenzen is uitgegaan van de gangbare praktijk van de ministeries.

Bij vliegreizen die in economy of een vergelijkbare klasse worden gemaakt, kan het bevoegd gezag toestemming geven om gebruik te maken van een business lounge op het vliegveld en de kosten daarvan te declareren, indien daarvoor bijzondere redenen zijn. Dit kunnen bijvoorbeeld zeer slecht comfort of bijzondere veiligheidsrisico’s op het vliegveld zijn.

Artikel 1c: Uitzonderingen vliegreizen

Voor dienstreizen per vliegtuig met als doel de begeleiding van justitiabelen naar een plaats buiten het Europees deel van Nederland, dan wel de begeleiding van vreemdelingen naar een plaats buiten Nederland geldt in alle gevallen voor de heen en terugreis de reisklasse economy of een vergelijkbare klasse. Bij de begeleiding van justitiabelen geldt de uitzondering ook op begeleiding van de justitiabele naar een plaats buiten het Europees deel van Nederland,. waardoor ook reizen naar Caribisch Nederland met dit doel onder deze uitzondering vallen. De uitzondering ten aanzien van de begeleiding van vreemdelingen naar een plaats buiten geldt voor ambtenaren die op grond van de Vreemdelingenwet 2000 belast zijn met de begeleiding van de vreemdeling en voor ambtenaren die de vreemdeling niet op grond van die wet maar uit hoofde van hun functie vergezellen, bijvoorbeeld om een goede terugkeer van de vreemdeling in het land van herkomst vorm te geven. De reden dat is voorgeschreven dat in deze gevallen in economy klasse of vergelijkbare klasse wordt gereid, is dat justitiabelen en vreemdelingen altijd in deze klasse reizen.

Van de bepalingen over vervoermiddel en reisklasse kan worden afgeweken voor ambtenaren die ministers en staatssecretarissen vergezellen bij een buitenlandse dienstreis. Voor hen geldt dat op basis van artikel 6 van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen de faciliteiten voor vervoer en verblijf ter beschikking worden gesteld, en die kunnen dus afwijken van de bepalingen daarover in de Regeling buitenlandse dienstreizen. Bijvoorbeeld kan aan een ambtenaar wiens aanwezigheid in de directe omgeving van de minister gewenst is tijdens de buitenlandse dienstreis, een vervoersbewijs in de business klasse worden verstrekt bij een vlucht van minder dan zes uur of in de economy klasse bij een vlucht van meer dan zes uur indien de minister in die klasse reist.

Voor ambtenaren werkzaam bij de Staten-Generaal die een delegatie van Kamerleden of een Kamerlid vergezellen bij een buitenlandse dienstreis geldt dezelfde afwijkingsmogelijkheid.

Artikel 1d: Vertragingsschade

Bij vertragingen zijn vliegmaatschappijen, tenzij er sprake is van overmacht, in veel gevallen verplicht een vertragingsvergoeding uit te betalen als daarvoor een claim wordt ingediend. Een vergoeding waarop aanspraak gemaakt kan worden als gevolg van vertraging tijdens een buitenlandse dienstreis dient ten goede te komen aan het Rijk, aangezien de werkgever de reis- en verblijfkosten van de dienstreis vergoed. Daarnaast ontvangt de ambtenaar bij dienstreizen een dagvergoeding waaruit kleine bijkomende kosten vanwege de vertraging bekostigd kunnen worden.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat deze bepaling niet tot oogmerk heeft om de vordering te doen overgaan van de betrokkene naar het Rijk. De bepaling heeft slechts tot oogmerk om in de verhouding tussen de betrokken ambtenaar en het Rijk te regelen dat de op grond van de vordering betaalde geldelijke schadevergoeding toekomt aan het Rijk. De tweede volzin van artikel 1d strekt ertoe dat de betrokken ambtenaar zijn medewerking verleent aan het te gelde maken van de aan hem toekomende vordering tot schadevergoeding. Hij kan dit doen door ofwel zelf de vergoeding te innen of de daarbij redelijkerwijs van hem te verwachten inspanningen te verrichten, ofwel het Rijk machtiging te verlenen dit namens hem te doen.

Artikel 1e: Loyaliteitsprogramma’s

Vliegmaatschappijen kennen veelal loyaliteitsprogramma’s waarmee bij gebruik punten worden gespaard die kunnen worden ingeruild voor onder meer tickets, kortingen en hogere reisklassen. De loyaliteitspunten vertegenwoordigen niet alleen een substantiële waarde – en worden daarmee een geschenk – maar kunnen ook een ongewenste prikkel vormen bij het maken van keuzes bij de planning van reizen. Het is daarom de ambtenaar wel toegestaan tijdens dienstreizen loyaliteitspunten te verzamelen, maar de verzamelde punten mogen uitsluitend ingezet worden ten behoeve van dienstreizen en scholingsreizen onder voorwaarden die het bevoegd gezag heeft gespecificeerd. Zo kunnen de punten met toestemming van het bevoegd gezag wel worden ingezet voor de aanschaf van een vliegticket voor een volgende dienstreis. Of voor het gebruik van de (business) lounge of voor een hogere reisklasse voor zover betrokkene daarop aanspraak kan maken gelet op de bepalingen in deze regeling. Daarmee bespaart het Rijk de kosten die het anders had moeten maken om betrokkene die voorzieningen overeenkomstig deze regeling te verstrekken of vergoeden. De verzamelde punten mogen niet privé door de ambtenaar worden ingezet.

Met het oog op het zorgvuldig omgaan met overheidsmiddelen dient de ambtenaar het bevoegd gezag uiteraard alle medewerking te verlenen bij het identificeren en te gelden maken van deze aanspraken.

Artikel I, onderdeel C

Artikel 4a: Vervoersbewijzen en boekingen

Vanuit kostenperspectief is het wenselijk om tijdig te boeken, omdat met het naderen van de vertrekdatum meestal de ticketprijzen stijgen. Daarnaast wordt door tijdig boeken voorkomen dat het op de valreep nodig is eerder te vertrekken of uit te wijken naar een hogere reisklasse omdat ruimte in de beoogde reisklasse is uitverkocht. Vanuit oogpunt van handhaafbaarheid is een duidelijke termijn opgenomen: de ambtenaar vraagt zijn tickets en hotelovernachtingen zo vroeg mogelijk maar uiterlijk 21 dagen voor de vertrekdatum aan of zorgt daar met voorafgaande toestemming van het bevoegd gezag voor die datum zelf voor. Mocht dit niet mogelijk zijn dan geeft de ambtenaar hiervoor schriftelijk een gemotiveerde verklaring aan het bevoegd gezag. Onder schriftelijke verklaring wordt uiteraard ook een elektronische verklaring verstaan zoals een e-mail of een verklaring in een door het bevoegd gezag gebruikt elektronisch aanvraagsysteem voor dienstreizen.

Vervoersbewijzen worden in beginsel met een vaste, niet-wijzigbare reisdatum verstrekt of aangeschaft. Reden daarvoor is dat flexibele tickets die toelaten om het beoogde tijdstip van heen- en terugreis zonder meerkosten te wijzigen vaak onevenredig veel duurder zijn, terwijl een flexibel ticket geen garantie is dat er bij wijziging van de reisdatum ook plaats is op de beoogde vlucht in de betreffende reisklasse. Een niet-flexibel ticket is bovendien goedkoper. Indien echter bij boeking voorzienbaar is dat de reisdatum aangepast moet worden of als de reisdatum niet goed voorspelbaar is, kan het bevoegd bezag indien de ambtenaar daar schriftelijk en gemotiveerd om verzoekt, besluiten een flexibel ticket te verstrekken of te vergoeden of daartoe uit eigen beweging besluiten. Daartoe kan sneller besloten worden naarmate de meerkosten van een flexibel ticket lager zijn en de kans op een noodzakelijke wijziging van de reisdata groter is. Het bevoegd gezag dient echter altijd aan de hand van de omstandigheden van het geval, ook in de hierboven beschreven situaties, een afweging te maken of het aangewezen is om een flexibel ticket te verstrekken of vergoeden.

Het bevoegd gezag kan met hotels of hotelketens afspraken hebben gemaakt over het boeken van hotelovernachtingen aldaar en de prijzen die daarbij worden gehanteerd. In verband daarmee kan het bevoegd gezag de ambtenaar aanwijzingen geven over het bij de dienstreis te boeken hotel. De ambtenaar dient die aanwijzing op te volgen.

Artikel I, onderdeel D

Artikel 6a: Verlenging voor privédoeleinden

Het kan voor een ambtenaar aantrekkelijk zijn om een buitenlandse dienstreis om privéredenen op eigen kosten te verlengen en daarvoor verlof op te nemen. Bij veel ministeries was dit al toegestaan. De nieuwe regels maken dit rijksbreed onder gelijke voorwaarden mogelijk.

Het bevoegd gezag moet altijd vooraf schriftelijk toestemming geven. Bij de toetsing van een verlengingsverzoek staat altijd het dienstbelang voorop en de privéverlenging dient in overeenstemming te zijn met de regels voor integriteit.

Het bevoegd gezag kan in een individueel geval privéverlenging weigeren, bijvoorbeeld als privéverlenging niet past bij de aard van de reis (bijvoorbeeld een integriteitsonderzoek).

Organisatieonderdelen waarvan de bijzondere aard van hun primaire werkzaamheden dat vanuit het oogpunt van integriteit nodig maakt, kunnen besluiten specifiek beleid met striktere normen voor bepaalde groepen en reizen te formuleren.

Ook kan de minister die het aangaat voor bepaalde groepen ambtenaren krachtens artikel 6a, derde lid, bij ministeriële regeling bepalen dat privéverlenging van dienstreizen in het geheel niet is toegestaan. Een voorbeeld is privéverlenging van een dienstreis in het kader van een opsporingsonderzoek door een opsporingsambtenaar; dit moet ongepast worden geacht. Voor de volledigheid wordt er op gewezen dat een dergelijke ministeriële regeling op basis van artikel 113, derde lid, van het ARAR in overeenstemming met ten minste de helft van de tot het georganiseerd overleg toegelaten vakbonden geformuleerd moet worden.

De meerkosten van de verlenging, zoals hogere reis-, hotel-, autohuur- en verblijfskosten, zijn voor rekening van de ambtenaar. Eventuele besparingen die met de verlenging gepaard gaan (zoals een goedkoper vervoersbewijs) komen ten goede aan het Rijk.

De verlenging bedraagt maximaal 72 uur en alleen – ter beperking van de administratieve lasten – direct na aankomst op de plaats van bestemming dan wel direct voor vertrek van die plaats. Een combinatie daarvan en/of een verlenging in een stad waar op de heen- of terugreis een tussenlanding wordt gemaakt, is dus niet mogelijk. Voor het berekenen van de periode van de 72 uur die maximaal in aanmerking komt voor de verlenging van de reis worden door het bevoegd gezag de reistijden voor de heen- en terugreis berekend behorende tot het zakelijke gedeelte van de reis. De verlengingsperiode van maximaal 72 uur wordt vervolgens aan de hand van deze tijden bepaald.

Bijvoorbeeld: iemand reist op maandagochtend om 8.00 uur naar New York, heeft daar dinsdag en woensdag besprekingen en zou donderdagavond om 22.00 uur weer thuis kunnen zijn, maar wil na afloop van de besprekingen privé nog wat tijd in New York doorbrengen. De verlenging om privéredenen kan dan zodanig duren dat men uiterlijk zondagavond 22.00 weer thuis is.

Artikel 6b: overgangsrecht

Aan de harmonisering van het beleid bij buitenlandse dienstreizen is een overgangsmaatregel verbonden. Deze houdt in dat vervoersbewijzen die voor 1 januari 2017 zijn verstrekt of aangeschaft, niet worden omgewisseld, gewijzigd of ongedaan gemaakt indien de toepassing van deze regeling daartoe zou leiden. De bepalingen die dit tot gevolg kunnen hebben zijn daarom niet van toepassing op vervoersbewijzen die voor 1 januari 2017 zijn verstrekt of aangeschaft. Dit betekent dat vliegtickets niet worden omgewisseld of gewijzigd indien de ambtenaar uit hoofde van het geharmoniseerde beleid aanspraak kan maken op een lagere of hogere vliegklasse. Reden voor deze overgangsmaatregel is dat het vaststellen of reeds verstrekte vervoersbewijzen eventueel vervangen moeten worden een aanzienlijke uitvoeringslast met zich meebrengt en het op korte termijn aanpassen of omwisselen van vervoersbewijzen, met name waar het betreft de vliegklasse, aanzienlijke meerkosten tot gevolg heeft.

ARTIKEL II

De wijziging van de Reisregeling buitenland treedt in werking op 1 januari 2017. Er is afgeweken van de gebruikelijke minimale invoeringstermijn van twee maanden bij wijziging van wet- en regelgeving. Dit is in dit geval gerechtvaardigd omdat de rijksambtenaren die regelmatig dienstreizen naar het buitenland maken, voor wie de wijzigingen binnen de rijksdienst het snelste gevolgen zullen hebben, bekend zijn met de wijzigingen vanwege de harmonisatie van het beleid ten aanzien van buitenlandse dienstreizen. De personen die de regeling uitvoeren zijn goed in staat om deze op korte termijn door te voeren.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Naar boven