Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 6 december 2016, kenmerk 1059209-158925-LZ, houdende wijziging van de Regeling langdurige zorg in verband met wijzigingen in het informeel tarief, tarieven voor het pgb en enkele andere wijzigingen

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op de artikelen 3.3.2, achtste lid, en 3.3.3, eerste, zesde en achtste lid, van de Wet langdurige zorg, artikel 49e van de Wet marktordening gezondheidszorg en artikel 3.2.5 van het Besluit langdurige zorg;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling langdurige zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.4 vervalt.

B

Artikel 5.1 komt te luiden:

Artikel 5.1

  • 1. Bij het bepalen van de totale kosten van een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, vierde lid, onderdeel b, van de wet blijven buiten beschouwing de kosten van modules voor begeleiding groep en behandeling als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel c, van de wet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijven in geval van een verzekerde die geïndiceerd is voor een zorgprofiel in de sector verpleging en verzorging bij het bepalen van de totale kosten van een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, vierde lid, onderdeel b, van de wet, buiten beschouwing de kosten van individuele behandeling als onderdeel van de module behandeling als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel c, van de wet.

  • 3. Voor het modulair pakket thuis is het bedrag beschikbaar, bedoeld in het eerste en tweede lid, verminderd met het aan de verzekerde volgens hoofdstuk 5 verleende persoonsgebonden budget.

C

Artikel 5.13 komt te luiden:

  • 1. Een persoonsgebonden budget voor een verzekerde die blijkens een indicatiebesluit is aangewezen op zorg, bedraagt in 2017 ten hoogste voor:

    • a. persoonlijke verzorging:

      1e klasse 1: € 1.523

      2e klasse 2: € 4.571

      3e klasse 3: € 8.366

      4e klasse 4: € 12.936

      5e klasse 5: € 17.481

      6e klasse 6: € 22.052

      7e klasse 7: € 27.372

    • b. verpleging:

      1e klasse 0: € 1.303

      2e klasse 1: € 3.913

      3e klasse 2: € 7.826

      4e klasse 3: € 14.349

      5e klasse 4: € 22.176

      6e klasse 5: € 30.004

    • c. begeleiding individueel:

      1e klasse 1: € 2.022

      2e klasse 2: € 6.065

      3e klasse 3: € 11.101

      4e klasse 4: € 17.166

      5e klasse 5: € 23.193

      6e klasse 6: € 29.259

      7e klasse 7: € 36.316

      8e klasse 8: € 45.395

    • d. begeleiding groep:

      1e klasse 1: € 2.493

      2e klasse 2: € 4.988

      3e klasse 3: € 7.482

      4e klasse 4: € 9.977

      5e klasse 5: € 12.470

      6e klasse 6: € 14.964

      7e klasse 7: € 17.459

      8e klasse 8: € 19.952

      9e klasse 9: € 22.447

    • e. begeleiding groep, inclusief vervoer:

      1e klasse 1: € 2.793

      2e klasse 2: € 5.584

      3e klasse 3: € 8.379

      4e klasse 4: € 11.169

      5e klasse 5: € 13.965

      6e klasse 6: € 16.457

      7e klasse 7: € 18.952

      8e klasse 8: € 21.447

      9e klasse 9: € 23.941

    • f. schoonhouden van de woonruimte:

      1e klasse 1: € 3.417

  • 2. Het persoonsgebonden budget wordt berekend door het in het indicatiebesluit opgenomen zorgprofiel of een zorgzwaartepakket, indien het een verzekerde betreft die krachtens overgangsrecht beschikt over een zorgzwaartepakket krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, met toepassing van bijlage C bij deze regeling om te rekenen naar een of meer klassen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het zorgkantoor verhoogt het persoonsgebonden budget met € 4.102 voor een verzekerde die woont in een kleinschalig wooninitiatief.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op:

    • a. een verzekerde als bedoeld in artikel 9.3, eerste lid, die er niet op grond van het tweede lid van dat artikel voor gekozen heeft om zorg te ontvangen krachtens een indicatiebesluit in een bij hem best passend zorgprofiel als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit;

    • b. een verzekerde als bedoeld in artikel 9.3b, eerste lid; en

    • c. een verzekerde als bedoeld in artikel 9.3d, eerste lid.

  • 5. Het persoonsgebonden budget voor de verzekerde, bedoeld in het vierde lid, bedraagt 101,35% van het persoonsgebonden budget dat was verleend voor de subsidieperiode die eindigde op 31 december 2016.

D

Artikel 5.13a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien een verzekerde als bedoeld in artikel 9.3b, eerste lid, of artikel 9.3d, eerste lid, een herindicatie aanvraagt dan wel in het geval van een herziening van het indicatiebesluit van deze verzekerde op grond van artikel 3.2.4 aanhef en onderdeel b, van de wet, bedraagt in afwijking van artikel 5.13, vijfde lid, het persoonsgebonden budget voor de verzekerde in 2017 ten hoogste voor:

    • a. persoonlijke verzorging:

      1e klasse 1: € 1.444

      2e klasse 2: € 4.333

      3e klasse 3: € 7.944

      4e klasse 4: € 12.279

      5e klasse 5: € 16.611

      6e klasse 6: € 20.944

      7e klasse 7: € 25.999

      8e klasse 8: € 32.500

      9e klasse 9: het bedrag genoemd bij klasse 8, vermeerderd met

      een bedrag gelijk aan het product van het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 8 overschrijdt en een bedrag van € 1.444

    • b. verpleging:

      1e klasse 0: € 1.303

      2e klasse 1: € 3.913

      3e klasse 2: € 7.826

      4e klasse 3: € 14.349

      5e klasse 4: € 22.176

      6e klasse 5: € 30.004

      7e klasse 6: € 37.829

      8e klasse 7: € 46.961

      9e klasse 8: het bedrag genoemd bij klasse 7, vermeerderd met

      een bedrag gelijk aan het product van het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 7 overschrijdt en een bedrag van € 2.609

    • c. begeleiding individueel:

      1e klasse 1: € 1.917

      2e klasse 2: € 5.750

      3e klasse 3: € 10.542

      4e klasse 4: € 16.293

      5e klasse 5: € 22.043

      6e klasse 6: € 27.793

      7e klasse 7: € 34.502

      8e klasse 8: € 43.126

      9e klasse 9: het bedrag genoemd bij klasse 8, vermeerderd met

      een bedrag gelijk aan het product van het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 8 overschrijdt en een bedrag van € 1.917

    • d. begeleiding groep:

      1e klasse 1: € 2.369

      2e klasse 2: € 4.739

      3e klasse 3: € 7.107

      4e klasse 4: € 9.477

      5e klasse 5: € 11.848

      6e klasse 6: € 14.216

      7e klasse 7: € 16.586

      8e klasse 8: € 18.954

      9e klasse 9: € 21.324

      10e klasse 10: het bedrag genoemd bij klasse 9, vermeerderd met

      een bedrag gelijk aan het product van het aantal dagdelen waarmee het geïndiceerde aantal dagdelen de bovengrens van klasse 9 overschrijdt en een bedrag van € 2.369

    • e. begeleiding groep, inclusief vervoer:

      1e klasse 1: € 2.653

      2e klasse 2: € 5.306

      3e klasse 3: € 7.959

      4e klasse 4: € 10.610

      5e klasse 5: € 13.267

      6e klasse 6: € 15.634

      7e klasse 7: € 18.005

      8e klasse 8: € 20.373

      9e klasse 9: € 22.744

      10e klasse 10: het bedrag genoemd bij klasse 9, vermeerderd met

      een bedrag gelijk aan het product van het aantal dagdelen waarmee het geïndiceerde aantal dagdelen de bovengrens van klasse 9 overschrijdt en een bedrag van € 2.369

    • f. kortdurend verblijf gedurende niet meer dan twee etmalen per week: € 103 per etmaal.

2. In het tweede lid wordt ‘artikel 5.13, derde lid’ vervangen door: artikel 5.13, eerste lid, onderdeel f.

E

In artikel 5.14, eerste lid, wordt ‘artikel 5.13’ vervangen door: artikelen 5.13 of 5.13a’.

F

Artikel 5.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘100,42%’ vervangen door: 101,35%.

2. In het eerste, tweede en derde lid wordt ‘2015’ telkens vervangen door: 2016.

G

In artikel 5.15a, eerste lid, wordt ‘€ 219.000’ vervangen door: € 222.889.

H

In artikel 5.17, eerste lid, wordt ‘€ 4.047’ vervangen door: € 4.102.

I

Artikel 5.22 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

  • 1. Het uit het persoonsgebonden budget te betalen bruto loon of de te betalen vergoeding aan een zorgaanbieder bedraagt ten hoogste € 20 per uur of per dagdeel, tenzij de verzekerde kan aantonen dat de zorg is verleend door:

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt een bruto uurloon dan wel vergoeding van ten hoogste € 63 per uur of € 58 per dagdeel gehanteerd of een bruto loon dan wel vergoeding van ten hoogste het door de zorgautoriteit op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg voor de desbetreffende zorg vastgestelde hoger tarief, indien:

    • a. de verzekerde kan aantonen dat de zorg is verleend door een onderneming als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of b, of een persoon als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c; of

    • b. een verzekerde voor 1 januari 2014 een persoonsgebonden budget ontving als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en onafgebroken een persoonsgebonden budget als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de wet heeft ontvangen.

2. In het derde lid wordt ‘Het tweede lid’ vervangen door: Het eerste lid.

3. In het vierde lid wordt ‘het aantal’ vervangen door: Het aantal.

J

Hoofdstuk 8 komt te luiden:

Hoofdstuk 8. Financiële bepalingen

Artikel 8.1
  • 1. Het bedrag, bedoeld in artikel 49e, eerste lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg, bedraagt voor het jaar 2015: € 17.870,1 miljoen.

  • 2. Van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is € 16.385,1 miljoen bestemd voor zorg in natura en € 1.485,0 miljoen bestemd voor persoonsgebonden budgetten.

Artikel 8.2

De bedragen die in 2015 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn voor de hiernavolgende regio’s de achter die regio’s opgenomen bedragen:

Groningen:

€ 74.679.562

Friesland:

€ 88.972.423

Drenthe:

€ 68.702.737

Zwolle:

€ 59.572.060

Twente:

€ 65.301.325

Apeldoorn, Zutphen, en omstreken:

€ 34.427.626

Arnhem:

€ 96.542.977

Nijmegen:

€ 51.041.555

Utrecht:

€ 96.514.184

Flevoland:

€ 20.783.554

’t Gooi:

€ 38.653.462

Noord-Holland Noord:

€ 48.335.180

Kennemerland:

€ 28.633.505

Zaanstreek/Waterland:

€ 20.277.657

Amsterdam:

€ 46.271.294

Amstelland en de Meerlanden:

€ 11.930.959

Zuid-Holland Noord:

€ 30.082.354

Haaglanden:

€ 55.359.335

Delft Westland Oostland:

€ 18.943.688

Midden-Holland:

€ 22.443.074

Rotterdam:

€ 45.803.763

Nieuwe Waterweg Noord:

€ 12.791.303

Zuid-Hollandse Eilanden:

€ 34.025.072

Waardenland:

€ 31.939.982

Zeeland:

€ 28.884.591

West-Brabant:

€ 59.082.555

Midden-Brabant:

€ 52.785.559

Noordoost Brabant:

€ 62.390.852

Zuidoost Brabant:

€ 60.744.905

Noord-en Midden-Limburg:

€ 50.597.924

Zuid-Limburg:

€ 57.544.570

Middel-IJssel:

€ 10.915.415

Artikel 8.3
  • 1. Het bedrag, bedoeld in artikel 49e, eerste lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg, bedraagt voor het jaar 2016: € 18.608,2 miljoen.

  • 2. Van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is € 16.782,5 miljoen bestemd voor zorg in natura en € 1.825,7 miljoen bestemd voor persoonsgebonden budgetten.

    Daarbij is rekening gehouden met overhevelingen door de Wlz-uitvoerders tussen de deelkaders voor zorg in natura en persoonsgebonden budgetten tot en met 21 november 2016.

Artikel 8.4

De bedragen die in 2016 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn voor de hiernavolgende regio’s de achter die regio’s opgenomen bedragen:

Groningen:

89.148.317

Friesland:

105.223.393

Drenthe:

76.882.167

Zwolle:

67.360.494

Twente:

81.047.823

Apeldoorn, Zutphen, en omstreken:

41.394.995

Arnhem:

118.769.899

Nijmegen:

61.038.392

Utrecht:

117.889.857

Flevoland:

26.232.098

’t Gooi:

48.223.818

Noord-Holland Noord:

4.339.992

Kennemerland:

33.716.501

Zaanstreek/Waterland:

24.859.860

Amsterdam:

61.602.461

Amstelland en de Meerlanden:

15.820.579

Zuid-Holland Noord:

37.400.483

Haaglanden:

73.476.816

Westland Schieland Delfland:

43.108.778

Midden-Holland:

27.141.031

Rotterdam:

60.745.405

Zuid-Hollandse Eilanden:

41.683.544

Waardenland:

38.398.152

Zeeland:

36.122.835

West-Brabant:

75.388.525

Midden-Brabant:

62.014.320

Noordoost Brabant:

76.358.433

Zuidoost Brabant:

73.583.357

Noord- en Midden-Limburg:

63.201.736

Zuid-Limburg:

76.323.787

Midden IJssel:

17.208.188

Artikel 8.5
  • 1. Het bedrag, bedoeld in artikel 49e, eerste lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg, bedraagt voor het jaar 2017: € 19.270,4 miljoen.

  • 2. Van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is € 17.153,7 miljoen bestemd voor zorg in natura en € 2.116,8 miljoen bestemd voor persoonsgebonden budgetten. Daarbij is rekening gehouden met overhevelingen door de Wlz-uitvoerders tussen de deelkaders voor zorg in natura en persoonsgebonden budgetten tot en met 21 november 2016.

Artikel 8.6

De bedragen die in 2017 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn voor de hiernavolgende regio’s de achter die regio’s opgenomen bedragen:

Groningen:

105.619.564

Friesland:

107.000.000

Drenthe:

86.812.045

Zwolle:

74.938.744

Twente:

96.022.403

Apeldoorn, Zutphen, en omstreken:

50.109.515

Arnhem:

140.714.096

Nijmegen:

68.677.579

Utrecht:

139.671.455

Flevoland:

31.078.801

’t Gooi:

57.133.761

Noord-Holland Noord:

61.649.095

Kennemerland:

39.946.039

Zaanstreek/Waterland:

29.453.025

Amsterdam:

79.984.272

Amstelland en de Meerlanden:

15.649.579

Zuid-Holland Noord:

36.716.483

Haaglanden:

87.052.560

Westland Schieland Delfland:

49.296.511

Midden-Holland:

30.633.250

Rotterdam:

78.968.864

Zuid-Hollandse Eilanden:

49.385.091

Waardenland:

43.117.827

Zeeland:

42.796.972

West-Brabant:

89.317.480

Midden-Brabant:

69.993.765

Noordoost Brabant:

86.024.917

Zuidoost Brabant:

87.178.786

Noord- en Midden-Limburg:

71.395.240

Zuid-Limburg:

90.425.543

Midden IJssel:

20.000.000

K

Aan Hoofdstuk 9 wordt na artikel 9.12 een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 9.13

Voor de verzekerde die op 31 december 2016 een persoongebonden budget ontving op grond van de wet en waarvoor het op grond van artikel 5.22 zoals dat luidde op 31 december 2016 uit het persoonsgebonden budget te betalen bruto loon of de te betalen vergoeding aan een zorgaanbieder ten hoogste het in het eerste lid van dat artikel genoemde bedrag of tarief bedroeg, blijft dat bedrag of tarief gelden.

L

Aan de aanhef van Bijlage c wordt na ‘Met inbegrip van klassen voor vormen van zorg per zorgzwaartepakket op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten voor verzekerden die krachtens overgangsrecht toegang hebben verkregen tot zorg krachtens de Wet langdurige zorg‘ toegevoegd:

Tot ieder zorgprofiel behoort tevens schoonhouden van de woonruimte, klasse 1.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

TOELICHTING

Algemeen

In deze regeling is een aantal wijzigingen van de Regeling langdurige zorg (Rlz) opgenomen. Inhoudelijk wordt er een wijziging aangebracht ten opzichte van het informeel tarief. Ook zijn de nieuwe tarieven met betrekking tot het persoonsgebonden budget (pgb) met deze regeling in de Rlz opgenomen. Tot slot is een aantal technische wijzigingen opgenomen.

Informeel tarief

Het informeel tarief gaat ook gelden voor budgethouders die op of na 1 januari 2017 naar de Wlz terugkeren.

Op 1 januari 2014 is het informele tarief voor nieuwe budgethouders in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) ingevoerd. Het informeel tarief houdt in dat er een vergoeding van ten hoogste € 20 per uur of per dagdeel gehanteerd moet worden indien er sprake is van een informele zorgverlener (in plaats van een formeel tarief van € 63 per uur of € 58 per dagdeel). Per 1 januari 2015 is de langdurige zorg echter hervormd. Dit heeft er toe geleid dat mensen met extramurale indicaties vanuit de AWBZ zijn overgegaan naar het gemeentelijk domein (op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of de Jeugdwet) of naar de zorgverzekeraar (op grond van de Zorgverzekeringswet). Tijdens de herindicatie-trajecten zijn echter sommige uitgestroomde budgethouders weer ingestroomd in de Wet langdurige zorg (Wlz). Deze groep ‘terugkeerders’ is naar de oude tekst van de regeling geen ‘nieuwe instromer’. Voor hen blijft het formeel tarief gelden. Omdat de herindicatie-trajecten van gemeenten en verzekeraars zijn afgerond, zijn mogelijk onbedoeld uitgestroomde budgethouders inmiddels weer in de Wlz ingestroomd. Deze budgethouders hebben hiervoor ruim (vanaf 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016) de tijd gehad.

Financiële consequenties

Het van toepassing zijn van het informeel tarief op alle nieuw instromende budgethouders in de Wlz heeft geen specifieke financiële gevolgen en leidt niet tot verandering in het huidige uitgavenpatroon van de Wlz. De hoogte van het pgb verandert namelijk niet. Deze wijziging ziet alleen op de inkoop van zorg met het pgb. Op de zorginkoop van budgethouders die na 1 januari 2017 instromen is het informele tarief ad € 20 per uur van toepassing in plaats van het formele tarief van € 63 per uur of € 58 per dagdeel.

Consequenties administratieve lasten

De SVB heeft aangegeven dat deze wijziging geen administratieve gevolgen voor haar heeft. Omdat op nieuw instromende budgethouders, niet zijnde herinstromers, het informeel tarief reeds van toepassing was, kunnen zorgkantoren hun huidige uitvoeringspraktijk voortzetten. Daarom heeft deze wijziging geen effect op de omvang van de administratieve lasten voor zorgkantoren.

Fraudetoets

Op de wijziging met betrekking tot het informeel tarief is een fraudetoets uitgevoerd. Uit deze toets is gebleken dat de wijzigingen geen additionele fraudegevoeligheden met zich meebrengen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

De subsidiëring van eerstelijns verblijf op grond van artikel 11.1.5, eerste lid, van de Wlz eindigt per 1 januari 2017. Om die reden vervalt artikel 3.4 van de Rlz.

Onderdeel B

In dit onderdeel wordt artikel 5.1 gewijzigd. In het eerste lid vervalt het onderdeel betreffende het schoonhouden van de woonruimte van de verzekerde omdat deze zorg per 1 januari 2017 weer onderdeel zal uitmaken van het pakket van zorg van de Wlz. Artikel 5.1, eerste lid, regelt nu dat het budget dat voor de verzekerden beschikbaar is voor het modulair pakket thuis, gelijk is aan het pgb dat verleend kan worden volgens hoofdstuk 5, verminderd met het pgb dat verleend kan worden voor begeleiding groep en vermeerderd met de kosten voor begeleiding groep, behandeling groep en individuele behandeling.

Verder wordt geregeld dat het eerste lid niet geldt voor de verzekerde die geïndiceerd is voor een zorgprofiel in de sector verpleging en verzorging. Het budget dat voor verzekerden met een zorgprofiel in de sector verpleging en verzorging beschikbaar is voor het modulair pakket thuis, is gelijk aan het pgb dat verleend kan worden volgens hoofdstuk 5, vermeerderd met de kosten van individuele behandeling. Daarom wordt in het tweede lid geregeld dat de kosten voor behandeling individueel buiten beschouwing blijft bij het bepalen van de totale kosten van een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, vierde lid, onderdeel b, van de wet. Hiermee sluit artikel 5.1 aan bij de praktijk.

Onderdelen C, D, F, G en H

De bedragen in de artikelen 5.13, 5.13a, 5,15, 5,15a en 5.17 zijn geïndexeerd.

Aangezien per 1 januari 2017 het schoonhouden van de woonruimte onderdeel uitmaakt van zorg op grond van de Wet langdurige zorg, is in artikel 5.13, eerste lid, onderdeel f, een tarief voor het schoonhouden van de woonruimte opgenomen. Om die reden kan artikel 5.13, derde lid, vervallen.

Op grond van artikel 9.3, tweede lid, heeft de verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, zesde lid, met ingang van 1 januari 2017 de mogelijkheid het zorgkantoor te verzoeken een vergoeding toe te kennen voor het schoonhouden van zijn woonruimte, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a, onderdeel 2°, van de wet indien en voor zover hij deze ook op 31 december 2016 ontving.

Het vierde lid regelt dat artikel 5.13 niet geldt voor verzekerden als bedoeld in 9.3, eerste lid, die op grond van artikel 9.3, tweede lid, er voor hebben gekozen om zorg te ontvangen op grond van een indicatiebesluit in een bij hem best passend zorgprofiel. Ook voor verzekerden als bedoeld in de artikelen 9.3b, eerste lid, en 9.3d, eerste lid, geldt artikel 5.13 niet.

Onderdeel E

In dit onderdeel is een technische wijziging van artikel 5.14 opgenomen.

Onderdeel I

Met dit onderdeel wordt artikel 5.22 van de Rlz gewijzigd. Met deze wijziging wordt geregeld dat het informeel tarief ook gaat gelden voor budgethouders die op of na 1 januari 2017 naar de Wlz terugkeren.

Voor budgethouders die vóór 1 januari 2017 zijn teruggekeerd naar de Wlz – nadat ze tijdelijk een pgb uit een ander domein hebben ontvangen – is overgangsrecht opgenomen in artikel 9.13 van de Rlz. Voor hen blijft het tarief op grond van het op die datum luidende artikel 5.22, eerste lid, gelden.

Onderdeel J

In de artikelen 8.5 en 8.6 zijn de voor pgb’s op grond van de Wlz beschikbare bedragen voor 2017 opgenomen. Het totaal voor de pgb’s op grond van de Wlz is voor 2017 € 2.116,8 miljoen.

De bedragen voor de jaren 2015 en 2016 zoals opgenomen in de artikelen 8.1 tot en met 8.4 zijn aangepast in verband met overhevelingen door de Wlz-uitvoerders tussen de deelkaders voor zorg in natura en pgb. De Wlz-uitvoerders hebben deze overhevelingen aangemeld bij de NZa. De overhevelingen tot en met 21 november 2016 zijn verwerkt. Per saldo is hierdoor het landelijk beschikbare bedrag voor zorg in natura verhoogd en het bedrag voor persoonsgebonden budgetten verlaagd. De bedragen voor het jaar 2017 in de artikelen 8.5 en 8.6 zijn gebaseerd op de kader- en voorhangbrief langdurige zorg 2017 (Kamerstukken II 2016/17, 34 104, nr. 149). Zoals aangegeven in deze brief heb ik de Wlz-uitvoerders de gelegenheid gegeven om uiterlijk 1 november 2016 bij de NZa aan te geven hoe zij hun regionale Wlz-kader voor het jaar 2017 willen verdelen over zorg in natura en pgb. De verdeling in de voorliggende Rlz is gebaseerd op de ontvangen opgaven van de Wlz-uitvoerders.

Onderdeel K

Voor verzekerden waarvoor op grond van artikel 5.22 van de Rlz, zoals het luidde op 31 december 2016, het formeel tarief geldt, blijft het formeel tarief gelden. Dit geldt dus voor verzekerden die voor 1 januari 2014 een pgb op grond van de AWBZ hadden en tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2017 tijdelijk geen pgb op grond van de Wlz hebben gehad en voor laatstgenoemde datum weer terugkeren naar de Wlz. Voor deze verzekerden blijft het tarief gelden op grond van artikel 5.22, zoals dat luidde voor de wijziging.

Onderdeel L

Omdat per 1 januari 2017 het schoonhouden van de woonruimte onderdeel uitmaakt van zorg op grond van de Wlz, wordt in Bijlage c bij de regeling opgenomen dat het schoonhouden van de woonruimte behoort tot ieder zorgprofiel.

Artikel II (Inwerkingtreding)

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2017.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Naar boven