Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 oktober 2016, 2016-0000222216, tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband de wijziging van twee wettelijke grenswaarden in Bijlage XIII (Bisfenol A en Chroom (VI)-verbindingen)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 4.3, eerste lid, en artikel 4.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

Besluit:

ARTIKEL I

Bijlage XIII bij de Arbeidsomstandighedenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel A. Lijst met wettelijke grenswaarden wordt als volgt gewijzigd:

De regel Bisfenol A (inhaleerbaar stof) komt als volgt te luiden:

Bisfenol A (inhaleerbaar stof)

80-05-7

2

     

B

Onderdeel B2. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen, vastgesteld volgens de risicobenadering wordt als volgt gewijzigd:

1. In alfabetische volgorde wordt de volgende stof ingevoegd:

Chroom (VI) – verbindingen (als Cr)

 

0,001

   

2. De volgende regels vervallen:

  • a. Bariumchromaat (als Cr);

  • b. Calciumchromaat (als Cr);

  • c. Chroom (VI)- oplosbare verbindingen;

  • d. Chroom (VI)- slecht oplosbare verbindingen, niet elders op deze lijst vermeld;

  • e. Chroomtrioxide (als Cr);

  • f. Loodchromaat (als Cr);

  • g. Strontiumchromaat (als Cr); en

  • h. Zinkchromaat (als Cr).

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de vierde kalendermaand na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 18 oktober 2016

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

TOELICHTING

Algemeen

Met de onderhavige wijzigingsregeling van de Arbeidsomstandighedenregeling wordt de bestaande grenswaarde voor een tweetal stoffen/stofgroepen (bisfenol A en chroom(VI)-verbindingen) verlaagd.

Administratieve lasten

Voor zowel bisfenol A als chroom (VI)-verbindingen golden al wettelijke grenswaarden. Bedrijven waar een van deze stoffen kan voorkomen op de werkplek, zullen eenmalig moeten controleren (via het opzoeken in hun risico-inventarisatie en -evaluatie) of zij wel aan de nieuwe wettelijke grenswaarde voldoen. Het netto effect op de administratieve lasten van bedrijven is naar verwachting dan ook erg klein.

Nalevingskosten

Voor bisfenol A geldt dat, wanneer bedrijven vaststellen dat zij nog niet aan de lagere wettelijke grenswaarde voldoen, zij door middel van het nemen van maatregelen volgens de arbeidshygiënische strategie (artikel 4.4. van het Arbeidsomstandighedenbesluit) de blootstelling omlaag zullen moeten brengen tot beneden die lagere grenswaarde, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is. Indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is, mogen tijdelijk persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt. Het bedrijf zal dan in het Plan van Aanpak moeten aangeven hoe en binnen welke tijd het toewerkt naar de situatie dat de desbetreffende grenswaarde gehaald wordt zonder persoonlijke beschermingsmiddelen. In deze gevallen zijn nalevingskosten te verwachten.

Uit het RIVM rapport blijkt echter dat alleen bij de productie van bisfenol A overschrijding van de nieuwe grenswaarde te verwachten valt. Bij andere werkzaamheden waarbij blootstelling aan bisfenol A kan optreden, bijvoorbeeld het maken van thermaal papier of het maken van epoxy resins, is de blootstelling nu al (veel) lager dan de lagere grenswaarde. Het RIVM rapport gaat overigens uit van oude cijfers, gebaseerd op de destijds geldende situatie en stand van de techniek. Hiernaast blijkt uit de opinie van het Raadgevend Comité voor Veiligheid en Gezondheid op het de Arbeidsplaats (doc 819/15, dd 21/05/2015) dat de praktische haalbaarheid van een grenswaarde van 2 mg/m3 voor bisfenol A op Europees niveau besproken is tussen werkgevers, werknemers en lidstaten en dat daarbij geen bezwaren aan het licht zijn gekomen. Op basis hiervan mag verwacht worden dat de nalevingskosten voor het bedrijfsleven als geheel gering zullen zijn.

Voor chroom (VI)-verbindingen geldt dat bedrijven waar blootstelling aan deze stoffen mogelijk is, op grond van de arboregelgeving betreffende het werken met kankerverwekkende stoffen al gehouden zijn de blootstelling zo laag te houden als technisch mogelijk is, dat wil zeggen zo ver als technisch uitvoerbaar onder de wettelijke grenswaarde. Maatregelen die genomen kunnen worden, moeten genomen worden (mits zij technisch uitvoerbaar zijn). Dit is onafhankelijk van de hoogte van de wettelijke grenswaarde. Dit betekent dat de grenswaardeverlaging alleen van belang is voor die bedrijven waar het technisch nog niet uitvoerbaar was de concentratie in de lucht terug te brengen tot een niveau dat lager is dan 1 microgram/m3 (de nieuwe grenswaarde). In bepaalde subsectoren zullen er bedrijven zijn die in deze categorie vallen. Die bedrijven zullen nu een Plan van Aanpak moeten opstellen met een stappenplan in de tijd dat aangeeft hoe en op welke termijn zij aan de nieuwe wettelijke grenswaarde zullen voldoen. In het plan van aanpak zal door de werkgever geëxpliciteerd en beargumenteerd moeten worden welke technische maatregelen uiteindelijk ingevoerd zullen worden, dat de noodzakelijke maatregelen nu nog niet genomen kunnen worden en op welke wijze de werknemers in de tussentijd adequaat worden beschermd. Omdat veel chroom (VI)-verbindingen sinds kort of binnenkort onder de REACH verordening en daarmee onder de autorisatieplicht vallen, mag verwacht worden dat de blootstelling aan chroom (VI)-verbindingen op termijn zal afnemen doordat die verbindingen vervangen zullen worden. Het bewerken van bestaande chroomhoudende oppervlakten zal dan nog wel tot blootstelling kunnen leiden, evenals bijvoorbeeld het lassen van roestvrij staal.

Overigens is de wettelijke grenswaarde die nu is ingevoerd al 3 jaar van kracht in Frankrijk en geldt deze waarde binnenkort ook in Duitsland.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Ten eerste wordt de wettelijke grenswaarde voor bisfenol A verlaagd. Bisfenol A is een voor de voortplanting giftige stof met een gezondheidskundige drempelwaarde.

Voor stoffen met een gezondheidskundige drempelwaarde is sinds de wijziging van het stelsel van (wettelijke) grenswaarden per 1 januari 2007 (Staatsblad 2006, nr. 674) de wettelijke grenswaarde vastgesteld op het niveau van deze gezondheidskundige drempelwaarde. De huidige Nederlandse grenswaarde voor bisfenol A is gebaseerd op de vigerende Europese IOEL van 10 mg/m3. Een tweetal publicaties van wetenschappelijke instituten geeft aan dat de tot nu toe geldende grenswaarde van 10 mg/m3, te hoog is om schadelijke gezondheidseffecten voor blootgestelde werknemers te voorkomen.

In de eerste plaats is er het advies van SCOEL (Scientific Committee on Occupational Exposure Levels), het wetenschappelijke adviesorgaan van de Europese Commissie (SCOEL/SUM/113, 2014). In dit rapport adviseert SCOEL een grenswaarde (TGG-8 uur) van 2 mg/m3. Een voorstel van de Europese Commissie, waarin zij (onder andere) voorstelt de grenswaarde van bisfenol A te verlagen naar deze waarde, wordt verwacht.

In de tweede plaats is er het rapport van het RIVM (Bisphenol A, Part 2. Recommendations for risk management, 2015-0192, 2015) waarin het RIVM ingaat op alle aspecten van blootstelling aan bisfenol A van burgers, milieu en werknemers en onder meer concludeert dat er, gezien nieuwe inzichten in de effecten van blootstelling aan bisfenol A op het immuunsysteem en de mogelijkheid van nadelige effecten op een lager niveau dan tot nu toe werd aangenomen, reden is om de wetenschappelijke onderbouwing van de grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling aan bisfenol A in de lucht (van onder andere SCOEL) opnieuw te bekijken.

De Minister van Volksgezondheid en Welzijn heeft, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, in een brief1 aan de voorzitter van de Tweede Kamer gereageerd op het advies van het RIVM en aangegeven de aanbevelingen over te nemen.

Wat betreft de arboregelgeving betreffende beroepsmatige blootstelling leidt dit ertoe dat het advies van SCOEL om de (Europese) grenswaarde van 10 mg/m3 te verlagen naar 2 mg/m3 versneld geïmplementeerd is in die regelgeving (via onderhavige regeling). Daarnaast is de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren over een grenswaarde voor bisfenol A, en daarbij de nieuwe inzichten in de effecten mee te nemen. Naar verwachting zal de Gezondheidsraad hierover in de loop van 2017 adviseren. Dit kan reden zijn om de wettelijke grenswaarde voor bisfenol A in de toekomst verder te verlagen.

Artikel I, onderdeel B

Met dit onderdeel wordt een verdere verlaging ingevoerd van de wettelijke grenswaarden voor chroom (VI)-verbindingen. Chroom (VI)-verbindingen zijn carcinogene (kankerverwekkende) stoffen zonder veilige drempelwaarde. Voor deze stoffen wordt een risicobenadering gehanteerd. Dat wil zeggen dat voor deze stoffen door de Gezondheidsraad risicogetallen worden afgeleid, die aangeven wat de extra kans op kanker is als gevolg van de beroepsmatige blootstelling. Vervolgens geeft de SER (Subcommissie Grenswaarden voor Stoffen op de Werkplek, Subcie GSW) een advies over de haalbaarheid af. Bij de toets op de haalbaarheid wordt een risico van 1 op de miljoen blootgestelde werknemers per jaar als streefrisico gehanteerd. Indien haalbaar wordt de grenswaarde vastgesteld op het niveau corresponderend met dit streefrisico. Een risico van 1 op de 10.000 blootgestelde werknemers wordt in de discussie over de haalbaarheid gehanteerd als verbodsrisico, dat wil zeggen het maximaal te accepteren risico.

In 2014 is een verlaging van de wettelijke grenswaarden voor chroom (VI)-(oplosbare en slecht oplosbare) verbindingen gepubliceerd naar aanleiding van een advies van SCOEL uit 2004 en een advies van de SER Subcie GSW uit 2013. Die grenswaarden liggen sindsdien op een niveau van 10 microgram/m3 voor oplosbare chroom (VI)-verbindingen, en 50 microgram/m3 voor slecht oplosbare chroom (VI)-verbindingen (met uitzondering van enkele apart op de lijst genoemde slecht oplosbare verbindingen waarvoor de grenswaarde al lager lag).

De SER Subcie GSW merkte bij haar advies in 2013 op dat wanneer na enkele jaren zou blijken dat een lager blootstellingsniveau dan 10 microgram/m3 toepasbaar is, een nieuwe haalbaarheidstoets zinvol is.

Op 30 september 2016 verscheen een advies van de Gezondheidsraad over de carcinogeniteit van chroom(VI)-verbindingen waarin hij de meest recente inzichten over effecten van chroom (VI)-verbindingen verwerkt heeft. Hierin concludeert de Gezondheidsraad dat alle chroom (VI)-verbindingen als carcinogeen beschouwd moeten worden en dat in de gezondheidskundige risicoberekening geen onderscheid tussen oplosbare en onoplosbare chroom(VI)-verbindingen meer gemaakt moet worden.

De Gezondheidsraad schat de extra kans op kanker voor chroom (VI)-verbindingen op: 4 per 100.000 (4 x 10-5) bij 40 jaar beroepsmatige blootstelling aan 0,01 microgram/m3; en 4 per 1.000 (4 x 10-3) bij 40 jaar beroepsmatige blootstelling aan 1 microgram/m3.

De volgende stap is nu een advies van de SER Subcie GSW over de vraag of een wettelijke grenswaarde op het aangegeven streefniveau (4 x 10-5) haalbaar is en zo nee, welke waarde hoger dan het streefrisico maar onder het verbodsrisico (4 x 10-3), haalbaar is.

Thans kan echter al vastgesteld worden dat de tot nu toe geldende wettelijke grenswaarden voor chroom (VI)-verbindingen, gezien deze nieuwe inzichten, leiden tot een extra kans op kanker die hoger is dan wat maatschappelijk maximaal te accepteren is (4 x 10-3), en waar de SER zich in haar beraadslagingen ook op baseert. Het wachten op het SER advies zou deze situatie onnodig laten voortduren.

Daarom worden, vooruitlopend op het SER advies (dat eventueel nog tot een verdere verlaging (indien haalbaar) zou kunnen leiden), de wettelijke grenswaarden voor chroom (VI)-verbindingen nu al vastgelegd op de waarde die correspondeert met dit maximaal te accepteren risico.

Er wordt, conform het advies van de Gezondheidsraad, een wettelijke grenswaarde ingevoerd voor alle chroom (VI)-verbindingen. Dit betekent dat de afzonderlijke regels over specifieke chroom (VI)-verbindingen kunnen vervallen. Dit geldt ook voor de TGG-15min die voor enkele specifieke chroom (VI)- verbindingen nog was aangegeven.

Het invoeren van deze lagere wettelijke grenswaarde voor chroom (VI)-verbindingen laat onverlet dat individuele bedrijven de stof moeten vervangen of een lagere blootstelling moeten realiseren als dat technisch uitvoerbaar is. Dit volgt uit de artikelen 4.17 en 4.18 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Artikel II

Er geldt een invoeringstermijn van drie kalendermaanden na publicatie in de Staatscourant. Dit geeft bedrijven tijd voor het nemen van beheersmaatregelen en/of voor het opnemen van eventueel noodzakelijke aanpassingen in het Plan van Aanpak.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Kamerstukken II 2015/16, 32 793, nr. 208

Naar boven