TOELICHTING
Inhoud
De Regeling langdurige zorg (Rlz) wordt op een aantal punten gewijzigd:
-
1. Allereerst worden de voorwaarden die gelden voor overbruggingszorg als bedoeld in
artikel 3.3.6 van de Wlz opgenomen in de Rlz. Deze wijziging zal gelijktijdig met
de regeling van de overbruggingszorg in de Wet van 8 juni 2016 houdende wijziging
van de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet
en de Zorgverzekeringswet (Stb. 2016, 268) in werking treden (1 oktober 2016).
-
2. Voorts wordt voor de Wlz-indiceerbaren die op 1 januari 2017 op grond van een indicatiebesluit
aanspraak hebben op Wlz-zorg gedurende een overgangstermijn van drie jaar een vangnetvoorziening
geboden om zeker te stellen dat zij in die periode de zorg behouden die ze op 31 december
2016 genoten. Voor de Wlz-indiceerbaren die woonachtig zijn in een ADL-cluster zal
het overgangsrecht met ingang van die datum met drie jaar worden verlengd. Voor de
andere Wlz-indiceerbaren tot slot (zij die naar een ander zorgdomein zullen overgaan)
zal het huidige overgangsrecht onder de Wlz met nog een half jaar tot 1 juli 2017
worden verlengd. Deze wijzigingen zullen met ingang van 1 januari 2017 (einde van
het huidige overgangsrecht) in werking treden.
-
3. De formulering van de aanspraak voor meerderjarige verzekerden die vanwege een combinatie
van een licht verstandelijke handicap en gedragsproblemen is aangewezen op Wlz-zorg,
wordt aangescherpt. Deze wijziging is een technische verduidelijking en zal met ingang
van 1 juli 2016 in werking treden.
-
4. In artikel 8.1 zijn de actuele Wlz-bedragen opgenomen voor 2015. In artikel 8.2 is
de verdeling van het pgb-bedrag 2015 over zorgkantoren vermeld. Tevens is het noodzakelijk
gebleken het macro subsidieplafond 2016 voor de pgb's te verhogen (artikel 8.3, eerste
lid, Rlz). Dit leidt uiteraard ook tot hogere regionale subsidieplafonds 2016 (artikel
8.4 Rlz). Deze wijziging werkt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2016.
-
5. Tot slot wordt het overgangsrecht aangepast:
-
a) Het overgangsrecht wordt op een aantal punten aangevuld om te voorkomen dat een verzekerde
de bescherming die het overgangsrecht hem biedt zou kwijtraken bij een ambtshalve
herziening van een indicatiebesluit door het CIZ in geval hij niet langer meer is
aangewezen op de geïndiceerde zorg.
-
b) Voor de verzekerden die zijn aangewezen op een zorgzwaartepakket B GGZ en die na de
intrekking van de AWBZ toegang hebben gekregen tot de Wlz wordt geregeld dat hun omvang
van de bestaande AWBZ-aanspraak met ingang van de datum waarop de AWBZ wordt ingetrokken
automatisch (ambtshalve) wordt omgezet in een Wlz-aanspraak met een bij de verzekerde
best passende zorgprofiel.
De aanpassingen in het overgangsrecht werken allen ten voordele van verzekerden en
krijgen terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2015.
Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal redactionele wijzigingen
door te voeren.
Algemene toelichting
Hieronder volgt een algemene toelichting van de meer majeure wijzigingen in de regeling.
ad 1. voorwaarden voor de overbruggingszorg
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet langdurige zorg, Wet maatschappelijke zorg
2015, Jeugdwet en de Zorgverzekeringswet noodzaakt tot aanpassing van de Rlz teneinde
nadere voorschriften op te nemen over overbruggingszorg. Met ingang van 1 oktober
2016 treedt artikel 3.3.6 van de Wlz waarin de overbruggingszorg is geregeld in werking.
Hierdoor wordt het mogelijk om overbruggingszorg te leveren aan verzekerden die kiezen
voor opname in een instelling maar waarvoor deze zorg nog niet geleverd kan worden.
Met het regelen van de overbruggingszorg wordt het mogelijk om in de thuissituatie
meer zorg in te zetten gedurende de tijd dat de cliënt wacht op de gewenste opname
in een instelling. Een aantal regels die wel gelden voor ‘reguliere’ zorg in de thuissituatie,
worden buiten werking gesteld.
Indien verzekerde onmiddellijk voorafgaand aan het verkrijgen van een indicatie op
grond van de Wlz een pgb ontving op grond van de Wmo 2015, Jeugdwet of een zorgverzekering
als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, kan hij overbruggingszorg in de vorm van een
pgb (overbruggingspgb) ontvangen. Het wetsvoorstel en de daaruit voortvloeiende aanpassing
van de Rlz maakt het eenvoudiger om een pgb-Wlz toe te kennen als sprake is van overbruggingszorg.
In de Rlz is daarom nader gespecificeerd welke toekenningsvoorwaarden op het overbruggings-pgb
wel of niet van toepassing zijn. Voor het overbruggings-pgb hoeven slechts enkele
bepalingen niet van toepassing te worden verklaard.
ad 2. Wlz-indiceerbaren
Op 1 januari 2017 eindigt het overgangrecht Wlz-indiceerbaren zoals dat is getroffen
in artikel 9.3.a van de Rlz. Om deze reden heeft het CIZ van alle betreffende cliënten
beoordeeld of zij voldoen aan de wettelijke toegangscriteria van de Wlz.
In brieven aan de Kamer van 30 november jl. (Meerzorg, maatwerk en daarmee samenhangende
onderwerpen, Kamerstukken II 2015/16, 34 104, nr. 87) en 7 juli jl. (Afronding herindicatietraject Wlz-indiceerbaren, Kamerstukken II
2015/16, 34 104, nr. 133) is aangegeven dat in afwachting van de uitkomsten van de discussie over een maatwerkprofiel
zekerheid wordt gegeven aan de Wlz-indiceerbaren die in de Wlz blijven, namelijk dat
de cliënten de zorg kunnen behouden die zij nu hebben. Die zekerheid zal gelden voor
de jaren 2017 tot en met 2019. Daarbij is het van belang dat een cliënt er bij een
gestegen zorgvraag er niet op achteruit kan gaan.
De extra waarborgen zijn drieledig.
De vangnetregeling maakt het allereerst mogelijk dat – ongeacht het geïndiceerde zorgprofiel
– het zorgvolume dat de cliënt heeft op 31 december 2016 ongewijzigd kan worden voortgezet
op 1 januari 2017. Het zorgkantoor zal bij de jaarovergang ongeacht het geïndiceerde
zorgprofiel dezelfde zorg/pgb toekennen die de cliënt in 2016 had op grond van de
oude extramurale indicatie. Het zorgkantoor kan, ook na 1 januari 2017, op verzoek
van de cliënt per functie een wijziging van leveringsvorm honoreren. Ook kan het zorgkantoor
substitutie toestaan van dure naar goedkope zorgvormen. Dit geldt bij behandeling,
verpleging, verzorging, begeleiding, dagbesteding, schoonmaak en kortdurend verblijf.
Voor behandeling heeft het zorgkantoor de mogelijkheid om op basis van een gemotiveerd
verzoek van een behandelaar extra behandeling in natura toe te wijzen.
Ten tweede kunnen de cliënten bij een gestegen zorgvraag overeenkomstig de voorschriften
die gelden voor het geïndiceerde zorgprofiel te allen tijde een aanvraag doen voor
extra kosten thuis. Hiertoe is voor de groep Wlz-indiceerbaren de voorwaarde genoemd
in artikel 5.3, derde lid van de Rlz buiten werking gesteld.
Ten derde kunnen zorgkantoren voor de cliënten met een gestegen zorgvraag een meerzorgprocedure
starten, ook in gevallen waarin zij, gelet op het geïndiceerde profiel of de 25%-volumedrempel,
niet voldoen aan de criteria voor toegang tot meerzorg. Ook dit is opgenomen in deze
regeling.
Voor de Wlz-indiceerbaren die woonachtig zijn in een ADL-woning blijft het overgangsrecht
nog 3 jaar van kracht.
Het is onwenselijk als een cliënt in korte periode tweemaal met een domeinovergang
te maken krijgt. Dit is het geval bij een 17-jarige die op 1 juli 2017 vanwege zijn
leeftijd nog niet voldoet aan de toegangscriteria van de Wlz terwijl onomstotelijk
vaststaat dat hij bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd dat wel doet en deze
leeftijd binnen 1 jaar na die datum bereikt. Als deze verzekerde volgens de huidige
regelgeving per 1 juli a.s. (einde van het overgangsrecht) geen toegang kan krijgen
tot de Wlz maar met zekerheid wel in aanmerking komt voor Wlz-zorg binnen 12 maanden
na die datum, zal daarom de Wlz-indicatie al ingaan per 1 juli 2017.
Tot slot geldt voor de Wlz-indiceerbaren die op 1 januari 2017 niet voldoen aan de
toegangscriteria van de Wlz en dus niet in aanmerking komen voor een Wlz-indicatiebesluit
dat het overgangsrecht waar zij thans onder vallen met nog een half jaar wordt verlengd.
De reden voor verlenging is het garanderen van een zorgvuldige overdracht van deze
cliënten naar gemeenten en zorgverzekeraars.
Het is van groot belang dat de gemeenten en verzekeraars zich goed kunnen voorbereiden
om deze cliënten de passende zorg en ondersteuning te leveren binnen de kaders van
de Wmo 2015, Jeugdwet en Zorgverzekeringswet. Tevens is dan gewaarborgd dat pgb-houders
voldoende tijd hebben om een aanvraag voor pgb te onderbouwen en zich in te stellen
op een nieuwe situatie.
Bovenstaande voorzieningen gelden voor de Wlz-indiceerbaren als een aanvulling als
bedoeld in artikel 11.1.8 Wlz op de aanspraken, geregeld in artikel 11.1.1, zesde
lid, van de wet.
ad 3. Aanscherping van de aanspraak op grond van artikel 3.2.1, derde lid, onderdeel
a, van de wet.
In artikel 3.2.1, derde lid, onderdeel a, van de wet is een uitzondering opgenomen
voor het criterium dat een verzekerde ‘blijvend’ aan de Wlz-criteria moet voldoen
om recht te hebben op Wlz-zorg. Het lid regelt dat een meerderjarige verzekerde recht
op zorg heeft voor zover hij vanwege een combinatie van een licht verstandelijke handicap
en gedragsproblemen tijdelijk behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per
dag zorg in de nabijheid. In de memorie van toelichting is daarbij aangegeven dat
bij deze verzekerden met de juiste behandeling vooral de gedragsproblematiek vaak
kan worden verminderd, zodat cliënten met deze problematiek geen blijvende zware zorgbehoefte
hebben. ‘Het gaat hierbij om integrale behandelzorg in een verblijfssetting met permanent
toezicht of 24 uur per dag zorg nabij die wordt ingezet voor een bepaalde periode.
Na deze behandelperiode kan de cliënt zijn aangewezen op een andere vorm van zorg
vanuit de Wlz danwel kan de cliënt worden ondersteund door de gemeente en/of zorgverzekeraar.
Bij deze groep cliënten is er dus niet in alle gevallen sprake van een blijvende behoefte
aan zorg. Toch heeft de regering het noodzakelijk geacht deze groep cliënten onder
de reikwijdte van de Wlz te brengen. De continuïteit van de ingezette behandeling
prevaleert, naar de mening van de regering, boven het bereiken van de leeftijd van
achttien jaar. Tevens vindt de regering het van belang dat deze vorm van integrale
behandelzorg ook beschikbaar is voor jongvolwassenen. De regering maakt daarom voor
deze groep een uitzondering op het uitgangspunt dat er sprake dient te zijn van een
blijvende zorgbehoefte.’ Omdat uit artikel 3.2.1, derde lid, onderdeel a, onvoldoende
blijkt dat verzekerde moet zijn aangewezen op de juiste behandeling voor zijn gedragsproblematiek
(namelijk integrale behandelzorg in een verblijfsetting) is deze verduidelijking in
een nieuw artikel 2.5 van de regeling opgenomen.
Het gaat hierbij om de volgende zorgprofielen:
-
– LVG wonen met enige behandeling en begeleiding,
-
– LVG wonen met behandeling en begeleiding,
-
– LVG wonen met intensieve behandeling en begeleiding,
-
– LVG wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding, en
-
– LVG besloten wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding, en
-
– LVG behandeling in een SGLVG behandelcentrum.
ad 5. Ambtshalve herzien van een indicatiebesluit om zorginhoudelijke redenen
In het overgangsrecht is voor verschillende situaties geregeld hoe het CIZ omgaat
met een verzoek van de verzekerde om herindicatie gedurende zijn overgangsrecht. Dit
kan namelijk in bepaalde gevallen tot complicaties leiden, namelijk als de verzekerde
een Wlz-indiceerbare is en gedurende zijn overgangsrecht zijn aanspraak op AWBZ-zorg
dient te behouden dan wel indien het CIZ in de herindicatieprocedure constateert dat
betrokkene niet meer voldoet aan de toegangscriteria van artikel 3.2.1 van de wet.
De artikelen 9.3c, 9.9 en 9.10 bieden dan een waarborg dat de verzekerde de bescherming
die hij als gevolg van het overgangsrecht geniet, niet kwijt raakt.
Deze complicaties kunnen zich echter ook voordoen als het CIZ gedurende het overgangsrecht
van de verzekerde gebruik maakt van zijn bevoegdheid een indicatiebesluit te herzien
op grond van artikel 3.2.4, onderdeel b, van de wet. Het CIZ kan op grond van dat
voorschrift een indicatiebesluit herzien of intrekken indien het vaststelt dat de
verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen. Omdat de toegang van
de verzekerde tot de Wlz gedurende het overgangsrecht in artikel 11.1.1 van de wet
is geborgd zal in dat geval het indicatiebesluit niet kunnen worden ingetrokken. De
verzekerde zou dan immers niet meer verzekerd zijn van Wlz-zorg hetgeen in strijd
is met de zorginhoudelijke bescherming die het overgangsrecht biedt. Wel is in dergelijke
gevallen een herziening om zorginhoudelijke redenen mogelijk. Alsdan kunnen zich echter
dezelfde complicaties voordoen als bij een verzoek om herindicatie door de verzekerde.
Om dezelfde waarborgen ook bij een ambtshalve herziening van het indicatiebesluit
om zorginhoudelijke redenen door het CIZ te bieden, wordt het toepassingsbereik van
de artikelen 9.3c, 9.9. en 9.10 uitgebreid tot de bevoegdheid van het CIZ een indicatiebesluit
te herzien in geval de verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen.
Het overgangsrecht biedt geen bescherming in de situatie van artikel 3.2.4, onderdeel
a, van de wet, namelijk indien onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en
de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander indicatiebesluit zou
hebben geleid. In dat geval zal het indicatiebesluit wel kunnen worden ingetrokken.
In de artikelsgewijze toelichting worden de verschillende wijzigingen nader toegelicht.
Financiële consequenties
Het pgb-plafond wordt verhoogd tot € 1.809 mln. De overgang van Wlz-indiceerbaren
naar de gemeenten (Jeugd/Wmo) en verzekeraars (Zvw) leidt tot minder uitgaven in de
Wlz van € 42 mln. in 2017 en € 84 mln. vanaf 2018. Ook het zorg in natura kader wordt
in 2016 verhoogd met €166 mln. De genoemde mutaties zijn voorzien binnen de financiële
kaders.
De nadere uitwerking van de regels omtrent de overbruggingszorg en de overige onderwerpen
in deze regeling hebben geen specifieke financiële gevolgen en leiden niet tot verandering
in het huidige uitgavenpatroon van de Wlz. Er is geen rekening gehouden met extra
uitgaven of juist extra besparingen als gevolg van deze regeling. Ook in de huidige
praktijk wordt zorg geleverd ter overbrugging tot opname in een instelling en ook
in de huidige praktijk is dat soms meer dan wat een cliënt in een instelling aan zorg
zou kunnen ontvangen. De wijzigingen in wet- en regelgeving zorgen voor een goede
juridische basis daarvoor, maar leiden niet tot een aanpassing van de raming van de
uitgaven.
Consequenties administratieve lasten
Het wetsvoorstel en de daaruit voortvloeiende aanpassing van de Rlz maakt het onder
verlichte voorwaarden mogelijk om een pgb, vpt of mpt toe te kennen als sprake is
van overbruggingszorg. De wijzigingen in de regeling in dat kader voorkomen dat een
toename van de regeldruk voor zorgkantoren en cliënten zou gaan ontstaan. In de praktijk
hebben zorgkantoren al geanticipeerd op de voorgestelde wijziging in 2015 en 2016.
De vormgeving van het vangnet Wlz-indiceerbaren en het verlengen van het overgangsrecht
voor Wlz-indiceerbaren die niet voldoen aan de Wlz-criteria leiden tot extra administratieve
lasten voor het CIZ, de Wlz-uitvoerders en het Zorginstituut. Dit komt met name omdat
verschillende groepen afzonderlijk moeten worden geregistreerd.
De overige onderwerpen in deze regeling hebben geen effect op de omvang van de administratieve
lasten.
Fraudetoets
Op de Rlz-wijzigingen is een fraudetoets uitgevoerd. Uit deze toets is gebleken dat
de wijzigingen geen additionele fraudegevoeligheden met zich meebrengen.
Artikelsgewijs
ARTIKEL I (Regeling langdurige zorg)
Onderdelen A, H, I en AB
In de artikelen 2.2, tweede lid, 5.9, 5.10, en de aanduiding van bijlage E van de
Rlz zijn technische en redactionele wijzigingen opgenomen.
Onderdeel B
De formulering van artikel 3.2.1, derde lid, onderdeel a, van de wet sluit niet goed
aan bij wat met het voorschrift is bedoeld. Het voorschrift beoogt namelijk volwassenen
met een licht verstandelijke beperking en gedragsproblemen aanspraak te geven op Wlz-zorg
indien zij (tijdelijk) behoefte hebben aan integrale behandelzorg in een verblijfsetting
met permanent toezicht of 24 uur per dag zorg nabij, dit in afwijking van het uitgangspunt
van artikel 3.2.1, eerste lid, van de wet, dat bepaalt dat voor een aanspraak op Wlz-zorg
blijvende behoefte aan deze zorg dient te bestaan. Om het misverstand te vermijden
dat ook volwassenen met een licht verstandelijke beperking in combinatie met gedragsproblemen
die weliswaar wel tijdelijk behoefte hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag
zorg in de nabijheid, maar geen behoefte hebben aan integrale multidisciplinaire behandeling,
onder het bereik van het voorschrift vallen, is de formulering van de aanspraak in
het eerste lid van artikel 2.5 verduidelijkt.
Onderdeel C
In 2016 wordt – net als in 2015 – de huishoudelijke hulp bij het modulair pakket thuis
nog door de gemeenten geleverd. Om die reden wordt in 2016 – net als in 2015 – de
huishoudelijke hulp buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van de hoogte van het
beschikbare bedrag voor het modulair pakket thuis. Om die reden wordt in artikel 5.1
‘2015’ vervangen door ‘2016’.
Onderdeel D
In artikel 5.2 vervalt de beperking tot het jaar 2015 aangezien de berekeningswijze
van de hoogte van het pgb (en de daarvan afgeleide hoogte van het mpt) niet wijzigt.
Onderdeel E
Aan paragraaf 5.1 waarin regels met betrekking tot de zorg in natura zijn opgenomen,
wordt een artikel 5.3a toegevoegd. In artikel 5.3a worden voorwaarden voor het overbruggingsvpt/mpt
opgenomen.
In het eerste lid wordt geregeld dat het overbruggingsvpt/mpt wordt geleverd gedurende
ten hoogste dertien weken en voor zover er sprake is van verantwoorde zorg. Voor deze
zorg geldt niet het vereiste dat de zorg doelmatig moet kunnen worden verleend. Het
eerste lid, onderdeel a, regelt voor de duidelijkheid dat de eis van verantwoorde
zorg geldt. Overbruggingszorg maakt het mogelijk om tijdelijk thuis meer zorg in te
zetten dan binnen een instelling beschikbaar is. Dit is echter alleen mogelijk indien
de zorg thuis daarmee verantwoord kan plaatsvinden. De inzet van extra zorg kan er
voor zorgen dat zorg thuis – die zonder de inzet van deze extra zorg niet verantwoord
is – wel verantwoord wordt. Als geen verantwoorde zorg thuis geleverd kan worden (ook
niet met extra inzet van zorg thuis), is een (spoed) opname in een instelling aan
de orde. Het zijn de professionals die zich een oordeel vormen of de zorg verantwoord
is en daarover het zorgkantoor adviseren.
De termijn van 13 weken is opgenomen in wet- en regelgeving om aan te geven dat zorgkantoren/wlz-uitvoerders
verplicht zijn om snel een geschikte plek te vinden voor cliënten met een Wlz-indicatie
die kiezen voor opname in een instelling. In artikel 3.3.6 van de wet staat dat de
duur van de overbruggingszorg bij ministeriele regeling wordt bepaald, die ten hoogste dertien kan zijn. Uiteindelijk wordt in voorgesteld artikel 5.3a van de Rlz geregeld
dat de overbruggingszorg voor alle vormen dertien weken bedraagt.
Op grond van artikel 3.3.6, derde lid, van de Wlz kan die termijn van dertien weken
worden verlengd indien er zicht op is dat binnen afzienbare tijd na het aflopen van
die termijn zorg geboden kan worden in de instelling van de voorkeur van de verzekerde.
Deze mogelijkheid om de termijn te verlengen is in de wet opgenomen in het belang
van de cliënt en is niet opgenomen om de druk op zorgkantoren/wlz-uitvoerders om snel
een plek te vinden te verminderen. De Wlz-uitvoerder kan na overleg met de verzekerde
de termijn verlengen tot het moment dat de verzekerde zijn recht op zorg in de instelling
van voorkeur tot gelding kan brengen. Cliënten hebben hiermee niet het recht op een
plek in hun voorkeursinstelling, maar dit voorschrift creëert wel de mogelijkheid
om in gezamenlijk overleg de overbruggingszorg te verlengen, wanneer binnen afzienbare
tijd een plek vrijkomt in de voorkeursinstelling. In het derde lid van artikel 5.3a
Rlz worden nadere regels gesteld over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder
van deze verlengingsbevoegheid gebruik kan worden gemaakt. Deze regels strekken ertoe
de belangen van de verzekerde zo goed mogelijk te kunnen dienen als na het verstrijken
van de periode van dertien weken zicht is op een plek. De inschatting of er binnen
een afzienbare tijd een plek vrijkomt in de voorkeursinstelling is aan het zorgkantoor
en de zorginstelling om te maken. De overbruggingszorg kan voor de verzekerde worden
verlengd indien gezien de bijzondere omstandigheden en de zorgbehoefte van de verzekerde
binnen een afzienbare termijn een plek vrij komt in de instelling waar hij het liefst
wil verblijven. In het geval de verzekerde is aangewezen op speciale zorg en deze
zorg slechts op een beperkte aantal plekken kan worden verleend wordt deze termijn
waarbinnen deze zorg beschikbaar moet komen iets ruimer genomen. De verzekerde mag
immers niet gedupeerd worden doordat hij vanwege zijn specifieke zorgbehoefte en het
daarmee samenhangend beperkte noodzakelijke, – en dus gewenste – zorgaanbod, genoodzaakt
is langer te moeten wachten op een plek. Het betreft dan zorg waarvan het aanbod beperkt
is omdat de zorgvraag niet regelmatig voorkomt en het specifieke zorg betreft. Dat
is bijvoorbeeld aan de orde indien het zorg betreft waarvoor meer gespecialiseerde
kennis noodzakelijk is of die zo zeldzaam is dat de zorgverlening noodzakelijkerwijs
geconcentreerd is op enige plekken in het land. In deze situaties kan het namelijk
erg lastig zijn om binnen de gestelde termijn van dertien weken zorg aan te bieden.
Dit vraagt dat het zorgkantoor zich een oordeel vormt over de individuele omstandigheden
van de verzekerde.
Om ervoor te zorgen dat de cliënt daar zo min mogelijk hinder van ondervindt, kan
in dat geval een overbruggingsvpt/mpt verleend worden tot de betreffende zorg aangeboden
kan worden in de instelling van de voorkeur van de verzekerde. Zorgkantoren dienen
in dergelijke uitzonderlijke situatie alles op alles te zetten om op de kortst mogelijke
termijn in overleg met de cliënt te zoeken naar een passende oplossing. In dergelijke
gevallen kan de verzekerde een overbruggingsvpt/mpt krijgen teneinde voor de cliënt
te kunnen bereiken dat in de tijd dat hij of zij wacht op opname in die instelling
thuis voldoende zorg en ondersteuning kan ontvangen. In het geval binnen een termijn
van 13 weken wel een geschikte plek is gevonden echter niet bij een instellling die
de voorkeur geniet van de verzekerde dan is het afhankelijk van de omstandigheden
van het geval of de overbruggingszorg verlengd wordt. Daarbij kan in dit geval ook
het verschil in de hoogte van de overbruggingszorg en reguliere pgb/mpt/pgb-verstrekking
bij de beslissing om al dan niet te verlengen een rol spelen. Als een cliënt een geschikte
plek krijgt aangebonden en het is vrijwel zeker dat binnen een week een plek vrijkomt
binnenn de instelling van voorkeur dan is het onredelijk om te eisen dat de cliënt
de eerst aangeboden plek accepteert. Met deze open formulering wordt zorgkantoren
zo veel mogelijk ruimte gegeven om – daar waar dat nodig is en in het belang van de
cliënt – in de thuissituatie meer zorg en ondersteuning te kunnen inzetten.
Tot slot zijn in het tweede lid de artikelen opgenomen die niet van toepassing zijn
op het overbruggingsvpt/mpt. De voorwaarde dat een vpt of een mpt verleend wordt indien
de zorg thuis op doelmatige wijze kan worden geleverd, geldt niet in geval van overbruggingsvpt/mpt.
Om die reden zijn de artikelen 2.2 en 5.3 van de Rlz niet van toepassing op overbruggingsvpt/mpt.
In artikel 2.2 zijn de voorwaarden voor de meerzorg opgenomen. In geval van een overbruggingsvpt/mpt
kan er dan ook meerzorg geleverd worden zonder dat de eisen uit artikel 2.2 gelden.
Ook geldt de eis die is opgenomen in artikel 3.3.2, vierde lid, onderdeel b, van de
wet niet voor het overbruggingsmpt. Daarin is geregeld dat het mpt niet wordt geleverd
indien de totale kosten ervan meer zouden bedragen dan het bedrag dat de verzekerde
als pgb zou worden verleend indien hij geen mpt zou ontvangen. Aangezien die voorwaarde
niet van toepassing is op het overbruggingsmpt, zijn ook de artikelen 5.2 en 5.3 van
de Rlz – waarin nadere invulling wordt gegeven aan artikel 3.3.2, vierde lid, onderdeel
b, van de Wlz – ook niet van toepassing.
Onderdeel F
Artikel 5.5, tweede lid, van de Rlz vervalt omdat het tweede lid overbodig is door
artikel 5.7 van de Rlz. Op grond van artikel 5.7 geldt namelijk al dat een verzekerde
een pgb verleend kan worden indien de verzekerde voorafgaand aan die subsidieperiode
– met een onderbreking van niet meer dan eenendertig kalenderdagen – een pgb op grond
van de AWBZ of de Wlz ontving.
Onderdeel G
Aan paragraaf 5.2 waarin regels met betrekking tot het pgb zijn opgenomen, wordt een
artikel 5.7a toegevoegd. In artikel 5.7a worden voorwaarden voor het overbruggingspgb
opgenomen.
Het overbruggings-pgb heeft betrekking op een periode van dertien werken en alleen
budgethouders die vanuit een voorgaand domein reeds ervaring hebben met het pgb kunnen
hierop aanspraak maken. Er wordt daarom voor deze toekenningen een ‘verlicht regime’
gehanteerd. Het zorgkantoor hoeft, zo volgt uit de Wlz, in geval van overbruggingszorg
geen doelmatigheidsafweging te maken, niet de mogelijkheid van de eigen regie te beoordelen
en niet de noodzaak van een gewaarborgde hulp vast te stellen. Evenmin hoeft de budgethouder
een budgetplan te overleggen. Gelet op dit ‘verlichte regime’ is het bewuste-keuze-gesprek
bij overbruggingszorg ook minder relevant.
Het eerste lid regelt dat indien de verzekerde in het kader van het pgb dat hij had
op grond van de Wmo 2015, Jeugdwet of de zorgverzekering, bedoeld in de Zorgverzekeringswet,
onmiddellijk voorafgaand aan het overbruggingspgb een vertegenwoordiger had, deze
vertegenwoordiger ook als gewaarborgde hulp mag optreden in het kader van het overbruggingspgb.
De eisen die gelden aan de gewaarborgde hulp gelden niet voor deze verzekerde ten
aanzien van die gewaarborgde hulp.
In het tweede lid zijn de artikelen opgenomen die niet van toepassing zijn op het
overbruggingspgb. De artikelen 5.9, onderdeel a, 5.18, onderdeel c, en 5.22, tweede
lid, van de Rlz zijn niet van toepassing op het overbruggingspgb.
In het derde lid wordt geregeld dat het overbruggingspgb wordt geleverd gedurende
ten hoogste dertien weken. Op grond van artikel 3.3.6, derde lid, van de Wlz kan die
termijn van dertien weken worden verlengd indien er zicht op is dat binnen afzienbare
tijd na het aflopen van die termijn zorg geboden kan worden in de instelling van de
voorkeur van de verzekerde. De Wlz-uitvoerder kan na overleg met de verzekerde de
termijn verlengen tot het moment dat de verzekerde zijn recht op zorg in de instelling
van voorkeur tot gelding kan brengen.
Het vierde lid regelt dat het overbruggingspgb voor langer dan dertien weken geleverd
kan worden indien er zicht op is dat, gezien de bijzondere omstandigheden en de zorgbehoefte
van de verzekerde, binnen een afzienbare tijd een plek vrij komt in de instelling
waar hij het liefst wil verblijven. Het kan dan gaan om zorg waarvan het aanbod beperkt
is omdat de zorgvraag niet regelmatig voorkomt en het specifieke zorg betreft. Dat
is bijvoorbeeld aan de orde bij zorg waarvoor meer gespecialiseerde kennis noodzakelijk
is. In deze situaties kan het namelijk erg lastig zijn om binnen de gestelde termijn
van dertien weken zorg aan te bieden. Om ervoor te zorgen dat de cliënt daar zo min
mogelijk hinder van ondervindt, kan in dat geval overbruggingspgb verleend worden
tot de betreffende zorg aangeboden kan worden in de instelling van de voorkeur van
de verzekerde. Zorgkantoren dienen in dergelijke uitzonderlijke situatie alles op
alles te zetten om op de kortst mogelijke termijn in overleg met de cliënt te zoeken
naar een passende oplossing. In dergelijke gevallen kan de verzekerde overbruggingspgb
krijgen teneinde voor de cliënt te kunnen bereiken dat in de tijd dat hij of zij wacht
op opname in die instelling thuis voldoende zorg en ondersteuning kan ontvangen.
Artikel 3.3.6 van de Wlz voorziet uitsluitend in een overbruggings-pgb voor verzekerden
die op het moment van het indicatiebesluit al een pgb krijgen van de gemeente of de
zorgverzekeraar én die een voorkeur uitspreken voor opname in een instelling. Voor
toekenningen in het kader van een overbruggings-pgb geldt het bovengenoemde ‘verlicht
regime’. Dit verlichte regime is alleen mogelijk, omdat de toekenning van het overbruggings-pgb
niet geldt voor budgethouders die kiezen voor een pgb. In geval een budgethouder daarentegen
kiest voor een pgb dan is een bewust-keuze-gesprek noodzakelijk, moet een het budgetplan
worden besproken, moet een doelmatigheidsafweging worden gemaakt en moet worden beoordeeld
of de budgethouder in staat is het pgb te beheren (eigen regie heeft) en of dat een
gewaarborgde hulp noodzakelijk is.
Onderdelen J, onder 2, en K
De regels met betrekking tot de hoogte van de het pgb in geval van verzekerden als
bedoeld in de huidige artikelen 9.3a, 9.3b en 9.12, eerste lid, van de Rlz zijn opgenomen
in artikel 5.13a van de Rlz. Omdat deze regels met terugwerkende kracht met ingang
van 1 januari 2016 gaan gelden gedurende 2016 gelden hier nog de verwijzingen naar
de huidige artikelen van de Rlz.
In het eerste lid van artikel 5.13a is de hoogte van het pgb in geval van de hiervoor
genoemde verzekerden opgenomen. Voor deze verzekerden van wie de zorg overeenkomstig
de AWBZ 2014 nog in functies en klassen is geïndiceerd, wordt het daarmee mogelijk
om in geval van indicatiebesluiten met hogere functies en klassen bij een gewijzigde
zorgvraag ook hogere pgb-bedragen te verlenen. Het huidig artikel 5.13 biedt voor
deze groep namelijk geen ruimte het pgb bij te stellen op grond van een gewijzigde
indicatie. Deze verzekerden kunnen bij een gewijzigde zorgvraag een aanvraag doen
bij CIZ. Op grond van het vijfde lid van artikel 5.13 van de regeling kunnen zorgkantoren
immers niets anders doen dan het pgb-AWBZ 2014 in 2015 met 0,74% indexeren met een
verdere indexatie met 0,42% in 2016.
Het tweede en derde lid van artikel 5.13a komen overeen met de huidige tekst van artikel
5.13, vijfde en zesde lid.
Artikel 5.13a is gebaseerd op artikel 2.6.6 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) zoals
dat luidde op 31 december 2014. In aansluiting op die bepaling is de toekenning van
een pgb-Wlz voor kortdurend verblijf gemaximeerd tot 2 etmalen per week op dezelfde
wijze als dat tot en met 31 december 2014 geregeld was in artikel 1.1.1, onderdeel
k en artikel 2.6.6 Rsa. Hiermee wordt geregeld dat het pgb dat op grond van onderdeel
a tot en met e is berekend, ten hoogste met 2 etmalen per week logeeropvang (van € 102
per etmaal) verhoogd kan worden. Dit neemt niet weg dat deze verzekerde op grond van
artikel 3.1.3, van het Besluit langdurige zorg wel zorg tot gelding kan brengen in
een vorm van logeeropvang gedurende maximaal 156 etmalen per kalenderjaar.
In het vierde lid van artikel 5.13a is artikel 2.6.6, zevende lid, van de Rsa, zoals
dat luidde op 31 december 2014 overgenomen. Bij een gewijzigde zorgvraag kan het CIZ
nog tijdelijk een herindicatie afgeven in termen van functies en klassen op basis
van de AWBZ-regelgeving zoals die luidde in 2014. Onder de AWBZ was het praktijk dat
het zorgkantoor in gevallen waar het op basis van het indicatiebesluit en de geldende
pgb-bedragen per functie het berekende bruto pgb meer dan € 300 per dag zou bedragen,
een afweging maakt tussen de toekenning van een pgb en de kosten van opname in een
instelling. Met het opnemen van deze bepaling wordt deze uitvoeringspraktijk voortgezet.
De Wlz-indiceerbaren die overeenkomstig artikel 9.3, eerste lid, op 1 januari 2017
een Wlz-indicatiebesluit als bedoeld in artikel 3.2.3 van de Wlz hebben, hebben recht
op de zorg die zij op 31 december 2016 ontvangen. Voor hen geldt immers het uitgangspunt
‘hebben is houden’. Zij behouden op grond van artikel 9.3, tweede lid, hun aanspraak
op grond van artikel 5.13, vijfde lid (waarbij voor de pgb-ers een toeslag voor huishoudelijke
hulp geldt als ze 18 plus zijn). Bij een gewijzigde zorgvraag geldt voor hen artikel
9.3a.
Onderdeel L
In artikel 5.15, vijfde lid, onderdeel a, wordt de termijn van zeven kalenderdagen
die ten hoogste geldt voor de onderbreking, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
verlengd naar 31 dagen.
Onderdeel M
In artikel 5.15a wordt geregeld dat verzekerden met een zorgprofiel LG Wonen met intensieve
begeleiding en intensieve verzorging, VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg,
vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding of VV Beschermd wonen
met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op verzorging/verpleging,
dan wel zorgzwaartepakket 6 LG, 7 VV of 8 VV ook toegang kunnen krijgen tot een budget
voor persoonlijke assistentie. Bepalend of men daadwerkelijk in aanmerking komt voor
persoonlijke assistentie blijft uiteraard of men voldoet aan de voorwaarden a tot
en met d genoemd in het eerste lid.
Verder wordt geregeld dat het derde lid komt te vervallen. Daarmee kunnen verzekerden
die samenleven met een echtgenoot – net als andere verzekerden – een pgb krijgen van
ten hoogste het bedrag bedoeld in het eerste lid. Uiteraard uitsluitend indien ze
voldoen aan de vereisten uit het eerste lid.
Onderdeel N
Per abuis was in artikel 5.16, tweede lid, onderdeel b, een verwijzing naar ‘kortdurend
verblijf’ opgenomen.
Onderdeel O
Bij de verlening van een pgb op grond van de Wlz speelt, anders dan voorheen het geval
was bij de verlening van een pgb op grond van de AWBZ, de aanwezige mantelzorg geen
rol meer bij de indicatiestelling. Onderdeel f van artikel 5.18 van de regeling vervalt
daarom.
Onderdeel P
In artikel 5.20, tweede lid, wordt geregeld dat het zorgkantoor de verleningsbeschikking
ook kan intrekken of wijzigen indien de verzekerde zich bij een eerdere verstrekking
van een pgb niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen. Het was uitsluitend
mogelijk om in een dergelijk geval een pgb te weigeren. Maar het is ook wenselijk
om een reeds lopend pgb in te kunnen trekken indien in het lopende jaar blijkt dat
de verzekerde daarvoor niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen.
Onderdeel Q
Artikel 5.21, vijfde lid, kan vervallen omdat hetzelfde ook geregeld wordt geregeld
in artikel 5.17, derde lid.
Onderdeel R
Per 1 mei 2016 is de Verklaring arbeidsrelatie (VAR-verklaring) voor zelfstandigen
zonder personeel (zzp-er) komen te vervallen. De VAR gaf opdrachtgevers duidelijkheid
over of zij voor deze groep opdrachtnemers loonheffingen moeten inhouden en betalen.
Nu de VAR-verklaring is afgeschaft, vervalt ook de verwijziging daarnaar in artikel
5.22, tweede lid, onderdeel b, van de regeling.
Onderdeel S
In artikel 6.2 zijn regels opgenomen ten aanzien van het financieel verslag en het
uitvoeringsverslag van het CAK. Voorgeschreven wordt dat deze verantwoording over
de uitvoering van de in artikel 6.1.2 van de wet aan het CAK opgedragen taken geschiedt
volgens een door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aangegeven model. Daarbij wordt
aangesloten bij hetgeen geregeld was in de artikelen 3, eerste lid, en 5, eerste lid,
van de (per 1 januari 2015 vervallen) Regeling verslaglegging AWBZ.
In het derde lid is geregeld dat ook wat betreft de inhoud en inrichting van de accountantscontrole
het model van de NZa moet worden gevolgd. Dit is overeenkomstig hetgeen in de praktijk
reeds gebeurt in het verlengde van artikel 31 Wmg. Dit lid is ook van toepassing op
de accountantsproducten die door een externe accountant verstrekt moeten worden bij
het uitvoeringsverslag (artikel 4.3.2, derde lid, van de wet).
Onderdeel T
In artikel 8.1 zijn de actuele Wlz-bedragen opgenomen over 2015. In artikel 8.2 is
de verdeling van het pgb-bedrag 2015 over de zorgkantoren vermeld. De bedragen die
in 2016 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn
gewijzigd. Daarbij is rekening gehouden met de overhevelingen vanuit zorg in natura
die zorgkantoren hebben aangemeld bij de NZa. Daarnaast zijn de bedragen verhoogd
in verband met de toevoeging van de herverdelingsmiddelen Wlz 2016 aan het pgb-kader.
Onderdeel U
In dit onderdeel zijn een aantal maatregelen voor de Wlz-indiceerbaren getroffen.
Dit zijn – kort samengevat – de volgende maatregelen:
-
1. Op degenen die op 1 januari 2017 op grond van een indicatiebesluit zijn aangewezen
op zorg zijn de artikelen 9.3 en 9.3a van toepassing:
-
a. zij ontvangen een Wlz-indicatiebesluit;
-
b. wat betreft het recht op de omvang van de zorg behouden ze gedurende drie jaar de
zorg die ze hadden op grond van het laatste besluit voor extramurale zorg;
-
c. voor wijziging van de aanspraak op behandeling geldt daarbij een aparte voorziening;
-
d. bij een gewijzigde zorgvraag wordt volgens het reguliere Wlz-kader (met ruime toepassing
van de EKT en de meerzorg) de zorgaanspraak overeenkomst het best passend zorgprofiel
vastgesteld;
-
e. zij kunnen er voor kiezen in plaats van de zorg te behouden die zij nu hebben op basis
van de indicatie voor extramurale zorg, gebruik te maken van de mogelijkheden van
het geïndiceerde zorgprofiel.
Onder deze regeling kunnen ook de zgn. decembergroepen als bedoeld in het huidige
artikel 9.3b vallen. Het vangnet staat daarnaast open voor de Wlz-indiceerbaren die
reeds voor 1 januari 2017 een Wlz-profiel hebben gekregen dan wel na 1 januari er
voor kozen hun zorg overeenkomstig dat profiel te verzilveren echter daar op terug
willen komen.
-
2. Op degenen die niet op 1 januari 2017 op grond van een indicatiebesluit zijn aangewezen
op zorg zijn de artikelen 9.3b en 9.3c van toepassing:
-
a. hun Wlz-indicatiebesluit wordt met nog een half jaar verlengd;
-
b. wat betreft de omvang van de zorg behouden ze gedurende een half jaar nog de zorg
die ze ontvingen;
-
c. bij een gewijzigde zorgvraag zal deze volgens de regels van de AWBZ van 2014 worden
beoordeeld (waarbij de zorg nog in functies en klassen wordt geïndiceerd);
-
d. zij zullen met ingang van 1 juli 2017 overgaan naar een ander zorgdomein.
Onder deze regeling kunnen ook de zgn. decembergroepen als bedoeld in het huidige
artikel 9.3b vallen. Voor jeugdigen van 17 jaar die op 1 juli 2017 nog niet voldoen
aan de toegangscriteria van de Wlz maar dat wel voor 1 juli 2018 doen als ze voor
die datum de leeftijd van 18 jaar bereiken, geldt dat zij versneld toegang (namelijk
met ingang van 1 juli 2017) krijgen tot de Wlz. Voorts geldt voor de Wlz-indiceerbaren
die nog gedurende het verlengde overgangsrecht (tussen 1 januari en 1 juli 2017) een
Wlz-profiel krijgen, zij alsnog gebruik kunnen maken van het vangnet
-
3. Voor degenen die woonachtig zijn in een ADL-cluster geldt artikel 9.3d:
-
a. wat betreft de omvang van de zorg behouden ze gedurende drie jaar de zorg die ze op
die datum hadden;
-
b. zij ontvangen hun zorg in functies en klassen uit de Wlz;
-
c. bij een gewijzigde zorgvraag zal deze volgens de regels van de AWBZ van 2014 worden
beoordeeld (waarbij de zorg tijdelijk nog in functies en klassen wordt geïndiceerd);
Hieronder wordt nader op de verschillende maatregelen ingegaan.
artikel 9.3
eerste lid
Het CIZ zal alle Wlz-indiceerbaren vóór 1 januari 2017 inhoudelijk beoordelen of zij
aan het Wlz-indicatiecriterium voldoen. De Wlz-indiceerbaren waarvan het CIZ heeft
beoordeeld dat zij aan het Wlz-indicatiecriterium voldoen, krijgen een Wlz-indicatiebesluit
dat op 1 januari 2017 zal ingaan. Daarmee is de toegang tot de Wlz voor deze verzekerden
zeker gesteld.
Voor verzekerden waarvan het CIZ heeft beoordeeld dat hun zorgbehoefte niet voldoet
aan de toegangscriteria van de Wlz zal, om een zorgvuldige overgang naar een ander
zorgdomein mogelijk te maken, het overgangsrecht met nog een half jaar worden verlengd.
Zij zullen pas met ingang van 1 juli 2017 voor hun zorgbehoefte een beroep gaan doen
op de Zorgverzekeringswet, Jeugdwet of de Wmo 2015 (de artikelen 9.3b, 9.3c en 9.12
Rlz).
tweede lid
Wat betreft de zorg waar de groep die wèl voldoet aan het Wlz-indicatiecriterium recht
op heeft, is in het tweede lid van artikel 9.3 een vangnet geregeld. Dit vangnet biedt
deze verzekerden de zekerheid dat zij na 1 januari 2017 dezelfde omvang van zorg en
budget kunnen blijven ontvangen als zij op 31 december 2016 ontvingen (de einddatum
van het overgangsrecht op grond van artikel 11.1.1, zesde lid, Wlz). Deze zekerheid
geldt voor drie jaar (de jaren 2017 tot en met 2019). Zorgkantoren wijzen aan betrokkenen
dus niet zorg toe binnen een best passend Wlz-profiel als bedoeld in artikel 3.1.1,
eerste lid, Blz maar zij wijzen ‘automatisch’ de zorg toe die zij op 31 december 2016
ontvingen. Cliënten en zorgaanbieders hoeven dan feitelijk niets te doen, tenzij de
omstandigheden zijn gewijzigd (ze kunnen dan overeenkomstig artikel 9.3a een herindicatie
aanvragen) dan wel zij er voor kiezen zorg te genieten op basis van hun geïndiceerde
zorgprofiel (artikel 9.3, vierde lid, onderdeel a).
Het tweede lid biedt de garantie dat – ongeacht het geïndiceerde zorgprofiel – het
zorgvolume dat de cliënt heeft op 31 december 2016 ongewijzigd kan worden voortgezet
op 1 januari 2017. Het zorgkantoor zal bij de jaarovergang ongeacht het geïndiceerde
zorgprofiel dezelfde zorg/pgb toekennen die de cliënt in 2016 had op grond van de
oude extramurale indicatie.
Het voornemen is huishoudelijke hulp voor het mpt met ingang van 1 januari 2017 over
te laten gaan vanuit de Wmo naar de Wlz. Wlz-indiceerbaren die naast de zorg en ondersteuning
vanuit de Wlz vanuit de Wmo een maatwerkvoorziening voor de huishoudelijke hulp verstrekt
kregen worden hier met ingang van 1 januari 2017 mee geconfronteerd. Voorkomen moet
worden dat de grondslag voor deze vergoeding voor hen komt te ontvallen. In het tweede
lid is daarom geregeld dat zorgkantoren de Wlz-indiceerbaren die vanuit de gemeente
ook een maatwerkvoorziening voor de huishoudelijke hulp ontvingen op basis van het
principe van ‘hebben is houden’ vanaf 1 januari 2017, vanuit de Wlz huishoudelijke
hulp van gelijke omvang kunnen verstrekken. Omdat deze voorziening formeel niet onder
de aanspraak valt die zij op grond van het laatst onder de AWBZ 2015 geïndiceerde
besluit hadden, wordt dit expliciet opgenomen bij de regeling van het vangnet. Een
samenloop tussen pgb-toeslag voor voor het schoonhouden van de leefomgeving en een
MPT voor dezelfde hulp is niet mogelijk.
Alleen voor de Wlz-indiceerbaren als bedoeld in artikel 11.1.1, zesde lid, van de
Wlz die op 1 januari 2017 voldoen aan de toegangscriteria van de Wlz geldt het vangnet.
Voor cliënten die er voor hebben gekozen hun Wlz-zorgprofiel eerder in te laten gaan
dan 1 januari 2017 is een aparte voorziening opgenomen (het zesde lid).
derde lid
Indien de verzekerde als bedoeld in het eerste lid, kiest voor een andere leveringsvorm
na 31 december 2016, een andere verhouding tussen de leveringsvormen wenst dan wel
de verhouding tussen de geïndiceerde zorgvormen wil wijzigen, spannen de Wlz-uitvoerder
of het zorgkantoor zich ervoor in dat de hoeveelheid zorg die de betrokkene in de
jaren 2017 tot en met 2019 natura ontvangt of zelf kan inkopen, jaarlijks gelijk is
aan de hoeveelheid zorg waarop hij op 31 december 2016 aanspraak had.
vierde lid
Het vangnet geldt niet voor de Wlz-indiceerbaren die er voor kiezen met ingang van
1 januari 2017 hun zorg overeenkomstig het Wlz-indicatiebesluit in een best passend
profiel te benutten (onderdeel a). Zij kiezen er dan voor gebruik te maken van de
mogelijkheden van het geïndiceerde zorgprofiel. Deze verzekerden zullen onder het
reguliere Wlz-kader vallen. Het CIZ zal hun aanspraak op zorg beoordelen aan de hand
van het reguliere Wlz-kader, waarvan de regeling extra kosten thuis (artikel 5.3 Rlz)
en de meerkostenregeling (artikel 2.2 Rlz) onverkort deel uitmaken.
Eveneens verzekerden die hun zorg te gelden maken in een vpt of verblijven in een
instelling zijn uitgesloten van de vangnetvoorziening.
vijfde lid
Cliënten die er voor hebben gekozen hun Wlz-zorgprofiel eerder in te laten gaan dan
1 januari 2017 hebben de mogelijkheid alsnog voor het vangnet van het tweede lid te
kiezen. Zij kunnen er alsnog voor kiezen de zorg waar zij op grond van het laatst
op grond van de AWBZ geïndiceerde besluit recht hadden, tot 31 december 2019 te behouden.
Dit geldt eveneens voor de verzekerde die overeenkomstig het vierde lid, onderdeel
a, er met ingang van 1 januari 2017 voor heeft gekozen zorg te ontvangen krachtens
een indicatiebesluit in een bij hem best passend zorgprofiel en daar op terug wenst
te komen.
zesde lid
De motie Siderius (TK 2014–2015, 31 497, nr 152) betreft de ernstig meervoudig beperkte leerlingen binnen de groep Wlz-indiceerbaren.
Het gaat om kinderen vanaf 4 jaar tot 20 jaar op 1 januari 2015 met grondslag verstandelijke
handicap èn als tweede bijkomende grondslag een somatische aandoening of een lichamelijke
handicap. Hun indicatie is, ter uitvoering van de motie Siderius, op de functies persoonlijke
verzorging en verpleging (al gelang naar de combinatie van de grondslagen) opgehoogd
als zij vanaf 1 januari 2015 deelnamen aan (voortgezet) speciaal onderwijs (het huidige
artikel 9.3, vierde lid, Rlz). Dit omdat de aftrek in het kader van de AWBZ-indicatiestelling
op de zorgomvang in geval van deelname aan onderwijs, vanaf 1 januari 2015 niet meer
van toepassing is in het kader van de Wlz-indicatiestelling. Deze ophoging geldt tot
31 december 2016 omdat dan het overgangsrecht zou aflopen. Het herindicatietraject
is inmiddels afgerond en daarmee heeft iedere cliënt duidelijkheid of hij vanaf 1 januari
2017 al dan niet onder de Wlz valt. Inmiddels is besloten het overgangsrecht voor
de groep cliënten die niet in aanmerking komt voor de Wlz te verlengen tot 1 juli
2017.
De voorgestelde wijziging heeft tot doel te regelen dat het niet meer toepassen van
de onderwijsaftrek bij de indicatie mogelijk blijft voor alle kinderen die voor 1 juli
2017 naar het (voortgezet) speciaal onderwijs gaan. Het leeftijdscriterium zoals dat
eerst gold wordt hiermee verlaten. Daarmee valt ook een Wlz-indiceerbaar kind dat
op 1 januari 2015 nog geen 4 jaar was onder de regeling. Op dit kind zal nu bij zijn
herindicatie in verband met onderwijsdeelname voor 1 juli 2017 niet alsnog de AWBZ-
onderwijsaftrek wordt toegepast. Ook het kind dat op 1-1-2015 al wel 4 jaar (of ouder)
was en toen nog niet deelnam aan onderwijs maar dat nu wel zou kunnen, zal op grond
van dit voorschrift niet worden gekort.
Met deze wijziging wordt gehandeld in ‘de geest van de motie Siderius’ die wilde bewerkstelligen
dat de bij de extramurale AWBZ-indicatie in functies en klassen toegepaste onderwijsaftrek
ongedaan zou worden gemaakt
artikel 9.3a
eerste lid
Gedurende de jaren 2017 tot en met 2019 kan de zorgbehoefte van de verzekerde als
bedoeld in artikel 9.3, tweede lid, wijzigen. Op grond van artikel 3.2.4 Wlz kan het
CIZ het indicatiebesluit herzien indien het vaststelt dat de verzekerde niet langer
op de geïndiceerde zorg is aangewezen (onderdeel b).
In geval de verzekerde vanwege zijn gewijzigde zorgbehoefte (bijvoorbeeld een verzwaring
van de zorgvraag) een herindicatie aanvraagt en het CIZ constateert dat de aanspraak
op zorg als bedoeld in artikel 9.3, tweede lid, niet meer voorziet in zijn zorgbehoefte,
indiceert het CIZ betrokkene met toepassing van bijlage A bij de regeling in een bij
hem best passend zorgprofiel. Verzekerde heeft recht op zorg behorende bij het bij
hem overeenkomstig artikel 3.1.1 Blz best passende zorgprofiel. Zijn indicatiebesluit
zal dan door het CIZ worden herzien waarbij het reguliere Wlz-kader dan geldt. Wel
zal bij de beoordeling van de aanvraag het zorgkantoor – indien dit wenselijk is om
aan de noodzakelijke zorgbehoefte te kunnen voldoen – een aantal voorschriften buiten
beschouwing kunnen laten. Zo kan de verzekerde bij het zorgkantoor een aanvraag doen
voor extra kosten thuis. Voor de groep Wlz-indiceerbaren geldt dan de voorwaarde genoemd
in artikel 5.3, derde lid van de Rlz niet (onderdeel b). Ook kunnen zorgkantoren voor
deze cliënten met een gestegen zorgvraag een meerzorgprocedure starten, ook in gevallen
waarin zij, gelet op het geïndiceerde profiel of de 25%-volumedrempel, niet voldoen
aan de criteria voor toegang tot meerzorg. Ook dit is opgenomen in het eerste lid,
onderdeel a, van artikel 9.3a.
tweede lid
Een herindicatie binnen het reguliere Wlz-kader kan ondanks de soepele toepassing
van de extra kosten thuis-regeling en de regeling meerzorg ertoe leiden dat de verzekerde
in een ongunstige situatie geraakt dan gold onder het vangnet als bedoeld in artikel
9.3, tweede lid. Een gewijzigde zorgbehoefte zou dan resulteren in een ongewenste
verslechtering in het zorgaanbod. Om dit te voorkomen geldt de zorg die de verzekerde
ontving volgens het vangnet als een minimum waar een herindicatie op grond van artikel
9.3a geen afbreuk aan kan doen. Het recht op zorg waar de verzekerde na herindicatie
aan de hand van de Wlz recht op heeft kan niet minder zijn dan de omvang van zorg
waar hij op grond van artikel 9.3, tweede lid, recht heeft.
derde lid
In het geval de verzekerde die zorg ontvangt op basis van artikel 9.3, tweede lid,
(het vangnet) gedurende de jaren 2017 tot en met 2019 een gewijzigde behoefte heeft
aan behandeling als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel c, van de wet,
geldt een aparte, van het eerste lid afwijkende, procedure. In plaats van het vaststellen
van een aanspraak die aansluit bij het hem best passende zorgprofiel zal het zorgkantoor
beoordelen of de aangevraagde behandeling in redelijkheid nodig is om te voorzien
in zijn behoefte aan zorg.
Daarbij heeft het zorgkantoor de mogelijkheid om op basis van een gemotiveerd verzoek
van een behandelaar extra behandeling in natura toe te wijzen. De client blijft dan
gebruik maken van het vangnet.
Artikel 9.3b
eerste lid
In de eerder genoemde brief aan de Kamer van 30 november 2015 is aangegeven dat bij
het herindicatietraject van de ongeveer 13.000 Wlz-indiceerbaren het CIZ alle Wlz-indiceerbaren
vóór 1 januari 2017 inhoudelijk zal beoordelen of zij aan het Wlz-indicatiecriterium
voldoen. Verzekerden waarvan het CIZ heeft beoordeeld dat hun zorgbehoefte niet voldoet
aan de toegangscriteria van de Wlz, zullen voor hun zorgbehoefte een beroep moeten
doen op de Zorgverzekeringswet, Jeugdwet of de Wmo 2015. Teneinde een zorgvuldige
overgang naar het andere domein te kunnen garanderen is het wenselijk het huidige
overgangsrecht onder de Wlz voor deze groep met nog een half jaar te verlengen tot
1 juli 2017. Gemeenten en zorgverzekeraars hebben dan voldoende tijd de specifieke
zorg die deze verzekerden nodig hebben in te kopen. Ook hebben deze cliënten voldoende
tijd om met gemeenten te overleggen over de door hun benodigde zorg.
Deze groep verzekerden behoudt wat betreft de omvang van de zorg gedurende een half
jaar nog de zorg die ze ontvingen. De huidige artikelen 9.3 en 9.3c van de Rlz blijven
onverkort gelden en zijn in de nieuwe artikelen 9.3b en 9.3c ondergebracht.
derde lid
Voor de toelichting op dit voorschrift wordt hier kortheidshalve verwezen naar de
toelichting op artikel 9.3, zesde lid.
vijfde lid
In het vijfde lid is een aparte voorziening opgenomen voor Wlz-indiceerbaren die op
1 juli 2017 (datum waarop op grond van artikel 9.12, eerste lid, het overgangsrecht
voor de verzekerden die niet aan de toegangscriteria van de Wlz voldoen eindigt) nog
niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt maar dat wel binnen afzienbare tijd doen.
Zij zouden zonder nadere voorzieningen voor hun zorg met ingang van die datum een
beroep moeten doen op een andere zorgwet zoals de Jeugdwet of de Wet maatschappelijke
voorziening 2015. Dit is onwenselijk in het geval onomstotelijk vaststaat dat ze bij
het bereiken van de 18-jarige leeftijd wel voldoen aan de toegangscriteria van de
Wlz, ze dat binnen afzienbare tijd gaan doen, en dan voor hun zorg weer op de Wlz
een beroep moeten doen. Het is onwenselijk als deze cliënt in een korte periode tweemaal
met een domeinovergang te maken krijgt. Daarom is geregeld dat als deze verzekerde
op 1 juli 2017 geen toegang kan krijgen tot de Wlz maar met zekerheid wel in aanmerking
komt voor Wlz-zorg binnen 12 maanden na het aflopen van het overgangsrecht, de Wlz-indicatie
voor hem daarom al ingaat per 1 juli 2017.
Wlz-indiceerbaren die in het eerste halfjaar 2017 18 jaar worden en met zekerheid
vanaf hun 18e verjaardag toegang tot de Wlz-krijgen, krijgen geen versnelde toegang: zij krijgen een besluit voor extramurale zorg tot hun verjaardag
en een Wlz-profiel vanaf het moment dat zij 18 worden.
zesde lid
In het zesde lid is gewaarborgd dat alle Wlz-indiceerbaren die voor 1 juli 2017 een
Wlz-profiel krijgen, ongeacht de ingangsdatum gebruik kunnen maken van het vangnet,
dus ook de Wlz-indiceerbaren die alsnog een zorgprofiel krijgen tussen 1 januari 2017
en 1 juli 2017. De aanspraak op zorg wordt dan bepaald door de zorg waarop de verzekerde
op grond van het laatst op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten geïndiceerde
besluit voor extramurale zorg recht had. Artikel 9.3, derde en vierde lid, zijn van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 9.3c
Bij een gewijzigde zorgvraag van de groep verzekerden die onder artikel 9.3b vallen
zal deze volgens de regels van de AWBZ van 2014 worden beoordeeld. Daarbij wordt de
zorgvraag nog in functies en klassen geïndiceerd. Deze verzekerden zullen met ingang
van 1 juli 2017 overgaan naar een ander zorgdomein.
Artikel 9.3d
eerste tot en met derde lid
Ongeveer 70 Wlz-indiceerbaren zijn woonachtig in een Fokuswoning. Alhoewel een samenloop
tussen recht op ADL-assistentie en een Wlz-indicatie op grond van de artikel 10.1.4,
tweede lid, Wlz niet mogelijk is, konden zij in december 2014 kiezen voor het overgangsrecht
als zij naast de ADL-assistentie 25 uur persoonlijke zorg ontvingen danwel waren aangewezen
op verpleging in verband met een behoefte aan thuisbeademing (het thans geldende artikel
9.3a Rlz). Het toelaten tot de regeling was ingegeven vanuit de gedachte dat zij een
samenhangende zorgvraag hebben met toezicht of zorg in de directe nabijheid en het
nadelen kon hebben als deze zorg vanuit drie systemen zou moeten worden georganiseerd.
Op grond van artikel 10.1.4 Wlz en de daarop gebaseerde Subsidieregeling ADL-assistentie
alsmede op grond van artikel 11.1.2, tweede lid, Wlz, zouden deze cliënten immers
vanaf 1 januari 2015 hun ADL-assistentie kunnen ontvangen van een uit het Fonds langdurige
zorg gesubsidieerde ADL-aanbieder, maar zouden deze cliënten voor hun individuele
begeleiding, persoonlijke verzorging, verpleging of verpleging bij thuisbeademing
zijn aangewezen op de Wmo 2015, de zorgverzekering of de Jeugdwet. Het huidige artikel
9.3a regelt daarom dat deze cliënten naast hun ADL-assistentie desgewenst deze zorg
nog gedurende enige tijd op grond van de Wlz gefinancierd krijgen. In deze overgangsperiode
zou dan nagegaan worden of de betrokken verzekerden daarna alsnog hun overige zorg
op grond van hun zorgverzekering of de Wmo 2015 gefinancierd zullen krijgen, dan wel
of een ander arrangement aangewezen is.
Aangezien artikel 10.1.4, tweede lid, Wlz nog steeds geldt, zou het beëindigen van
het overgangsrecht betekenen dat de cliënten de bedoelde zorg naast de ADL-assistentie
niet langer via het zorgkantoor kunnen krijgen. In het verlengde van de vangnetvoorziening
wordt in nieuwe artikel 9.3d voorgesteld het overgangsrecht met betrekking tot deze
zorg eveneens te verlengen voor de jaren 2017 tot en met 2019.
vierde lid
Voor Wlz-indiceerbaren die wonen in een ADL-clusterwoning geldt dat zij alle zorg
en ondersteuning naast de ADL-assistentie in functies en klassen vanuit de Wlz ontvangen.
De bewoners van de ADL-clusterwoningen zijn in tegenstelling tot andere Wlz-indiceerbaren
niet geherïndiceerd. De reden daarvan is dat het bewonen van een ADL-clusterwoning
het ontvangen van Wlz zorg uitsluit en er geen zorgprofielen voor ADL-clusterbewoners
bestaan. Het Zorginstituut zal in het najaar adviseren over de definitieve positionering
van de zorg die cliënten buiten de ADL-assistentie ontvangen. Bij een gewijzigde (toegenomen)
zorgvraag kan het CIZ tot 1 juli 2017 nog de oude AWBZ-regels toepassen. Artikel 9.3a
geldt voor deze groep Wlz-indiceerbaren bij een gewijzigde zorgvraag dus niet. Omdat
de huishoudelijke hulp voor alle ADL-clusterbewoners vanuit de Wmo/gemeenten wordt
geleverd – en het Zorginstituut nog moet adviseren over de definitieve positionering
van de zorg en ondersteuning naast de ADL-assistentie – is het voornemen te regelen
dat de ADL-bewoners de huishoudelijke hulp bij zorg in natura nog vanuit de gemeenten
blijven ontvangen. Ingevolge het Koninklijke Besluit dat de inwerkingtreding regelt
van de Wet van houdende wijziging van de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015, de Jeugdwet en de Zorgverzekeringswet zal met ingang van 1 augustus
2016 de aanspraak op huishoudelijke hulp op grond van de Wlz worden opgeschort en
door de gemeenten worden uitgevoerd. Het voornemen is deze Wlz-aanspraak met ingang
van 1 januari 2017 weer te doen herleven waarbij dan voor de Wlz-indiceerbaren die
in een ADL-cluster wonen een uitzondering zal worden gemaakt. Wlz-indiceerbare ADL-clusterbewoners
met een pgb ontvangen de huishoudelijke hulp als onderdeel van hun Wlz-pgb.
vijfde lid
Het recht vervalt indien de verzekerde die is aangewezen op zorg deze ontvangt krachtens
een indicatiebesluit in een bij hem best passend zorgprofiel als bedoeld in artikel
3.1.1, eerste lid, van het Besluit.
artikel 9.3e
De toegang tot de Wlz die voor de Wlz-indiceerbaren is gecreëerd geldt op grond van
het huidige artikel 9.3b eveneens voor de cliënten die horen tot de decembergroepen
die zich tijdig hebben gemeld bij het informatiepunt van Per Saldo/Ieder(in) en aan
wie het CIZ een indicatie heeft verschaft. In de lijn met de regeling voor de Wlz-indiceerbaren
als opgenomen in artikel 9.3 behouden deze verzekerden eveneens tot 1 januari 2017
hun recht op zorg als ze op 1 januari 2017 voldoen aan de toegangscriteria van de
Wlz. Zij ontvangen een op 1 januari 2017 ingaand Wlz-indicatiebesluit. De toegang
tot de Wlz is daarmee ook voor deze personen gedurende de jaren 2017 tot en met 2019
zeker gesteld. In het geval ze op 1 januari 2017 daarentegen niet voldoen aan de toegangscriteria
van de Wlz hebben zij gedurende 1 januari 2015 tot 1 juli 2017 recht op de zorg die
zij op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van de wet in natura ontvangen
en zijn de artikelen 9.3b en 9.3c van overeenkomstige toepassing.
Onderdelen V en AC
Bijlage A bij de Rlz is bij wijziging van de regeling van 23 juli 2015 (Stcrt. 21149) beperkt tot de zorgprofielen waarin mensen kunnen worden geïndiceerd die voldoen
aan de toegangscriteria van de Wlz. Gezien het zware indicatiecriterium en het feit
dat slechts verzekerden met een hoog zzp onvoorwaardelijke toegang tot de Wlz krijgen,
is bijlage A daarmee beperkt tot de zorgprofielen die een vertaling van de hoge zzp's
vormen. Ook mensen die na 1 januari 2015 instromen in de Wlz worden in deze zorgprofielen
geïndiceerd.
De omzetting van de laag zzp’s van verzekerden met een laag zzp die op grond van het
overgangsrecht (artikel 11.1.1 Wlz) toegang tot de Wlz hebben gekregen (verzekerden
met een laag zzp gecombineerd met een verblijfsfunctie en voor verzekerden met een
laag zzp die er voor kiezen te gaan verblijven), vindt plaats aan de hand van een
nieuwe bijlage F bij de Rlz. Verzekerden met een laag zzp die er bijvoorbeeld voor
kiezen thuis te blijven, vallen buiten het bereik van dit voorschrift. Deze mensen
zullen naar een ander zorgdomein overgaan en hebben geen belang bij een Wlz-zorgprofiel.
Onder de zorgzwaartepakketen die als laag kunnen worden gekwalificeerd en dus buiten
de zorgprofielen, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Blz vallen, vallen
ook de zzp’s 1b en 2b GGZ. Deze zorgzwaartepakketten zijn echter niet opgenomen in
artikel 9.8, tweede en derde, lid of artikel 9.9., eerste lid, Rlz, dat de grondslag
is van de bijlage F. Toch moet de aanspraak van de mensen die onder de AWBZ in deze
zzp’s zijn geíndiceerd ook worden omgezet in een passend zorgprofiel (artikel 11.1.3
Wlz). Om deze reden wordt in voorgesteld artikel 9.8a geregeld dat met toepassing
van bijlage F bij deze regeling met ingang van de datum waarop de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is ingetrokken deze zorgzwaartepakketten ambtshalve worden omgezet in een bij de
verzekerde best passende zorgprofiel als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit.
Onderdeel W
Artikel 9.9 beoogt te voorkomen dat verzekerden met een grote zorgbehoefte die verblijven
in een instelling en die als gevolg van een gewijzigde, lagere zorgbehoefte niet meer
aan het Wlz-criterium voldoen daarom onbedoeld gedwongen zouden moeten verhuizen.
Het voorschrift regelt dat deze verzekerden met behoud van hun recht op verblijf kunnen
worden geïndiceerd in een lager zorgprofiel overeenkomstig bijlage F. Eenzelfde situatie
kan zich echter ook voor doen als het CIZ, bijvoorbeeld bij een huisbezoek, constateert
dat de verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen. Het CIZ kan dan
ambtshalve besluiten het indicatiebesluit van de betrokkene te herzien. Ook dan moet
het CIZ de mogelijkheid hebben de verzekerde die niet voldoet aan artikel 3.2.1 van
de wet te indiceren in een van de lagere zorgprofielen uit bijlage F. Daartoe wordt
het voorschrift uitgebreid met de mogelijkheid tot herziening van het indicatiebesluit
door het CIZ. Omdat de verzekerde als gevolg van zijn overgangsrecht (de artikelen
11.1.1, eerste lid, en 11.1.2, derde lid, van de wet) voor onbepaalde duur toegang
heeft tot de Wlz zal zijn indicatiebesluit in dat geval niet kunnen worden ingetrokken.
Het overgangsrecht biedt deze bescherming echter niet in de situatie van artikel 3.2.4,
onderdeel a; in dat geval zal het indicatiebesluit wel kunnen worden ingetrokken.
Onderdeel X
Soortgelijke opmerkingen kunnen worden gemaakt ten aanzien van de situatie die artikel
9.10 bestrijkt. Thuiswonende verzekerden met een laag zzp behouden zolang hun zorgvraag
niet wijzigt, voor de duur van hun overgangsrecht de AWBZ-zorg waarop zij op 31 december
2014 recht hadden (artikel 11.1.1, derde lid, juncto artikel 11.1.2, eerste lid, Wlz).
Dit geldt eveneens voor verzekerden met een laag zzp die in een instelling verblijven.
Deze verzekerden die geconfronteerd worden met een wijziging van hun zorgvraag zullen
bij het CIZ een herindicatie aanvragen. Als de zorgvraag niet meer voldoet aan artikel
3.2.1 van de wet regelt artikel 9.10 dat het CIZ dan indiceert in een van de lagere
zorgprofielen uit bijlage F. Deze mogelijkheid moet het CIZ ook hebben in geval gebruik
wordt gemaakt van de bevoegdheid tot het ambtshalve herzien van het indicatiebesluit
als de betrokkene niet langer meer is aangewezen op de geïndiceerde zorg. Ook hier
geldt dat – buiten het geval van artikel 3.2.4, onderdeel a – het indicatiebesluit
gedurende het overgangsrecht niet kan worden ingetrokken. Gedurende het overgangsrecht
is immers de toegang tot de Wlz voor de verzekerde zeker gesteld.
Onderdeel Y
Artikel 9.12
Verzekerden als bedoeld in artikel 11.1.1, zesde lid, van de wet waarvan het CIZ heeft
beoordeeld dat hun zorgbehoefte niet voldoet aan de toegangscriteria van de Wlz ontvangen
van het CIZ een op 1 januari 2015 ingaand indicatiebesluit als bedoeld in artikel 3.2.3 van de wet, met een geldigheidsduur tot 1 juli 2017. De hoogte van het persoonsgebonden
budget dat zij reeds ontvangen blijft gelijk. Voor hen verandert er feitelijk niets
in de zorglevering.
Onderdeel Z
In de zorgprofielen ‘LVG Wonen met enige behandeling en begeleiding’, ‘LVG Wonen met
behandeling en begeleiding’, ‘LVG Wonen met intensieve behandeling en begeleiding,
kleine groep’, ‘LVG Wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding’, ‘LVG Besloten
wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding’, is een aanduiding van de leeftijdcategorie
toegevoegd (18 tot 23 jaar). Hierdoor sluiten deze zorgprofielen beter aan op de doelgroep,
op wie ze betrekking hebben. Deze wijziging treedt met ingang van 1 oktober 2016 in
werking.
Onderdeel AA
In Bijlage B bij artikel 8.2 van de Rlz worden de nieuwe regio’s opgenomen. Tevens
wordt geregeld dat deze bijlage hoort bij artikel 8.4 van de Rlz, aangezien daarin
de bedragen voor 2016 zijn opgenomen.
Artikel II (Inwerkingtreding)
De inwerkingtreding van de diverse onderdelen is in het algemeen deel van deze toelichting
aan de orde gekomen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn