Regeling van de Minister van Economische Zaken van 8 december 2016, nr. WJZ/16182614, tot wijziging van de Regeling nationale EZ-subsidies en de Regeling openstelling EZ-subsidies 2017 in verband met de introductie en de openstelling van de subsidiemodule Smart Industry fieldlabs, alsmede een wijziging van de Regeling openstelling EZ-subsidies 2016 in verband met de wijziging van subsidieplafonds van de subsidiemodules Topsector energieprojecten

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 4, 5, 15, 16, 17, eerste, derde en vierde lid, 19, tweede en derde lid, 25, 34, eerste lid, 42, eerste lid, en 44 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZ-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

Voor titel 3.7. wordt een titel ingevoegd, luidende:

TITEL 3.6. SMART INDUSTRY FIELDLABS

Artikel 3.6.1. Begripsomschrijving

In deze titel wordt verstaan onder:

Smart Industry fieldlab:

een samenwerkingsverband dat een praktijkomgeving vormt waarin sprake is van een slimme inzet van nieuwe productietechnologieën en ICT door de industrie waarmee productiemiddelen binnen bedrijven en tussen bedrijven onderling verweven raken met als doel procesinnovatie, productinnovatie of het vernieuwen van businessmodellen.

Artikel 3.6.2. Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een Smart Industry fieldlab voor de uitvoering van een project dat bestaat uit experimentele ontwikkeling, het beheren van een innovatiecluster of een combinatie daarvan.

  • 2. Een Smart Industry fieldlab bevat in elk geval vier of meer niet in een groep verbonden ondernemers, waaronder twee of meer MKB-ondernemers, een of meer onderzoeksorganisaties en een of meer onderwijsinstellingen.

  • 3. Subsidie voor het beheren van een innovatiecluster wordt uitsluitend verstrekt aan een rechtspersoon die deelneemt in een Smart Industry fieldlab die tevens het innovatiecluster zal beheren.

  • 4. De subsidie wordt voor tweederde deel verstrekt in de vorm van een subsidie met terugbetalingsverplichting als bedoeld in artikel 42 van het besluit.

Artikel 3.6.3. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt 60 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. Indien de som van het rentevoordeel uit de subsidie met terugbetalingsverplichting en het een derde deel subsidie meer dan 40 procent van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling of 50 procent van de subsidiabele kosten voor het beheren van een innovatiecluster bedraagt, wordt het meerdere in mindering gebracht op de aan de aanvrager te verstrekken subsidie.

  • 3. Het in het tweede lid genoemde percentage voor experimentele ontwikkeling wordt met 10 procentpunten verhoogd, indien de subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

  • 4. De subsidie bedraagt ten hoogste € 3.000.000 per project.

Artikel 3.6.4. Subsidie aan een Smart Industry fieldlab

Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een Smart Industry fieldlab meer zou bedragen dan het in artikel 3.6.3, vierde lid, genoemde maximum subsidiebedrag, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 3.6.5. Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking:

  • a. voor zover het subsidie voor experimentele ontwikkeling betreft, de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • b. voor zover het subsidie voor het beheren van een innovatiecluster betreft, de kosten, bedoeld in artikel 27, vijfde en achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.6.6. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.6.7. Realisatietermijn

De termijn, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, is vijf jaar.

Artikel 3.6.8. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. in het geval van subsidie voor experimentele ontwikkeling, geen sprake is van daadwerkelijke samenwerking;

  • b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidieontvanger de lening kan terugbetalen binnen de termijn, genoemd in artikel 3.6.10;

  • c. de subsidiabele kosten per project minder dan € 1.000.000 bedragen;

  • d. het subsidiebedrag per subsidieontvanger lager zou zijn dan € 25.000;

  • e. het project niet leidt tot een voldoende mate van vernieuwing van een product of een proces;

  • f. het project onvoldoende economische waarde creëert voor de deelnemers in het Smart Industry fieldlab, de industrie of de Nederlandse economie;

  • g. de kwaliteit van het Smart Industry fieldlab onvoldoende is, ten minste blijkend uit de mate van de complementariteit van de deelnemers, de daadwerkelijke betrokkenheid van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie.

Artikel 3.6.9. Rangschikkingscriteria

De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

  • a. er een grotere mate van vernieuwing van een product of een proces wordt verwacht;

  • b. er meer economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers in het Smart Industry fieldlab, de industrie of de Nederlandse economie;

  • c. de kwaliteit van het Smart Industry fieldlab hoger is, ten minste blijkend uit de mate van de complementariteit van de deelnemers, de daadwerkelijke betrokkenheid van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie.

Artikel 3.6.10. Aflossing van de lening

De subsidieontvanger betaalt het tweederde deel van de subsidie volgens een in de beschikking tot subsidieverlening vastgelegd schema binnen vijf jaar na de datum van de beschikking tot vaststelling van de subsidie terug aan de minister.

Artikel 3.6.11. Evaluatieverplichting
  • 1. De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van de door hem uitgevoerde activiteiten, bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 3.6.12. Informatieverplichtingen
  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid, bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het KvK-nummer, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. gegevens over het project, waaronder de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de start- en einddatum, de totale kosten en de omvang van de gevraagde subsidie;

    • d. een businessplan, een projectplan waarin tevens is aangegeven hoe de samenwerking in het Smart Industry fieldlab is georganiseerd, en een financieel plan;

    • e. per subsidieaanvrager een berekening van de marktrente door een erkende kredietbeoordelaar voor een geldlening voor de financiering van de uitvoering van het project.

Artikel 3.6.13. Staatssteun

Subsidie die krachtens artikel 3.6.2, eerste lid, wordt verleend bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 25 en 27 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.6.14 Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2020, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

ARTIKEL II

De tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZ-subsidies 2016 wordt in de rijen met betrekking tot titel 4.2 als volgt gewijzigd:

1. In de rij van artikel 4.2.9, BBEG Innovatie-project, wordt in kolom 6 ‘ € 2.860.000’ vervangen door: € 3.224.569.

2. In de rij van artikel 4.2.37, UGas-project, wordt in kolom 6 ‘€ 710.000’ vervangen door: € 820.309.

3. In de rij van artikel 4.2.58, Urban Energy-project, wordt in kolom 6 ‘€ 3.400.000’ vervangen door: € 3.505.791 en wordt ‘€ 3.360.000’ vervangen door: € 3.534.225.

4. In de rij van artikel 4.2.65, DEI-project (tweede tender), wordt in kolom 6 ‘€ 17.695.000’ vervangen door: € 20.222.093.

5. In de rij van artikel 4.2.79, Energie en industrie: joint industry project, wordt in kolom 6 ‘€ 7.340.000’ vervangen door: € 7.490.730.

ARTIKEL III

De tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZ-subsidies 2017 wordt als volgt gewijzigd:

Onder de rij van titel 3.5 wordt een rij ingevoegd, luidende:

Titel 3.6:

Smart Industry fieldlabs

3.6.2

   

01-02-2017 t/m 31-03-2017

€ 14.550.000

ARTIKEL IV

  • 1. De artikelen I en III treden in werking met ingang van 1 januari 2017.

  • 2. Artikel II treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 8 december 2016

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

Doel en aanleiding

Met deze wijzigingsregeling wordt een subsidiemodule Smart Industry fieldlabs toegevoegd aan de Regeling nationale EZ-subsidies (hierna: de Regeling). Hieronder wordt deze wijziging toegelicht.

Daarnaast omvat deze wijzigingsregeling een wijziging van een aantal subsidieplafonds in de Regeling openstelling EZ-subsidies 2016, in het kader van Titel 4.2 Topsector energieprojecten. Het gaat om verschuivingen van resterende budgetten van bepaalde subsidiemodules of programmalijnen naar andere subsidiemodules of programmalijnen waar meer aanvragen voor zijn dan de budgetten toelaten.

In 2014 is de Actieagenda Smart Industry aangeboden aan de Minister van Economische Zaken. Deze agenda is opgesteld door bedrijven, kennisinstellingen en de overheid. Het kabinet ondersteunt de uitvoering van deze Actieagenda (Kamerstukken II 2014/15, 29 826, nr. 63). Vanaf 1 januari 2015 wordt deze agenda uitgevoerd. Daarvoor is een programmabureau opgericht door de Ondernemersorganisatie voor de technologische industrie (FME), de Kamer van Koophandel, TNO, Nederland ICT en het Ministerie van Economische Zaken. Deze Actieagenda is een aanvulling op de Topsectorenaanpak.

De doelstelling van de Actieagenda Smart Industry is het versnellen van de digitalisering van de industrie met als doel de concurrentiekracht van de Nederlandse industrie te vergroten en Nederland aantrekkelijker te maken als vestigingsplaats voor productieactiviteiten.

Smart Industry houdt de digitalisering van de industrie in: de slimme inzet van nieuwe productietechnologieën (bijvoorbeeld 3D-printers, robots, drones en sensoren) in combinatie met ICT (software en internet). Dit biedt mogelijkheden om het productieproces efficiënter en beter te organiseren, om nieuwe ‘smart’ producten te ontwikkelen en om nieuwe businessmodellen te introduceren.

Een van de actielijnen uit de Actieagenda Smart Industry betreft het opzetten van Smart Industry fieldlabs. Dit zijn praktijkomgevingen waarin bedrijven en kennisinstellingen Smart Industry oplossingen kunnen ontwikkelen, testen en implementeren waarbij de verbinding met onderzoek, onderwijs en beleid wordt verstrekt. Deze Smart Industry fieldlabs zijn nodig omdat bedrijven niet altijd zelf in staat zijn de mogelijkheden die Smart Industry biedt te benutten. Er is sprake van marktfalen. Dit heeft enerzijds te maken met het feit dat Smart Industry een combinatie inhoudt van verschillende productietechnologieën en ICT en anderzijds dat er bijna altijd in een keten moet worden samengewerkt en partijen dus van elkaar afhankelijk zijn. Door in Smart Industry fieldlabs samen te werken kan de snelheid waarmee Smart Industry oplossingen in de industrie worden toegepast, worden vergroot.

Het kabinet ondersteunt de opzet van deze Smart Industry fieldlabs met € 14,55 miljoen. Hiervan komt tweederde deel uit het Toekomstfonds. Investeringen uit dit fonds worden alleen gedaan onder de voorwaarde van vermogensbehoud voor het Toekomstfonds (Kamerstukken II 2014/15, 34 000 XIII, nrs. 5, 150 en 474). Dit betekent dat dit deel van deze middelen revolverend dient te zijn.

Het overige deel komt uit de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en vloeit voort uit het amendement Van Veen (Kamerstukken II 2014/15, 34 300 XIII, nr. 86).

De financiële ondersteuning van de Smart Industry fieldlabs wordt daarom vormgegeven als een subsidie waarvan tweederde deel een subsidie met terugbetalingsverplichting is. Die subsidie dient altijd te worden terugbetaald, onafhankelijk van het technische resultaat. Hiervoor is gekozen omdat het in de uitvoering te ingewikkeld wordt om voor alle activiteiten en deelnemers tegen aanvaardbare uitvoeringskosten te bepalen of het project technisch dan wel economisch geslaagd is.

De subsidie met terugbetalingsverplichting is renteloos, zodat daar een aanvullend financieel voordeel vanuit gaat. Zonder dit voordeel zou de financiële prikkel onvoldoende opwegen tegen het risico dat dergelijke projecten kent en de kosten die deelnemers moeten maken. Daarnaast verschaft de subsidie de deelnemers aan een Smart Industry fieldlab financiële ruimte om uitgaven te doen, bijvoorbeeld om apparatuur aan te schaffen. Met deze regeling wordt hieraan invulling gegeven.

Subsidie kan worden verstrekt aan een deelnemer in een Smart Industry fieldlab voor de uitvoering van een project dat bestaat uit experimentele ontwikkeling, het beheren van een innovatiecluster of een combinatie daarvan. Subsidie voor het beheren van een innovatiecluster kan alleen worden verstrekt aan een rechtspersoon die deelneemt in een Smart Industry fieldlab die tevens het innovatiecluster zal beheren.

Het delen van faciliteiten en uitwisselen van kennis en deskundigheid en technologieoverdracht, netwerken, informatieverspreiding en samenwerking tussen ondernemingen en andere partijen kan een belangrijke bijdrage aan Smart Industry leveren.

De regeling zal worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO.nl), een dienst van het Ministerie van Economische Zaken.

Openstelling

Aanvragen voor de nieuwe subsidiemodule kunnen gedurende twee maanden worden ingediend, van 1 februari 2017 tot en met 31 maart 2017. Het subsidieplafond zal € 14.550.000 bedragen. Dit is opgenomen in artikel III van deze wijzigingsregeling, dat de Regeling openstelling EZ-subsidies 2017 op dit punt wijzigt.

Staatssteun

Deze subsidie bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 25 en 27 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De maximale steunintensiteit voor experimentele ontwikkeling in daadwerkelijke samenwerking bedraagt 40 procent van de subsidiabele kosten en 50 procent indien de subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer. De maximale steunintensiteit voor het beheren van innovatieclusters bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten.

Zoals aangegeven bestaat tweederde deel van de subsidie uit een subsidie met terugbetalingsverplichting en een derde deel uit subsidie die niet behoeft te worden terugbetaald. Er is sprake van een rentevoordeel dat onder normale marktomstandigheden niet verstrekt zou zijn. Dit rentevoordeel moet dan ook worden aangemerkt als staatssteun. Het bedrag van het rentevoordeel is gelijk aan het bedrag dat volgt uit het verschil tussen de marktconforme rente – bijvoorbeeld als er geleend was bij een bank – en de rente die werkelijk is betaald. In dit geval is die rente nul. Op die wijze kan het zogenoemde bruto subsidie-equivalent worden bepaald. Bij het berekenen van het bruto subsidie-equivalent wordt het referentiepercentage gebruikt dat van toepassing is op het tijdstip van de steunverlening (artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening).

De uiteindelijke steun die wordt verstrekt is dus het deel van de subsidie dat niet hoeft te worden terugbetaald plus het rentevoordeel als gevolg van de subsidie met terugbetalingsverplichting en moet altijd binnen de maximale steunpercentages van de algemene groepsvrijstellingsverordening, zoals hierboven genoemd, blijven. Als de steunintensiteit hoger uitvalt dan deze percentages, wordt door RVO.nl de subsidie naar rato verlaagd.

Regeldruk

Deze regeling heeft gevolgen voor de regeldruk. Op grond van deze subsidiemodule zullen naar verwachting 14 aanvragen worden ingediend waarvan er naar schatting 7 worden gehonoreerd. De regeling leidt tot administratieve lasten en nalevingskosten van € 556.320. De totale regeldruk bedraagt daarmee 3,82 procent van het totale budget van € 14.550.000.

De wijzigingen in de subsidieplafonds voor de Topsector energieprojecten brengen geen verhoging van de administratieve lasten met zich mee, omdat er geen nieuwe aanvragen meer kunnen worden ingediend.

II. ARTIKELEN

Artikel I

Artikel 3.6.1

In de begripsomschrijving van Smart Industry fieldlab wordt aangesloten bij de omschrijving die daarvoor in de Actieagenda Smart Industry wordt gebruikt. De term samenwerkingsverband is gedefinieerd in artikel 1 van het Kaderbesluit EZ-subsidies als een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap.

Artikel 3.6.2

In het eerste lid is bepaald wie de subsidie kan aanvragen en waarvoor. Dat zijn deelnemers in een Smart Industry fieldlab. Zij kunnen subsidie aanvragen voor de uitvoering van een project dat bestaat uit experimentele ontwikkeling, het beheren van een innovatiecluster of een combinatie daarvan. Experimentele ontwikkeling en innovatieclusters zijn omschreven in artikel 2 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, onderdeel 86 respectievelijk onderdeel 92 (artikel 1.1. van de Regeling). Deelnemers aan een Smart Industry fieldlab hoeven niet altijd subsidieaanvragers te zijn. Ze kunnen ook voor eigen rekening deelnemen aan projecten.

Op grond van artikel 20 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies dient een penvoerder een aanvraag in. Een penvoerder is in artikel 1 van dat besluit omschreven als de door het samenwerkingsverband aangewezen penvoerende persoon of organisatie. Door het Smart Industry fieldlab kan elke deelnemer in een Smart Industry fieldlab daarvoor worden aangewezen.

In het tweede lid is bepaald waar een Smart Industry fieldlab uit moet bestaan. Het bevat in elk geval vier of meer ondernemers, waaronder twee of meer MKB-ondernemers, en een of meer onderzoeksorganisaties en een of meer onderwijsinstellingen. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat in de Smart Industry fieldlabs naast een prominente rol van het bedrijfsleven, waaronder de MKB-ondernemers, een rol weggelegd moet zijn voor een of meer onderzoeksorganisaties en een of meer onderwijsinstellingen. Een onderwijsorganisatie en een onderzoeksinstelling kan eenzelfde organisatie zijn, bijvoorbeeld in het geval van een HBO-instelling die zowel activiteiten op het gebied van onderwijs als op het gebied van onderzoek verricht.

Indien de subsidiabele kosten vallen onder artikel 27 van de algemene groepsvrijstellingsverordening (innovatieclusters), kan op grond van het tweede lid van dat artikel alleen subsidie worden verstrekt aan de rechtspersoon die het innovatiecluster zal beheren. Dit is opgenomen in het derde lid van artikel 3.6.2.

In het vierde lid is bepaald dat de subsidie voor tweederde deel wordt verstrekt in de vorm van een subsidie met terugbetalingsverplichting. Dit is reeds toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 3.6.3

In het eerste lid is bepaald wat de hoogte van de subsidie is. De subsidie bedraagt 60% van de subsidiabele kosten.

In het algemeen deel van de toelichting is aangegeven wat de maximale steunpercentages van de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn voor experimentele ontwikkeling en het beheren van innovatieclusters.

Om te waarborgen dat deze maximale steunpercentages niet worden overschreden, is in het tweede lid bepaald dat als het rentevoordeel uit de subsidie met terugbetalingsverplichting en het een derde deel subsidie meer dan 40 procent van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling of 50 procent van de subsidiabele kosten voor het beheren van een innovatiecluster bedraagt, het meerdere in mindering wordt gebracht op de aan de aanvrager te verstrekken subsidie. Bij de subsidieverlening zal dit worden gecorrigeerd na het bepalen van het bruto subsidie equivalent, zoals toegelicht in het algemeen deel.

In het derde lid is bepaald dat het percentage voor experimentele ontwikkeling wordt verhoogd met 10 procentpunten, indien de subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer. Dit vloeit voort uit artikel 25, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Het vierde lid bevat het maximale subsidiebedrag per project. Van belang hierbij is dat met € 3.000.000 niet op het zogenaamde bruto subsidie-equivalent gedoeld wordt (rente uitgedrukt in subsidiebedrag plus de subsidie die niet terugbetaald hoeft te worden), maar op het totale bedrag van de subsidie met terugbetalingsverplichting en de subsidie die niet terugbetaald hoeft te worden. Het maximale subsidiebedrag is gebaseerd op een inschatting die is gemaakt op basis van een inventarisatie naar de investeringsbehoefte bij de doelgroep van de subsidiemodule.

Artikel 3.6.4

In dit artikel is bepaald dat indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een Smart Industry fieldlab meer zou bedragen dan het maximale subsidiebedrag per project van € 3.000.000, het meerdere naar rato in mindering wordt gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 3.6.5

In dit artikel is bepaald welke kosten voor subsidie in aanmerking komen. Omdat de subsidieverlening staatssteun betreft die gerechtvaardigd wordt op grond van de artikelen 25 en 27 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, zal aangesloten moeten worden bij de kostensoorten die op grond van artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk artikel 27, vijfde en achtste lid, voor subsidie in aanmerking komen.

Om die reden komen de volgende kosten voor subsidie voor experimentele ontwikkeling in aanmerking: personeelskosten, kosten van apparatuur en uitrusting voor het project, kosten van gebouwen en gronden voor het project, kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien en bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

Voor het beheren van een innovatiecluster komen uitsluitend de kosten van investeringen in immateriële en materiële activa, personeelskosten en administratieve kosten voor subsidie in aanmerking. Wat onder immateriële en materiële activa verstaan moet worden, is bepaald in artikel 2 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Onderdeel 29 hiervan omschrijft materiële activa als activa bestaande uit gronden, gebouwen en installaties, machines en uitrusting. Onderdeel 30 omschrijft immateriële activa als fysiek of financieel niet tastbare activa, zoals octrooien, licenties, knowhow of andere intellectuele eigendomsrechten.

De personeelskosten en de administratieve kosten hebben betrekking op (a) het aansturen van een cluster ter bevordering van samenwerking, informatiedeling en het verschaffen van gespecialiseerde en op maat gemaakte zakelijke ondersteuningsdiensten, (b) de marketing van het cluster om nieuwe ondernemingen of organisaties aan te trekken en de zichtbaarheid te verhogen en (c) het beheer van de faciliteiten van het cluster, de organisatie van opleidingsprogramma’s, workshops en conferenties ter ondersteuning van kennisdeling, netwerken en transnationale samenwerking (artikel 27, achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening).

Artikel 3.6.6

In dit artikel is bepaald dat het subsidieplafond voor de ingediende projecten wordt verdeeld op volgorde van de rangschikking van de aanvragen. De rangschikking vindt plaats op grond van de criteria die in artikel 3.6.9 zijn opgenomen.

Artikel 3.6.7

Dit artikel bepaalt dat het project binnen vijf jaar na subsidieverlening dient te worden uitgevoerd. Indien uit de subsidieaanvraag blijkt dat het project niet binnen vijf jaar gerealiseerd zal worden, zal de subsidieaanvraag afgewezen worden. De grondslag om deze af te wijzen, bevindt zich in artikel 23, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Volgens dit artikel kan een subsidie worden afgewezen indien het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn (in dit geval de door artikel 3.6.7 gestelde termijn van vijf jaar) kunnen worden voltooid. Gelet op de hoogte van de subsidie en de grootte van de investeringen die daaraan gerelateerd is, wordt ervan uitgegaan dat de projecten binnen de gestelde termijn van vijf jaar gerealiseerd kunnen worden.

Artikel 3.6.8

In dit artikel is bepaald wanneer een aanvraag voor subsidie kan worden afgewezen. Dat kan op basis van zeven afwijzingsgronden. Zo wordt een aanvraag afgewezen als er in het geval van subsidie voor experimentele ontwikkeling geen sprake is van daadwerkelijke samenwerking. De eis van daadwerkelijke samenwerking vloeit voort uit artikel 27, zesde lid, onderdeel b van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Daarin is bepaald dat de maximale steunintensiteit voor experimentele ontwikkeling (25 procent) kan worden verhoogd met 15 procent als het project daadwerkelijke samenwerking behelst tussen ondernemingen waarvan er ten minste een een MKB-ondernemer is, of tussen een onderneming en een of meer organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding.

In onderdeel b is bepaald dat een aanvraag wordt afgewezen als er onvoldoende vertrouwen is dat het leningdeel van de subsidie kan worden terugbetaald binnen de termijn van vijf jaar, bedoeld in artikel 3.6.10.

Op basis van onderdeel c wordt een aanvraag afgewezen als de subsidiabele kosten per project minder dan € 1.000.000 bedragen. Deze ondergrens is opgenomen zodat de aanvragen voldoende massa hebben en daarmee voldoende impact. Ook zorgt dit ervoor dat de administratieve lasten beperkt blijven.

In onderdeel d is nog een ondergrens opgenomen per deelnemer. Een aanvraag wordt afgewezen als het subsidiebedrag per deelnemer lager zou zijn dan € 25.000.

Daarnaast zijn er nog drie meer inhoudelijke afwijzingsgronden opgenomen. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien het project niet leidt tot een voldoende mate van vernieuwing van een product of een proces (onderdeel e), het project onvoldoende economische waarde creëert voor de deelnemers in het Smart Industry fieldlab, de industrie of de Nederlandse economie (onderdeel f) en de kwaliteit van het Smart Industry fieldlab onvoldoende is (onderdeel g).

Verder is van belang te vermelden dat hiernaast ook de afwijzingsgronden uit de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies van toepassing zijn.

Artikel 3.6.9

Van belang is dat uitsluitend de aanvragen die niet op grond van artikel 3.6.8 zijn afgewezen in de rangschikking worden meegenomen. De aanvragen worden hoger gerangschikt naarmate er meer wordt voldaan aan de volgende beoordelingscriteria. De criteria hebben allen een gelijk gewicht.

  • a. Vernieuwing

    Smart Industry fieldlabs dragen bij aan de vernieuwing van producten en processen. Smart Industry fieldlabs zijn er op gericht om doorbraken te bereiken. Het eerste criterium betreft de mate van vernieuwing van een product, een proces of een businessmodel. De toepassing daarvan dient in grote mate vernieuwend te zijn. Een graduele verbetering van een bestaand proces of product is niet wat wordt beoogd met Smart Industry fieldlabs.

  • b. Economische waarde

    Het tweede criterium heeft betrekking op de (potentiële) economische waarde die bereikt wordt met de uitvoering van het project. Hierbij wordt gelet op het verlagen van kosten, het vergroten van de omzet of het ontwikkelen van nieuwe businessmodellen. Hoe duidelijker deze (potentiële) impact kan worden aangetoond, hoe hoger het voorstel scoort. Een duidelijk businessplan is daarom ook een van de punten waarop de voorstellen beoordeeld worden.

    Deze impact wordt groter als niet alleen de in de Smart Industry fieldlab betrokken partijen zullen profiteren van de subsidie maar ook andere partijen. De mate waarin derden kunnen profiteren is dus van belang. Dit kan met de omvang van een sector te maken hebben, maar ook met de mate waarin de nieuwe productietechnologieën, ontwikkelde producten, processen of businessmodellen in andere sectoren toegepast kunnen worden. Bij dit criterium wordt er dan ook op gelet dat de Smart Industry fieldlab actief werkt aan verspreiding van kennis, door middel van bijvoorbeeld lezingen, cursussen, publicaties of open dagen en aan samenwerking met andere Smart Industry fieldlabs. Activiteiten op dit terrein leiden tot een hogere score op dit criterium.

  • c. Kwaliteit van het Smart Industry fieldlab

    Het derde criterium is dat de kwaliteit van het Smart Industry fieldlab hoger is, ten minste blijkend uit de mate van de complementariteit van de deelnemers, de daadwerkelijke betrokkenheid van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie.

    Een fieldlab is een samenwerkingsverband, volgens de definitie van artikel 3.6.1. Dit vraagt om een goede organisatie van het fieldlab. In een goed voorstel wordt daadwerkelijk samengewerkt tussen verschillende partijen. Die samenwerking vraagt om goede afspraken en een goede inrichting van de besluitvorming en organisatie. Een goed projectplan is ook een van de punten waarop beoordeeld zal worden. Naast de wijze waarop het fieldlab is georganiseerd, is ook de samenstelling van het fieldlab van belang. Bij dit criterium wordt erop gelet of deze partijen ook allemaal een volwaardige rol spelen in het fieldlab en of ze elkaar goed aanvullen. Daarbij zal niet uitsluitend worden gekeken naar de mate waarin partijen subsidiabele kosten maken of de omvang van de subsidie per aanvrager. Bijvoorbeeld als subsidie wordt aangevraagd voor een innovatiecluster, wordt niet alleen gekeken naar de beoogde subsidieontvanger: de organisatie die het cluster beheert, maar ook naar de andere partijen die in dat cluster deelnemen.

Artikel 3.6.10

In dit artikel wordt bepaald dat de subsidieontvanger de subsidie volgens een in de beschikking tot subsidieverlening vastgelegd schema binnen vijf jaar na vaststelling van de subsidie dient terug te betalen. Deze vaststelling vindt na afloop van het project plaats door RVO.nl, nadat de penvoerder namens de deelnemers een verzoek tot vaststelling heeft gedaan. In de subsidievaststelling zal de terugbetalingsperiode worden vastgelegd. Dit gebeurt door RVO.nl na raadpleging van de subsidieaanvrager.

Artikel 3.6.11

In dit artikel is de verplichting tot het meewerken aan een evaluatie van de effecten van het subsidie-instrument opgenomen. Het doel van de evaluatieverplichting is ervoor te zorgen dat informatie beschikbaar is die noodzakelijk is om de subsidiemodule Smart Industry fieldlabs te onderzoeken en te verantwoorden.

Artikel 3.6.12

Dit artikel bevat informatieverplichtingen voor de subsidieaanvrager.

Het eerste lid bepaalt dat een aanvraag ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening moet bevatten. De subsidieaanvraag is een zogenaamde steunaanvraag. Artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening bevat algemene eisen ten aanzien van een steunaanvraag. Indien op grond van een subsidiemodule steun wordt aangevraagd die gerechtvaardigd wordt door de algemene groepsvrijstellingsverordening, dan zal de aanvraag aan de vereisten van artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening moeten voldoen.

Omdat de subsidieverlening onder de subsidiemodule Smart Industry fieldlabs gerechtvaardigd wordt door de artikelen 25 en 27 van de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn de vereisten van artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening ook rechtstreeks van toepassing op deze subsidiemodule. Aan de eisen van artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening is in ieder geval voldaan indien de steunaanvraag ten minste de volgende gegevens bevat:

  • a. de naam en grootte van de aanvrager;

  • b. de beschrijving van het project, met inbegrip van aanvangs- en einddatum;

  • c. de locatie van het project;

  • d. een lijst van de projectkosten, en;

  • e. het bedrag aan overheidsfinanciering dat voor het project nodig is.

Naast voormelde vereisten is in artikel 3.6.12, tweede lid, een lijstje met gegevens opgenomen die, onverminderd artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, ook moeten worden verstrekt bij de subsidieaanvraag. In de onderdelen a tot en met c zijn gegevens opgenomen die in de meeste subsidiemodules uit de Regeling minimaal vereist worden, te weten gegevens over de aanvrager, gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager en gegevens over het project. Deze gegevens zijn ten minste nodig om de subsidieaanvraag in behandeling te kunnen nemen.

Daarbij zijn in de onderdelen d en e voor deze subsidiemodule specifieke informatieverplichtingen opgenomen die met name op de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag zien. Zo moet er een businessplan, een projectplan en een financieel plan verschaft worden. Verder zal de aanvrager ook een berekening van de marktrente door een erkende kredietbeoordelaar moeten verschaffen voor de financiering van de uitvoering van het project, omdat op deze wijze dan bezien kan worden wat het subsidie-equivalent van het rentevoordeel precies zal zijn. Het gaat alleen om de berekening van de marktrente die de aanvrager zou moeten betalen als hij voor de uitvoering van het project een geldlening bij een reguliere kredietinstelling zou aanvragen.

Dit is noodzakelijk om te kunnen bepalen of de subsidie niet leidt tot het overschrijden van de maximale steunintensiteit. Daarvoor wordt tevens het referentiepercentage zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening in ogenschouw genomen.

Artikel 3.6.13

De subsidie, bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid, bevat staatssteun. Deze steun wordt gerechtvaardigd door artikelen 25 en 27 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Een nadere toelichting hierop is gegeven in het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 3.6.14

Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2020, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend. De maximale termijn, bedoeld in artikel 24a, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001, van vijf jaar, wordt daarmee in acht genomen.

Artikel II

Dit artikel strekt tot de wijziging van een aantal subsidieplafonds in de Regeling openstelling EZ-subsidies 2016. Zoals aangegeven in het algemeen deel van deze toelichting heeft de wijziging betrekking op Titel 4.2. Topsector energieprojecten. Er is sprake van de volgende budgetverschuivingen:

  • het resterende budget voor de BBEG Innovatie-projecten, programmalijn Groen gas wordt toegevoegd aan het budget en daarmee het subsidieplafond voor de programmalijnen Chemisch katalytische conversietechnologie en Biotechnologische conversietechnologie;

  • voor de gassector gaat het om een verschuiving van het restbudget voor LNG-projecten naar Upstream Gas-projecten;

  • voor de Urban Energy-projecten gaat het om een verschuiving van het resterende budget van de programmalijn Warmte en koude installaties naar de programmalijnen Multifunctionele bouwdelen en Flexibele energie-infrastructuur;

  • bij de Demonstratie energie-innovatie (DEI) projecten vindt een verschuiving van het budget plaats van de eerste naar de tweede tender;

  • voor Energie en industrie gaat het om verschuiving van het budget dat vrijvalt in de early adopterprojecten naar de joint industry projecten.

Omdat het bij deze budgetverschuivingen gaat om verschuivingen tussen of binnen de subsidiemodules die eerder zijn opengesteld, blijft het overkoepelende maximaal te verlenen subsidiebudget voor de Topsector energieprojecten ongewijzigd en is wat dat betreft de eerder gepubliceerde staatssteunparagraaf onverminderd van kracht.

Artikel III

In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZ-subsidies 2017 is aangegeven in welke periode de diverse subsidiemodules zijn opengesteld en wat het subsidieplafond bedraagt. De subsidiemodule Smart Industry fieldlabs wordt opengesteld van 1 februari 2017 tot en met 31 maart 2017. Het subsidieplafond is vastgesteld op € 14.550.000.

Artikel IV

De artikelen I en III treden in werking met ingang van 1 januari 2017. Dit is in overeenstemming met de systematiek van vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van elk kwartaal in werking treden. Met de bekendmaking van deze artikelen wordt afgeweken van deze systematiek, inhoudende dat ministeriële regelingen minimaal twee maanden voor de inwerkingtreding worden bekendgemaakt. Deze afwijking wordt gerechtvaardigd, doordat de doelgroepen gebaat zijn bij een spoedige inwerkingtreding.

Artikel II treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst. Deze afwijking wordt ook gerechtvaardigd doordat de doelgroepen gebaat zijn bij een spoedige inwerkingtreding.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven