TOELICHTING
I. Algemeen
De Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (hierna:
WNT) stelt regels over de bezoldigingsmaxima van topfunctionarissen bij instellingen
met een publieke of semipublieke taak. Op grond van de WNT bestaat de Regeling bezoldigingsmaxima
topfunctionarissen zorg en jeugdhulp (hierna: de Regeling). De Regeling bepaalt dat
topfunctionarissen in de zorg en jeugdhulp per kalenderjaar niet meer bezoldiging
ontvangen dan het voor dat kalenderjaar vastgestelde bedrag. Dit bedrag wordt in het
jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarop het bedrag betrekking heeft, vastgesteld
(artikel 2.7 van de WNT).
De bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen in de zorg en jeugdhulp worden vastgesteld
in navolging van de aanpassing per 1 januari 2017 van de maximumbezoldiging als bedoeld
in artikel 2.3 van de WNT (regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
van 26 augustus 2016 houdende indexering WNT-normen 2017 (Stcrt. 2016, 45837)). Dit betekent dat de bezoldigingsmaxima worden aangepast aan de ontwikkeling van
de contractuele loonkosten voor de sector overheid per maand, zoals deze in 2016 voor
het daaraan voorafgaande jaar door het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna:
CBS) is bepaald.
Het voor een topfunctionaris in de zorg en jeugdhulp toepasselijke bezoldigingsmaximum
wordt vastgesteld op basis van de karakteristieken van de instelling in de zorg of
jeugdhulp waar de topfunctionaris werkzaam is. Uitgangspunt daarbij is dat voor grotere,
complexere instellingen een zwaarder functieprofiel vereist is dan voor kleinere,
eenvoudige instellingen en dat bij een hogere functiezwaarte een hogere bezoldiging
past. De instelling waar de topfunctionaris werkzaam is, stelt aan de hand van de
bijlage bij de Regeling het totaal aantal bij die instelling behorende punten vast.
Daarbij geldt: hoe complexer de karakteristieken van een instelling zijn, hoe meer
punten de instelling kan scoren. Het totaal aantal punten leidt tot een indeling van
de instelling in een bepaalde klasse. De bezoldiging voor een topfunctionaris bij
de instelling bedraagt niet meer dan het bedrag dat voor die klasse is vastgesteld.
Eén van de uitgangspunten is dat de complexiteit van de werkzaamheden van een topfunctionaris
toeneemt als een instelling geneeskundige vervolgopleidingen verzorgt. Dit betreft
vervolgopleidingen tot (medisch) specialist, tot huisarts of specialist ouderengeneeskunde,
tot gespecialiseerd verpleegkundige en voor medisch ondersteunend personeel (onderdeel
B, eerste lid, van de bijlage bij het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG). Op grond
van de Regeling worden op dit moment alleen instellingen die voor het verzorgen van
deze geneeskundige vervolgopleidingen een beschikbaarheidbijdrage ontvangen, aangemerkt
als instellingen die geneeskundige vervolgopleidingen verzorgen. Gebleken is dat het
ontvangen van een beschikbaarheidbijdrage niet afdoende is om te bepalen of een instelling
geneeskundige vervolgopleidingen verzorgt. Er zijn namelijk instellingen die geneeskundige
vervolgopleidingen verzorgen zonder hiervoor een beschikbaarheidbijdrage te ontvangen.
Het gaat dan bijvoorbeeld om een instelling die de opleiding tot huisarts verzorgt:
niet deze instelling, maar de stichting die landelijk de opleiding tot huisarts organiseert,
krijgt hiervoor een beschikbaarheidbijdrage. Ook zijn er instellingen en rechtspersonen
die ten behoeve van andere rechtspersonen en instellingen geneeskundige vervolgopleidingen
verzorgen, zonder hiervoor zelf een beschikbaarheidbijdrage te ontvangen.
Het is redelijk dat ook dergelijke instellingen (die dus wel geneeskundige vervolgopleidingen
verzorgen, maar hiervoor geen beschikbaarheidbijdrage ontvangen) kunnen worden aangemerkt
als instellingen die geneeskundige vervolgopleidingen verzorgen in de zin van de Regeling.
De Regeling wordt daarom zodanig aangepast dat niet het ontvangen van een beschikbaarheidbijdrage,
maar het verzorgen van een geneeskundige vervolgopleiding bepaalt of een instelling
een extra punt kan scoren.
Ook zijn er instellingen die, hoewel toegerust voor het verzorgen van een geneeskundige
vervolgopleiding, deze niet elk kalenderjaar verzorgen, bijvoorbeeld omdat er in dat
jaar geen belangstelling is. Het gaat dan met name om instellingen voor gehandicaptenzorg
en de opleiding tot arts voor verstandelijk gehandicapten. Wanneer er geen geneeskundige
vervolgopleidingen worden verzorgd, scoort een instelling minder punten. Dit betekent
dat het bezoldigingsmaximum van de topfunctionaris die bij een dergelijke instelling
werkzaam is, jaarlijks kan fluctueren. Om dit te vermijden wordt in de Regeling bepaald
dat een instelling extra punten scoort als in ten minste één van de drie kalenderjaren
voorafgaande aan het jaar waarin de beoordeling van de karakteristieken van de instelling
plaatsvindt, een geneeskundige vervolgopleiding is verzorgd.
Verder worden de werkzaamheden van een topfunctionaris als complexer beschouwd naarmate
een instelling meer financieringsbronnen heeft waarmee het verlenen van zorg en jeugdhulp
wordt bekostigd. Diverse instellingen verlenen forensische zorg: geestelijke gezondheidszorg
aan justitiabelen die vergelijkbaar is met het verlenen van geestelijke gezondheidszorg
op grond van een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw)
of op grond van de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz). In de Regeling is financiering
voor forensische zorg echter niet als financieringsbron opgenomen voor het bepalen
van de complexiteit van de werkzaamheden van een topfunctionaris. Nu het verlenen
van forensische zorg vergelijkbaar is met het verlenen van zorg op grond van een zorgverzekering
als bedoel in de Zvw of op grond van de Wlz, wordt ook het ontvangen van geld voor
het verlenen van forensische zorg als financieringsbron voor het bepalen van de complexiteit
van de werkzaamheden van een topfunctionaris beschouwd.
Tevens is gebleken dat diverse instellingen in de zorg en jeugdhulp onderwijs verzorgen.
Nu het geven van onderwijs zo nauw verbonden is met de zorgverlening door de betrokken
instelling, wordt ook het ontvangen van geld voor dit onderwijs als financieringsbron
voor het bepalen van de complexiteit van de werkzaamheden van een topfunctionaris
beschouwd. Voor de duidelijkheid zij daarbij opgemerkt dat alle financiering voor
het verzorgen van onderwijs, als één financieringsbron wordt beschouwd.
Thans bepaalt de Regeling dat een financieringsbron pas relevant is als een instelling
hiermee minimaal 10% van de opbrengsten genereert. Diverse instellingen hebben financieringsbronnen
die miljoenen euro’s bedragen, maar die niet als relevant worden beschouwd omdat met
deze bronnen niet minimaal 10% van de opbrengsten wordt gegenereerd. Deze financieringsbronnen
hebben echter wel een zodanige omvang dat de complexiteit van de werkzaamheden van
een topfunctionaris bij een instelling toeneemt. Voortaan wordt daarom ook een financieringsbron
waarmee minimaal € 5 miljoen van de opbrengsten van een instelling wordt gegenereerd,
als relevante financieringsbron beschouwd. Dit geldt overigens alleen als een instelling
ten minste € 10 miljoen aan opbrengsten heeft.
Tot slot wordt sinds 1 januari 2015 de omzet van vrijgevestigde medisch-specialisten
niet meer gescheiden van de omzet van de instelling waar de vrijgevestigde medisch-specialisten
werken. Dit betekent dat het niet meer nodig is om te bepalen dat een instelling voor
het bepalen van de omzet, de omzet van vrijgevestigde medisch-specialisten die bij
de instelling werken, mag optellen bij de eigen omzet.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1
A
Voor topfunctionarissen in de zorg en jeugdhulp bedroeg de bezoldiging voor 2016 maximaal
€ 179.000 (klasse V). Voor de aanpassing in deze regeling wordt, in navolging van
voornoemde regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
de door het CBS voor het jaar 2015 vastgestelde ontwikkeling van de contractuele loonkosten
voor de sector overheid per maand gebruikt. Voor 2015 is deze ontwikkeling van de
contractuele loonkosten op 0,6% bepaald.
Een verhoging van € 179.000 met dit percentage leidt tot een bedrag van € 180.074.
In navolging van artikel 2.3, tweede lid, van de WNT en de toelichting hierbij wordt
het bedrag naar boven op een duizendvoud in euro’s afgerond. Hiermee is het bezoldigingsmaximum
voor het jaar 2017 bepaald op een bedrag van € 181.000. Op de overige klassen voor
de zorg en jeugdhulp is eenzelfde procentuele verhoging toegepast.
B
Onderdeel 1
Het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG onderscheidt een aantal geneeskundige vervolgopleidingen.
Het betreft allereerst opleidingen voor de 28 erkende medisch specialismen, voor drie
technische zorg specialismen, voor twee tandheelkundige specialismen en voor zeven
overige specialismen (onderdeel B, eerste lid, onder a, van de bijlage bij het Besluit
beschikbaarheidbijdrage WMG). Ten tweede gaat het om de opleiding tot huisarts of
specialist ouderengeneeskunde (onderdeel B, eerste lid, onder b, van de bijlage bij
het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG). Ten derde betreft het de opleiding tot gespecialiseerd
verpleegkundige of opleidingen tot medisch ondersteunend personeel (onderdeel B, eerste
lid, onder c, van de bijlage bij het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG).
De beoordeling van het aantal taken van een rechtspersoon of instelling wordt gekoppeld
aan het verzorgen van voornoemde geneeskundige vervolgopleidingen, in ten minste één
van de drie kalenderjaren voorafgaande aan het jaar waarin de beoordeling van de karakteristieken
van de rechtspersoon of instelling plaatsvindt, waarbij niet van belang is of de rechtspersoon
of instelling voor het verzorgen van de geneeskundige vervolgopleiding een beschikbaarheidbijdrage
ontvangt.
Onderdeel 2
Diverse rechtspersonen en instellingen in de zorg en jeugdhulp verlenen forensische
zorg. Dit betreft zorg als bedoeld in artikel 3.1.1 van de Wlz of artikel 2.1 van
het Besluit zorgverzekering, voor zover het geestelijke gezondheidszorg of verslavingszorg
betreft, die – kort gezegd – wordt verleend aan een justitiabele met een psychogeriatrische
of psychiatrische aandoening of beperking, verslaving daaronder begrepen, of een verstandelijke
handicap (artikel 2 van het Interimbesluit forensische zorg). De Minister van Veiligheid
en Justitie zorgt voor de betaling van bedragen die verschuldigd zijn aan rechtspersonen
of instellingen voor het verlenen van forensische zorg (artikel 4, derde lid, van
het Interimbesluit forensische zorg). Aard, inhoud en omvang van forensische zorg
zijn vergelijkbaar met op grond van een zorgverzekering als bedoeld in de Zvw of op
grond van de Wlz verleende zorg of diensten. Nu forensische zorg vergelijkbaar is
met op grond van een zorgverzekering als bedoeld in de Zvw of op grond van de Wlz
verleende zorg of diensten, regelt dit onderdeel dat het ontvangen van geld voor het
verlenen van forensische zorg (net als het ontvangen van geld voor op grond van een
zorgverzekering als bedoeld in de Zvw of op grond van de Wlz verzekerde zorg of diensten)
als financieringsbron voor het bepalen van de complexiteit van de werkzaamheden van
een topfunctionaris bij een rechtspersoon of instelling, mag worden aangemerkt.
Bij diverse rechtspersonen en instellingen in de zorg en jeugdhulp ontstijgt het totaal
van de opbrengsten ruim de € 10 miljoen. Vaak hebben deze instellingen meerdere financieringsbronnen
als bedoeld in paragraaf 2.3 van de Regeling. Met een deel van deze bronnen wordt
echter niet ten minste 10% van de opbrengsten gegenereerd. Op grond van de Regeling
worden deze bronnen daarom niet als relevante financieringsbron aangemerkt voor het
bepalen van de complexiteit van de werkzaamheden van de topfunctionarissen bij een
rechtspersoon of instelling. Gelet op de omvang van deze financieringsbronnen, doet
dit geen recht aan de complexiteit van de werkzaamheden van de topfunctionarissen.
Dit onderdeel past de Regeling daarom zodanig aan dat ook financieringsbronnen waarmee
ten minste € 5 miljoen van het totaal van de opbrengsten van een rechtspersoon of
instelling wordt gegenereerd, als relevante financieringsbron worden aangemerkt.
Onderdeel 3
In verband met de invoering van integrale tarifering in de medisch-specialistische
zorg sinds 1 januari 2015 (onder meer de Aanwijzing integrale tarifering medisch-specialistische
zorg 2015) wordt de omzet van vrijgevestigde medisch-specialisten niet meer gescheiden
van de omzet van de rechtspersonen en instellingen waar deze vrijgevestigde medisch-specialisten
werken. In de omzet van rechtspersonen en instellingen wordt sinds 1 januari 2015
dus ook de omzet van de bij deze rechtspersonen en instellingen werkzame vrijgevestigde
medisch-specialisten meegeteld. De bepaling dat voor het vaststellen van de omzet
van een instelling of rechtspersoon ook de omzet van vrijgevestigde medisch-specialisten
die bij deze rechtspersoon of instelling werken mag worden opgeteld, vervalt daarom.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2017 en is van toepassing
op bezoldigingen die verschuldigd zijn voor werkzaamheden vanaf 1 januari 2017.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers